vrijdag 25 maart 2022

Sandra Roobaert wint de Poëzieprijs van de Stad Oostende - Een interview

Frank Decerf sprak met Sandra Roobaert (°1968), die met het gedicht 'Als het trilt kan het barsten' winnares werd van de Poëzieprijs van de Stad Oostende 2022.

Sandra, proficiat met het behalen van deze prestigieuze literaire prijs. Mag ik je vragen waarom je meedeed aan de Poëzieprijs van de stad Oostende? Was dit je eerste deelname?

Ik nam aan de vorige editie ook deel, maar werd toen niet geselecteerd. Wanneer je nog niet

Foto: Arwen Van Hummelen
gedebuteerd bent, is deelnemen aan wedstrijden – naast inzenden naar literaire tijdschriften of online platforms – een goede manier om te zien waar je staat. Maakt mijn poëzie iets los? Raakt ze voorbij een drempel? In sommige gevallen krijg je ook feedback op je inzending en dat is altijd nuttig.  

 

Heb je naast deze bekroning nog nominaties op je palmares?

Ik behaalde in 2017 de tweede prijs in de open categorie van de Julia Tulkens poëziewedstrijd van de gemeenten Landen-Linter-Zoutleeuw.


Foto: Goedele Miseur




Ik kan me voorstellen dat zo een belangrijke prijs winnen iets doet met een mens. Kun je dat uitleggen? Op de avond van de proclamatie in De Grote Post te Oostende leek je overdonderd...

Op het moment zelf was er ongeloof en euforie, en ook vreugde en dankbaarheid. Plots gaat er een vuurwerk van erkenning en lof voor je af en dat is natuurlijk fijn. Wat het op langere termijn doet, kan ik nog niet helemaal inschatten, maar ik voel wel dat het mijn schrijfvertrouwen en –motivatie versterkt. Ik probeer sinds een tijdje een doorgaande lijn te maken waarbij ik met regelmaat mijn gedichten onderwerp aan beoordeling en mik op publicatie. Soms mislukt het en ik heb ook al pijnlijke afwijzingen gekregen waarvan ik een tijd mijn schrijfzin kwijtraakte, maar andere keren komt er iets moois van. En deze prijs is ineens best wel een grote stap, dat besef ik. Ik durf mezelf stilaan dichter of schrijver te noemen.

Op welke basis koos je de inzending die uiteindelijk de jury kon overtuigen?

Ik heb er niet al te lang over nagedacht en heb vooral intuïtief gekozen voor een gedicht waar ik op het moment van insturen een band mee had. Wel besloot ik bewust dat ik iets wilde insturen waar ik geen uitgebreide feedback van anderen op had gekregen.

Hoe en wanneer zette je de eerste stappen in de literaire wereld? Waarom beginnen schrijven? Waren er bijzondere triggers?

Ik schrijf zo lang ik me kan herinneren. Als kind verhaaltjes en rijmende versjes, als tiener dagboeken en gedichten in vrij vers. Toen ik ergens in de 20 was, stond het voor mij vast dat ik schrijver wilde worden, maar dat plan ebde weg. Ik slaagde er niet in om het in te passen in de werkelijkheid van een gezin met jonge kinderen, de noodzaak van betaald werk. Er bleef geen ruimte over. En blijkbaar was ik ook niet genoeg overtuigd van mijn kunnen. Over de dingen die urgent waren schreef ik enkele decennia lang alleen in dagboeken.  

Is er een traditie van schrijvers of artistieke mensen in jouw familie?

Een traditie niet echt. Mijn vader was professioneel muzikant, hij werkte als leraar en orkestlid, dus ik ben opgegroeid in een gezin waar muziek een grote plaats innam.

Kun je vertellen waarmee je nu bezig bent of wat je toekomstplannen zijn wat je literaire productie betreft?

Op dit moment zit ik in de laatste maanden studie aan de schrijversacademie in Antwerpen. Dat houdt in dat er van me verwacht wordt dat ik tegen de zomer een afstudeerwerk kan voorleggen. Ik zit dus middenin het selecteren van gedichten, verwerpen, herschrijven, schikken, rode draden opsporen, de ene na de andere titel bedenken en weer afvoeren. Het meest nabije toekomstplan is mijn debuutbundel publiceren. Daarna ligt alles open.

Wie waren / zijn je grote voorbeelden uit de hedendaagse literatuur en waarom?
Of volg je louter je eigen inzichten?


Als ik enkele namen noem, sluit ik er onterecht vele andere uit, maar goed. Ik hou erg van Wislawa Szymborska en Tomas Tranströmer, meer recent ontdekte ik Louise Glück en vond ik dat prachtig. Waarschijnlijk niet toevallig allemaal Nobelprijswinnaars. Nazim Hikmet lees ik graag opnieuw en van ‘Gedicht aan de duur’ van Peter Handke ben ik telkens weer onder de indruk. Ik kan me helemaal laten meeslepen door het taalvuurwerk van Lucebert en de haarfijne poëzie van Leonard Nolens, ben fan van Menno Wigman, ontdekte recent het betoverende werk van Frederike Harmsen van Beek en was verbluft door wat Maud Vanhauwaert als stadsdichter van Antwerpen deed. Ik stuit telkens ook weer op andere dichters die me middenin een gedicht in plotse bewondering doen staan: Hester Knibbe, Radna Fabias, Marieke Lucas Rijneveld, Elly Stolwijk, Babs Gons ... Tot slot zeker ook mijn docenten en coaches aan de schrijversacademie, het is mooi en inspirerend om te zien hoe zij hun oeuvre uitbouwen: Ruth Lasters, Peter Holvoet-Hanssen, Hilde Keteleer, Annemarie Estor en Charlotte Van den Broeck.

Wat publiceerde je tot op heden? 
Waar kunnen we die teksten vinden?


Foto: Goedele Miseur

Ik publiceerde online op Het Gezeefde Gedicht en Meander Magazine en in De Vallei. In Poëziekrant werd een gedicht van me besproken dat op Het Gezeefde Gedicht verscheen en in het recentste nummer van Verzin staat één van mijn gedichten als leestip met commentaar. Voor de rest vind je mijn teksten op de website van Villa VanZelf en op mijn persoonlijke blog ‘schrijvenoverleven’.

Is er ook proza gepland?

Er zit geen proza aan te komen in de zin van verhalen of een roman. Wat ik wel doe, is blogstukken schrijven en daar vind ik heel veel voldoening in. Ik schrijf onder andere voor Villa VanZelf, de vzw die ik samen met mijn partner Marc Van Hummelen heb opgericht. Een deel van onze missie is ‘inspireren’. Ik schrijf over onze duurzame levensstijl of over non-fictie die ik heb gelezen en aanraad.

Moet een auteur zich beperken tot één literair genre of is het zijn taak om ook andere disciplines te proberen, m.a.w. mag een dichter enkel met poëzie bezig zijn?

Ik denk dat het verruimend is om in verschillende genres te experimenteren en ook buiten je eigen artistieke branche te gaan – heel verfrissend om achter je schrijftafel uit te komen en een landschap te gaan tekenen of fotograferen bijvoorbeeld, ook al is dat totaal onvertrouwd voor je. Maar niks moet.

De wereld is momenteel in een heel moeilijke fase verzeild geraakt; er zijn de maatschappelijke evoluties, spanningen en desastreuze conflicten. Hebben die zaken een invloed op je werk? Moet jij als dichter oog hebben voor de maatschappelijke spanningen in eigen land of daar buiten? Moet je daar ook over schrijven?

‘Moeten’ in combinatie met kunst roept altijd een zekere aversie bij me op. Elke kunstvorm lijkt me gebaat bij de grootst mogelijke vrijheid en zo min mogelijk vernauwing van perspectief onder de vorm van eisen, verwachtingen en ‘moetens’. Stel je voor dat we ons allemaal verplicht voelden een klimaatgedicht, coronagedicht of oorlogsgedicht af te leveren. Er zijn dichters die pertinent en aangrijpend maatschappelijk geëngageerd schrijven, anderen hebben er minder affiniteit mee en beide lijken me prima. Ik denk wel dat poëzie een rol te spelen heeft om mensen in barre omstandigheden tot steun en troost te dienen, dat hebben we ook gezien in de coronacrisis. Maar dat hoeven dan niet per se gedichten te zijn die over precies die barre omstandigheden gaan. De meerduidigheid van een gedicht maakt soms ook dat het plots kan interfereren met een maatschappelijke werkelijkheid zonder dat de dichter het zo bedoeld heeft. Een mooi voorbeeld: na de prijsuitreiking in Oostende kwam er een vrouw naar me toe die vond dat mijn gedicht heel actueel was. Terwijl ik het een hele tijd geleden schreef en er dus geen bewuste verwijzing naar de actualiteit van nu inzit.
Mijn engagement uit zich denk ik sterker in de blogartikels die ik schrijf dan in mijn gedichten.  

Heb je nog andere artistieke talenten?

Vanaf mijn kindertijd tot het einde van de middelbare school studeerde ik piano. Ik overwoog om muziek verder te studeren, maar deed het niet. Toen ik halfweg 40 was, kwam het toch nog opzetten en begon ik aan een bachelor piano aan het conservatorium. Ik heb hem niet helemaal afgemaakt en het was op sommige vlakken heftig, maar ik heb er ook prachtige herinneringen aan. Wat wel opmerkelijk was: hoe langer ik bezig was met uren muziek studeren per dag, des te harder kwam de schrijver in mij opzetten met de dwingende eis om ook aandacht aan haar te besteden. Intussen is het weer omgekeerd en voelt de pianiste in mij zich gefrustreerd en verwaarloosd. Blijkbaar kan ik ze niet allebei tegelijk min of meer tevreden houden.
 
Heb je een eigen schrijfproces; een bepaalde dagindeling, een vaste manier van werken, een vaste werkplek? Hoe ontstaat een typisch Roobaert-gedicht? Heb je je eigen formule gevonden?

Ik start mijn dag altijd met schrijven. Ofwel schrijf ik met de hand drie bladzijden ofwel minstens 600 woorden op mijn laptop. Dat is geen literair schrijven. Ik probeer dan zo automatisch mogelijk te schrijven, zonder enige censuur. Als ik vroeg van huis moet, doe ik het in de trein. Voor literair schrijven heb ik geen vaste structuren. Op sommige dagen werk ik niet aan gedichten, op andere uren lang, soms start ik laat in de avond en schrijf ik ‘s nachts. Ik heb wel een goeie schrijfthermostaat: wanneer ik het schrijven verwaarloos, ga ik me al heel snel ongemakkelijk en richtingloos voelen. Ik heb een vaste werkplek, maar kan ook prima buitenshuis schrijven, in een bibliotheek of koffiebar. De aanzet tot gedichten komt ofwel wanneer ik in beweging ben – op de fiets, in de trein, stappend – of tussen waken en slapen. Het valt bijna letterlijk naar binnen, alsof ik een postbus ben. Dan heb ik bijvoorbeeld een half vers, een kleine kern waar ik verder mee wil. Heb ik de tijd dan ga ik die direct uitwerken tot een eerste grove versie. Ik heb op mijn computer een document met als titel ‘kruimels’ en daar stop ik alle invallen in. Het werkt voor mij als een kladblok dat ik nooit wis. Heel wat halve of hele verzen en halve of hele gedichten raken niet voorbij het kruimels-stadium, maar het gebeurt meer dan eens dat ik er iets van een hele tijd geleden uitvis en integreer in een nieuw gedicht. Wanneer een gedicht sterk genoeg is om op eigen benen te staan, haal ik het weg uit de kladsfeer en kopieer ik het in een nieuw document. Een eerste versie gaat soms snel, een kwestie van enkele uren of dagen. Daarna kunnen er heel veel revisies volgen en sinds een tijdje hou ik die ook allemaal bij. Sommige gedichten blijven steken. Ik kan er maandenlang een zeurend gevoel bij hebben zonder dat ik er verder mee raak, alsof zo’n gedicht zich dan gesloten heeft en ik er niet meer inkom. Dan weet ik dat ik geduld moet oefenen tot ik weer een nieuwe ingang vind. Of niet.

