zondag 31 oktober 2021

waai - Monique Bol

ik tel ze op mijn vingers, de geluiden
het tsjirpen, geruis, een reiger
die vist in de vijver, een kind
met gele laarzen pletsend in een plas

ik hoor de waai van stil
een plons, krakende takken, sparren
die tikken. blozende bladeren spetteren.
een dennenappel valt

ik dwarrel tussen paars en purper
laat wensen waaien. ik huil om niets
en om alles. ik zoen een boom vol zon
ik zucht de stilte in mezelf


© Monique Bol


Uit de bundel “er liggen twee holtes op je kussen” die op 9/11/2021 verschijnt bij Uitgeverij C. de Vries-Brouwers

Monique Bol (°Hoogstraten, 1966) observeert in haar poëziedebuut wat personages drijft. Ze lardeert eenzaamheid en verlies met schoonheid en een vleug humor. (Citaat achterflap) 

Meer info en bestellen via Uitgeverij C. de Vries-Brouwers 
Site Monique Bol

Monique Bol schreef over haar poëzie, en haar eerste pogingen daartoe, overigens een mooie bekroonde brief die op de site van het Letterenhuis staat. Gericht aan de diepbetreurde dichteres Marleen De Crée die verleden week overleden is.

https://www.letterenhuis.be/nl/pagina/brief-aan-marleen-de-crée





zaterdag 30 oktober 2021

midzomer - Monique Bol

het huis kraakt. mijn pink draait cirkels
in het stof op de platenspeler. ik leg er mijn bril, val
achterover in bloemen, ze vermommen muf linnen

buiten bromt de nachtkar, langs de staande klok
waait gerommel. de koekoek verbergt zich
achter het scheve deurtje. tussen raam en bed

beweegt een beest in de wind. waas belemmert
mijn zicht. feest dreunt na. ik heb dorst, tel
tot zestig en terug. mijn oren vangen druppels

schreeuwen, tsjirpen. bij dageraad pak ik mijn bril.
het monster wordt weer kapstok, achteloos
verpakt in oude hoed en winterjassen


© Monique Bol


Uit de bundel “er liggen twee holtes op je kussen” die op 9/11/2021 verschijnt bij Uitgeverij C. de Vries-Brouwers

Monique Bol (°Hoogstraten, 1966) observeert in haar poëziedebuut wat personages drijft. Ze lardeert eenzaamheid en verlies met schoonheid en een vleug humor. (Citaat achterflap) 

Meer info en bestellen via Uitgeverij C. de Vries-Brouwers 
Site Monique Bol

Monique Bol schreef over haar poëzie, en haar eerste pogingen daartoe, overigens een mooie bekroonde brief die op de site van het Letterenhuis staat. Gericht aan de diepbetreurde dichteres Marleen De Crée die verleden week overleden is.

https://www.letterenhuis.be/nl/pagina/brief-aan-marleen-de-crée





vrijdag 29 oktober 2021

afscheid - Monique Bol

de sporen blinken als de bomen en de letters
op een dradenkast en een bord met een zeven op
half afgebladderd, de vier bleef overeind
op het perron. een man en een vrouw
proeven elkaars getuite lippen, even nog
een laatste oogcontact, hun handen lossen.
hij stapt weg en hij stapt op

ik ben opeens klaarwakker

gescheiden door het glas sturen ze elkaar
de ogen strak op het scherm in de hand.
ze schatert nu, blijft maar staren naar het scherm
ze raakt een tepel, schudt de haren
toont de hals voor een ingekaderde kus
onder het bord met de zeven en de vier

pas bij het fluitsignaal kijkt ze op.
een snelle zwaai en weg zijn wij.
wat zou ik graag
hun stortvloed van berichten lezen


© Monique Bol


Uit de bundel “er liggen twee holtes op je kussen” die op 9/11/2021 verschijnt bij Uitgeverij C. de Vries-Brouwers

Monique Bol (°Hoogstraten, 1966) observeert in haar poëziedebuut wat personages drijft. Ze lardeert eenzaamheid en verlies met schoonheid en een vleug humor. (Citaat achterflap) 

