Posts tonen met het label Beschouwing. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Beschouwing. Alle posts tonen

zondag 27 juli 2025

De stoel - Willy Brandt

Ik woon in een huis. In een huis horen er meubelen te staan. Dat is ook zo in mijn huis. In de keuken staan er bijvoorbeeld stoelen. Heel gewone stoelen; houten stoelen. Stoelen met door de tijd doorgezakte poten. 
Soms moet ik die poten weer op hun plaats timmeren. Het verleden lijkt voor die stoelen als het ware soms te zwaar om dragen.

Een stoel is een zitplaats. Je kan erop tot rust komen, het is ook een ideaal hulpmiddel om in alle kalmte een maaltijd tot je te nemen.

Dat gebeurt bij mij elke maandag. 
Een doordeweekse maaltijd is het dan niet. Dan komt mijn grote liefde eten. Die dag eet ik zoals het hoort. Geen snelle hap, maar een verzorgde maaltijd. Ook dat dank ik aan mijn lief. Ze is voor mij een aansporing tot zelfzorg.

Samen eten is iets delen; een liefdesgebaar als het ware.

Om twaalf uur is ze er dan. Niet altijd. Soms is het te druk in de B&B waar ze een handje meehelpt. Dan komt ze iets later. Ik zie haar dan haar fiets tegen de gevel van mijn huis plaatsen. Ze blaast van de opwinding. Ja, het was weer druk in de B&B. Het seizoen is er.

Dan zit ze op de stoel rechtover mij. De stoel waar ik anders op plaats neem. Ik wil haar liever niet op die andere stoel zien zitten. Het was de plaats waar mijn vrouw altijd zat. Eerst met een liefdevolle blik in haar ogen. Later werd het een blik vol leegheid, uiteindelijk zelfs vol haat.

Nu zit ik op die stoel. Het is nu mijn stoel geworden. De stoel van het heden. De stoel die zich afkeert van het verleden dat niet altijd een hooglied van vreugde was. Een verleden waarvan ik me eindelijk heb kunnen bevrijden. Een bevrijding die nodig was om een nieuwe start te kunnen nemen.

Mijn lief leerde me dat liefde altijd weer op je pad kan komen. Onverwachts, alsof je plots in je tuin die onverwachte bloem kan vinden waarvan je het bestaan niet meer wist. Dan kijken we in elkaars ogen en weten we dat we van elkaar houden. Niet zo'n klein beetje zelfs.

We beleven die liefde ook met het inzicht waarop volwassen mensen kunnen bogen. De liefde die zegt dat we geen bezit zijn van elkaar. We hebben er trouwens al een heel leven opzitten. We hebben alle twee een partner moeten achterlaten waar we van hielden. Dat is nu eenmaal het leven. Het geeft en neemt. Het heeft ons veel ontnomen, maar vooral heel veel gegeven.

Mijn lief heeft er drie fantastische kinderen en maar liefst tien kleinkinderen aan over gehouden. Ikzelf blijf daarbij sterk in de minderheid. Ik kan daar alleen maar twee kinderen tegenover zetten. Twee zonen die ik in mijn hart met me meedraag, maar waar ik maar heel weinig contact mee heb. De oudste van die twee liefdesbloemen zie ik al ruim zes jaar niet meer.

Sommige mensen hebben wonden waar ze niet mee kunnen leven. Zo is het misschien ook bij die zoon. Ook hij heeft zijn verbittering vorm gegeven. Hij vertaalt het in zoeken naar aardse waarden. Ook hij heeft beslist stoelen in de plaats waar hij leeft. Ook hij zit daarop tijdens zijn maaltijden en kijkt in de ogen van de vrouw waar hij momenteel mee samenleeft. Ook hij leeft volgens waarden. Misschien waarden die de mijne niet zijn, maar waarbij hij ooit beslist heeft dat het die van hem zijn.

Iedereen maakt vrije keuzes. Ik, maar ook hij. De stoel van de haat of de stoel van de liefde, de stoel van het materiële of de stoel van de empathie. Stoelen zijn rare dringen. Ze dragen een gewicht, ze torsen als het ware lief en leed. Ze kreunen soms zelfs onder de druk van het vroegere.

Ook zijn stoelen dragen een verleden. Net als die van mij. Alleen zit er op die stoel rechtover mij een vrouw die geen aardse, maar hogere waarden nastreeft. Ze gaf me de bevestiging dat de weg die ik heb gekozen de juiste is.

Precies daarom hou ik zo erg van haar. Ik steek dat niet onder stoelen of banken. Om het even welke stoelen.

© Willy Brandt


Willy Brandt - de naam is echt géén pseudoniem - is voornamelijk fotograaf. Maar af en toe schrijft hij ook wel 's een gedicht of een flard persoonlijk proza. Dat zal hier in de toekomst af en toe nog wel 's blijken!

foto: © Willy Brandt – 23/3/2025 “Het plaatsen
van stoelen
” @De Snuffel in Brugge








dinsdag 22 juli 2025

In vrede rusten? - Jef Boden

Een poëtische beschouwing van Jef Boden.

Over verwenste gedichten en verbannen dichters
 in Oekraïne en elders.

Rusten  in vrede? In alle stilte? Is dat werkelijk een belofte voor na de dood? Wat wanneer een ingrijpende versie van de hel vooraf al je deel was? Aan verwenste gedichten of verbannen dichters wordt na de dood weinig balsem verspild. Zelfs een graf biedt geen garantie. Van Isaac Rosenberg tot Vasyl Stus: telkens anders en toch….

Dmytro Stus beschrijft hoe hij, 23 jaar jong, het lichaam van zijn vader dat begraven ligt bij het beruchte Sovjet-strafkamp Perm-36 naar Kyiv overbrengt. Na de val van de muur en het verkruimelen van het vermolmde Sovjetsysteem laten enkele families van dissidenten er geen gras over groeien. De oude administratie probeert nog even dwars te liggen maar vergezeld van een documentaire filmploeg en met vele attesten in de hand brengen ze de lichamen van Vasyl Stus, dichter Yuriy Lytvyn en leraar-dissident Oleksa Tykhy naar de Baikove begraafplaats.

Of ze dan al vermoedden dat het slechts enkele jaren zal duren vooraleer ene Poetin macht en kampen in “ere” zou herstellen? Aanvankelijk werden de kampen, met administratie, in navolging van het SS-voorbeeld, opgeruimd. Bijzonder is dat net Perm-36, een van de beruchtste, nog werd ingericht als museum om te getuigen van de voorbije terreur.

In Kyiv is er in een kerk een afscheidsviering. Dan gaat het gezelschap, met de kisten, in een bus op pad. Onderweg houden ze halt bij het monument van dichter des vaderlands Taras Chevtchenko. Uit eerbied en erkenning dragen ze de kisten driemaal rond het standbeeld om die vervolgens op hun schouders naar de begraafplaats te brengen. Was het in Perm, boven de Oeral en richting Siberië een dag vroeger slechts enkele graden onder nul, in Kyiv vroor het die dag meer dan 20 graden. Toch waren er enkele tienduizenden Oekraïeners aanwezig. Hallucinant hoe Dmytro die tocht beschrijft, hoe hij vertelt hoe zijn vader van een anoniem graf met bordje “9” naar een respectvolle plaats reist, waar de massa roept dat de grafdelvers voldoende werk geleverd hebben. In die vrieskou zullen ze allen een handvol aarde werpen om het graf te dichten.

