vrijdag 22 oktober 2021

Een stedeling op Borgtocht

Alain Delmotte over Borgtocht, de Verzamelde poëzie van Renaat Ramon.

Een dichter (en daarin verschilt hij niet van zijn lezers) leeft op ‘borgtocht’ tot op de dag dat hij onherroepelijk wordt ‘gedagvaard’ en hem de taal wordt ontnomen. Al verschenen in 2021 Renaat Ramons ‘Verzamelde gedichten’ (onder de titel Borgtocht), het betekent geenszins dat zijn oeuvre af zou zijn. Het zal het trouwens nooit zijn: een poëtisch oeuvre wordt enkel afgebroken – na de dagvaarding. We citeren James Sacré : ‘Le livre ne sait pas si viendra un dernier poème sinon par la disparition de la main qui l’écrit.[1] – ‘Het boek weet niet of er nog een laatste gedicht komt tenzij door het verdwijnen van de hand die het schrijft.’

In deze flinke bundeling staat een nieuwe reeks woordwerk, onder de titel Zwart zout. Die bestaat uit twee cycli: Metier en Gedagvaard. In de eerste cyclus lezen we volgende regels waarin we bevestigd horen dat het werk nooit afgerond zal zijn, niet afgerond mag raken:

Nee
de zang eindigt niet
er zijn nog duizend blauwe verhalen
te vertellen in een lange nacht

Zwart zout (een oxymoron - waarbij de tegenstelling zwart-wit voor de hand ligt), kadert perfect in de paradoxale denkwereld (of moet ik schrijven in de denkwereld vol paradoxen) van Renaat Ramon. Al bestaat er wel degelijk iets als zwart zout: het is niet verzonnen. Kala namak is een Indiaas voedselbestanddeel dat een roze kleur heeft en populair is bij veganisten. Zwart zout is eveneens de soortnaam voor een heksenbrouwsel dat magische krachten zou bevatten. Maar ik geloof niet dat de dichter op dit soort ‘zwarte zouten’ zinspeelt. In de cyclus Metier vinden we de term terug in een gedicht met als titel ‘Appel aan een jonge collega’.

(…) 

Strooi

zwart zout op je tropen.

Een troop is een stilistische figuur. Volgens het woordenboek ‘een oneigenlijke uitdrukking, overdrachtelijke, figuurlijke voorstelling’. Maar de nuance zorgt ervoor dat het woord ook een tweede betekenis in zich draagt. Een troop is in de wiskunde een vlak dat een oppervlak langs een kromme raakt. (We komen in de constructivistische, Ramon typerende buurt.) Kortom een woord dat een wijdverbreide meerduidigheid kan toestaan. Wat Ramon in deze cyclus ter sprake brengt, is niet meer dan de problematische, poëtische taal-vormgeving. Een meta-poëtische cyclus – maar die tussen de regels een ethos verwoordt dat verder reikt dan het puur poëticale. En het is ook hier en daar een intertekstueel onderonsje. De regels uit hetzelfde geciteerde gedicht: ‘Luister naar het oordeel/van de klinkers’ is van Lucianus. En wie herkent niet in het gedicht ‘Appel aan een oude vriend’ Remco Campert:

Poëzie kan ook een daad
van ontkenning zijn
een roos in verzet.

Zo vallen er nog wel wat literaire, grammaticale en mathematische toespelingen en naar de grafiek en boekdrukkunst verwijzende terminologie (bijvoorbeeld in volgende regel ‘cicero vervangen door punt twaalf’ – cicero is de naam voor een letterkorps) te rapen in deze cyclus. Het zou teleurstellend zijn mocht er alleen maar dat te lezen zijn. In het titelgedicht Metier (een blad dat 'effen', blank en als 'gestreken’ is maar het betekent ook ‘vakmanschap’) wordt duidelijk gesteld waar het volgens de dichter in poëzie op aankomt:

Je werkt tot alle woorden
naar het leven getekend zijn.

