Digther: Een kleine geschiedenis van een
taalfout
Op zondag 22 september 2024 is de literaire ontmoeting 'Publiek Geheim' in de Antwerpse 'Den Hopsack', georganiseerd door de VVL (Vereniging van Vlaamse letterkundigen) gewijd aan dichters van en rond dit eigenste online literair tijdschrift.
Een mooie aanleiding voor Hugo Verstraeten om 's terug te blikken in de geschiedenis van Digther: "Kleine geschiedenis van een taalfout".
Schijngestalten
Midzomer 1999. De gammele wenteltrap gaf toegang tot een
zolderkamer die voor de gelegenheid dienst deed als vergaderlokaal. Het
volkscafé aan de Grote Markt van Diksmuide telde, getekend door de jaren, zijn
dagen af. Aan tafel de resterende redactieleden van het tijdschrift SCHIJNGESTALTEN.
Op de agenda de vraag of het blad de overgang naar het nieuwe millennium
kon of moest halen. Het losbladige tijdschrift werd sedert 1993 de wereld
ingestuurd. In de ondertiteling stond met een knipoog ‘Blad voor lezers en
schrijvers’. Het blad was van een
lokale, hoofdzakelijk links – progressieve signatuur. SCHIJNGESTALTEN nam via
satire en kwinkslag de lokale politieke en maatschappelijke context op de
korrel. Het blad verscheen driemaandelijks en werd uitgegeven door Theater
Periekel VZW. De grafische vormgeving werd door Rein Lobbestael verzorgd. Die
zou dat – tot het opdoeken van de papieren editie van
DIGTHER in 2012 – blijven doen. Tim Provoost en Danny Decaestecker werden
‘aanstichters’ genoemd, al zou het vuur anno 1999 onder het gewicht van de tijd
minder laaien.

Dat iemand van de aanwezigen op de vergadering
Schijngestalten een veredeld scoutsblad noemde gaf tegelijk de doodsteek en de
doorsteek naar iets anders: DIGTHER zou ambitieuzer zijn, met literaire
kwaliteit mikken op een ruimer publiek. DIGTHER werd aangezet als een taalfout
en niet zonder een vals gevoel van zelfoverschatting bevatte de naamgeving vingerwijzingen
naar ‘Die Leiden des jungen Werthers’ van Johann Wolfgang von Goethe (1774). DIGTHER
werd door inzenders en recensenten consequent fout gespeld – opzet geslaagd!
In den beginne was het woord
Al in 1999 verscheen het eerste ‘nulnummer’. Danny
Decaestecker en Hugo Verstraeten zouden als verantwoordelijke uitgever en
hoofdredacteur het schip door woelig water naar veiliger havens loodsen. Zij
dienden ervoor te zorgen dat de intentieverklaring in het nulnummer niet enkel
een aan het moment gebonden oprisping bleek:
Digther is vooral een schrijverscollectief, op eerder
toevallige wijze bijeengebracht rond de wil tot het leveren van een authentieke
en creatieve meerwaarde. Met deze intentie voorop neemt het collectief (hoofdzakelijk)
literaire initiatieven.
Belangrijke spreekbuis vormt het gelijknamige
tijdschrift. Digther wil een blad zijn waarin dichters, schrijvers en
theatermakers het woord nemen en dit in de meest brede betekenis.
Schrijvers en lezers ontmoeten er elkaar rond een project
dat een frisse, creatieve en tevens kritische vluchtweg biedt voor het
aftandse, het banale, het modale.
Van kunst met een grote "K" tot kunst met een
knipoog, van cultuur tot cultuurkritiek, van essay tot pastiche. Zonder
leerstellingen of dogma's. Zonder beklemmende literaire tradities of
commerciële verbintenissen. Maar met de ambitie om aan beginnend, sluimerend en
gevestigd talent spreek- en schrijfrecht te doen.
