zaterdag 28 december 2024

Missive voor Jan van meenen - Hendrik Carette

Missive voor Jan van meenen


Ja, Jan; ik verlang al dagen en nachten naar de zee
want de zee is ook voor mij een zij
en aan het strand voel ik haar in mijn lange wuivende haren.

Zij is een wilde heks (bij storm), een witte weduwe (bij windstilte)
een frisse freule (bij een licht briesje) en een machtige matrone
(bij een vloedgolf).

En de meeuwen doen mij geeuwen, ik kijk
naar de sterns of de sternen zoals ik naar de sterren staar
op zoek naar de uitstervende albatros van Charles Baudelaire.


© Hendrik Carette 




dinsdag 24 december 2024

'Kopwolven' een synergie tussen woord en beeld

Recensie ‘Kopwolven’ van Martin Knaapen (gedichten) en Marcel Herms (illustraties)

(Recensent: Paul Rigolle)


Eén van de allermooiste boeken die we dit jaar bij de redactie van de Schaal van Digther ter recensie binnenkregen is ongetwijfeld de schitterend-ogende dichtbundel ‘Kopwolven’ van dichter Martin Knaapen. Vooral de vaak verblindende illustraties van Marcel Herms die de gedichten in een symbiose vergezellen maken van het volumineuze boek een hebbeding.

Het boek mét koptische naad verscheen in april van dit jaar bij Uitgeverij-Stichting Petrichor die niet zonder fierheid de slagzin “podium in boekvorm” met zich meedraagt. De uitgeverij is gevestigd in Deventer en de naam Petrichor staat voor de geur die ontstaat wanneer regen op droge grond valt. Schitterende betekenis toch en het woord dat is afgeleid van het Oudgrieks (‘petra’) betekent ‘steen’ en is in de Griekse mythologie ook goed voor ‘het bloed van de goden’. Stichting uitgeverij Petrichor die actief is sinds oktober 2018 noemt zichzelf een kleinschalige underground uitgeverij van poëzie, beeldende kunst en andere fraaie zaken die zich in een boek zo mooi kunnen presenteren. En zoals te merken is aan ‘Kopwolven’ maken ze die bijzondere roeping ook helemaal waar!

Ondertussen heeft Uitgeverij Petrichor al een aantal fantastische boeken op het publicatielijstje staan dat je hier ’s van nabij kunt bekijken.

Martin Knaapen, die voor de periode 2024-2026 benoemd is tot Stadsdichter van Deventer is op poëtisch vlak niet aan zijn proefstuk toe.
Kopwolven is zijn vijfde dichtbundel. Knaapen debuteerde in 2016 bij Uitgeverij Stanza met de bundel 'ik, mijn broer'. In 2019 verscheen 'De Heremiet' (Petrichor), een bundel die hij schreef tijdens zijn verblijf in de Hermit House in de uiterwaarden van Deventer. In 2020 volgden de bundels 'de Kolengruizer' (uitg. Gaia Chapbooks) en 'Etgras' (uitg. Petrichor). Etgras is een achttiendelig gedicht over een opgroeiende liefde tegen de achtergrond van punk en new wave.

In Kopwolven poogt Martin Knaapen in een boek van 208 bladzijden een round-up van zijn huidige levensstaat op te maken. Via zijn poëtisch schrijven onderzoekt hij zijn houding en gedrag, naar de andere manier en naar de berusting. De ‘kopwolven’ uit de titel staan voor de muzenissen en de kopbrekens waarmee hij in de loop van de jaren – Knaapen is geboren in 1961 - af te rekenen krijgt en kreeg en die hem op een bepaald ogenblik op de donkere uiterwaarden van de geest richting depressie joegen. Kopzorgen, donkere gedachten, depressieve opwellingen… Allerlei malerijen die van iemand een onhebbelijk iemand kunnen maken waardoor mensen ineens een grompot worden die absoluut geen aangenaam gezelschap meer is voor de medemens.

Het boek bestaat uit vier delen: grom – groei – besef – en zijn waarin de dichter in de loop van het boek een evolutie doormaakt en aan het eind in het reine komt met zichzelf. De grom wordt gecapteerd in een verhevigd bewustzijn van het ‘zijn’. Het geheel is een queeste naar innerlijke rust, een loutering. Het relaas van de kopwolven in het hoofd van de man die de dichter is slaagt er uiteindelijk min of meer in om de kopwolven onder de knoet te krijgen. Dit geholpen onder meer door de stoïcijnse filosofen.
Martin Knaapen schrijft zich via het bezweren van de kopwolven naar een nieuw evenwicht. De tijdslijn daar naartoe is makkelijk te volgen.