Meer info en bestellen via Uitgeverij C. de Vries-Brouwers 
Site Monique Bol

Monique Bol schreef over haar poëzie, en haar eerste pogingen daartoe, overigens een mooie bekroonde brief die op de site van het Letterenhuis staat. Gericht aan de diepbetreurde dichteres Marleen De Crée die verleden week overleden is.

https://www.letterenhuis.be/nl/pagina/brief-aan-marleen-de-crée





zaterdag 23 oktober 2021

Kats! - Nieuwe publicatie van Johan Wambacq

Van dichter Johan Wambacq is een nieuw boek uit. Dit keer gaat het om literaire non-fictie. In 'Kats!' verhaalt Wambacq over de negentiende-eeuwse Brusselaar Jakob Kats. "Of hoe in in de vroege negentiende eeuw een Brusselse theatermaker aan de wieg van het socialisme stond".

Het boek is een literaire documentaire over ‘de origineelste van de internationale socialistische pioniers, de schepper van de eerste arbeidersvereniging en van het eerste volkstheater in Vlaanderen’.

Kats! is geen historisch-wetenschappelijke studie maar een non-fictieboek, een literaire documentaire die de figuur en het werk van Jacob Kats tot leven wil wekken, die zijn tijd tekent en zijn werk beschrijft tegen de achtergrond van onze tijd.

Auteur Johan Wambacq brengt het relaas van Kats’ avontuurlijke en spannende leven en van de bewogen negentiende eeuw. Hij laat Kats zelf aan het woord in uitgebreide citaten uit diens teksten en toneelstukken. En hij brengt een gesprek op gang tussen auteurs en historici van toen en van vandaag. Daartussen mijmert Wambacq een eind weg over thema’s die ons vandaag nog beroeren, bijvoorbeeld het basisinkomen of de idee van een ‘wereldtaal’.

Kats! Of hoe in de vroege negentiende eeuw een Brusselse theatermaker aan de wieg van het socialisme stond verschijnt in het najaar van 2021, in een co-editie van Fluxenberg en Mammoet, een imprint van uitgeverij EPO.


Extern:
Kats bij Uitgeverij Fluxenberg
Thuissite Johan Wambacq
Johan Wambacq bij De Schaal van Digther




vrijdag 22 oktober 2021

Een stedeling op Borgtocht

Alain Delmotte over Borgtocht, de Verzamelde poëzie van Renaat Ramon.

Een dichter (en daarin verschilt hij niet van zijn lezers) leeft op ‘borgtocht’ tot op de dag dat hij onherroepelijk wordt ‘gedagvaard’ en hem de taal wordt ontnomen. Al verschenen in 2021 Renaat Ramons ‘Verzamelde gedichten’ (onder de titel Borgtocht), het betekent geenszins dat zijn oeuvre af zou zijn. Het zal het trouwens nooit zijn: een poëtisch oeuvre wordt enkel afgebroken – na de dagvaarding. We citeren James Sacré : ‘Le livre ne sait pas si viendra un dernier poème sinon par la disparition de la main qui l’écrit.[1] – ‘Het boek weet niet of er nog een laatste gedicht komt tenzij door het verdwijnen van de hand die het schrijft.’

In deze flinke bundeling staat een nieuwe reeks woordwerk, onder de titel Zwart zout. Die bestaat uit twee cycli: Metier en Gedagvaard. In de eerste cyclus lezen we volgende regels waarin we bevestigd horen dat het werk nooit afgerond zal zijn, niet afgerond mag raken:

Nee
de zang eindigt niet
er zijn nog duizend blauwe verhalen
te vertellen in een lange nacht

Zwart zout (een oxymoron - waarbij de tegenstelling zwart-wit voor de hand ligt), kadert perfect in de paradoxale denkwereld (of moet ik schrijven in de denkwereld vol paradoxen) van Renaat Ramon. Al bestaat er wel degelijk iets als zwart zout: het is niet verzonnen. Kala namak is een Indiaas voedselbestanddeel dat een roze kleur heeft en populair is bij veganisten. Zwart zout is eveneens de soortnaam voor een heksenbrouwsel dat magische krachten zou bevatten. Maar ik geloof niet dat de dichter op dit soort ‘zwarte zouten’ zinspeelt. In de cyclus Metier vinden we de term terug in een gedicht met als titel ‘Appel aan een jonge collega’.

(…) 

Strooi

zwart zout op je tropen.