Door lokale elementen en origine te koppelen aan meer
universele aspiraties neemt Digther een eigen plaats in binnen het schrijvend
en kunstminnend gedeelte van een Nederlandstalig lezerspubliek: eigen-aardig en
eigen-zinnig
Was het nulnummer nog schatplichtig aan wat SCHIJNGESTALTEN
te bieden had, toch gaven François Vermeulen en Peter Holvoet – Hanssen het
tijdschrift mee een duw in de richting van zijn missie. Van Peter Holvoet – Hanssen
verschenen gedichten uit Dwangbuis van Houdini (Prometheus 1998). Bij het ter perse gaan
van het nulnummer raakte bekend dat de dichter met de bundel de ASLK –
debuutprijs won.
Anno 2000 viel het eerste nummer van de eerste jaargang in
de brievenbus van de abonnees. Onder het motto:
Iedereen moet kunnen lezen
Iedereen
moet kunnen schrijven
Het opschrift bedekte de wil en de
intentie om de kloof tussen literatuur en de lezer klein te houden. Tegelijk
sprak er de onzekerheid uit of er nog behoefte was aan een literair blad in dit
o zo kleine en vaak zo vlakke literaire landschap. Het verschijnen van DIGTHER hield
gelijke tred met het verdwijnen van gepubliceerde literaire tijdschriften in
Vlaanderen. Een cast van bekende en minder bekende auteurs gaven een
bevestigend antwoord op de gestelde vraag. Met ‘Fox on the run 2000’ trok Peter
Holvoet – Hansen de aandacht. Het gedicht vormde de aanhef tot een derde
bundel: ‘Santander – Ontboezemingen in het Vossenvel’ (2001). In de rubriek De
Rechtvaardige Rechters besprak Pieter Verstraeten nieuw verschenen werk.
 |
Ontwerp DIGTHER anno 2000
|
De toon was gezet. Wisselende medewerkers
bezetten de redactie. Naast Danny Decaestecker en
Hugo Verstraeten
kwam François Vermeulen op
regelmatige basis de redactie vervoegen. Vanaf 2003 sloot Alain Delmotte
aan. Vanaf 2004 werkten Frank Decerf en
Diana Freys
mee. Paul Rigolle,
Frédéric Leroy
en Herlinda Vekemans
zouden later volgen. Na enkele jaren redactiewerk haakte François Vermeulen af
om eigen redactionele wegen te bewandelen. Op 5 oktober 2010 overleed Danny
Decaestecker op 52 – jarige leeftijd aan een hartfalen. DIGTHER was met hem een
promotor en performer van het eerste uur kwijt. Hij hield binnen de redactie de
wildste dromen altijd binnen het bereik van het haalbare.
 |
Redactievergadering tuin Pastorie Oostkerke - april 2010
|
Het lichtgevende deel van een knipperlicht
De opgang en ontwikkeling van DIGTHER als literair
tijdschrift ging gepaard met het wegdeemsteren van nogal wat gepubliceerde
literaire bladen in Vlaanderen. Er werd schrijfruimte gereserveerd voor vrij of
op verzoek ingezonden poëzie en proza. Al werden geen financiële vergoedingen gegeven,
meer en meer gevestigde schrijvers zouden in DIGTHER publiceren. In 2002,
jaargang “, nr. 4 werkten bijvoorbeeld Yves Joris, Philip Hoorne en Joris Denoo
mee. Zij brachten samen met een representatief deel van Vlaamse schrijvers
DIGTHER voor het literaire voetlicht: Sven Cooremans, Patrick Cornillie, Herwig
Speliers, Lut de Block, Frederik Lucien De Laere,
Frank De Crits, Steven Graauwmans, Delphine
Lecompte, Sylvie Marie, Mark Meekers, Lies Van Gasse, Frank De Vos, Lies
Koopman, Joris Iven, Renaat Ramon, Xavier Roelens, Arne Schoenvuur, Richard
Steegmans, Willy Spillebeen, Erwin Steyaert, David Troch, Toon Van Laere, Jan
Van Meenen, Jo Gisekin, Ivo Van Strijtem, Dirk Vekemans, Reinout Verbeke, Frans
de Schoemaeker, Peter Vermaat, Lief Vleugels, Reine De Pelseneer, Maarten
Embrechts, om er exemplarisch enkele te noemen.
Met auteurs als Cilja Zuyderwyk, Hanneke Eirin Van der
Velden, Eelke van Es, Hannie Rouweler, Johanna Geels, Anita Douma, Peter W.J.
