Posts tonen met het label Jan Posman. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Jan Posman. Alle posts tonen

dinsdag 25 oktober 2022

Close-up van een vlinder - Jan Posman (fragment)

Niet dat we bijzonder logicagevoelig waren

Natuurlijk was het strand er voor de nieuwe liefde, elke kwistige zomer weer, soms al begin mei, die tijd die een voorproefje van de zomer leek te willen geven, de tijd van het fluitenkruid dat welig was op de plaatsen waar ons kuststadje min of meer zijn grens had, de tijd ook van de brave kinderen die communie deden. Je kon eindelijk in je shirt naar school. De Giro d’Italia begon. Het vliegend hert moest verschijnen maar het vliegend hert zag je alleen in boeken.
Elk jaar rond die tijd begon het strand zijn geduld te verliezen. Wij konden dat zien. Op het strand kon je tussen debiele geluiden een bal naar iemand toegooien om hem dan weer terug te krijgen, je kon iemands dreinende zuster tot haar halsje begraven of een zandkasteel met een indrukwekkende slotgracht bouwen maar die fase hadden we al een paar jaar achter ons gelaten. Al bij al interesseerde ons slechts dat ene, dat het onderwerp van de meeste gesprekken was en ons springerig, ambetant en raar maakte. Als het begin van mei mooie dagen had, verschenen ze, les mademoiselles, de prenten, niet eens geleidelijk maar alsof ze door een eskader van landingsvaartuigen in een amfibische operatie in geen tijd waren gedropt, met nog bleke leden van alleen maar suffe blaadjes lezen bij de verwarming en tompoezen eten met hun bedillende moeders. Nu ging het daar, in dat ontlokkende begin van mei, altijd om bekenden. Als we de naam van zo’n prent niet wisten, wist iemand van ons allicht die van haar zus.
Het kwam door Jimmy dat we meisjes prenten waren gaan noemen. Hij had het van zijn vader. Er waren natuurlijk altijd uitzonderingen maar met de lokale prenten viel niet al te veel aan te vangen, dat was zo’n uitgemaakte zaak dat er niet over gezeverd werd. Nooit eerder waren we zo uitgesproken aan iets toe, het moest en zou gewoon gebeuren, de daad moest maar eens op dat eenduidige verlangen volgen, het was om stapelgek van te worden. Alles wat we dachten, voelden en uitkraamden, moest in die hevigheid mee maar niets wees op enig begrip van hun kant. Ze gingen helemaal in hun ontwijkende spelletje op, het hemeltergende hard to get. Dat was vast door een mannen hatende non uitgevonden. Al met al lieten de meisjes ons voelen dat we onzinnige dingen in onze hoofden hadden gehaald. Alsof we dronken waren en geen aandacht waard, misschien morgen, mañana. Waar was hun verlangen en wat kon sterker zijn? We kenden hun voor- en achternamen, hun muziekvoorkeuren en favoriete artiesten, hun vervelende stopwoordjes. We wisten of ze Latijn-wiskunde of een hotelopleiding deden. Misschien kreeg je in een moment van onbedachtzaamheid een zuinige kus achter een gordijn, een enigmatisch antwoord op een briefje, een sierlijk vraagteken als alles tenietdoende reactie. Dat waren zowat de mogelijkheden. Misschien kreeg je hand, als je samen op een stille plek was, ergens achter een discotheek of een toneelclub, toegang tot een tepel. Met Eva Alice was dat. Het was al onverklaarbaar dat ik met haar op die stille plek terechtgekomen was. Het was nauwelijks te geloven dat dit moment met die prent tot de werkelijkheid behoorde. Mijn hand en ikzelf waren perplex of iets wat daar erg veel van weghad. Die perplexiteit wist veel te bederven maar omdat alles wende, werd ik allengs rustiger gewaar wat om mij heen was en zich voltrok en deed zich vervolgens iets voor als een aanzet van genot, tot zij het opeens koud kreeg en vond dat het tijd was om naar huis te gaan. De anticlimax par excellence. Een domper op mijn schik. Wat voor mij overweldigend was, was voor haar een hersenloos moment dat ze het liefst zo snel mogelijk vergat, een kortdurende domheid waar ze zich zomaar in had laten manoeuvreren, hoe is het mogelijk? Nu, zoals Eva Alice waren ze min of meer allemaal. Spelletjes. Geniepigheid. Even uitdagen. Een allumeuse. Afblijven of trouwen, zeiden oude mensen. Afblijven of trouwen, dat was Vlaanderen, dat was echt helemaal Vlaanderen, bitsig en berekend. Wie was er eigenlijk beter geworden van al het fatsoen dat ons al vijf eeuwen benauwde. Ja, ik had iets met geschiedenis en de vragen die me bezighielden waren die waarop niemand een antwoord kon geven. Je kon ook vragen hoe het ons zonder Jezus van Nazareth was vergaan. Hoe dan ook, iedereen begreep dat het grote feest met de zomervakantie begon, dan verschenen in deze kleine kuststad immers de meisjes van elders, de meisjes die hier twee of drie weken in een appartement verbleven, met niets aan het hoofd en niets om handen.