Je naam op een graf is niet altijd vanzelfsprekend. Vraag het aan Isaac Rosenberg, een niet zo vaak geciteerde War Poet. Hij stierf wellicht iets te vroeg om een vaste vermelding naast Wilfred Owen of Siegfried Sassoon te veroveren. Even een gedicht dat – gelukkig voor ons – het thuisfront bereikte.

Luizenjacht

Naakt zijn ze – meerstemmig schreeuwen ze
Glimmend, grimmig , dreigend. Grijnzende duivelstronies
En razende ledematen
Wentelen vlammend over de vloer,
Om een hemd vol krioelend ongedierte
Die soldaat schreeuwde het uit
Met vloeken
Waarvoor iedere god zou verschrompelen, maar niet de luizen.
En snel werd het hemd verlicht
Boven de kaars die hij had aangestoken terwijl wij daar lagen.
Dan sprongen we allen op, stripten
Om te jagen op het smerige gebroed.
Als in een duivelse pantomime
Werd de plaats snel een razernij.
Zie die happende silhouetten,
Zie die grijpende schaduwen
Te midden  van de vechtende armen op de muur.
Zie de reusachtige verkrampte vingers
Graaien in grootse lijven
Om dat extreme kleine te vermorzelen.
Zie hoe die vrolijke leden zich in het hete Hoogland gooien
Omdat zo’n tovenaarsvenijn
Heerlijk vanuit de stilte feest
Terwijl onze oren haast gesust waren
Door de duistere klanken
Van de trompet van de Slaap.

© Isaac Rosenberg
© Vertaling Jef Boden

Isaac wordt op 25 november 1890 in Bristol geboren in een Litouws-joods vluchtelingengezin. Ze verhuizen naar Stepney, een arme wijk in London, waar de jongen tot zijn 14 school loopt. Zijn leercontract als etser en zijn tekeningen openen de deuren van een avondopleiding aan een kunstacademie. Zijn interesse voor beeld en poëzie groeit. In juni 1914 trekt hij naar Zuid-Afrika in de hoop in een warmer klimaat zijn chronische bronchitis onder controle te krijgen. Wanneer de oorlog losbarst is “On receiving News of the War” zijn eerder kritische poëtische reactie binnen een golf van patriottische gedichten. In 1915 keert hij naar Engeland terug en wanneer het hem niet lukt een job te vinden meldt hij zich bij het leger. In 1916 belandt hij aan de Somme. Alles eindigt voor hem en tien van zijn makkers wanneer op 1 april 1918 een granaat in  hun midden ontploft. Ze worden in een gemeenschappelijk graf begraven. In 1926 worden de ongeïdentificeerde lichamen opgegraven en herbegraven. Onder zijn naam “Artist and Poet”, erboven “Buried near this spot”.

Een anoniem of een gemeenschappelijk graf hoeft dat niet altijd te blijven. Neem Volodymyr K Vakulenko.  Neem de zorg om je zoon en je bekende sympathie voor je Oekraïense moedertaal. Wat als de Russische bezetter dan aan je voordeur staat en die in de weegschaal werpt? Volodymyr Vakulenko voegt die K niet toevallig aan zijn naam toe. Het initiaal staat voor Kapytolivka, zijn geboortedorp; waar hij in een rustig wit huisje woont en zijn gedichten en kinderboeken schrijft.

Is het door verraad, een uitgesproken tip, dat hij op 22 maart 2022 wordt opgepakt terwijl zijn huis tijdens een huiszoeking overhoop wordt gehaald? Een dag later mag hij naar huis. Voelt hij dan dat het onheil nog steeds boven zijn hoofd hangt? Zijn oorlogsdagboek begraaft hij onder de kersenboom in zijn tuin. Alleen zijn vader weet ervan. Zelf verdwijnt Volodymyr op 24 maart voor een tweede maal. “Vandaag of morgen komt hij wel terug,” deelt een soldaat mee. 6 maanden later, na de bevrijding van Izium, worden uit massagraf 319 een aantal lichamen gehaald waartussen door een foto en DNA-onderzoek zijn lichaam wordt geïdentificeerd. Hij krijgt een persoonlijk graf in Charkiv.

Schrijfster Victoria Amelina weet met behulp van de vader het dagboek terug te vinden. In de heropgeknapte dorpsbibliotheek wordt Volodymyr herdacht. Victoria Amelina blijft zich inzetten om verhalen van omgekomen auteurs te verzamelen. Zij vervoegt die lijst wanneer een gerichte raket in de zomer van 2023 in Kramatorsk inslaat in een restaurant waar ze met collega’s samen is.

In het tweede deel van zijn oorlogskronieken noemt Andrej Koerkov het net geen ongewilde vooruitziendheid dat Vasyl Stus niet in Donetsk maar in Kyiv herbegraven is. Het bas-reliëf waarmee hij in de universiteit van Donetsk werd herdacht is reeds in 2014 door separatisten vernield.  Welk lot zou een graf getroffen hebben? Eenzelfde bedenking bij Taras Chevtchenko. Na 10 jaar dwangarbeid werd hij begraven in Sint-Petersburg. 58 dagen later werd zijn lichaam overgebracht naar Kyiv. Vervolgens is hij per boot over de Dnjepr naar Kaniv gebracht. Daar rust hij nog steeds.

Naast een oorlog kunnen je poëzie en je vrijheidsdenken je naar de eeuwigheid loodsen. Om te rusten in vrede?

© Jef Boden

Andrej Koerkov: Onze dagelijkse oorlog, Balans, ISBN 978 9463 8235 31
Dmytro Stus: Vasyl Stus. Life in creativity, ISBN 978 3838 2163 17

 






 

zaterdag 19 april 2025

Wat is luxe - Carla Bogaards

Wat is luxe

Thomas Nagel  schrijft in “Mind and Cosmos. Why the Materialist Neo-Darwinian Conception of Nature is Almost Certainly False”:”Maar ik ben overtuigd geraakt van het idee dat er wel doelgerichte natuurwetten kunnen  bestaan(…) dat er dingen gebeuren omdat ze op een pad liggen dat ergens naar toe leidt.”

Overigens is bovenstaand citaat de consolidatie van wat een bevriende psychiater, ik kwam hem weer eens tegen bij een vernissage,  mij vertelde tijdens een nogal serieus gesprek  over zoiets dat  wel “Het Leven” wordt genoemd. Toen zei mijn gesprekspartner namelijk, je moet je eigen levenspad volgen. Of zei hij “pad”, zonder het woordje “levens” eraan vastgeplakt. Tant pis, het gaat om de kwintessens.

Ik reageerde een tikje verbaasd, pardon, zal wel, hoezo. Maar wat ik niet deed, de daad bij zijn woord voegend, richting garnalenkroketjes  koersen, ik ben er dol op- piramidevormig geschikt op een zilverkleurige schaal - zojuist binnen gebracht door de catering- over mijn schouder tegenstrevend, dit is nou mijn pad. Beetje flauw zou het zijn geweest, maar vooral dom. “Onderzoekt alle dingen en behoudt het goede”, predikt apostel Paulus, ja dat is wijsheid; ik ben op onderzoek uitgegaan, sindsdien dringt  de  impact van mijn kennis zijn woorden en die van Nagel meer en meer tot me door.

Van die zoektocht, zeker het is een cliché, doe ik verslag. U neem ik mee  op sleeptouw. Wat de uitkomst van deze zoektocht zal zijn…geloof het of niet, de pot met goud aan het eind van de regenboog.  