Het ethos waarover ik het had is niet meer of minder het ethos van de dichter, van het vakmanschap waaraan een dichter zich heeft te houden, zijn relatie tot de woorden, wat tegelijkertijd zijn relatie tot de wereld impliceert.

je koestert wat je dierbaarst is:
je gegeven woord
woorden die je gegeven zijn

In het gedicht ‘Spraakkunst’ verwittigt de dichter ons (oude en jonge collega’s en hun lezers):

let op je woorden
in elk woord is er wonder
in elk woord is gevaar

Op het einde van het gedicht wordt het nog scherper gesteld:

let op je woorden
in elk woord is er wonder
in elk woord is verraad

Renaat Ramon zoals we hem al langer kennen: de scepticus en de moralist. Maar zelden zo verbeten en zo aanmanend. De imperatiefvorm (en hier en daar een optredende repetitio en anafoor) van deze gedichten is in die zin te situeren en te begrijpen.

Metier is een sterke reeks. Het zijn leerdichten – maar dan zonder het gestrekte vingertje dat meestal bij het genre hoort. Er gaat van deze teksten inderdaad een appel uit. Laat het zwart van de inkt en het wit van het blad het zout op de taal zijn. Een ‘Rappel’ en een pleidooi voor wat dichters te doen staan, waar hun aandacht naar toe gericht moet zijn: ze moeten het opnemen voor het woord!

(…)Woorden
die voor je ogen liggen
zijn nooit voltooid. Woorden

ga er voorzichtig mee om

Thematisch lijkt het of deze cyclus niets nieuws heeft te brengen: we vinden er quasi alles in terug wat in ander werk eerder werd geformuleerd. Maar nog nooit op zo’n urgente manier! Ironie is er natuurlijk (in het intertekstuele spel bijvoorbeeld) maar minder expliciet dan we gewoon zijn.

Of het de bedoeling is, weet ik niet maar ik kan het niet laten om in deze gedichten iets controversieels te lezen. Het is een oproep tot een terugkeer naar het blad, het (wit)schrift, de schriftuur, de gedrukte tekst, tot de omzichtige, kritische en alerte omgang met het woord. En dat op een moment waarop vele dichters drummen om het podium op te klimmen (met de gevaarlijke en verraderlijke retorische trucages en uitschuivers die daarvan het gevolg kunnen zijn). Deze reeks klinkt daarom als een polemisch statement dat zich tegen die tijdsgeest richt. Poëzie luidop? Nee, Ramon is eerder voorstander van een poëzie die zich enkel in echo’s laat onderkennen:

Woorden – raak ze aan
met een gaaf geluid
overhoor het ritme. Wacht
tot de echo zuiver is.

Gedagvaard, net als de overkoepelende titel voor de verzamelde gedichten Borgtocht, is een juridische term. We weten dat Renaat Ramon meer dan eens uit het jargon van de rechtspraak put. De ‘wet’ is één van Ramons mentale premissen. Te plaatsen natuurlijk in een poëticale, metaforische context. Gedagvaard: het woord geeft iets dubbelzinnigs aan. Deze zes gedichten gaan letterlijk over een dagverloop en hoe de dichter zich daarvoor heeft te verantwoorden. Ten aanzien van zichzelf en ten aanzien van de lezer. Deze gedichten gaan onder meer over de tijd.

De zandloper is opgezet.
Je vraagt je af
loopt de tijd door het zand of
loopt het zand door de tijd.

De dagen lijken geteld:

Je weet
je dagen zijn reeds jaren opgeteld
je levens door Diensten becijferd
je woorden afgerond op papier.

Waardoor:

Alles vervaagt in schemer

Maar altijd is er de hoop, het verlangen naar een lichtschijn:

Wat in het duister werd geschreven
wordt straks leesbaar in de zon.



Je bemint het licht en je bemint
de boom die schaduw geeft.

Ook hier weer literaire referenties in overvloed: het intertekstuele laagje bovenop de gedichten belemmert niet dat deze gedichten schommelen tussen een flegmatische, blauwachtige melancholie en een nuchter ontwaken - waarmee de droom (het woord – de droom in het woord) open blijft.

Je droomt dat je ontwaakt
gebogen boven je blad.

De toon verschilt van die van de vorige cyclus. Ze zijn in een aansprekende ‘je’-vorm geschreven en hebben een intimistisch karakter.

[1] James Sacré in zijn voorwoord tot ‘Quel tissu se déchire?’ Tarabuste, 2020.

 

©  Alain Delmotte

 

 



 




















Geen opmerkingen: