maandag 17 november 2025

Als vel te strak zit - Lotje Steins Bisschop

Als vel te strak zit

1.

Er is een Brit dood in zijn slaapkamer gevonden. Volgens de lijkschouwer was zijn drie meter lange python niet van plan om hem te wurgen: het beest wilde knuffelen, maar was tijdens het ‘omhelzen’ ergens van geschrokken. Ik leg de krant op mijn bureau. De man had de slang al vanaf het moment dat hij uit het ei kwam – hij paste toen nog precies in het kommetje van zijn hand.

               ‘Ha lieverd!’ Mama stormt mijn kamer binnen, pakt me vast en drukt mijn hoofd tegen haar borst – omhelzen en verstikken ligt dicht bij elkaar.

               ‘Hoe ging het?’ De knoopjes van haar jurk schaven tegen mijn wang.

               Flarden van het tentamen schieten door mijn hoofd. Na de bevruchting heet een eicel een zygote. De embryonale fase duurt acht weken. Er zijn drie embryonale kiemlagen. Een mitotische moedercel is haploïd of diploïd. Cellen prolifereren, differentiëren, degenereren – pluripotente stamcellen kunnen nog van alles worden.

 ‘Goed,’ antwoord ik, onder mama’s armen door. ‘Mag ik nu weer ademen?’

Mama glimlacht en doet een stap naar achter. Ze kijkt naar mijn opgeknoopte T-shirt met een gezicht dat ze ook altijd trekt na haar eerste slok sinaasappelsap – ze poetst haar tanden altijd vóór het ontbijt.

‘Doe je shirt eens gewoon.’ Ze knijpt haar ogen samen.

‘Dit is gewoon.’

‘Ah.’ Mama draait zich om en loopt mijn kamer uit. Haar voetstappen doven langzaam uit.

Ik doe mijn haar los. Met een beetje spuug breng ik mijn krullen in model. Mijn shirt laat ik opgeknoopt. Als ik mijn buik in hou, zie je blokjes. Net als bij Britney Spears.

Nero trippelt naar me toe. Mijn knie krijgt kopjes, mijn scheenbeen wordt geaaid door zijn zachte, zwarte vacht. Ook Nero knijpt zijn ogen samen – maar bij katten is het een manier van glimlachen.

2.

Margriet zet haar fiets tegen de lantaarnpaal. Ze belt met een Jill, een van haar huisgenoten – ik kan haar helemaal hierboven horen. Niet alleen haar stem, alles aan Margriet is luid: luid als in plateauzolen met lichtjes en jumpsuits in schreeuwende kleurencombinaties – glitteroogschaduw-luid.

Ik wil iets naar haar roepen, maar mijn gebruikelijke ‘joehoe’ klinkt opeens te kinderlijk, en ‘ik kom eraan’ te afstandelijk. Besluiteloos blijf ik hangen in het open raam, ik wieg heen en weer tussen binnen en buiten. Mijn handen klem ik om de vensterbank, met de binnenkant van mijn polsen naar buiten. Ik vouw mijn vingers om de rand, net als vroeger om de rekstok. Iets in mij wil weer koppeltjeduikelen, met losse haren, truitjes die opkruipen en wangen die vuurrood worden – het is het deel van mezelf dat ook wil dat mama bewonderend klapt, al heeft ze mijn trucje al duizend keer gezien.

Ik kantel gevaarlijk naar voren. Mijn haar vol wax plakt als hard geworden lijm op mijn hoofd. Ik buig verder, de vensterbank drukt in mijn navel, mijn voeten komen van de grond.

Vogeltjes worden door hun moeder uit hun nest geduwd. Alleen degenen die sterk genoeg zijn, blijven leven.

Toen ik vertelde dat ik een kamer had, zei mama niks, ze tikte alleen met haar vingers op de ontbijttafel. Elke keer als ze haar vingers optilde, glibberden haar aders als blauwe slangetjes over haar handrug.

‘Belachelijk veel geld voor zo’n ruimte,’ zuchtte ze uiteindelijk en ze legde de foto’s weg.

Ik zette mijn kopje met een harde klap op tafel neer. De mouw van mijn trui kreeg drie kleine koffie-moedervlekjes.

‘Het is ook nooit goed!’ gilde ik. ‘Het is of te duur, of te klein, of te vies…’ Mijn stem sloeg over. ‘Ik ga echt niet eeuwig bij jou wonen!’ Het was de eerste keer dat ik het uitsprak. Of nou ja, uitschreeuwde. Alsof ik afgelopen jaar met elk studiepunt de navelstreng verder had doorgeknipt, en nu voor het eerst zelfstandig ademde. Terugdraaien kon niet meer, ik had mijn geboortekreet al geslaakt: Apgar-score tien uit tien.

               Mama keek naar haar bord, mijn geschreeuw galmde nog na, als de echo van het geweerschot in Bambi – die ene, onvermijdelijke kogel waarmee moeder en Bambi definitief van elkaar gescheiden worden.

‘Dit keer ga ik mam,’ zei ik en ik liep met wankele Bambi-pootjes de keuken uit.

3.

Red Bull. Wodka Red Bull. Wodka. Alles stroomt. 

Een jongen die ik niet ken deelt Flugel-shotjes uit. Margriet klokt het roze drankje in één keer naar binnen. Daarna schudt ze haar donkerbruine haar naar achter en zet ze het gele dopje op haar neus. Met haar tanden draait ze een nieuw flesje open. Ze hupst naar me toe, als een merel met een klein geel snaveltje.

‘Nu jij Em!’ Ze gooit de Flugel-worm naar mij.