               In elk geval, er schijnt zoiets te zijn als een pad, niet letterlijk weliswaar, hoewel, je kunt het moeiteloos visualiseren.

Pad komt van het Griekse patos, het betekent  “smalle weg ontstaan door de voetstappen van mensen of dieren die erlangs zijn gegaan”.

Levenspad betekent, het leven voorgesteld als een pad dat  men moet aflopen.

En wat is de connectie met  “levensplan”, dat het ontwerp is voor de inrichting van iemands leven?

Terug naar dat pad, ook in Roodkapjes leven speelt het een rol; de boswachter had haar nog zo gewaarschuwd niet van het pad af te wijken, ze sloeg zijn raad in de wind, door dieper het bos in te gaan. Daar openbaarde zich de weelde aan fauna en flora, in de zoelte bloeiden verleidelijk mooie bloemen, muskuskruid, bleeksporig bosviooltje,  salomonszegel, dagkoekoeksbloem en nog veel meer. Toegewijd als ze was  plukte ze een boeketje voor haar zieke grootmoeder, waar ze op bezoek zou gaan. Ze vlijde het in haar witte, met broderiekant afgezette schortje, vouwde de punten ervan toe; haar schoot een tuintje.

Voorzichtig droeg ze deze rijkdom mee naar het huisje en haar hartje klopte verwachtingsvol, wat wachtte haar daar, behalve grootmoeder zelf, natuurlijk haar vreugde! Ze zou hup twee drie genezen zijn!

    In het mandje aan haar arm lagen, weggeborgen onder het schoon gewassen en glad gestreken glazendoek, een schaaltje aardbeien en een paar sneden roggebrood.

-Charges Perrault zelf, die zijn beroemdheid dankt aan zijn sprookjes verzameling “Contes de ma mère l’Oye”-Sprookjes van Moeder de Gans -heeft het in “Petit chaperon rouge”over koek en boter.-

Grootmoeder was niet zo’n schrokop, en ze at met kleine hapjes. O ja, ze zou voor grootmoeder een kan fris water putten, ze was geen klein kind meer, ze kon best de emmer laten zakken aan het touw, en vol weer op te halen. Blijmoedig, bijna huppelend voortstappend, ging ze haar ’ s weegs.

Uit  het kinderliedje over Roodkapje weten we dat ze niet bang  was voor de wilde dieren waar de boswachter over had gesproken.

Hij zingt, in het bos zijn de wilde dieren, in het bos, in het bos, etc.en zij zingt terug, ik ben niet bang voor de wilde dieren, ik ben niet bang, ik ben niet bang etc.  

Daarna loopt ze de wolf tegen het lijf, is ze  soms zo’n  durfalllig wolvenfluisteraarstertje, hij heeft  verschietende geelgroene ogen 

Roodkapje zou dus dat bewuste, zogenaamd veilige, pad hebben verlaten en toch,  bezweer ik u, zou ze het pad van haar leven blijven volgen.

Ze creëerde  een gloednieuw pad, mens en dier zijn er langs gegaan, en, ze bereikte tenslotte veilig haar bestemming. 

In de versie van Perrault staat dat Roodkapje door  grootmoeder c.q. de  wolf gevraagd wordt in bed te komen liggen. De uitdrukking elle a vu le loup  betekent: zij heeft haar maagdelijkheid verloren. “ Le Loup, la voyant entrer, lui dit, en se cachant dans le lit sous la couverture: ‘Mets la galette et le petit pot de beurre sur la huche, et viens te coucher avec moi.’” 

Ik bedoel dat een meisje op een dag toegeeft aan iets wat verder niet benoemd hoeft te worden.

Over de wolf het volgende: ik moet u het antwoord  schuldig blijven waarom ik een kunstwerk in mijn kamer heb staan, krijt op karton, van een levensgrote wolf, hij lijkt zijn poten te verzetten in zijn mij besluipende loop, zijn kop, aan de schijnbaar behaagzieke licht gebogen hals, naar voren gestoken, hij kijkt me recht in de ogen.

Echter, het  antwoord op de vraag WAT IS LUXE kan ik u wel degelijk geven: je pad, oftewel je eigen levenspad, volgen is namelijk luxe, pure luxe.

Nog dezelfde avond, nadat ik mijn definitieve antwoord op bovengenoemde vraag op typte, werd ik tijdens mijn avondwandelingetje, en het was niet eens volle maan, door het Leven zelf aangesproken.

Mij werd ter plekke een genereus aanbod gedaan, namelijk “een leven in luxe”.

 Ik neigde ernaar om als het ware mijn handen uit te strekken, en het geschenk, zo kan je het wel noemen, in ontvangst nemen.

Het was een groots ding dat ik zou accepteren,  nogal verschillend van zoiets tijdelijks en oppervlakkigs als ontdekt worden door een beroemde couturier die je aanbied zijn topmodel te worden, en  zijn nieuwe collectie te showen op de catwalk.

De situatieschets: op een  dag slenter je  in Parijs op je witte gympjes langs het terras van café De Flor en wordt gespot door deze beroemde couturier. ‘Veuillez  m’excuser mademoiselle...’etc.etc.

Terug naar het aanbod  het Leven. Vooralsnog was mijn reactie:’Okay.’

“Okay” is het symbool voor  de verdichting van een aantal of een samenstel van begrippen in een enkele voorstelling. Het voldoet in elke denkbare situatie  Eigenlijk doet alleen de toonhoogte en intonatie ertoe daarmee kan alles verpest worden.

(C’est le ton, qui fait la musique)

Er volgde een verraderlijk korte tijd van zelfreflectie; welke consequentie moet ik trekken, welke bruidsschat moet ik in brengen; als een gedomesticeerd dier aan de leiband van  diezelfde luxe lopen?

’Wat is er voor nieuws aan’, vroeg ik, en wandelde weg, mijn pad vervolgend.


© Carla Bogaards

* Tessalonicenzen 5:21

*Tevens is de betekenis in het algemeen seks hebben. In dit specifieke geval heb ik gekozen voor de andere uitleg gekozen.     

Naschrift. De hele categorie van min of meer sprookjesachtige  verhalen, in dit geval uit  onze Westerse cultuur staat geboekstaafd, van Odyssee tot Bijbel, Torah en Koran; vergelijkende verhalen ter lering en vermaak.

Dit essay is ook na te lezen op de site van Carla Bogaards.


Carla Bogaards op Wikipedia



woensdag 5 februari 2025

Jef Boden neemt afscheid van André Sollie

Halfweg

het blauwe schaduwstraatje
kan ik het al zien:
het plein ligt in de zon.
Ik loop verblind mijn vroeger in.
Neuriënd, ik ken de weg.
En in de luwte van de huizen
is alles nog zoals het was.
De buren op een stoel voor de deur.
De geur van pas gemaaid gras.
Vader streng en blij.
Waar was je?
Moeder lacht.
Ze hebben al die tijd op mij
gewacht.

© André Sollie

Het gedicht Halfweg staat op het overlijdensbericht van André Sollie. Wat anders dan een gedicht? Een poging tot troost van schoonheid in deze dagen.  De uitnodiging voor de voorstelling van zijn bundel Dit nieuwe tijdelijk vermeldde het: “Tijd laat zich niet verzamelen. Toch ging André Sollie in zijn eerste dichtbundel voor volwassenen op zoek naar talige vormen voor wat in hoofd en hart nog rest van de dingen die voorgoed voorbijgaan.”