Een troop is een stilistische figuur. Volgens het woordenboek ‘een oneigenlijke uitdrukking, overdrachtelijke, figuurlijke voorstelling’. Maar de nuance zorgt ervoor dat het woord ook een tweede betekenis in zich draagt. Een troop is in de wiskunde een vlak dat een oppervlak langs een kromme raakt. (We komen in de constructivistische, Ramon typerende buurt.) Kortom een woord dat een wijdverbreide meerduidigheid kan toestaan. Wat Ramon in deze cyclus ter sprake brengt, is niet meer dan de problematische, poëtische taal-vormgeving. Een meta-poëtische cyclus – maar die tussen de regels een ethos verwoordt dat verder reikt dan het puur poëticale. En het is ook hier en daar een intertekstueel onderonsje. De regels uit hetzelfde geciteerde gedicht: ‘Luister naar het oordeel/van de klinkers’ is van Lucianus. En wie herkent niet in het gedicht ‘Appel aan een oude vriend’ Remco Campert:

Poëzie kan ook een daad
van ontkenning zijn
een roos in verzet.

Zo vallen er nog wel wat literaire, grammaticale en mathematische toespelingen en naar de grafiek en boekdrukkunst verwijzende terminologie (bijvoorbeeld in volgende regel ‘cicero vervangen door punt twaalf’ – cicero is de naam voor een letterkorps) te rapen in deze cyclus. Het zou teleurstellend zijn mocht er alleen maar dat te lezen zijn. In het titelgedicht Metier (een blad dat 'effen', blank en als 'gestreken’ is maar het betekent ook ‘vakmanschap’) wordt duidelijk gesteld waar het volgens de dichter in poëzie op aankomt:

Je werkt tot alle woorden
naar het leven getekend zijn.

Het ethos waarover ik het had is niet meer of minder het ethos van de dichter, van het vakmanschap waaraan een dichter zich heeft te houden, zijn relatie tot de woorden, wat tegelijkertijd zijn relatie tot de wereld impliceert.

je koestert wat je dierbaarst is:
je gegeven woord
woorden die je gegeven zijn

In het gedicht ‘Spraakkunst’ verwittigt de dichter ons (oude en jonge collega’s en hun lezers):

let op je woorden
in elk woord is er wonder
in elk woord is gevaar

Op het einde van het gedicht wordt het nog scherper gesteld:

let op je woorden
in elk woord is er wonder
in elk woord is verraad

Renaat Ramon zoals we hem al langer kennen: de scepticus en de moralist. Maar zelden zo verbeten en zo aanmanend. De imperatiefvorm (en hier en daar een optredende repetitio en anafoor) van deze gedichten is in die zin te situeren en te begrijpen.

Metier is een sterke reeks. Het zijn leerdichten – maar dan zonder het gestrekte vingertje dat meestal bij het genre hoort. Er gaat van deze teksten inderdaad een appel uit. Laat het zwart van de inkt en het wit van het blad het zout op de taal zijn. Een ‘Rappel’ en een pleidooi voor wat dichters te doen staan, waar hun aandacht naar toe gericht moet zijn: ze moeten het opnemen voor het woord!

(…)Woorden
die voor je ogen liggen
zijn nooit voltooid. Woorden

ga er voorzichtig mee om

Thematisch lijkt het of deze cyclus niets nieuws heeft te brengen: we vinden er quasi alles in terug wat in ander werk eerder werd geformuleerd. Maar nog nooit op zo’n urgente manier! Ironie is er natuurlijk (in het intertekstuele spel bijvoorbeeld) maar minder expliciet dan we gewoon zijn.

Of het de bedoeling is, weet ik niet maar ik kan het niet laten om in deze gedichten iets controversieels te lezen. Het is een oproep tot een terugkeer naar het blad, het (wit)schrift, de schriftuur, de gedrukte tekst, tot de omzichtige, kritische en alerte omgang met het woord. En dat op een moment waarop vele dichters drummen om het podium op te klimmen (met de gevaarlijke en verraderlijke retorische trucages en uitschuivers die daarvan het gevolg kunnen zijn). Deze reeks klinkt daarom als een polemisch statement dat zich tegen die tijdsgeest richt. Poëzie luidop? Nee, Ramon is eerder voorstander van een poëzie die zich enkel in echo’s laat onderkennen:

Woorden – raak ze aan
met een gaaf geluid
overhoor het ritme. Wacht
tot de echo zuiver is.