Je liet dit interview verrijken door foto’s van Goedele Miseur (1975), waarom deze keuze?

Goedele Miseur (@mindthegaby) fotografeert met de tedere, speelse en te gelijk nuchtere blik van de dichter die in haar woont. Vandaar wilde ik haar werk in dit artikel.

Word je beïnvloed in je schrijven? Zo ja, kun je dat wat nader uitleggen?

Ik vermoed dat elke schrijver – bij uitbreiding kunstenaar – een heel gevoelige antenne heeft voor invloeden en indrukken, zodat alles wat in- en doorstroomt potentieel een spoor achterlaat in teksten of kunstwerken. Invloed is letterlijk overal en op elk moment: in plekken, landschappen, interacties tussen mensen, gesprekken, in relaties, in de kindertijd, in gebeurtenissen in de privé-sfeer of erbuiten, in alle mogelijke zintuiglijke prikkels. En natuurlijk ook in de poëzie en het proza van anderen, en in kunstwerken uit andere disciplines.

Had je als kind een favoriet boek en werd in de richting van boeken gestimuleerd?

Ik was een leesveelvraat als kind, ook al hadden we thuis geen rijk gevulde boekenkast en zag ik mijn ouders, behalve de krant, zelden lezen. Blijkbaar had ik geen stimulansen nodig. Zodra ik oud genoeg was om in mijn eentje naar de bibliotheek te gaan deed ik dat.
Ik hield van typische kinderseries uit die tijd zoals De Vijf van Enid Blyton, Pinkeltje van Dick Laan en Pietje Puk van Henri Arnoldus. Als tiener had ik een Thea Beckmann-fase en een Bomans-fase, was ik diep onder de indruk van ‘Karakter’ van Bordewijk en las ik de ene Heinrich Böll na de andere.  

Je bent al jaren bezig met een opleiding in de Schrijversacademie van Antwerpen.
Is dat een must voor schrijvers? Is dat geen beperking van de schrijfvrijheid; je moet immers regels volgen? Hoe zou je die keuze verdedigen?

Ik heb lang getwijfeld voor ik me kandidaat stelde voor de Schrijversacademie. Ik was bang dat ik zou afknappen op het eindeloos analyseren van teksten of allerlei schrijfopdrachten waarin ik me niet zou kunnen vinden. Maar nu ik het traject bijna af heb, heb ik er alleen maar lof voor. Een grote plus voor aankomende schrijvers is dat je les krijgt van mensen die middenin het schrijversvak en de literaire wereld staan. Die zelf auteur, dichter, vertaler zijn en vanuit talent en ervaring spreken en niet alleen maar literatuur hebben gestudeerd en er een cursus over geven. Je werkt in groep met enkele medestudenten en krijgt daarnaast individuele feedback en coaching en die combinatie is bijzonder waardevol en stimulerend. Regels volgen is op zich geen probleem als je het bekijkt als een experiment en een uitdaging voor jezelf. Je leert er ook echt het métier door. Als dichter kan je alleen maar beter worden als je je bewust bent van wat allerlei stijlmiddelen voor een gedicht kunnen doen. Dat wil niet zeggen dat je ze in jouw eigen poëzie ook allemaal moet toepassen, maar het is wel goeie bagage om achter de hand te hebben. De schrijfopdrachten prikkelen, zowel om je eigen poëzie te onderzoeken – dingen als hoe het zit met je lyrische ik en of je luide of eerder stille gedichten schrijft bijvoorbeeld – als om bewust anders te schrijven dan je gewend bent.

Foto: Goedele Miseur



Men probeert schrijvers vaak in een hokje te plaatsen, hen te determineren. Ben jij in een of ander literair hokje te plaatsen?