De bundel werd ingeleid door een onstuitbare Bart Stouten. “Na alles wat ik bij de presentatie heb gehoord,” schreef ik André, “prijk je in de boekenkast tussen de groten van de wereldliteratuur.” Waarop hij dan, na het herlezen van die inleiding, weer typisch reageerde: “Amaai, dus lach jij maar een beetje met mij.”

Het was een warme gemeenschappelijke lach. Een waarin geluk en tevredenheid zat opgeborgen. Zoals hij in dezelfde brief herhaalde hoe hij genoot van beeld en taal in de verfilming van Nooit gaat dit over door Bavo Defurne als Noordzee, Texas.

Naast zijn werk is dat iets wat hem steeds opnieuw kenmerkte: de diepe waardering die hij toonde telkens iemand  liefdevol met zijn werk aan de slag ging.

Hoe veranderde de atmosfeer telkens hij voor een lezing de klas inwandelde! Wat was het? Niet alleen zijn handen vol materiaal waarmee hij aan de slag ging. Vooral het enthousiasme waarmee hij zijn werk voor de leerlingen openbaarde. Hoe hij zo’n groep mee in het avontuur van taal en tekeningen trok en zich grenzeloos gaf. Een gesubsidieerd uurtje werd niet door een klok bepaald. Ik herinner me hoe hij pas afrondde toen de leerlingen na twee uur door de middagbel zich hun brooddozen herinnerden. Het nakaarten palmde de volledige middagpauze in. Hij keerde pas naar Antwerpen toen het mijn beurt was om de leerlingen voor de namiddag te verwelkomen.

Hoeveel moois heeft hij gegeven en daardoor via zijn werk weer mogen ontvangen? Voor de jaarlijkse boekenbeurs op school gingen we herhaaldelijk aan de slag met zijn boeken. Van Wachten op matroos tot Konijntjesbrood. Wie genoot het meest van zo’n presentatie? De leerlingen die zich in zo’n voorstelling uitleefden? André en Wim die genoten van het resultaat? Het waren momenten van wederzijds overlopende zaligheid. Een huldiging ook voor zijn werk.

Hoe terecht was het toen in 2019 de reizende tentoonstelling van zijn werk een (te bescheiden, vond ik) plekje ontving in de zomer van Watou. Niet alleen zijn werk, zo was hij zelf toch twee maanden aanwezig. Schreef Toni Morrison niet dat een plaats ons voor eeuwig bewaart? Er zijn vele plaatsen die André in zich koesteren.

Zo zullen we nu verder moeten. Met zijn werk. Met al die plaatsen. Weliswaar wat meer in de stilte. Maar met zijn aanwezigheid. Zo zal hij ons blijven aanspreken. Zo zullen wij tot hem spreken, met hem gedachten uitwisselen. Al is het stiller nu, zwijgen zullen we niet. Nog een groet, hoe anders dan op zijn bekende wijze: dag, lieve André.

© Jef Boden

I.M. André Sollie - Overlijdensbericht VRT-site
André Sollie (°17/7/1947) overleed op maandag 13 januari 2025.
Er werd afscheid van hem genomen op 23/1/2025.

André Sollie op de Boekenbeurs tussen de leerlingen
die 'Konijntjesbrood' hebben voorgesteld.


vrijdag 25 oktober 2024

Een taal zoeken - Jef Boden

Een taal zoeken

Ieder van ons herinnert ze: momenten dat je wereld even stilstaat. Door wat je meemaakt, ervaart, hoort. Johannes Kerkorrel is daar meer dan één keer verantwoordelijk voor geweest. Hillbrow op de radio overviel me zo sterk dat niets anders dan aandachtig luisteren mogelijk was. Als Paulus van zijn paard gebliksemd. Was het de poëzie van het lied waardoor de zanger en zijn taal definitief mijn hart veroverde? Tijdens latere optredens waren er telkens overrompelende kippenvelmomenten. Hij zong immers Hoe ek voel. Treffend gekozen woorden veroorzaken veel, knetteren alle richtingen uit. Je verliest je hart, of, je weet zoals Kerkorrel en zijn makkers dat je jezelf Voëlvry verklaart. Een taal kiezen, een taal vinden is zo belangrijk. En, voegen we er onmiddellijk aan toe, vaak zo lastig. Door een helder standpunt in te nemen, je taal ervoor aan te scherpen, beland je op een zucht van een conflict. Kan het anders in een aanklacht en op de weg naar de vrijheid? Wat verwacht je van een machtsapparaat dat haar fundamenten bekrast ziet? Een verbod ligt voor de hand, versluierende woorden vormen een subtielere repressie. Echt verscheurend wordt het wanneer je eigen kind slachtoffer wordt. Van Soweto tot Odessa. Dan wordt het een persoonlijke strijd op zoek naar een bruikbare taal. Hoe evolueert, voor vriend en vijand, een taal in een oorlog? Hoe gedraagt een taal zich strijdend in de frontlinie? 

Van bij de eerste raketinslag behoren kinderen bij de slachtoffers. In de documentaire 20 days in Mariupol zie je onmiddellijk leven en dood passeren: in de evacuatie van een beschoten ziekenhuis worden kinderen geboren, een partijtje straatvoetbal eindigt onder een lijkwade of, met wat meer geluk, met geamputeerde benen.

Vrij snel passen kinderen hun spelletjes en aftelrijmpjes aan. Niet langer diefje met verlos. Verstoppertje kleurt totaal anders of het spel klinkt als ‘luchtverdediging’ of ‘Putins dood’. Vierjarigen imiteren het geluid van het luchtalarm en de eerste woordjes van een peuter zijn ‘ma, pa, alles veilig’.

Herhalen, zeggen, schrijven wat de gruwelijke realiteit is, vooraleer de propaganda zich ermee bemoeit. Alles wordt bij zijn naam genoemd. Dat overstijgt de kinderjaren. Slachtoffers van de agressie winden geen doekjes om hun taal. Leef je tussen de daders dan hoor je andere geluiden en dien je die te imiteren. Er is geen oorlog, slechts een ‘speciale militaire operatie’, geannexeerde gebieden worden bevrijde gebieden, zelfs als de denazificatie gebeurt met gekopieerde SS-methodes. Niets nieuws onder de zon. Zo werd Praag in 1968 nooit door de sovjets aangevallen. Het land werd bevrijd. Coventry werd in 1940 slechts platgebombardeerd omdat het een militair knooppunt was, want “wij vallen slechts militaire doelen aan”. Burgerslachtoffers? Dat was officieel niet de bedoeling. Aardig wat mensen hebben dat anders ervaren in Guernica, Rotterdam, Coventry, Dresden, Aleppo, Mariupol, Gaza. Wordt in 2024 in Gaza een school met raketten bestookt dan is dat louter omdat militairen zich daar verschuilen. Toch geen agressor die ziekenhuizen of theaters als systematisch doel neemt? Bij een incident in vredevolle landen worden messentrekkers allerhande vandaag netjes “geneutraliseerd”.

Dat je landgenoten oorlogsmisdaden en mensenrechtenschendingen begaan, dat zeg je dat beter niet. Nog minder als een regime je taal opeist binnen haar beleid. Voëlvry was geen toevallige benaming voor de concerten in apartheidstijden. Zo kleefde er na 1945 erg lang een kwalijke erfenis aan het Duits. In België werd Vlaams haast een synoniem voor collaboratie. Gebruikte men Russisch en Oekraïens broederlijk naast elkaar, de oorlog maakt voor de talen het verschil. In het bloed van een totale oorlog groeit een afkeer of verklaart men het land te zullen reinigen van onzuivere door decadente buitenlanders beïnvloede elementen.