Gedagvaard, net als de overkoepelende titel voor de verzamelde gedichten Borgtocht, is een juridische term. We weten dat Renaat Ramon meer dan eens uit het jargon van de rechtspraak put. De ‘wet’ is één van Ramons mentale premissen. Te plaatsen natuurlijk in een poëticale, metaforische context. Gedagvaard: het woord geeft iets dubbelzinnigs aan. Deze zes gedichten gaan letterlijk over een dagverloop en hoe de dichter zich daarvoor heeft te verantwoorden. Ten aanzien van zichzelf en ten aanzien van de lezer. Deze gedichten gaan onder meer over de tijd.

De zandloper is opgezet.
Je vraagt je af
loopt de tijd door het zand of
loopt het zand door de tijd.

De dagen lijken geteld:

Je weet
je dagen zijn reeds jaren opgeteld
je levens door Diensten becijferd
je woorden afgerond op papier.

Waardoor:

Alles vervaagt in schemer

Maar altijd is er de hoop, het verlangen naar een lichtschijn:

Wat in het duister werd geschreven
wordt straks leesbaar in de zon.



Je bemint het licht en je bemint
de boom die schaduw geeft.

Ook hier weer literaire referenties in overvloed: het intertekstuele laagje bovenop de gedichten belemmert niet dat deze gedichten schommelen tussen een flegmatische, blauwachtige melancholie en een nuchter ontwaken - waarmee de droom (het woord – de droom in het woord) open blijft.

Je droomt dat je ontwaakt
gebogen boven je blad.

De toon verschilt van die van de vorige cyclus. Ze zijn in een aansprekende ‘je’-vorm geschreven en hebben een intimistisch karakter.

[1] James Sacré in zijn voorwoord tot ‘Quel tissu se déchire?’ Tarabuste, 2020.

 

©  Alain Delmotte

 

 



 




















donderdag 21 oktober 2021

Op de hoogte van de vogels, Onder de vogels, Na de vogels

Interview van Andreas Van Rompaey met Dirk Kroon, n.a.v. het verschijnen van 'Na de vogels', de nieuwe dichtbundel van Kroon. 

Dirk Kroon (°09.05.1946, Schiedam) studeerde taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit van Leiden en gaf daarna les in Rotterdam. Als docent was hij aanvankelijk deeltijds tewerkgesteld omdat hij zijn literair-maatschappelijke bezigheden niet wilde opgeven. In de eerste plaats ziet hij zichzelf als een schrijver. Schrijven, en dan vooral het voortbrengen van poëzie, geldt voor hem als ‘de hoogst haalbare graad van bewustzijn’. Niet verwonderlijk is hij – zoals aangegeven wordt in de flaptekst van zijn essaybundel Is het werkelijk? (2015) – gefascineerd door dichters die ‘een andere werkelijkheid verkennen en streven naar eenheidsbeleving’. In zijn eigen poëzie wordt dat verlangen meermaals gesymboliseerd door de vogel. Deze diersoort representeert niet alleen een hoger ideaal, maar ook de aardse natuur en de hiermee verbonden levenscyclus. Het beeld van de vogel keert dan ook terug in de titels die hij aan zijn verzamelde gedichten en aan zijn nieuwste dichtbundels gaf: Op de hoogte van de vogels (2017), Onder de vogels (2019) en Na de vogels (2021).  

Met Is het werkelijk? (essays) en Op de hoogte van de vogels (poëzie) heeft u eigenlijk al uw ‘verzameld werk’ samengesteld. Waarom vond u het belangrijk dit reeds te doen verschijnen? De meeste auteurs kiezen er veeleer voor om een selectieve bloemlezing op de markt te brengen. Valt hieruit af te leiden dat u geen onderverdeling wenst te maken, geen voorkeur wenst aan te geven?  

Op de hoogte van de vogels bracht alle bundels samen die vanaf 1968 bij uiteenlopende uitgevers waren verschenen. Een idee van Uitgeverij Liverse dat ik met beide handen aangreep, zeker ook omdat ik tweemaal met een zware hersenbloeding in het ziekenhuis was beland. Ik wilde graag mijn ‘nalatenschap’ zelf verzorgen en dat leidde tot de verzamelde gedichten en essays. Een voorzichtige voorkeur zag het licht met de bundel Vijftig (1996), die bij mijn 50ste verjaardag verscheen.  