Het opzet om zich via poëtische weg te bevrijden is van meet af aan duidelijk:
Dit zegt de dichter in Proloog, het allereerste gedicht uit de bundel, dat Knaapen schrijft naar ‘zeno van elea’:


luister
naar zeno van elea

de natuur heeft ons twee oren gegeven
en slechts één tong
opdat we meer zouden luisteren
dan praten

door te zwijgen
verneem ik de gebreken van anderen
en verberg ik de mijne

wanneer men niet durft zeggen
wat men meent
eindigt men
met niet meer te menen wat men zegt

In het tweede prolooggedicht vraagt de dichter om zijn kopwolven voor lief te nemen:

maar ik wil niet grommen
ik wil rust en geluk

misschien moet ik dompteur worden
in mijn eigen circus

De gedichten in Kopwolven zijn eerder persoonlijke poëtische gedachtenkronkels, herinneringen en schetsen. 

In het begin van ‘Grom’ jaagt de donkerte ongedurig door het hoofd van de dichter (‘valser voor mij dan’) en klinkt alles als ruis. De titels liegen er niet om ‘Boze man’ (‘mocht de mens vergaan vandaag/heb ik een goede dag), Moedeloos, Glazen tijd (‘kill the bastard’), Laat me (‘ik wil alleen zijn met mijn rivier’), Onbalans (‘kopwolven liegen collectief’) Pissed off, Lafbek...
Duisternis overweegt in de gedichten…

In deel 2 Groei is de dichter nog ‘een held zonder moed’ zoals dat ervaren kan worden in gedichten met als titels: Halfslaap 1, 2 en 3. Kleine Kopwolven, Lieve moeder, Ik heb Ferlenghetti gelezen (5 deelgedichten), Hoop of geloof, Prestatietwijfel en Complex.

In deel 3 “besef” lees je “kopwolven grommen/echo’s rommelen donder en rochel”. Er lijkt een kentering te komen die al in deel 2 was ingezet. Ook hier titels die er niet om liegen: Dag, Dan, Ik weet het, Alles is hier en daar, Verdwaald,(misschien/wordt het tijd/te leven/met kopwolven aan mijn zij), Loser, Tip, Wees gerust, Easily Amused, Grijp de macht, Trouw, Paaibaar, Kalm aan nou, Nakend, Bijtbaar, Allert, Faith, Berusting, Opgroeien en Ruimte voor groei.

Besef eindigt met:

zeno had gelijk
de passen zijn klein

maar niet futiel

Deel 4 "Zijn" ten slotte lijkt een ‘werdegang’ die leidt naar een vorm van innerlijke rust. 

Het gedicht ‘Kom’ (pag 201) is op dat vlak illustratief en biedt de dichter (en de lezer) een hernieuwd uitzicht:

het wordt tijd
om ons heen te kijken
de schoonheid te ervaren
die achter de linies ligt
daar is geen dreiging
alleen angst
ja angst ligt er

vanuit de stellingen
lijkt alles gevaarlijk
de lach
de zang
zelfs de vrede

zwijg nu
je bent te lang aan het woord geweest
ik ben er moe van en doof
en heb niets geleerd
dan dat afstand
niet meer dan jouw vrees is

neem mijn hand
            voel de aarde
kijk in mijn ogen
            zie de zee
hoor mijn woorden
            het is de wind

kijk door mij heen en ervaar
wat voor je ligt
hier daar
samen wij
samen

het geluk
is teder en broos
en kent grenzen
noch einder

De gedichten/teksten die vaak meer op eerlijke poëtische ontboezemingen lijken worden prachtig begeleid door de illustraties van kunstenaar Marcel Herms. Dichter en plastisch kunstenaar bereiken in ‘Kopwolven’ een stevige en niet los te breken synergie tussen woord en beeld. Het boek is een esthetische verrijking voor elke boekenkast.

© Paul Rigolle


Martin Knaapen - Marcel Herms (Illustraties) (2024). Kopwolven. Uitgeverij Petrichor, 208 blz. € 35,00. ISBN 9789083104294

Website Martin Knaapen 
Stadsdichter Deventer 
Uitgeverij Petrichor 
Publicatielijst Uitgeverij Petrichor  
Uitgeverij Petrichor op Instagram

Website Marcel Herms-Art
Marcel Herms op Instagram







Martin Knaapen (l) - Marcel Herms













 

maandag 23 december 2024

Peccavi - Eric Vandenwyngaerden

Peccavi

Geuren worden snel herkend
als men dwaalt door gangen
achter gesloten deuren
een lichaam vermoedend
slentert men binnen
met handen, weggemoffeld
in broekzakken, tastend naar niets.
 
Tafels zijn volzet
ogen spreken boekdelen, andere
lezen af wat niet gezegd wordt.
Een lach (aarzelend)
versmacht het spreken.
Geduldig is wat men geworden is.

Wat men zich wenst, verplaatst
zich naar het onverwachte.

© Eric Vandenwyngaerden




zondag 22 december 2024

Ode Maritima - Fernando Pessoa

Aangetroffen gedichten in het Straatbeeld 

(en overal elders in de wereld) (21)



Ode Maritima


Havens vol met stoomboten van zo veel typen!
Grote, kleine, elk anders van kleur, met anders geplaatste patrijspoorten,
Van zo verrukkelijk zovele scheepvaartmaatschappijen!
Stoomboten in de havens, zo individueel in hun afbakening van ankerplaatsen!
Zo plezierig hun rustige bevalligheid van dingen van de handel die de zee bevaren.
De oude zee nog altijd de homerische, o Odysseus.