Na de imitatie door kinderen is de vraag welke woorden en vormen volwassenen als oorlogstaal gebruiken. Regisseur Mstyslav Chernov zegt in het begin van zijn documentaire over het beleg van Mariupol dat een oorlog niet begint met explosies maar met stilte. De angst, het ongeloof, de radeloosheid, de sprakeloosheid. Er zijn geen woorden.

Wanneer een oorlog losbarst slaat die onmacht meermaals toe. De kans is groot dat je die agressie niet voor mogelijk hield en je verandert er bovendien niets aan. Het maakt je sprakeloos. Waar vind je een taal om ervaring en emoties te verwoorden?

Gedichten blijken dan een magische aantrekkingskracht te bezitten en een uitweg te bieden. Sinds de totale oorlog vanaf 24 februari 2022 zijn de beide partijen massaal aan het schrijven. In Oekraïne verzamelde men in die eerste maanden tienduizenden gedichten. Het is de eenvoudigste vorm van expressie en communicatie. Er is niet louter de drang om zelf te schrijven. Poëzievoordrachten zijn zeer populair. Van voorleessessies in schuilkelders tot Serhiy Zjadan die zijn werk zowel aan het front als op festivals brengt. In oorlogstijden smeden gedichten banden.

Proza ontstaat zelden tijdens een oorlog. Na de vele oorlogsdichters uit de Eerste Wereldoorlog, die vaak in het heet van de strijd dichtten, was het op het meeste proza flink wat jaren wachten. Dagboeken volgen dan weer dadelijk in het spoor van de dichters. Andrey Koerkov, Victoria Amelina en opnieuw Zjadan schrijven mee. Die laatste ontving in 2022 voor zijn werk Die Himmel über Charkiv in Frankfurt de Vredesprijs van de Duitse boekhandels. Oleksandr Mykhed meldde zich na 5 dagen bij het Oekraiense leger en stelde vast dat fictie schrijven niet langer kon. Zijn schrijvend zoeken had twee jaar nodig om tot The Language of War te komen. Geen echt proza, eerder zoekende non-fictie.

Niet zo bekend is dat het in Rusland niet anders is. De directe nood om emoties een kanaal te bieden is dezelfde. Aleksander Poesjkin deed in de negentiende eeuw niet anders. In 1940 dichtte Anna Achmatova over de stalinistische terreur. In Sint-Petersburg verscheen in 2022 een bundel van 500 pagina’s met gedichten van meer dan 100 auteurs over de eerste zes maanden van de oorlog. Voor hen was het een oorlog: “Poëzie van de laatste tijden”. Dat werd in 2023 weliswaar rechtgezet met een officiële tegenhanger vol patriottische gedichten: “Opgestaan door de derde wereldoorlog. Anthologie van oorlogspoëzie 2014-2022”. Daardoor stopte de protesterende stem niet. Internet en sociale media zijn erg ontvankelijk voor poëzie.

Tsaar Nicolas I verbood al lastige gedichten. Vandaag heet het ‘vervalsing van de waarheid’ of kortweg landverraad. Dat belet Evguenia Berkovitch niet om, na 9 maanden voorhechtenis, zich op haar proces tegen de aanklacht van ‘terroristische propaganda’ te verdedigen in 18 kwatrijnen. De rechter kon de verzen niet smaken: zes jaar cel. Elders werd de microfoon van Ilia Iachine tijdens zijn verdediging in verzen door de rechter uitgeschakeld. 8.5 jaar was het resultaat. Is het een troost dat Ossip Mandelstam al zei: “Nergens anders dan in Rusland wordt Poëzie zo gerespecteerd. Slechts in Rusland kan je je voor een gedicht laten terechtstellen.”

Is dichten inderdaad voor velen de eerste expressie, haast een stamelen om de surreële realiteit te vatten, al dan niet door de overheden geapprecieerd? Dichters nemen naast een pen net als landgenoten uit alle lagen van de maatschappij de wapens op om hun vrijheid, hun cultuur, hun taal mee te verdedigen. Zij schrijven verder, op de achterzijde van een pakje sigaretten, blijven vervolgens zoals Borys Humenjoek hun werk de wereld insturen. Tot ze zwijgen of spoorloos verdwijnen. Een leger aan kunstenaars is zo begraven.

Blijft de vraag: wat doet oorlog met je taal? Wat kan een taal voor je doen? Dagboekachtig onderzoekt Oleksandr Mykhed zo zijn nieuwe levenssituatie. Ik bezit niet de woorden om adequaat te antwoorden, stelt hij. Je identiteit en je taal verandert. Diegenen die in het leger gediend hebben zullen in het circus anders, of niet, lachen. Onmogelijk wordt het door de klassieke insider-outsider problematiek om helder te communiceren. Woorden keren terug naar de basis, als naar de wortels van het Oude Testament, zegt de vrijzinnige Mykhed. Je vecht tegen de noodzaak om over je vrienden, familie en wapenbroeders in de verleden tijd en in termen van afscheid te schrijven.

Artem Chapeye vraagt zich in dezelfde situatie af hoe je moet schrijven in een wereld waar vogelgezang en de kreten van gemartelden gelijktijdig bestaan.

Zijn er inderdaad nauwelijks woorden te vinden? Is er geen taal beschikbaar? Keren we allen uit een oorlog met de veroordeling levenslang te moeten zoeken? Of zullen hier en daar verzen toch er in slagen vrede in ons te brengen? 


© Jef Boden









 

vrijdag 13 september 2024

Digther-Een kleine geschiedenis van een taalfout-Hugo Verstraeten

Digther: Een kleine geschiedenis van een taalfout

Op zondag 22 september 2024 is de literaire ontmoeting 'Publiek Geheim' in de Antwerpse 'Den Hopsack', georganiseerd door de VVL (Vereniging van Vlaamse letterkundigen) gewijd aan dichters van en rond dit eigenste online literair tijdschrift.

Een mooie aanleiding voor Hugo Verstraeten om 's terug te blikken in de geschiedenis van Digther: "Kleine geschiedenis van een taalfout".

Schijngestalten

Midzomer 1999. De gammele wenteltrap gaf toegang tot een zolderkamer die voor de gelegenheid dienst deed als vergaderlokaal. Het volkscafé aan de Grote Markt van Diksmuide telde, getekend door de jaren, zijn dagen af. Aan tafel de resterende redactieleden van het tijdschrift SCHIJNGESTALTEN. Op de agenda de vraag of het blad de overgang naar het nieuwe millennium kon of moest halen. Het losbladige tijdschrift werd sedert 1993 de wereld ingestuurd. In de ondertiteling stond met een knipoog ‘Blad voor lezers en schrijvers’.  Het blad was van een lokale, hoofdzakelijk links – progressieve signatuur. SCHIJNGESTALTEN nam via satire en kwinkslag de lokale politieke en maatschappelijke context op de korrel. Het blad verscheen driemaandelijks en werd uitgegeven door Theater Periekel VZW. De grafische vormgeving werd door Rein Lobbestael verzorgd. Die zou dat – tot het opdoeken van de papieren editie van DIGTHER in 2012 – blijven doen. Tim Provoost en Danny Decaestecker werden ‘aanstichters’ genoemd, al zou het vuur anno 1999 onder het gewicht van de tijd minder laaien.