Uw vroege poëzie, maar ook vele van uw nieuwere gedichten zijn tamelijk kort en kernachtig. Ligt hieraan een zekere bedachtzaamheid ten grondslag? Waarom koos u er later soms voor om in zulke gedichten af te stappen van het vrije vers?  

Gedichten schrijf ik o.m. om de wereld in tal van opzichten te verkennen. De veelvormigheid ervan krijgt haar beslag in de vorm van de gedichten. Verhalende poëzie ligt mij niet omdat deze een te herleiden structuur veronderstelt. Ik zoek liever de kern van wat dan werkelijkheid heet. Ik heb nooit gekozen voor een bepaalde vorm, de woorden zelf kozen die vorm. Ik merkte dat ik gedurende een zekere periode wel eenzelfde of vergelijkbare vorm hanteerde, op het strenge af. In die vorm begeleid ik de woorden. Daar ben ik duidelijk op gericht, ik besef dan goed hoe het gedicht eruit moet zien. En als de woorden dan stokken, als een bepaalde cyclische eenheid blijkbaar voltooid is, kan ik na enige tijd weer moeiteloos een andere vorm hanteren. Die nestelt zich dan weer tijdelijk in mijn kop. Zo heb ik in de afgelopen twee jaar uitsluitend assonerende vierregelige gedichten geschreven en niet één in een afwijkende vorm. 

Critici stelden in uw oeuvre een verschuiving van ‘abstract’ naar ‘concreet’ vast. Wilde u de herkenbaarheid vergroten of waren wendingen in uw eigen leven doorslaggevend?  

Dat klopt inderdaad, ik ging duidelijk van het algemene naar het bijzondere. De anekdotiek die ik vroeger verfoeide, liet ik gaandeweg toe. En uiteraard doen zich in de loop van het leven raadsels, ervaringen en gebeurtenissen voor die je diep raken en die je niet kunt negeren, ook niet in de poëzie. Het ouder worden is daardoor een onontkoombaar thema in mijn werk geworden. De eerste bundel die ik bij Uitgeverij Liverse publiceerde, heette niet voor niets Bijna oud, gedichten van een babyboomer (2011). Dit thema heeft mij niet meer losgelaten.  

Enerzijds vertrekt u vanuit filosofische bezonnenheid, maar anderzijds laat u zich leiden door spontane ingevingen. Hoe verhouden deze twee inspiratiebronnen zich tot elkaar? Primeert voor u de vorm of de inhoud? 

Filosofische bezonnenheid heb ik leren waarderen via mijn leermeester Victor E. van Vriesland, die zelfs een eigen filosofie heeft geschreven. En tijdens mijn studie Nederlandse taal- en letterkunde koos ik als bijvak filosofie. Dus beschouwelijkheid zul je in mijn poëzie altijd wel vinden. Maar spontane ingevingen veronachtzaam ik evenmin. Een inval kan echt een geschenk zijn. Dat vorm en inhoud één zijn, ervaar ik bijna aan den lijve.  

Hoe staat u tegenover het surrealisme, dat eveneens een hogere eenheidservaring nastreefde?  

Het surrealisme waardeer ik, net als andere stromingen die de vrijheid in zich dragen. Het verlangen naar bijna totale vrijheid door middel van taalexperimenten dwingt respect af. Of het poëzie is die haar doel bereikt, betwijfel ik wel. De weg is in beeld, maar het doel komt vaak niet in zicht. 

U herkent zichzelf in de door u bestudeerde auteurs uit uw essays. In hoeverre is er bij u als essayist sprake van zelfbespiegeling?  

Schokken van herkenning zijn weldadig. Van daaruit ben ik mij gaan verdiepen in het oeuvre van dichters die zo’n schok veroorzaakten. Essays worden dan verkenningen in het werk van verwanten. Herhaaldelijk merkte ik hoezeer ik trekken van mijzelf herkende. Achteraf dus. Ik werd mij pas in toenemende mate, al lezend, bewust van verwantschap. 