Brouwer, Inge Boulonois, Estelle Boelsma, Joop Leibbrand en anderen, ontving
DIGTHER schrijvers uit Nederland.
Vanaf het begin kende het tijdschrift een aantal vaste
rubrieken. De ingezonden kopij waaierde inhoudelijk en formeel uit in de meest
brede betekenis. Niet zelden werden linken gelegd met beeldende kunst. Het editoriaal
navigeerde het blad door het literaire landschap. De inleidende rubriek hield
de vinger aan de pols van de literaire actualiteit. Tegelijk werd kritisch
gereflecteerd over het bestaansrecht van literatuur in een toenemende utilitaire,
neo-liberale maatschappelijke context.
‘Poëzie heeft zich, meer nog dan de romankunst, ten
gevolge van deze ontwikkelingen buiten spel gezet. Ze is, alle stadsdichters en
nachten van de poëzie ten spijt, maatschappelijk irrelevant te noemen.’
In de rubriek De Rechtvaardige Rechters werd nieuw
werk van diverse auteurs voorgesteld en van commentaar voorzien. In Uit De
Toevloed berichtte Frank Decerf over wat in Vlaanderen en Nederland
verscheen. De rubriek functioneerde meer als een doorgeefluik. Regelmatig
verschenen meer uitgewerkte recensies. Huisrecensent van dienst was Alain
Delmotte. Zijn recensies vertonen een sterk essayistisch karakter, niet zelden
een pleidooi voor waar het in poëzie om gaat: het bewaren van de woorden, van
de taal. Zijn recensies en essays werken diepgaand en nuancerend, en dat in een
tijd dat literair werk nog nauwelijks werd besproken:
‘Want een recensie hoeft voor mij geen wetenschappelijk
onderbouwd artikel te zijn. Recensies kunnen en mogen subjectieve leesverslagen
zijn. Subjectief, ja, niet egocentrisch. Met egocentrisch doel ik op recensies
waarin je, in alle ernst, meer te weten komt over de recensent dan over het
gerecenseerde. Ik laat mij in mijn recensies niet de hoofdrol spelen. Ik blijf
aanwezig en stel me meer als ‘mogelijkheid’ voor. Subjectief – in het besef van
de relativiteit ervan. In eerste instantie probeer ik in mijn recensies een
gesynthetiseerd beeld te geven van wat er in de dichtbundel voor mij te lezen
valt. Ik schrijf voor de lezer die zich over de besproken bundel wil laten
informeren; er een mening wil over horen, geen vademecum. Een lezer die al wat
in poëzie is geoefend. (Tot de academicus, de neofiet, andere recensenten of
dichters richt ik mij niet expliciet.) Of ik die lezer bereik, weet ik niet. Ik
hou me hem of haar bij het schrijven wel voor ogen. Ik probeer niet te bekeren.
Mijn recensies zijn wat dat betreft vrijblijvend. Als ik erin kan slagen om bij
de lezer enige nieuwsgierigheid voor een bepaalde bundel op te wekken, dan volstaat
dat voor mij. Onderhuids smeult er zoiets als een behoefte tot dialoog. Ik wil
een dialoog op gang brengen met wat ik heb gelezen. Spelmatig volg ik de
taalbewegingen, dein met de bundel mee en/of ga er in tegenstroom op in,
varieer op wat er al dan niet staat. Ik nodig de lezer van mijn recensie tot
dit samenspel uit.’
Naast de door schrijvers en collega – redacteuren geprezen
essays van Alain Delmotte togen ook andere redactieleden ter recensie. Nog in
het laatste gepubliceerde tijdschriftnummer schrijft Paul Rigolle zijn leesindrukken
neer bij de lectuur van Ademruis van Mark van Tongele.
Herlinda Vekemans trok in haar columns andere
registers open. Zij maakte zijsprongen naar de filosofie. Met de rubriek Wie
blogt die blijft speelde Paul Rigolle in op de steeds dwingender wordende
digitale publicatiemogelijkheden binnen de letteren.
Digther: School of bordeel?
De zeven redactieleden van DIGTHER brachten hun eigen visies
op literatuur mee.