Als we niet marginaal waren, scheelde het weinig. Er waren ergere gevallen, gevallen van reddeloosheid. Je kende ze niet alleen uit documentaires op de televisie maar ook uit je eigen buurt. Fysiek onaantrekkelijke mensen die vastzaten aan zuurstofflessen, psychoten die in hun eenkamerwoningen tussen hun eigen schilderwerk, doorgaans abstract expressionisme, als gevangenen leefden, alcoholisten die in cafés in hun broek zaten te schijten zonder dat ze daar zelf erg in hadden. Het kon met andere woorden erger, we waggelden op de scheidslijn en, oh factor der factoren, je kon het aan ons niet meteen zien. Tenslotte droeg iedereen, ook zonen van notarissen en chirurgen, spijkerbroeken en sportschoenen. De prenten van elders, de onbekende prenten, waren niet alleen interessanter omdat ze doorgaans niet zo flauw deden. Het had ook alles met onze plaats op en om die scheidslijn te maken. Daar hadden zij namelijk geen beeld van. Onbekend was onbemind maar dat hoefde nu ook niet zo lang te duren, daar kon in korte tijd aan gewerkt worden. Vervelend was dat meisjes van bij ons min of meer een idee hadden van hoe wij onze vrije tijd doorbrachten, wat ze ook maar meteen als een voorafspiegeling van onze toekomst begrepen en niemand zag een voordeel in rondhangen en naar verlaten plekken fietsen, uitdrukking geven aan onvrede met de bestaande wereld en op duistere manieren sommetjes geld binnenhalen. We waren kansloos en we deden hard ons best om te denken dat ze niet wisten wat ze misten. We leefden zowat op straat. We waren niet dakloos maar het was zelfs op de lege tribune van een voetbalveld beter dan thuis. We hadden niet de ouders die zich daar zorgen over maakten. Ze hadden geen tijd of, hoe tegennatuurlijk het ook mocht klinken, geen zin in ons. Ze waren ons moe en het leek alsof dat nooit anders was geweest. Uit films en details uit gesprekken die we opvingen, wisten we hoe doorsnee ouders met hun kinderen omgingen. Ze werden door hun kind beheerst. Ze hadden discussies en ruzies omdat ze zich zorgen maakten. Wij hadden discussies omdat we er waren, omdat we voor hen zichtbaar waren, omdat ons bestaan hun aan een vergissing leek te herinneren. Onze ouders gingen niet met ons om, ze vermeden ons. In de films en de series zat dat kind onafgebroken in het hoofd van die ouder. Het leek er nooit om zin of tegenzin te gaan. Dat kind moest naar de volwassenheid, op een geschikte manier. Onze ouders waren van die zienswijze niet echt doordrongen. We waren op het randje van ongewenst of gewoon ongewenst, zonder meer.