                                             


Dat iemand van de aanwezigen op de vergadering Schijngestalten een veredeld scoutsblad noemde gaf tegelijk de doodsteek en de doorsteek naar iets anders: DIGTHER zou ambitieuzer zijn, met literaire kwaliteit mikken op een ruimer publiek. DIGTHER werd aangezet als een taalfout en niet zonder een vals gevoel van zelfoverschatting bevatte de naamgeving vingerwijzingen naar ‘Die Leiden des jungen Werthers’ van Johann Wolfgang von Goethe (1774). DIGTHER werd door inzenders en recensenten consequent fout gespeld – opzet geslaagd!

In den beginne was het woord

Al in 1999 verscheen het eerste ‘nulnummer’. Danny Decaestecker en Hugo Verstraeten zouden als verantwoordelijke uitgever en hoofdredacteur het schip door woelig water naar veiliger havens loodsen. Zij dienden ervoor te zorgen dat de intentieverklaring in het nulnummer niet enkel een aan het moment gebonden oprisping bleek:

Digther is vooral een schrijverscollectief, op eerder toevallige wijze bijeengebracht rond de wil tot het leveren van een authentieke en creatieve meerwaarde. Met deze intentie voorop neemt het collectief (hoofdzakelijk) literaire initiatieven.

Belangrijke spreekbuis vormt het gelijknamige tijdschrift. Digther wil een blad zijn waarin dichters, schrijvers en theatermakers het woord nemen en dit in de meest brede betekenis.

Schrijvers en lezers ontmoeten er elkaar rond een project dat een frisse, creatieve en tevens kritische vluchtweg biedt voor het aftandse, het banale, het modale.

Van kunst met een grote "K" tot kunst met een knipoog, van cultuur tot cultuurkritiek, van essay tot pastiche. Zonder leerstellingen of dogma's. Zonder beklemmende literaire tradities of commerciële verbintenissen. Maar met de ambitie om aan beginnend, sluimerend en gevestigd talent spreek- en schrijfrecht te doen.

Door lokale elementen en origine te koppelen aan meer universele aspiraties neemt Digther een eigen plaats in binnen het schrijvend en kunstminnend gedeelte van een Nederlandstalig lezerspubliek: eigen-aardig en eigen-zinnig

Was het nulnummer nog schatplichtig aan wat SCHIJNGESTALTEN te bieden had, toch gaven François Vermeulen en Peter Holvoet – Hanssen het tijdschrift mee een duw in de richting van zijn missie. Van Peter Holvoet – Hanssen verschenen gedichten uit Dwangbuis van Houdini  (Prometheus 1998). Bij het ter perse gaan van het nulnummer raakte bekend dat de dichter met de bundel de ASLK – debuutprijs won.

Anno 2000 viel het eerste nummer van de eerste jaargang in de brievenbus van de abonnees. Onder het motto:

               Iedereen moet kunnen lezen

               Iedereen moet kunnen schrijven

 

Het opschrift bedekte de wil en de intentie om de kloof tussen literatuur en de lezer klein te houden. Tegelijk sprak er de onzekerheid uit of er nog behoefte was aan een literair blad in dit o zo kleine en vaak zo vlakke literaire landschap. Het verschijnen van DIGTHER hield gelijke tred met het verdwijnen van gepubliceerde literaire tijdschriften in Vlaanderen. Een cast van bekende en minder bekende auteurs gaven een bevestigend antwoord op de gestelde vraag. Met ‘Fox on the run 2000’ trok Peter Holvoet – Hansen de aandacht. Het gedicht vormde de aanhef tot een derde bundel: ‘Santander – Ontboezemingen in het Vossenvel’ (2001). In de rubriek De Rechtvaardige Rechters besprak Pieter Verstraeten nieuw verschenen werk.

                                                          

Ontwerp DIGTHER anno 2000

De toon was gezet. Wisselende medewerkers bezetten de redactie. Naast Danny Decaestecker[1] en Hugo Verstraeten[2] kwam François Vermeulen[3] op regelmatige basis de redactie vervoegen. Vanaf 2003 sloot Alain Delmotte[4] aan. Vanaf 2004 werkten Frank Decerf[5] en Diana Freys[6] mee. Paul Rigolle[7], Frédéric Leroy[8] en Herlinda Vekemans[9] zouden later volgen. Na enkele jaren redactiewerk haakte François Vermeulen af om eigen redactionele wegen te bewandelen. Op 5 oktober 2010 overleed Danny Decaestecker op 52 – jarige leeftijd aan een hartfalen. DIGTHER was met hem een promotor en performer van het eerste uur kwijt. Hij hield binnen de redactie de wildste dromen altijd binnen het bereik van het haalbare.

                             

Redactievergadering tuin Pastorie Oostkerke - april 2010


Het lichtgevende deel van een knipperlicht

De opgang en ontwikkeling van DIGTHER als literair tijdschrift ging gepaard met het wegdeemsteren van nogal wat gepubliceerde literaire bladen in Vlaanderen. Er werd schrijfruimte gereserveerd voor vrij of op verzoek ingezonden poëzie en proza. Al werden geen financiële vergoedingen gegeven, meer en meer gevestigde schrijvers zouden in DIGTHER publiceren. In 2002, jaargang “, nr. 4 werkten bijvoorbeeld Yves Joris, Philip Hoorne en Joris Denoo mee. Zij brachten samen met een representatief deel van Vlaamse schrijvers DIGTHER voor het literaire voetlicht: Sven Cooremans, Patrick Cornillie, Herwig Speliers, Lut de Block, Frederik Lucien De Laere, Frank De Crits, Steven Graauwmans, Delphine Lecompte, Sylvie Marie, Mark Meekers, Lies Van Gasse, Frank De Vos, Lies Koopman, Joris Iven, Renaat Ramon, Xavier Roelens, Arne Schoenvuur, Richard Steegmans, Willy Spillebeen, Erwin Steyaert, David Troch, Toon Van Laere, Jan Van Meenen, Jo Gisekin, Ivo Van Strijtem, Dirk Vekemans, Reinout Verbeke, Frans de Schoemaeker, Peter Vermaat, Lief Vleugels, Reine De Pelseneer, Maarten Embrechts, om er exemplarisch enkele te noemen[10].

Met auteurs als Cilja Zuyderwyk, Hanneke Eirin Van der Velden, Eelke van Es, Hannie Rouweler, Johanna Geels, Anita Douma, Peter W.J. Brouwer, Inge Boulonois, Estelle Boelsma, Joop Leibbrand en anderen, ontving DIGTHER schrijvers uit Nederland.

Vanaf het begin kende het tijdschrift een aantal vaste rubrieken. De ingezonden kopij waaierde inhoudelijk en formeel uit in de meest brede betekenis. Niet zelden werden linken gelegd met beeldende kunst. Het editoriaal navigeerde het blad door het literaire landschap. De inleidende rubriek hield de vinger aan de pols van de literaire actualiteit. Tegelijk werd kritisch gereflecteerd over het bestaansrecht van literatuur in een toenemende utilitaire, neo-liberale maatschappelijke context.