Voor elke publicatie werd een redactievergadering gehouden, meestal in de Oude
Pastorie in Oostkerke.
 |
Redactievergadering Oostkerke, tuin Pastorie, juni 2010 v.l.n.r. Frédéric Leroy, Hugo Verstraeten, Herlinda Vekemans, Paul Rigolle, Alain Delmotte en Frank Decerf
|
Er werd ingezonden werk besproken, over
literatuur gereflecteerd, de literaire actualiteit gescand, er werd gelachen en
gedronken. De vaandels van de literaire passie wapperden in een wind die uit
vele richtingen kwam. Er werd geen rechtlijnige beslissingsprocedure gevolgd.
Argumentatie vóór of tegen publicatie volstond.
Die argumenten werden niet gekleurd door
een bindende gemeenschappelijke visie. Er volgde geen programma:
‘Poëzie die al te zeer geschreven wordt
vanuit de bekommernis een plaats binnen de literatuur te veroveren wordt al
vlug programmatisch./…/ Elk gedicht dient zijn eigen poëtica uit te vinden. De
wetten van het dichterschap (zo die er al zijn) worden in elk gedicht opnieuw
geschreven’
of nog:
‘In gesprekken met schrijvers en
uitgevers krijgen we soms te horen dat een tijdschrift een duidelijk
‘programma’ moet hebben, ‘school’ moet maken. Bedoeld wordt dan dat we onze
plaats moeten kiezen aan deze of aan gene kant van de brug.
We weigeren post te vatten. Omdat in
dergelijke polemische discussies geen waarheid is aan te tonen en we bijgevolg
ook geen enkele van die waarheden als eigendom kunnen claimen. Als zouden we de
wildernis onteigenen en verkavelen tot parkjes, tuintjes en prieeltjes en als
gedreven tuinmannen één daarvan de mooiste verklaren, de éne, de echte.
Interpreteren is een onderneming zonder
einde. We erkennen dat tussen beide oevers van de rivier wel degelijk een brug
ligt, waarop het trouwens goed vertoeven is. En dat die brug zelf weer de
resultante is van een oneindige reeks punten van waaruit evenveel perspectieven ontstaan die elke
waarheid weer onderuit halen en inruilen tegen een andere.’
Vanuit een impliciet holistisch
perspectief werd het oor te luisteren gelegd naar wat het ingezonden werk te
vertellen had. Een fenomenologische toets is herkenbaar, omdat ‘er geen
totalitaire werkelijkheid bestaat. Omdat perspectieven verschuiven en
verschillen, zal ook de werkelijkheid altijd anders zijn’. De
columns van Herlinda Vekemans over het werk van Emmanuel Levinas zijn in dit
verband niet toevallig.
In nogal wat bijdragen houdt DIGTHER
gelijke tred met literatuurkritische publicaties. Om er enkele te noemen en
andere te vergeten: Hugo BREMS ( De Dichter is een koe, 1991 ); Rutger KOPLAND
( Het mechaniek van de ontroering, 1995 ); Dirk Van BASTELAERE (wwwhhooosshhh.
Over poëzie en haar wereldse inbedding, 2001); Ilja Leonard PFEIJFFER ( Het
geheim van het vermoorde geneuzel. Een poëtica, 2003 ); Geert BUELENS (Oneigenlijk
gebruik. Over de betekenis van poëzie, 2008); William MARX ( Het afscheid van
de literatuur. De geschiedenis van een ontwaarding 1700 – 2000, 2008)
Alain Delmotte houdt in zijn discours een
pleidooi voor het prozagedicht en vaart op koers van nogal wat Franse
inspiratiebronnen. Van Baudelaire en Rimbaud tot Jean – Michel Maulpoix. Referenties
aan Mallarmé, Max Jacob, Henri Michaux, Francis Ponge e.a. duiken geregeld op
in zijn bijdragen.
Tussen droom en werkelijkheid
 |
Schilderij van Hugo Verstraeten-vanaf 2011 de cover van Digther
|
DIGTHER zou driemaandelijks verschijnen.