© Fernando Pessoa - Ode Maritima (fragment)


Dit gedicht (fragment) werd op 11/12/2024 aangetroffen aan de Zeedijk in Blankenberge (foto Paul Rigolle)


dinsdag 17 december 2024

Chroniqueur van badend licht

Alain Delmotte bespreekt 'Het geduld van water' van Johan Clarysse


Het geduld van water’ is de eerste bundel van Johan Clarysse (1957). Een laat maar ook een van maturiteit en vakbekwaamheid getuigend debuut. Lectuur- en levenservaring kristalliseerden zich tot poëtische, taalbewuste, geraffineerde teksten. Clarysse is eveneens schilder. Maar ik wens niet in de verleiding te komen om zijn dicht- en schilderwerk met elkaar te vergelijken of in verband te brengen.  Zijn plastisch werk ken ik overigens enkel via zijn facebook, waarop hij regelmatig een foto van een van zijn werken toont. Op het gevoel af zou ik durven stellen dat zijn figuratieve schilderwerken iets verontrustends, bedreigends, vervreemdends in zich uitdragen. Ze bevinden zich tussen licht en duisternis, chimère en wezenlijkheid.

Zonder dat ik er een etiket op wil plakken, lijkt het me dat de gedichten in deze bundel zich ergens tussen het confessionele en het reflexieve bevinden. Enerzijds belijdend, anderzijds beschouwend. En vooral in combinaties van beide. Ze brengen de ‘breuklijnen’ tussen de twee in (taal)beeld. ‘Breuklijn’ is de titel van één van de gedichten uit de bundel die ondertussen zijn eigen weg naar het publiek heeft gevonden. We lezen er de volgende regel: ‘een raam/waaruit het uitzicht is verdwenen’. Hij lijkt me typisch voor wat er (onder meer) in deze bundel gebeurt: een zoektocht naar wat is verdwenen en een poging tot reconstructie van wat is verdwenen. Tot ‘behouden’. Mag ik dat raam interpreteren als metafoor voor een wit blad (of een wit doek)? Je zou kunnen stellen dat het begrip ‘herinnering’ binnen het geheel centraal wordt gesteld: iets wat we in heel veel poëzie terugvinden maar Clarysse werkt het op een authentieke manier uit.

‘Herinnering’ is niet het enige gegeven binnen deze bundel. Ik had het al over maturiteit en vakbekwaamheid. Dat blijkt in de wijze waarop de dichter in zijn gedichten verschillende gelaagdheden heeft weten in te bouwen. Indien ik hier de focus zal leggen op de ‘herinnering’ dan doe ik dat in het besef dat het maar één van de leesmogelijkheden betreft.

De bundel bestaat uit vijf afdelingen die elk voorafgaan worden met citaten van auteurs die ons veel vertellen over welke boeken de dichter in zijn kast heeft staan. Kopland, Auden, Pessoa, Char, Szymborska en Nietzsche passeren de revue.

De eerste afdeling ‘Afscheid’ portretteert een moeder en een vader. Bij uitstek een cyclus over de herinnering. In het gedicht over de moeder lezen we de drijfveer van de dichter al af: ‘namen in de schors van het geheugen schrijven’.

Herinneringen aan herinneringen 
graven wij op als nieuwe vondsten.

In de gedichten over de vader staat er:

Gelukkig zit het lichaam vol geheugen.
Van sporen neem ik afdrukken
stapel ze laag op laag

Het lijkt op een poëticaal statement. Er wordt naar het al hoger genoemde raam verwezen:

Huizen hadden weinig ramen in ons dorp.
Uitzicht, zei je, is iets wat je maken moet.

Het uitzicht moeten de dichter en de lezers zelf bedenken.

Ook viel mij de confrontatie tussen de broze binnenwereld en de boze buitenwereld op. De werkelijkheid bedreigt de moederlijke vertrouwelijkheid:

(…) We praten over appeltaart, de kunst
van het ontvlekken, roze bietenmousse
en in de boze wereld buiten:
schaliegas, wir schaffen das, oorlogsgedruis. 

Bij het reflecteren over het heengaan van die moeder en die vader voelt de rouwende dichter zich ‘een gevangene op vrije voeten’.

In de volgende cyclus ‘Spiegel’ is hij ook een gevangene van de tijd. Tijd is het medium waaraan we herinneringen te danken hebben. En de tijd is de omstandigheid die zowel aanwezig als afwezig kan maken. Herinneren is ook het enige mogelijke verweer tegen de jaren die de tel verloren hebben. We houden er ‘naamloze wonden’ aan over. Een ander verweer dat mogelijk is en dat houvast kan bieden is het samenzijn met een ander, met een geliefde: het komt tot een symbiose (met een aan Nolens refererende echo erin).

Zo licht en vrij is het
om ons te zijn.

Het jij en ik zijn in staat elkaar aan te kijken alsof ze er nooit eerder waren. Stel dus niets uit - lezen we. Het is niet nodig om tot morgen te wachten. Het jij en ik worden een alziend oog.