Ik denk niet dat er ook maar iemand graag in een hokje zit, dus ga ik mezelf dat zeker niet aandoen. Ik hoop altijd maar dat er over me zal gezegd worden dat ik een eigen stem en stijl heb, dat vind ik een mooi compliment.

Wat stoort jou het meest in de literaire wereld?

Ik ben een absoluut groentje in de literaire wereld. Ik stel me voor dat je er alles vindt wat je in andere werkterreinen ook kan vinden: van vriendschappen, fijne contacten en loyaliteit tot afgunst en kleinzieligheid. Waar ik niet zo van hou is de neiging van sommigen om met grote stelligheid dingen te poneren over hoe poëzie moet zijn en wie niet binnen hun classificatie valt de grond in te boren, iets wat mannen makkelijker doen dan vrouwen. Ik vind dat je je uitspraken best altijd laat voorafgaan door ‘ik vind dat …’ en stoor me eraan als mensen dat niet doen.

Sandra ik wil je graag danken voor deze interessante babbel. Nog veel succes in je schrijfcarrière. Ik heb zo het gevoel dat we nog veel van jou zullen horen.
Proficiat!

© Frank Decerf












dinsdag 15 maart 2022

Balans na 50 jaar Dichterschap - Toon Vanlaere

Balans na 50 jaar Dichterschap

"In Vijftien facetten"

Nu mijn vijfde bundel ‘Schreeuw mijn aarde’ is gepubliceerd, ben ik een balans aan het maken van poëzie in mijn leven en in Vlaanderen. Ik wil weten wat poëzie voor mij betekende/betekent, welke geschiedenis wij aan het ‘schrijven’ zijn, hoe poëzie beleefd wordt. Schrijven is voor mij meer en meer een daad van verzet.
 

Even een aantal facetten belichten.

1.
Niet alleen lessen kunnen onvergetelijk zijn, ook examens. Toen ik op het punt stond om mijn humaniora te beëindigen, moesten wij een ‘maturiteitsexamen’
afleggen , een soort toegangsexamen om universiteit te mogen aanvangen. Wat crazy is, want na 6 jaar middelbaar moesten wij nog even een paar examens afleggen om die 6 jaar te consolideren. Ik koos voor aardrijkskunde en biologie. Het examen van biologie is mijn hele leven bijgebleven. Ik moest met proeven de fotosynthese aantonen, hoe planten energie halen uit zonlicht, basis van het leven.
Ik heb mijn hele leven fotosynthese gehaald uit poëzie.
Hoe poëzie mij een perspectief gaf.
Het eerste vers van een bundel is het begin van een zoektocht naar een verborgen stuk in jezelf. Voor mijn laatste bundel was dat: ‘Schaarste ligt in lege nesten uitgebroed’. In dat vers zit mijn bundel, mijn leven, een soort verzet tegen onmacht en ‘tijdverlies’.

2.
Al 24 jaar bloedt mijn hart door het plotse overlijden van Herman de Coninck. Ik was met hem verbonden door brieven, telefoongesprekken, aanmoedigingen. Er waren twee assen waarrond Vlaamse dichters gestimuleerd werden, die van Herman de Coninck en die van Gerrit Komrij. Van die laatste kreeg ik geen erkenning of aandacht, van Herman wel. Eigenlijk zijn het boegbeelden van twee soorten poëzie. Als ik de balans opmaak van mijn dichterscarrière, denk ik aan Herman de Coninck. Hij zou nu 77 jaar zijn.

3.
Eén keer, één keer moet je als dichter meemaken wat het betekent om poëzie voor te dragen in een land waar poëzie gedragen wordt door het volk. Waar men zijn dichters kent en op handen draagt. Ik heb het meegemaakt in Genua, in een zesdaags poëziefestival met elke dag honderden aanwezigen. Toen wist ik: dit optreden (met een vertaalproject vanuit de provincie West-Vlaanderen) in Palazzo Ducale is uniek in mijn leven. Dit maak ik nooit meer mee.