Elke jaargang zal echter de geplande 4 kwartalen zelden halen. Geregeld
verschijnen dubbelnummers om de achteroplopende publicaties in te halen. Een
blad als DIGTHER moest het hebben van vrijwillige inzet. Te veel taken, van
postzegels plakken, over redactioneel werk tot het werven van fondsen, kwamen
op te weinig schouders terecht. De financiering gebeurde voor de helft bij
gratie van subsidies en sponsoring. Betalende abonnees zorgden voor de rest.
DIGTHER verscheen in een oplage van 200 exemplaren. In zijn beste dagen
bereikte het blad 130 betalende lezers. Dat deze situatie op termijn onhoudbaar
was bleek uit het stopzetten van de gepubliceerde versie van het blad in 2012.
In 2011 verscheen DIGTHER nog in een vernieuwde Lay- out, nadat in 2010 DIGTHER
om zijn 10 – jarige literaire passie nog werd gefêteerd. Het achteromkijken
vond zijn beslag in de gelijknamige bloemlezing: DIGTHER: Watermerk. Een doorslag
van 10 jaar literaire passie. Het moest voor een nieuw elan zorgen. Het bleef echter bij enkele
publicaties. Voortaan zou DIGTHER als ‘De schaal van DIGTHER’ enkel nog
digitaal de ether in gaan. Deze vorm wordt tot op heden, anno 2021, nog steeds en met
succes aangehouden. Online. Alive. En
wél! Het
digtiaal adres: https://digther.blogspot.com
 |
Affiche voor 'Met Andere Woorden' - Digther 10 jaar
|
EEN STRAK GEREGISSEERD GEFLUISTER…
Er is tijd en afstand nodig om de verdiensten van DIGTHER op
te maken binnen het literaire landschap. In Watermerk
doet Pieter Verstraeten
een poging daartoe. Hij stelt zich de vraag hoe een tijdschrift als DIGTHER kan
ontsnappen aan de alledaagsheid:
‘Het (DIGTHER nvdr) staat allerminst voor een eenduidig
poëticaal programma en hoewel er in tien jaar heel wat interessante auteurs aan
bod kwamen, zou het me sterk verbazen als er ook maar één de tand des tijds zou
weerstaan. De grote waarde van DIGTHER ligt volgens mij juist in de weigering
om aan het alledaagse te ontsnappen, in de poging om de alledaagse literaire werkelijkheid
zo pretentieloos mogelijk weer te geven. In de ambitie om alle kamers, ja zelfs
alle hoeken van het literaire dagdagelijkse te laten zien. De verscheidenheid
van de literatuur die in DIGTHER aan bod kwam is dan ook bijzonder groot. Er
werd zowel plaats ingeruimd voor de zelfverklaarde volksdichter Jozef Vandromme
als voor de taalacrobaat Peter Holvoet – Hanssen, zowel voor kolder als voor
doodsangst, zowel voor bakvispoëzie als voor erudiete essays over dode
filosofen, zowel voor de verstilling van het nauwelijks uitgesproken woord, het
rustige gekeuvel van het literaire interview als voor het geschreeuw van de
polemiek, zowel voor het herkenbare als voor het verrassende of afwijkende,
zowel voor gedichten mét als voor gedichten zonder interpunctie, zowel voor
verhalen mét als voor verhalen zonder verhaal.’
DIGTHER ontwikkelde zich langs de bijdragen van schrijvers
en redactieleden. Los van literaire verwantschappen of hardleerse dogma’ s. De
redactie lukte er in schrijfruimte te voorzien voor beginnend en gevestigd
literair talent. De markt is echter klein voor ‘taal die zich kwetst aan het
zachte’. Het ontbrak het blad niet aan literaire kwaliteit. Met de tijd werden
de zwakke punten zichtbaar. Het op de been houden van een literair tijdschrift vergt
ondernemerschap, een neus voor marketing en een duidelijke
communicatiestrategie. Net daaraan ontbrak het en bleef erkenning en
verspreiding binnen de ruimere literaire canon uit. Het neemt niet weg dat
gedichten en dichters uit het tijdschrift regelmatig geselecteerd werden voor
literaire prijzen. Het neemt ook niet weg dat de redactie van DIGTHER, ondanks
de visionaire verschillen van de redactieleden, een hecht collectief bleek, dat
in het tijdschrift een middel zag haar literaire passie met velen te delen.
© HugoVerstraeten