Was ik een orkaan, je zou schuilen
in mijn alziend oog

Zien is een motief dat meer dan eens opduikt.

De titel van de derde reeks spreekt voor zich ‘Breinmist’. Er is sprake van een confrontatie tussen een ik en een demente persoon. Iemand bij wie geleidelijk aan ‘vergeten’ de plaats inneemt van de herinneringen, of die op losse schroeven zet:

(…) Herinneringen

Tast ze af op de grens tussen haar en mij.
Heel even zijn ze er, dan weer niet. 

Er ontstaat een duistere zone:

Geef mij de nachtkant zegt ze
in een vonk van helderheid.

De tijd schommelt heen en weer, dagen vloeien in elkaar, gaan uit elkaar ‘in een wirwar van tijdlijnen’. De tijd heeft geen richting meer: ‘Alles is te veel en eeuwig is te lang’. Ook wordt hierbij de taal aangetast. Betekenissen slaan op hol, worden hol. Een aantal citaten in dat verband kunnen dit bewijzen: ‘Zij laat zich niet beteugelen door de taal/ waarin ik haar vangen wil’ - ‘Woorden zijn niet veilig in haar mond’ – ‘Woorden jongleren met hun boodschap.’ – ‘ze leeft in een vogelvrije taal’- ‘een alfabet dat ze steeds opnieuw voor mij verzint’.

Een mooie reeks. Mooi in de zin van ‘beklemmend’.

De cyclus ‘Uitzichten’ heeft duidelijk een wat meer reflexief karakter. Zo onder meer wordt er nagedacht over het schildersvak. De schilder wordt raak als  een ‘chroniqueur van badend licht’ omschreven. De reflexie leidt tot een metafysische vraagstelling :

Zo kijk ik om me heen:
als een schilder die in zijn schakeringen
het wit van de dood legt.

Het begrippenpaar ‘Zien en kijken’ wordt geproblematiseerd. 

Het vreemde aan zien is
dat het ophoudt met kijken
en dat we er stil van worden.

Is zien terugvinden naar wat werd gekeken? Is zien een soort restauratie van kijken, een dieper peilen naar wat er werd bekeken? Gaat zien op zoek naar wat er bekeken werd? Maakt zien sprakeloos? Beschikt zien over het vermogen tot verwondering? Tot liefde?

Ogen glijden over de stam
van een zilverspar:
hoe hij naar de hemel snakt
die niet raakt en toch
tevreden blijft bestaan.

In deze reeks wordt het motief van de onvermijdelijkheid van de dood scherper gesteld, zoals gebeurt in het gedicht ‘Voorschot op geluk’ dat doordrenkt is met een pijnlijk tijdsbesef: de eerste regel van het anaforisch gedicht luidt: ‘Laten het gangbare voor wat het is’ en de laatste regel concludeert:

Voordat we terloops de weg verliezen,
Onze monden struikelen in de taal.

In het gedicht ‘Mogelijkheid’ wordt met enig ironie de balans opgemaakt van wat rest aan levensmogelijkheden:

We kunnen zelfs thuiskomen
in de dood.

En wat in die omstandigheid de herinnering betreft: de dichter schikt ze ‘in de lades van (z)ijn routines’. Wat rest: ‘het naakte niets dat kijkt/ met een haast menselijke blik’.

De laatste cyclus ‘Vergetelheid’ ervaarde ik als een synthese van de thema’s die we eerder in de bundel terugvinden. Ze stralen een grote luciditeit uit wat het menselijk bestaan betreft en de conclusie daaruit: er is enkel vergetelheid. Jaren zijn niet na te jagen, ze gaan in volle vaart, ze dringen ongevraagd op:

Loyaal blijf ik zoek naar hun licht
ook al komen ze langs de achterdeur
zonder aan te kloppen,
grijpen ze je beste vriend,
etsen ze zijn aders dicht.

Herinneringen worden gefileerd. Ze worden omschreven als ‘virussen die zich gedragen als oude kolonialen’. Je kunt er eigenlijk nergens mee terecht:

Herinneringen bestaansrecht zoeken
in de mazen van een afscheid£
en ze vinden nergens een plek.

Tijd is doorlopende blessuretijd. De gedichten in deze afsluitende cyclus getuigen van een nauwgezet existentieel besef en, onvermijdelijk, van het menselijk ‘tekort’.

Het loopt niet rond in onze gedachten.
Geen maatpak draagt het, geen das

het vertoont zich waar het maar kan;
aan de achterkant van onze zielen

De lectuur van deze bundel verveelt niet. We hebben te maken met een overtuigende verzameling waarin een paar prangende, in hun ritme dwingende teksten zijn te lezen. We mogen spreken van een geslaagd en intelligent debuut.