4.
Poëzie moet je leren smaken op school. De juiste poëzie voor het juiste publiek. En hoe je het brengt en ermee omspringt. Blij zijn dat je ermee aan de slag kunt. Daar wordt de basis gelegd voor het mooiste wat we met taal kunnen doen.
Er was ooit een zeer moeilijke, luidruchtige klas, een vierde jaar middelbaar, waarmee ik een experiment wou aangaan. Ik gaf er geen les aan, maar ik wou uittesten wat poëzie aankan. Ik ging toen ’s morgens gewoon voor die klas staan en zei heel stil maar resoluut: “When you’re down and out, when you’re on the street / When evening falls so hard, I will comfort you /  I’ll take your part, oh when darkness comes / And pain is all around / Like a bridge over troubled water / I will lay me down”. Misschien wel een emotionele tekst, maar die klas was op slag muisstil. Poëzie kan (jonge) mensen uit hun lood slaan, vastgrijpen, innemen.

5.
Poëzie leren lezen. Ik vind dat Stefan Hertmans dat zo mooi oproept in een van zijn verzen: “Open de deur van het gedicht: / het huis is leeg. / Je zult zelf de meubels moeten maken.” En verder (zo mooi!): “Je zult het uitzicht met je leven / moeten kleden en vuur tekenen / in gaten in de muur.
Poëzie vraagt om lezers die verzen willen invullen met hun leven.

6.

Mijn afkomst: de zus van mijn overgrootvader langs mijn vaders kant was Monica Devriese, de moeder van Guido Gezelle, afkomstig van Wingene, waar ik ook (samen met de familie Devriese) mijn roots heb. Mooi vind ik dat Guido Gezelle met mijn dialect is opgegroeid. De moeder van G. Gezelle woonde in ‘t Walleken’ een kleine hoeve in Wingene. Daarover schreef Gezelle, toen hij op 66-jarige leeftijd nog eens terugkeerde naar het hoevetje waar zijn moeder groot werd, een heel merkwaardige wens:
Zalige lieden, al
te arglooze menschen,
weinig begeerdet gij,
groot was uw hert!
-Kon het maar helpen, met
weenen en wenschen,
weêr ate ik roggenbrood,
naast u, aan ’t berd!


(let op de twee uitroeptekens)

In de kerkmuur van de Sint-Amanduskerk van Wingene staat in een gedenkplaat in brons het schitterende  gedicht ‘Moederken’, met een kanjer van een fout. I.pl.v. “maar eerzaam laat / ze leven in / mij, eerzaam in / mij sterven“ staat er twee keer ‘eenzaam’…
Het gedicht dateert van 4 mei 1891. Gezelle heeft het nooit gepubliceerd.

7.
Mijn allereerste vers, geschreven na een bezoek aan het openluchtmuseum Middelheim: “Ver van wat woordeloos wit is en warm als de middag / niet als wat bijwijlen kleurt / dicht als ijstijden / hellend in de morgen / is rots en steen / kei”.
(1969) Met het Middelheimgedicht won ik meteen een mooie prijs.

8.
Uit het boek dat mij zo dierbaar is: ‘Het boek van de schoonheid en de troost’ van Wim Kayzer deze woorden van John M. Coetzee: ‘Het is onjuist om te denken dat de representatie van een weerzinwekkende realiteit zelf in formele zin ook weerzinwekkend moet zijn. Dan zou er geen plaats voor kunstenaars zijn in deze wereld’.

9.
Ik volg Eva Gerlach. Zij schrijft misschien wel de puurste Nederlandse poëzie. Zij maakt taal magisch.
Ik bewonder hoe ze in alledaagsheid de eeuwigheid kan verbergen.
Je zijn iets anders hoefde niet door elke opening / tussen je vingers zag ik je / zo gaan.”
Eén tik en je hebt me.”
Gerlach is zo talig bezig met: vluchten, leegte, verdwijnen, overhouden, verliezen, loslaten, vasthouden, verbergen…
Wrijven kan de dood tegengaan. Dat is waar zij mee bezig is. En zo loopt haar poëzie door. Alsof dat de dood kan tegengaan.