© Jan Posman


Niet dat we bijzonder logicagevoelig waren is een fragment uit Close-up van een vlinder de 6de roman van Jan Posman. Zijn dichtwerk (tot 2015) is verzameld in Ik heb geen idee van niets in het bijzonder. Voor zijn debuutroman, Een brief aan Jack Nicholson (Manteau, 2001) kreeg hij de begeerde Gouden Gids Manuscriptprijs. Meer bibliografie op https://janposman.be.

Jan Posman studeerde Nederlands, Duits en literatuurwetenschap in Gent, was copywriter en docent Nederlands in Zeeland, is nu even fulltime schrijver, woont graag langs het Leopoldkanaal op de grens van Oost-, West- en Zeeuws-Vlaanderen, houdt van singer-songwriters, bossen, treinen, impressionisme en eten, ergert zich aan 98% van de politici, plechtigheden, businesscultuur, marketing, roze kleding en bewust gebruiksonvriendelijke technologie.

In 'Close-up van een vlinder' maken we kennis met Anneke, een complexe vrouw van achterin de dertig die in een paar maanden tijd de drie mannen verliest die haar leven voor een groot deel bepaalden. Toch is er een happy end. Of moeten we zeggen: bijgevolg is er een happy end?

Close-up van een vlinder, Jan Posman, 344 pagina’s, 23 euro, Aquazz Arnhem. ISBN 9789083257082



donderdag 30 januari 2020

Iemand sangria, sangria someone – Jan Posman

een strandfeest, iemand sangria, sangria someone, er zit zout in je haar en
het is niet de bedoeling dat je nu vraagt naar enig vroeger, enig voornemen,
noch enig later, onthef jezelf eens van een reflex, concentreer je op wat hier
weerklinkt en voor je ogen danst, de sluiernevel, neem hem waar, de kennis
van de hemellichamen die ik als een schoolmeester noem en voor je spel

volg ook de arpeggio’s, ze vuren vast iets aan, iets rond je heupen als een hoepel
van ambigu verlies, en als het even kan smoren ze een plan dat sinds een bespreking
met koffie en verwarming, projecties op een scherm, lelijke stoelen, je ziet het voor
je, ergens in de winter ergens in de wereld van de ongelegen eisen en de
niet te drinken koffie uit een apparaat, een plan dat sinds die bespreking lang
in je hoofd heeft gedaverd
je eerst invroor
ja echt

een strandbal in kinderkleuren een deel van je kleding als kussen en mijn sarcasme als
een symptoom, mijn rest van die wereld, van die wereld van de winter, de lelijke stoelen
de niet te drinken koffie in kartonnen bekers, mijn sarcasme als een symptoom bijna
moeiteloos tussen ons in, we laten het voor wat het is
we kijken toe terwijl het zich voltrekt
hoe is dat mogelijk?

je figuratie hitst, je lijnen spelen een oud spel, de geschiedenis van de honger, het verleren
van de beheersing, een spel met heen en weer, je geluid verzint mijn instemming met je
zucht, nee, niet die van het genot maar die van de vertwijfeling of zijn die soms
verbonden? met je zin in verlies, je voornemen niet voor te nemen, de plannen te
verwarren, de afspraken naar de wolken te verplaatsen, je zegt dat het al zo lang
hetzelfde is en dat het op is, we mogen niet meer groeien, we moeten ontwensen

in je gezicht is een gedicht dat al het grijs en het gelijk van de listigste zinnen wist
in je gezicht is een gedicht dat de andere gezichten
met daarin die verknipte eisen, die omgeleide aandrift
schoonveegt tot hun schetsen weer licht zien
tot de lijnen oprechter de twijfel uitwijzen
er zijn altijd maar te veel mensen, met te veel eisen
zelfs op een strandfeest
zelfs in een nacht zonder inmenging, instigerende tekens
zonder eigenzinnig licht