© Alain Delmotte

Het geduld van water - Johan ClarysseUitgeverij P Leuven, 2024 – isbn 978-94-64757-56-9 18 euro

 

 

dinsdag 10 december 2024

Serhiy Zjadan, dichter aan het front - Jef Boden


Serhiy Zjadan, dichter aan het front

 

…. spreek nu, of berg voorgoed je vrede op, 
verklaar wat overduidelijk is,
hoe vuur geliefden treft,
hoe wanhoop, als een slachter, de ingewanden
van de wereld kan openscheuren,
ze op een septemberochtend op de stoep kan achterlaten,
spreek nu, nu je nog tenminste
één persoon kan redden, nu je nog kan helpen.

(uit  How Fire Descends”)

Een theater of een sporthal? Of het voor zijn poëzie of voor een optreden van zijn Zhadan i Sobaky - Zjadan en de Honden -  is, de oorlog weerhoudt de Oekraïners er niet van om de zalen te vullen. Auteur, hulpverlener, vandaag actief in het leger, Serhiy Zjadan schrijft, leest, ademt betrokkenheid in woord en daad.

Al een leven lang is Zjadan een observator, een zoeker naar zijn plaats en een taal. Hij verwoordt en deelt zijn werkelijkheid. Van de post-Sovjet-samenleving over een oranje revolutie, naar de bezetting in 2014 en de totale oorlog tegen zijn land en zijn cultuur en het constante terroriseren van de burgerbevolking vandaag: dat (be)leven probeert hij in woorden te vatten.

In zijn dankwoord bij de ontvangst van de Vredesprijs van de Duitse boekhandels in oktober 2022 vermeldde hij de onvermijdelijke omslag in zijn schrijven. “Net als een laars van een indringer verstoort de oorlog het mierennest van de taal.” “Poëzie na Boetsja en Izjoem is natuurlijk nog mogelijk – meer nog, ze is noodzakelijk. Maar de schaduw van Boetsja en Izjoem zal bijzonder zwaar doorwegen.” Maar ook: “Taal kan je een tijdlang verlaten, maar is niet in staat je te verraden.”  Schrijven is voor Zjadan een noodzaak, meer dan ooit onvermijdelijk.

In 2014 lag Charkiv, de thuishaven van Zjadan, in het vizier van de door Rusland aangestuurde separatisten. Zjadan deelde ook letterlijk in de klappen. Die ervaringen resulteerden in een roman die alles heeft om tussen de oorlogsklassiekers terecht te belanden.

De auteur beschrijft hoe Pavlo Ivanovytsj doorheen een schemerig oorlogsgebied op pad gaat om zijn neefje uit een internaat op te halen. Verdedigers en milities duiken overal op. Zonder identificeerbare insignes roept iedere ontmoeting de vraag op in welke taal Pavlo ze moet aanspreken. In welke mate kan die keuze hem beschermen of net tot vijand maken? Zelfs aan de rand van de gevechten worstelt Pavlo zich voortdurend doorheen de tastbare verwoestende impact van de oorlog. De roman suggereert glashelder dat Zjadan sinds 2014 inderdaad in oorlogstijden leeft.

De recente bundel “How Fire Descends” waarin werk van 2016 tot 2022 is opgenomen, getuigt volop dat deze strijd al sinds het begin van de Donbass-oorlog in 2014 aanwezig is.

Van alle literatuur 
van alle talen

interesseren me vooral de woorden
om te spreken
tot de doden.

Wanneer ons zoveel ontnomen is, is daar de band tussen pijn en hoop om ons te verenigen. In het verlies is er haast op iedere bladzijde de stilte, de noodzaak om over en met de doden te spreken. Zelfs begraven dichters zijn nuttig na hun dood. Regelmatig vermeldt Zjadan het gras in de winter: zo breekbaar, zo vergelijkbaar is het verborgen bestaan van gedichten als gras onder de winterse sneeuw. Niet de schrik voor dood en stilte, de kwestie is juist om erover te blijven spreken en schrijven. Wanneer we over elkaar blijven spreken, spreken we niet langer over de angst maar over het vuur dat in ons brandt. Treur, zeker, maar verheug je. Bewaar naast wanhoop de hoop en de vreugde. Dit zijn oorlogsgedichten waarmee hij achter het front theaterzalen vult.

Wat doet deze man?
Hij schrijft gedichten.

Spreidt ze uit op de tafel,
polijst ze.

Zoals hij schoenen klaarzet voor een kind. 

Precies op tijd
zet hij zich aan het werk.
komt hij ter zake.

Weldra zal de winter komen
en zal men de gedichten vastnemen,
ze sorteren,
voorzichtig
als gedroogde tabak.

En vrouwen
zullen erover wenen
ze voorzichtig inpakken
als gouden munten.

De waarde van een gedicht groeit in winterse tijden,
vooral in een strenge winter
vooral  wanneer de taal teder is
vooral wanneer de tijden
gestoord zijn.

Niet alleen de nieuwste gedichten in de bundel, ook de selectie uit zijn vorige werk, spreekt voortdurend over verlies, dood en stilte. Over het spreken over en met de doden. Het zoeken naar de plaats van taal en literatuur daarin, maar vooral, laat de stilte geen zwijgen zijn.