‘Poëzie heeft zich, meer nog dan de romankunst, ten gevolge van deze ontwikkelingen buiten spel gezet. Ze is, alle stadsdichters en nachten van de poëzie ten spijt, maatschappelijk irrelevant te noemen.’[11]

In de rubriek De Rechtvaardige Rechters werd nieuw werk van diverse auteurs voorgesteld en van commentaar voorzien. In Uit De Toevloed berichtte Frank Decerf over wat in Vlaanderen en Nederland verscheen. De rubriek functioneerde meer als een doorgeefluik. Regelmatig verschenen meer uitgewerkte recensies. Huisrecensent van dienst was Alain Delmotte. Zijn recensies vertonen een sterk essayistisch karakter, niet zelden een pleidooi voor waar het in poëzie om gaat: het bewaren van de woorden, van de taal. Zijn recensies en essays werken diepgaand en nuancerend, en dat in een tijd dat literair werk nog nauwelijks werd besproken:

Want een recensie hoeft voor mij geen wetenschappelijk onderbouwd artikel te zijn. Recensies kunnen en mogen subjectieve leesverslagen zijn. Subjectief, ja, niet egocentrisch. Met egocentrisch doel ik op recensies waarin je, in alle ernst, meer te weten komt over de recensent dan over het gerecenseerde. Ik laat mij in mijn recensies niet de hoofdrol spelen. Ik blijf aanwezig en stel me meer als ‘mogelijkheid’ voor. Subjectief – in het besef van de relativiteit ervan. In eerste instantie probeer ik in mijn recensies een gesynthetiseerd beeld te geven van wat er in de dichtbundel voor mij te lezen valt. Ik schrijf voor de lezer die zich over de besproken bundel wil laten informeren; er een mening wil over horen, geen vademecum. Een lezer die al wat in poëzie is geoefend. (Tot de academicus, de neofiet, andere recensenten of dichters richt ik mij niet expliciet.) Of ik die lezer bereik, weet ik niet. Ik hou me hem of haar bij het schrijven wel voor ogen. Ik probeer niet te bekeren. Mijn recensies zijn wat dat betreft vrijblijvend. Als ik erin kan slagen om bij de lezer enige nieuwsgierigheid voor een bepaalde bundel op te wekken, dan volstaat dat voor mij. Onderhuids smeult er zoiets als een behoefte tot dialoog. Ik wil een dialoog op gang brengen met wat ik heb gelezen. Spelmatig volg ik de taalbewegingen, dein met de bundel mee en/of ga er in tegenstroom op in, varieer op wat er al dan niet staat. Ik nodig de lezer van mijn recensie tot dit samenspel uit.’[12]

Naast de door schrijvers en collega – redacteuren geprezen essays van Alain Delmotte togen ook andere redactieleden ter recensie. Nog in het laatste gepubliceerde tijdschriftnummer schrijft Paul Rigolle zijn leesindrukken neer bij de lectuur van Ademruis van Mark van Tongele[13].

Herlinda Vekemans trok in haar columns andere registers open. Zij maakte zijsprongen naar de filosofie. Met de rubriek Wie blogt die blijft speelde Paul Rigolle in op de steeds dwingender wordende digitale publicatiemogelijkheden binnen de letteren.

Digther: School of bordeel? 

De zeven redactieleden van DIGTHER brachten hun eigen visies op literatuur mee.[14] Voor elke publicatie werd een redactievergadering gehouden, meestal in de Oude Pastorie in Oostkerke.

                                     

Redactievergadering Oostkerke, tuin Pastorie, juni 2010
v.l.n.r. Frédéric Leroy, Hugo Verstraeten, Herlinda Vekemans,
Paul Rigolle, Alain Delmotte en Frank Decerf


Er werd ingezonden werk besproken, over literatuur gereflecteerd, de literaire actualiteit gescand, er werd gelachen en gedronken. De vaandels van de literaire passie wapperden in een wind die uit vele richtingen kwam. Er werd geen rechtlijnige beslissingsprocedure gevolgd. Argumentatie vóór of tegen publicatie volstond.

Die argumenten werden niet gekleurd door een bindende gemeenschappelijke visie. Er volgde geen programma:

‘Poëzie die al te zeer geschreven wordt vanuit de bekommernis een plaats binnen de literatuur te veroveren wordt al vlug programmatisch./…/ Elk gedicht dient zijn eigen poëtica uit te vinden. De wetten van het dichterschap (zo die er al zijn) worden in elk gedicht opnieuw geschreven’[15]

of nog:

‘In gesprekken met schrijvers en uitgevers krijgen we soms te horen dat een tijdschrift een duidelijk ‘programma’ moet hebben, ‘school’ moet maken. Bedoeld wordt dan dat we onze plaats moeten kiezen aan deze of aan gene kant van de brug.[16]

We weigeren post te vatten. Omdat in dergelijke polemische discussies geen waarheid is aan te tonen en we bijgevolg ook geen enkele van die waarheden als eigendom kunnen claimen. Als zouden we de wildernis onteigenen en verkavelen tot parkjes, tuintjes en prieeltjes en als gedreven tuinmannen één daarvan de mooiste verklaren, de éne, de echte.

Interpreteren is een onderneming zonder einde. We erkennen dat tussen beide oevers van de rivier wel degelijk een brug ligt, waarop het trouwens goed vertoeven is. En dat die brug zelf weer de resultante is van een oneindige reeks punten van waaruit  evenveel perspectieven ontstaan die elke waarheid weer onderuit halen en inruilen tegen een andere.’[17]

Vanuit een impliciet holistisch perspectief werd het oor te luisteren gelegd naar wat het ingezonden werk te vertellen had. Een fenomenologische toets is herkenbaar, omdat ‘er geen totalitaire werkelijkheid bestaat. Omdat perspectieven verschuiven en verschillen, zal ook de werkelijkheid altijd anders zijn’.[18] De columns van Herlinda Vekemans over het werk van Emmanuel Levinas zijn in dit verband niet toevallig.

In nogal wat bijdragen houdt DIGTHER gelijke tred met literatuurkritische publicaties. Om er enkele te noemen en andere te vergeten: Hugo BREMS ( De Dichter is een koe, 1991 ); Rutger KOPLAND ( Het mechaniek van de ontroering, 1995 ); Dirk Van BASTELAERE (wwwhhooosshhh. Over poëzie en haar wereldse inbedding, 2001); Ilja Leonard PFEIJFFER ( Het geheim van het vermoorde geneuzel. Een poëtica, 2003 ); Geert BUELENS (Oneigenlijk gebruik. Over de betekenis van poëzie, 2008); William MARX ( Het afscheid van de literatuur. De geschiedenis van een ontwaarding 1700 – 2000, 2008)

Alain Delmotte houdt in zijn discours een pleidooi voor het prozagedicht en vaart op koers van nogal wat Franse inspiratiebronnen. Van Baudelaire en Rimbaud tot Jean – Michel Maulpoix. Referenties aan Mallarmé, Max Jacob, Henri Michaux, Francis Ponge e.a. duiken geregeld op in zijn bijdragen.