© Jan Posman


woensdag 29 januari 2020

Een boterham met honing - Jan Posman

ik ben een kind van een imker, blij met een beeld
van adolescente bloesem, een boterham met honing

al je bedoelingen met mij, glanzend als smeltend was
de zinnen die je niet uitspreekt maar verknoopt
in een lenige wil, wachtend op oostenwind en bosgeuren
als op boden van de zomer

ik ben een kind van een imker, wat het ook mag betekenen
mijn taal ontgaat, ze is inert en stil als land in winters
als zaad in een zak van lijnwaad
achter een schuurdeur in januari

mijn vader ging in het voorjaar doodernstig
koninginnen doodmaken, in het bijenhuis de geur
van wijnazijn, oud achtkantig hout, propolis
de geteerde deksels op de gonzende kasten
de functie van het duister
de sfeer van ambacht en uitleg

opeens stond hij daar dan, in zijn imkerkleren
een rare sprookjesfiguur, tegen mijn moeder
zei hij: ik ga een paar uur koninginnen doodmaken
mijn moeder zei daar gewoonlijk niets op

de bijen zijn ziek nu, van hun huizen is niets meer
in een enkeling de herinnering aan een lucht en
aan het speelziek stof in een bundel dringend licht

ik ben een kind van een imker, ik weet niet
wat het betekent maar het liet iets in me achter

je vraagt wat er van ons wordt, we spelen
de darrenslacht in een ballade van warme dagen,
wachten op een kus in een kamer van vragen
mijn handen op je lenden, de lus rond mijn leven,
mijn oordeel in mijn blijvende honger
de aandacht als kleefkruid
het beeld van koolzaadweelde
in de ingetogen polder die zich met zwijgen indekt
tegen boerenverstand en prozaïsche wind

het lijkt opeens genoeg, een ja zie ik aan je mond,
we bekijken gespannen de kleur van klaver
het zonlicht bespeelt het overleven
het is voldoende, dat was het lang geleden al


© Jan Posman


dinsdag 18 december 2012

Wegwaaiende straten - Jan Posman

(eervolle vermelding Marc Braet poëzieprijs 2012)

Ik moet nog achterhalen waar jij tegenwoordig woont
misschien geef je les aan kinderen in de jungle,
verblijf je in een sanatorium in een land van bergen
je had iets dat nooit genas, zat altijd in de nevel
op de wc stond een volle asbak als een karikatuur

die inrichtingen hebben vaak nog iets van de jaren twintig
zoals in je verbeelding als je leest dat Van Ostaijen er
onder een geruite deken het einde van zijn leven doorbracht
mijn moeder woonde als kind in de buurt van een sanatorium,
waar mensen uit twee provincies kwamen om te lijden
als ze er met de fiets langsreed, durfde ze nooit adem te halen
het was de tijd van tuberculose, elke tijd heeft zijn ziekten
waaraan mensen dan niet proberen te denken

de straat waar je woonde, voor we samen die studio huurden,
is onlangs afgebroken, vraag me niet waarom ik je
Dat nu zo nodig moet schrijven, onachterhaalbare plicht
tegenwoordig worden hele straten op één morgen afgebroken
er is wat lawaai en dan ineens niets dan stof en steenresten
met kalk en behangselpapier met arabesken aan
mensen die er langskomen houden even stil en reconstrueren
een slaapkamer met drama of een keuken vol overspel

ook mijn straat van vroeger is onlangs verdwenen
op een morgen is ze weggewaaid, zo stel ik het me voor
wat niet door mensenhanden gebeurt, is altijd minder erg
er komt een gebouw zo groot als mijn straat in haar geheel was
een gebouw met een logo voor mensen in donkere pakken

we behoren tot een groep, ooit moest het er van komen
we woonden lange tijd in een straat die niet meer bestaat
mijn straat was voor mij nooit lelijk, ze had een zeldzame orde
ik begreep dat anderen haar lelijk vonden, begreep het goed
ik stel me de stilte voor zoals ze om je heen is als je dit leest
die stilte ben ik

Jan Posman