© Jef Boden

Serhiy Zhadan, How Fire Descends, Yale University Press, 2024, 112 p., ISBN 978 0300 2724 68

Serhi Zjadan, Het internaat, De Geus, 2022, 368 p., ISBN 978 9044 5478 63

Serhi Zjadan, Laten we blijven praten. Zelfs wanneer onze woorden onze keel verwonden, De Standaard der Letteren, 5 november 2022

 



maandag 9 december 2024

Onvoltooid verleden - Arne Deprez

Onvoltooid verleden

Arne Deprez

Maar tegelijk bevatten dergelijke beelden de ultieme beeldenstorm, want in hen gaat de betekenis van alle andere beelden ten onder, zolang de gruwelijke executie duurt en nog lang daarna, wanneer de kreet van de laatste stem achter de nooit geziene muur is verstorven in het beeld van de herinnering.

Stefan Hertmans, Het bedenkelijke
Over het obscene in de cultuur, slotzin Over beelden


hospice

wij, vreemdelingen

wij kronkelden het pad op
van rode grenadine en stage regen
glimlachend, langs het café ‘Au bon vieux temps’

traag
wandelden wij langs het water

dat snel stroomde en hier en daar ter plekke stopte

bijna en bleef in het ijle spoelen
alsof het niet nat was

langs de bemoste treurbrug met
fantoompijn, waar dynamiet zijn graniet 

langs het kerkje dat veel te mooi leek
voor het dorp, waar andere mensen thuis waren

het dorp was altijd
veraf
en de huilende beenhouwer wist
wij vluchtten

 

deze dag

De rechter sprak: De bokken kom ik scheiden
van de schapen, u leid ik tot de kamers waar het linnen droogt.
 

Erwin Mortier, Uit één vinger valt men niet

Dies irae (2) 

rechts, diep en snel duikend
het pad naar het dorp

links, naar het kruis
dat altijd te lang nam, alsof
wij niet mochten aankomen 

nu
het tarmac met putten, nog opener

nu
het loof over
de dwaalvlakte van uren koppen

die permanente tweesprong
van het gemiezer dat het hoofdgewricht
ontwrichtend uitholt en de pezen
tot het uiterste

vandaag verdragen wij

 

au salon des refusés

wij keken languit
vanuit het similileer, als was het pluche 

maar met een stijve nek
dat kwam ervan, halsstarrig 

ten onrechte
greep het de keel aan
en dus de nek
dagelijks wankelden onze cellen

gebroken als brood verbleven wij
bleek als verse ovenmollen
en 
waren de roodborsten en de koolmezen
met de zaadbollen weg 

wij konden niet slikken

 

zwaartekracht


wij waren niet zonder pijn
dagelijks holden wij de bast uit
in moeilijk te bepalen reumafactoren 

vals als een poezenmuizenis
het gezaai
dat te pas en te onpas
horribel en allergisch

onoogstelijk, als een grashuidziekte
van paardenbloemen, blinkend en uitgezaaid
in een onverholpen chroniek

het was ook te nat om te oogsten

boulimisch slikten wij
magere kost en
gaven wij ons over

 

wat bleef


niet het vensterraam dat wit platligt in verdwenen glas
en
buitengesloten geen grond raakt
en
niet het waarschuwend paaltje dat met zijn glazig
kattenoog, van als het schemerig

het zou grijs moeten zijn, fel
niet kloppend met de zon

met het vredige van de tuinstoel
laag, op het zwevende terras
van het kleine begrip, desolaat en onbelangrijk

hoe geniaal terminaal onze tijd altijd zelf 

hoe wij
opzij, aan de rand
wij, niet te vergeten, wij

wat verdween

vensters zijn ramen geworden
gek gapende dranghekkens op een dam 

opgeworpen als een lange, lege
gang met klassiek wit 

tegen de veel te kleine kamer
met vierkantig bonkende muren
en
de krakende stoel

hoe wij de Bic maar niet terugvonden
hoe wij bevend naar het altaar
onder de blik van het beeld
van de moeder, die wij
erbarmen toedroegen

 

wat veranderde


de isolatie die toch al maar
pover was tegen een handadem

de oranje lamp die weg is
de tafel die bemoedigend rond was
en haar stoelen die nu open
en bloot wijds gekapseisd
als oranje
boeien

een beetje afgetrokken

zo willen wij het liefst verdwijnen
soms dus liever dan ons lief is

als rookwolken
grijs en laag en zagerig om
en om het hoofd


de uitweg


buiten geduwd
 

hellen wij onbedaarbaar tegen de hellingen

in rangen gedetacheerd, nemen wij stelling
nu de oorlog weg is

in een constant staren naar de kimlijn
die zijn loop transversaal tussen takken door
breekt 

blijven wij graatmager en hijgend
zwijgen onder het knallend hout
van achter de Scrabble

graaft het zuur huiverend in de maag
etst de zon de droom
van de weg naar Vrankrik

 

Het Witte Vlak

hing hoog af 
en herbergde
een beetje
grijzer
een meeuw

en het opwellend
gekeuvel
in ons hoofd

als een bron van
Mare Nostrum
ja, de onze
die hoop
wiegde

zo, blikten wij dat in
kopje onder


volgende week


winnen de kruinen, de bomen?