Tussen droom en werkelijkheid

Schilderij van Hugo Verstraeten-vanaf 2011 de cover van Digther

DIGTHER zou driemaandelijks verschijnen. Elke jaargang zal echter de geplande 4 kwartalen zelden halen. Geregeld verschijnen dubbelnummers om de achteroplopende publicaties in te halen. Een blad als DIGTHER moest het hebben van vrijwillige inzet. Te veel taken, van postzegels plakken, over redactioneel werk tot het werven van fondsen, kwamen op te weinig schouders terecht. De financiering gebeurde voor de helft bij gratie van subsidies en sponsoring. Betalende abonnees zorgden voor de rest. DIGTHER verscheen in een oplage van 200 exemplaren. In zijn beste dagen bereikte het blad 130 betalende lezers. Dat deze situatie op termijn onhoudbaar was bleek uit het stopzetten van de gepubliceerde versie van het blad in 2012. In 2011 verscheen DIGTHER nog in een vernieuwde Lay- out, nadat in 2010 DIGTHER om zijn 10 – jarige literaire passie nog werd gefêteerd. Het achteromkijken vond zijn beslag in de gelijknamige bloemlezing:  DIGTHER: Watermerk. Een doorslag van 10 jaar literaire passie.[19] Het moest voor een nieuw elan zorgen. Het bleef echter bij enkele publicaties. Voortaan zou DIGTHER als ‘De schaal van DIGTHER’ enkel nog digitaal de ether in gaan.[20] Deze vorm wordt tot op heden, anno 2021, nog steeds en met succes aangehouden. Online. Alive. En wél! Het digtiaal adres: https://digther.blogspot.com

Affiche voor 'Met Andere Woorden' - Digther 10 jaar


EEN STRAK GEREGISSEERD GEFLUISTER[21]

Er is tijd en afstand nodig om de verdiensten van DIGTHER op te maken binnen het literaire landschap. In Watermerk[22] doet Pieter Verstraeten[23] een poging daartoe. Hij stelt zich de vraag hoe een tijdschrift als DIGTHER kan ontsnappen aan de alledaagsheid:

‘Het (DIGTHER nvdr) staat allerminst voor een eenduidig poëticaal programma en hoewel er in tien jaar heel wat interessante auteurs aan bod kwamen, zou het me sterk verbazen als er ook maar één de tand des tijds zou weerstaan. De grote waarde van DIGTHER ligt volgens mij juist in de weigering om aan het alledaagse te ontsnappen, in de poging om de alledaagse literaire werkelijkheid zo pretentieloos mogelijk weer te geven. In de ambitie om alle kamers, ja zelfs alle hoeken van het literaire dagdagelijkse te laten zien. De verscheidenheid van de literatuur die in DIGTHER aan bod kwam is dan ook bijzonder groot. Er werd zowel plaats ingeruimd voor de zelfverklaarde volksdichter Jozef Vandromme als voor de taalacrobaat Peter Holvoet – Hanssen, zowel voor kolder als voor doodsangst, zowel voor bakvispoëzie als voor erudiete essays over dode filosofen, zowel voor de verstilling van het nauwelijks uitgesproken woord, het rustige gekeuvel van het literaire interview als voor het geschreeuw van de polemiek, zowel voor het herkenbare als voor het verrassende of afwijkende, zowel voor gedichten mét als voor gedichten zonder interpunctie, zowel voor verhalen mét als voor verhalen zonder verhaal.’

DIGTHER ontwikkelde zich langs de bijdragen van schrijvers en redactieleden. Los van literaire verwantschappen of hardleerse dogma’ s. De redactie lukte er in schrijfruimte te voorzien voor beginnend en gevestigd literair talent. De markt is echter klein voor ‘taal die zich kwetst aan het zachte’. Het ontbrak het blad niet aan literaire kwaliteit. Met de tijd werden de zwakke punten zichtbaar. Het op de been houden van een literair tijdschrift vergt ondernemerschap, een neus voor marketing en een duidelijke communicatiestrategie. Net daaraan ontbrak het en bleef erkenning en verspreiding binnen de ruimere literaire canon uit. Het neemt niet weg dat gedichten en dichters uit het tijdschrift regelmatig geselecteerd werden voor literaire prijzen. Het neemt ook niet weg dat de redactie van DIGTHER, ondanks de visionaire verschillen van de redactieleden, een hecht collectief bleek, dat in het tijdschrift een middel zag haar literaire passie met velen te delen.

© HugoVerstraeten


Negen Digther’s op het podium in ‘Den Hopsack’ - Publiek Geheim op zondag 22 september 2024


[1] Danny Decaestecker (1958 – 2010) was fractieleider voor sp.a-open in de Diksmuidse gemeenteraad.  Hij zetelde er sinds 2006.  Vakbondsman bij het ABVV. Medeoprichter van Theater Periekel en DIGTHER.  Kroop graag in de pen. Schreef toneelstukken, was mede- auteur van Meandertalers (2004) en redactielid van DIGTHER.  Verder trad hij op als performer-dichter (Dacd), hij was voorzitter van de Culturele Centrale en de Congowerkgroep.  Verder vond men hem terug bij een pak vernieuwende, sociale initiatieven.

[2] Biografie in  Bloemlezing uitgegeven door DIGTHER: Watermerk. Een doorslag van 10 jaar literaire passie. Comsa, 2010, p.139.

[3] François Vermeulen, °1952. Schrijver en beeldend kunstenaar; uitgever van diverse ‘eigenzinnige’ literaire publicaties. Sedert 2010 uitgever en bezieler van het literaire e- zine ‘De Vallei’.

[4] Biografie in  Bloemlezing uitgegeven door DIGTHER: Watermerk. Een doorslag van 10 jaar literaire passie. Comsa, 2010, p.101.

[5] Id., p. 93

[6] Id., p. 109

[7] Id., p. 123

[8] Id., p. 116

[9] Id., p. 129

[10] Voor meer: DIGTHER, Watermerk. Een doorslag van 10 jaar literaire passie. Comsa, 2010, 144 pp.

[11] Met ‘deze ontwikkelingen’ wordt het modernisme bedoeld. Hugo VERSTRAETEN, Is er nog iets op deze aarde te zoeken? Editoriaal in:  DIGTHER, 2011, (12jg) , 3 & 4, p.3.

[12] Alain DELMOTTE, in: DIGTHER, Watermerk. o.c. p.13

[13] Paul RIGOLLE, Een beetje honing. Over ‘Ademruimte’ van Mark van Tongele. in: DIGTHER, 2012 (13jg) 1 &2, p. 54 – 56.

[14] Deze werden uitvoerig beschreven in de bloemlezing DIGTHER: Watermerk. Een doorslag van 10 jaar literaire passie, o.c.

[15] VERSTRAETEN, H. De Glimlach van een Engelsman. Over Poëzie. in: DIGTHER, 2001, jg2 nr 3, p.14.

[16] Beeldspraak voor de subject – object tegenstelling binnen de literatuur.

[17] Editoriaal DIGTHER 2005 1

[18] VERSTRAETEN, H. De Glimlach van een Engelsman. Over Poëzie, o.c.

[19] Watermerk, o.c.

[20] Onder redacteurschap van Paul Rigolle: https://digther.blogspot.com

[21] Met dank aan Laurine VERWEIJEN: uit ‘Luister’, gedicht opgenomen in ‘Gasthuis’, Van Oorschot, 2020

[22] Watermerk, o.c. p. 88

[23] Pieter VERSTRAETEN (°1980). Docent lerarenopleiding. Was wetenschappelijk medewerker aan de KUL Leuven. Deed onderzoek naar moderne Nederlandse letterkunde. Promoveerde als Doctor in Taal- en Letterkunde in 2008 met ‘IN ALLE GESTALTEN VAN LEVEN BEGREPEN. Literaire kritiek in Vlaanderen tijdens het interbellum: Joris Eeckhout, Urbain van de Voorde, Paul de Vree’.