10.
Wie poëzie beoordeelt schrijft in zijn conclusies heel veel over zichzelf. Want poëzie vul je in met je eigen leven. (zie punt 6)
Ik geef 3 reacties bij het verschijnen  van mijn laatste bundel.

Paul Rigolle: “Alle facetten van de huid, het weefsel en het hart van de aarde heeft Vanlaere , in de handen van de taal spuwend, in deze bundel omgewoeld, omgespit, verkend, gecultiveerd en naar boven gehaald.”

Philip Hoorne: “Het schopje is rood. Ik twijfel er niet aan dat het schopje ook echt rood was, en indien niet, is het goed dat het in het gedicht rood wordt gemaakt.

Björn Soenens: “De geboorte met bestaan doordrenken. De dichter beseft dat dit de enige manier is om het leven te overleven: de absurditeit slikken en zelfs omarmen. Optimisme zonder hoop. Met een schopje wat aarde scheppen.”

Drie critici:  een veldverkenner, een fotograaf en een analist.

11.
Twee initiatieven die me nauw aan het hart lagen/liggen: ’Dichters op het spoor’ en ‘Alleen in mijn gedichten kan ik wonen’.
Het eerste project: met 10 à 15 dichters een dag samen rondtoeren op het spoor. Ik zorgde voor de tickets en een route. We lazen voor in de trein, in stations. ’s Avonds een optreden. We waren elk jaar een dag samen. Tot er een griepepidemie opdook. Het was ijskoud en enkele dichters hadden moeite met het voorlezen aan reizigers (wat ik begrijp) en haakten af.
Ik heb toen de tv-ploeg die ons de hele dag wilde volgen naar huis gestuurd. Een klas uit Gent viel in. Ik heb nog nooit een klas zo enthousiast gezien.
Voor een oude man heb ik toen op de trein het gedicht van M. Vasalis voorgelezen:  ‘Niet het snijden doet zo’n pijn, maar het afgesneden zijn.’  Ik vergeet zijn blik nooit.
 
Het tweede project: op school mochten studenten hun lievelingsgedicht uitbeelden in een internaatkamertje. Iedere leerling kreeg een slaapkamer. Ze stonden toch leeg. De ouders kwamen ’s avonds met bestelwagens materiaal leveren. Muren, spiegels, meubilair, lavabo… alles werd met hun poëzie beschilderd, aangepakt. Ze woonden een heel weekend in hun gedicht….

12.
Leo Peeraer: een monument voor de poëzie in Vlaanderen. Uitgeverij P: 30 jaar passie voor poëzie.

13.
Mijn poëzie speelt zich af op het breukvlak restant/geheel. Ze gaat uit van een soort van redzaamheid die in de dingen ligt. De potscherf bewaart perfect haar deel van de vorm van de pot. “Poëzie is iets wat zich staande houdt op de rand van het verliezen”, schreef A.L.Sötemann.

14.
Motto van mijn eerste bundel ‘Notaris van de kleine akker’:
die aarde is vasgegroei aan die Mens,
en iedereen kry sy gat vol aarde
.”
Breyten Breytenbach, Kouevuur

15.
Poëzie: residu van leven, kalkaanslag, inkt die niet uitwisbaar is, inscripties die de getijden overleven, aardlagen, zwaartekracht van luchtacrobaten, vrouw en kinderen aan het hart drukken, geboorte met bestaan doordrenken, schreeuw mijn aarde, vuur tekenen in gaten, schaarste in lege nesten uitgebroed, één tik en je hebt me…  
 

© Toon Vanlaere
antoonvanlaere 'at' gmail.com

Extern:
Terzinen geschreven op het scherp van het bestaan (Paul Rigolle op Digther)
Alain Delmotte op de Boekhouding

Meander-Recensie van Peter Vermaat
Interview Meander
Philip Hoorne op 'Roer' (Uitgelicht) 
Interview op Poëzie Centraal

Wikipedia-pagina Toon Vanlaere