aan hoe wij elke dag opstaan
en verijdelend onze koppijn kruinen

nu wij ijdel vertakkend volhouden
vaster en twijgend zonder einde uitlopen

omdat niets hier recht is 

aan hoe er geen volzinnen zijn om
dat ze er niet in zaten

nu wij achter takken tralies verblijven
en verhoopt groeien

hoe wij
tussen hangen en wurgen
niet neerliggen
en
kozen
voor volgende week


© Arne Deprez


Arne Deprez-Literaire avond-De Geus Harelbeke-vr 20-9-2024


zondag 8 december 2024

Waar schaduw uit de bomen valt


Op zaterdag 14 December 2024 stellen Edward Hoornaert, voormalig stadsdichter van Roeselare en Shari Van Goethem om 16:00 u in Villa Vandewalle in Roeselare hun dubbelbundel "Waar schaduw uit de bomen valt" voor. Heleen Debruyne (van Klara) gaat in gesprek met de beide dichters en er is livemuziek van Bodem. Kunstenaars Siska Viaene, Sabine Victor en Silke Desmet lieten zich op hun beurt inspireren door de poëzie en stellen er ook hun werk tentoon. De receptie wordt u aangeboden door Stad Roeselare. De neerslag van al dit schrijven werd gebundeld door Uitgeverij P.

Locatie: Villa Vandewalle, Meensestgeenweg 156, Roeselare

Info: "Voormalig stadsdichter Edward Hoornaert nodigde tijdens zijn stadsdichterschap Shari Van Goethem uit voor een dichtersresidentie in Roeselare. Samen bezochten ze de tentoonstelling van het Eden kunstenfestival. Dit resulteerde in een mooie samenwerking en uiteindelijk zelfs een dichtbundel die we graag aan je voorstellen in een happening met woord, beeld en muziek. Heleen Debruyne (KLARA) gaat in gesprek met de auteurs van de dichtbundel. Dit is een samenwerking tussen voormalig Stadsdichter Edward Hoornaert, Shari Van Goethem en het Eden kunstenfestival".

zaterdag 7 december 2024

Leerdicht over gedichten - Alain Delmotte

(Uit de cycus: 'Grand Soir')


1.

Gedichten, ze leven niet, ze leven niet al te lang.

De tijd om ze uit te spreken, terwijl niemand luistert, niemand ze hoort: zo snel verdwijnen ze uit het zicht van wie ze nooit las, uit de mond van wie ze ooit sprak.

Tot een grand soir zetten ze niet aan.

Ze leven daarvoor niet lang genoeg, gedichten.

2.

Gedichten, ze lopen met rasse schreden voorbij en verloren.

Niemand die ze gelooft, niemand die ook maar één woord van de woorden waarmee ze geschreven staan gelooft – niemand die gedichten op hun woord gelooft.

3.

Sinds mensenheugenis te licht en te beladen bevonden om iets relevants te kunnen uittekenen. Ze zwijgen. Dit wil zeggen: ze spreken door.

In beschonken toestand probeert iemand ze als nuchter te doen klinken.

4.

Gedichten worden verweten nergens thuis te horen, dat ze zich een woonst zoeken in het ijle – terwijl niemand niet eens die gedichten heeft gelezen, ze nooit hebben horen uitspreken.

Hun woorden waarvan ze hoopten dat ze tot stem gingen worden: ze raakten niets eens van de grond van dit blad. Erger dan ongelezen worden.

Hun woorden bestaan uit verleden tijd. Niet uit toekomst –  want die loopt toch verkeerd uit.

5.

De meeste gedichten zijn hun weg kwijt: hun woorden deden ze afdwalen.

Terwijl gedichten er zijn om woorden van antwoord te dienen, om woorden aan te manen te volharden in wat ze zijn, in wat ze stellen aan bijbetekenissen.

Hoe weinig ze ook betekenen, gedichten betekenen.

Hiermee hebben jullie - dichters, lezers, vrienden - redenen te over dus, redenen genoeg om ze toch te schrijven, die gedichten, ze te blijven schrijven, ze te laten lezen, ze uit te spreken.

Totdat er ooit meedogenloos een grand soir op volgt.


© 
Alain Delmotte


Dit leerdicht maakt deel uit van de cyclus 'Grand Soir'.
Alain geeft in navolgend Digther-bericht van 3/12/2024 een mooie toelichting bij de cyclus:
Grand Soir - Alain Delmotte - Digtherbericht


Alain Delmotte leest voor uit de cyclus 'Grand Soir'
Poëzieavond De Geus - Harelbeke 20/9/2024


vrijdag 6 december 2024

Leerdicht over de kroeg - Alain Delmotte

(Uit de cycus: 'Grand Soir')


1.

Eenzaamheid is de verste reis die je ooit ondernam: het was de weg naar je kroeg. Je ging er om in goed of slecht humeur bij te leren.