In uw essays onderstreept u herhaaldelijk het belang dat vorige schrijversgeneraties hechtten aan contact met geestverwanten. Hoe belangrijk zijn dergelijke sociale constellaties voor uzelf en uw eigen literaire ontwikkeling? Probeert u via uw website contact te bevorderen?  

Mijn betreurde vriend Maurits Mok vertelde, tot mijn verwondering, hoe vaak literatoren uit de twintigste eeuw elkaar opzochten en contact hielden. Mijn generatie doet dit nauwelijks, althans voor zover ik weet. Doordat ik naast mijn docentschap heel wat boeken samenstelde, o.a. over Leopold, Nijhoff en Slauerhoff (zonder de technische verworvenheden van de computer nu), bleef er vaak nauwelijks tijd voor collega-schrijvers over. Mijn website en Facebook-account fungeren inderdaad als contactmogelijkheden, overigens doorgaans zonder merkbaar resultaat.  

Hoewel u los van stromingen een eigen weg gaat, zetelde u wel in de redactie van Dimensie (1976-1981). Dit tijdschrift was aanvankelijk de spreekbuis van de ‘nieuwe romantiek’. Kon u zich vinden in de hierdoor uitgedragen literatuuropvattingen?  

Dimensie leerde ik op vriendschappelijke wijze kennen via Jan Biezen. In zoiets als een nieuwe romantiek geloof(de) ik niet. Een richting met nauw omschreven kenmerken is mij té beperkt en té statisch. De poëzie laat zich niet knechten en gaat onnavolgbaar haar eigen weg. Het redacteurschap van de Achterbergkroniek (1982-1995) betekende veel meer voor mij. 

O.a. in de poëzie van Achterberg en Vasalis duikt het beeld van de vogel op. Liet u zich hierdoor inspireren? Waar komt deze symbolische verwijzing vandaan?  

Ik heb mij niet specifiek door het thema van de vogel in hun werk laten inspireren, maar wel door de aard en de kracht van hun werk. Ik maak een diepe buiging voor hun poëzie, zoals ik dat ook doe voor die van vele anderen, te beginnen bij bv. Aeschylus. Al deze auteurs vormen samen een traditie waarin ik hoop te staan door het vuur aan te nemen dat zij doorgeven. Toen ik mijn bundel De vogelvrouw (1977) publiceerde, werd ik gewezen op de verwantschap met Egypte: de vogelvrouw als beeld voor de ziel. De vogels fungeren in mijn werk als beeld voor het verlangen in ruime zin, maar ook voor de vrijheid, voor het ontkomen aan de menselijke maat. Door middel van de opeenvolgende titels van mijn laatste bundels geef ik aan dat er stadia zijn. Naarmate het leven vordert, keren de kansen en wordt het menselijk tekort steeds groter. Mijn nieuwe bundel kreeg als titel Na de vogels. Ik bezorg je de aankondiging. 

Intussen is Na de vogels verschenen bij Uitgeverij Liverse. (Bordeauxreeks nr. 61) (A.V.R.)

Na de publicatie van Kroons verzamelde gedichten, Op de hoogte van de vogels (Liverse, 2017), typeerde Renaat Ramon deze in Poëziekrant als ‘een monument’. Ook opvolger Onder de vogels (Liverse, 2019) werd enthousiast begroet. De nieuwe bundel, Na de vogels, geeft zonder omwegen een herkenbaar leven weer waaruit veel is verdwenen. Maar de dichter blijft op zoek naar raadsels en perspectieven, hij zoekt uitwegen uit een steeds schraler bestaan dat zal uitdraaien op de dood. Zo bieden dichterschap en liefde bij vlagen helderheid en uitzicht. De vorm waarin de spanningsbogen van het ouder worden verschijnen, is compact en consequent: 75 vierregelige gedichten, rijmend en vol assonanties. Stuk voor stuk benaderen ze essenties. Na de vogels is duidelijk een bundel die de nu 75-jarige dichter niet eerder had kunnen schrijven. 


© Andreas Van Rompaey

Na de vogels, Uitgeverij Liverse, Dordrecht, 2021, 94 pagina's, ISBN nummer: 978 94 92519 66

Extern:
Website Dirk Kroon
Website Andreas Van Rompaey
Uitgeverij Liverse