Je kroeg is het toeverlaat voor je overdosis aan sombere gedachten. Je kunt die daar aan dronkenschap kwijt.

Je ontmoet er andere lichamen die ook te week waren om alleen thuis te blijven. Wat ze er zoeken? Net als jij: een nog grotere eenzaamheid en die valt daar met hopen te rapen. 

Je heft er enthousiast het glas op het welslagen van je falen.

2.

Je hebt een kroeg voor elk van je droefenissen: het is zaak om die in de hand te houden.

Welke kroeg je ook binnenstapt, ze kennen je daar allemaal, al de treurigen die er zijn, allemaal met dezelfde droefenissen.

Allen zijn ze dezelfde - maar elk met een ander lichaam dat ze overigens met moeite als het hunne beschouwen.

En al die lichamen samen bedachten er zatte plannen voor een grand soir.

3.

Iedereen hier laat zich in dezelfde lichaamstaal lezen. Het begin van de taal lijkt opgeschort. Wijn maakt monddood. 

Iedereen houdt zich in om om hulp te roepen – iedereen weet dat het toch niet helpt.

(Hou je liever stil. Kijk dieper in het glas. Laat de taal eindelijk een afgesloten hoofdstuk zijn.)

4.

Hier met anderen zijn maakt grotendeels je eenzaamheid uit. Groter dan de eenzaamheid die je jezelf had ingeschat, de dag dat je volwassen werd.

Maar misschien is die dag er nooit gekomen.

Je vraagt je af of je niet beter was thuisgebleven. Dat je nooit een poging had ondernomen om volwassen te worden. Dat je je verder als een kind had moeten gedragen – wat je trouwens deed en het werd je kwalijk genomen.

5.

Hoe meer je hier alleen bent hoe meer er van je dorst te lessen valt.   

Je komt naar hier om de muziek die je op de achtergrond te neuriën krijgt. Je kunt die mee gaan kreunen.

Samen met allen die er nauwelijks aanwezig zijn.

6.

Giet je vol met droefenissen.

Daar is wijn voor. Droesem. Mistroostigheid.

Daar is een reden voor.

Daar zijn redenen voor: de plannen voor een grand soir  die je in je kroeg beraamde vielen op niets uit, op een moeilijk te verwerken kater.

7.

Iedereen houdt hier nauwgezet de tijd bij. Niemand is van plan om op tijd thuis te zijn.

De nacht is er tenslotte om lang op te blijven.

Daarom veroorzaakt sluitingstijd gegarandeerd eindeloze ellende.

Met wat geduld vindt je sleutel straks het gapende gat van je voordeur.


© Alain Delmotte


Dit leerdicht maakt deel uit van de cyclus 'Grand Soir'.
Alain geeft in navolgend Digther-bericht van 3/12/2024 een mooie toelichting bij de cyclus:
Grand Soir - Alain Delmotte - Digtherbericht


Alain Delmotte leest voor uit de cyclus 'Grand Soir'
Poëzieavond De Geus - Harelbeke 20/9/2024


donderdag 5 december 2024

Leerdicht over het goede gebruik van een kast - Alain Delmotte

(Uit de cycus: 'Grand Soir')

1.

De kast van de schande: stapel erin op wat je tot schaamte was. De schande van je schaamte.

2.

Hang aan kapstokken je loze beweringen en goede voornemens op. Zou daar wel voldoende plaats voor zijn? Indien niet: verkoop ze tweedehands.

De gedichten die je niet schreef, rol ze op, leg ze bovenop de kast. Stof zal die lezen en dan bedelven, en dan vergeten.

3.

Prop de eerste lade met wat je loog en werd voorgelogen vol.

Stop in de tweede lade de kansen die je nam en de kansen die je ontliep. Ook de kansen die je niet durfde te nemen: het waren de kansen waarvan je wou dat ze je ontsnapten – ze schrikten je af.

Vul de derde lade met niets op. Daar heb je zeker genoeg van. Stop er meteen de hele wereld in.

In een geheim blijvende lade hou je het verlangen naar een grand soir verbannen: Je cherche l’or du temps.

4.

Plooi de kleren van de keizer die je bij gelegenheidstoespraken droeg op en leg ze op een schap.

Berg op de andere schappen zowel alles wat geen steek hield en al de steken die je vallen liet.

Het stoffelijk overschot van je groot gelijk.

Het rad dat je out of the blue voor de ogen werd gedraaid.

Je dovenmansoren. Je bonhomie.

De toekomstmuziek die je liet horen in tijden van volumineuze dronkenschap.

5.

Vergeet, voor je de kast sluit, de lijken niet.

Iemand haalt ze er ooit wel weer eens uit.

Dat die er zich dan verder mee bereddert.


© Alain Delmotte


Dit leerdicht maakt deel uit van de cyclus 'Grand Soir'.
Alain geeft in navolgend Digther-bericht van 3/12/2024 een mooie toelichting bij de cyclus:
Grand Soir - Alain Delmotte - Digtherbericht


Alain Delmotte leest voor uit de cyclus 'Grand Soir'
Poëzieavond De Geus - Harelbeke 20/9/2024