Ik laat hem uit elkaar spatten op de bar. Op mijn shirt zit een roze vlek.

‘Ik vraag wel even een nieuwe,’ giechelt ze. Ze draait zich om, maar een van haar kunstacademie-vrienden trekt haar de andere kant op. Op de dansvloer tjilpen ze samen mee met André Hazes. Ze stampen op de grond tot er nieuwe regenwormen komen.

‘Jij bent Emma toch?’

Ik knik. Hij heeft een vriendelijk gezicht.

‘Ik had je hier al een paar keer gezien, met haar.’ Hij wijst naar Margriet, die inmiddels omringd is door hossende studenten. Haar armen zwaaien heen en weer op het ritme van de muziek.

Ik schommel mee op mijn kruk.

‘Woon je hier in de buurt?’

Ik schud mijn hoofd. Het café wiebelt. Flessen drank dobberen achter de bar, de zilveren tap heeft de vorm van een zwanenhals.

Hij glimlacht.

Ik lach terug. Zwanen blijven hun hele leven bij elkaar.

4.

Een plastic zakje danst over de stoep, een verfrommeld bonnetje zweeft er zigzaggend achteraan, mijn bezwete voorhoofd wordt zachtjes droog geblazen. Zelfs het bord bij de bushalte beweegt: de tijd trilt.

‘Em, wacht, ik ga met je mee!’ Margriet struikelt bijna over haar eigen voeten. ‘Hier,’ Ze propt mijn tas in mijn handen. ‘Die was je even vergeten toen je met Alex zat te flirten.’ Een knipoog. Haar mascara is een beetje uitgelopen. Een zweetdruppeltje glinstert in haar nek.

Ik slik de waterige smaak in mijn mond weg. Zoete mixdrankjessmaken tikken tegen mijn gehemelte, als poppende maiskorrels.

‘Waar zullen we snacken?’

Mijn temperatuur stijgt, de druk in de korrels neemt toe.

‘Zullen we naar De Vrijheid?’

Pop. De korrels krijgen een witte, schuimachtige structuur.

‘Em, gaat het wel?’

Pop. Pop. Pop. Tussenpauzen van een à twee seconden.

‘Je bent lijkbleek!’

Ik ren naar de bosjes en geef over.

Margriet gaat achter me staan. ‘Gadver. Hoeveel van die wodka Red Bull heb jij op?!’

‘Geen idee,’ ril ik.

‘Steek je vinger nog maar een keer in je keel, dan weet je zeker dat alles eruit is.’

‘Ja doei!’ Ik ril nog steeds, maar nu uit afschuw – maagsap is schadelijk voor het slokdarmepitheel.

               ‘Daarna voel je je beter, geloof me.’

Ik duw toch maar mijn vinger tegen mijn gehemelte en probeer niet te denken aan verschrompelde slijmvliezen, witte pusbellen of gesprongen bloedvaten – het leerboek staat vol met slokdarmfoto’s van patiënten met reflux-oesophagitis.

Margriet legt haar spijkerjasje om mijn schouders. ‘Beter toch?’ Ze klopt op mijn rug.

‘Ik denk het wel.’

Boven de takken dwarrelt een veertje in de lucht. Het zweeft horizontaal, als een smalende glimlach.

5.

Mijn handen klem ik om de bagagedrager, mijn voeten zweven over het asfalt. Langzaam voel ik weer grip, als een schip dat na een storm weer koers weet te houden. Margriets shirt bolt lichtjes op – het zeil vangt steeds meer wind. Op de top van de golf houden we even rust, dan beginnen de wielen vanzelf te draaien.

Ik laat de bagagedrager los, spreid mijn armen en strek mijn benen. De wielen draaien sneller, mijn armen worden twee reusachtige vleugels, de wielen blijven draaien, kriebels in mijn buik, nog sneller, de wind door mijn haren – we roetsjen, we glijden, we vliegen!

‘We zijn er Em!’

               Ik laat mijn armen zakken.

               Margriet zet haar fiets voor de hoofdingang van het appartementencomplex en loopt met me mee naar binnen. Ik sta met mijn rug naar haar toe en druk op de knop van de lift. De deuren schuiven open. In de hoek van de spiegels ontstaat een oneindige weerkaatsing van mezelf.

               ‘Doei,’ zegt ze.

‘Doei,’ zeggen al mijn ikken.

De deuren gaan dicht, ik stap naar links, mijn hoofden glijden langzaam weer in elkaar, als een trekharmonica die ingedrukt wordt tot een klein, smal pakketje.

6.

Mijn collegeblok ligt nog op mijn nachtkastje. Onder ‘Embryonale ontwikkeling blok vijf’ staat het medische symbool: een staf waar een slang omheen kronkelt. ‘De slang symboliseert de geneeskunst,’ zei professor Goedaert. ‘Door te vervellen wordt hij herboren, zoals patiënten die zijn genezen, ook herboren worden.’ Daarna ging hij over op de eerste inhoudelijke slide: het verschil tussen mitotische en meiotische celdelingen. 

De onderkant van het laken zit los, het matras plakt aan mijn kuiten. Ik rol op mijn zij, het laken rolt met me mee en vormt een beschermlaagje tussen mij en het plakmatras. Het kussen voelt zacht.

               Naast het collegeblok ligt het maansteenkettinkje dat ik van mama heb gekregen, mama gelooft dat maansteen een kalmerende werking heeft.

Ik doe mijn ogen dicht, mijn tenen friemelen met de lakens. Als ik het randje om mijn grote teen wikkel, schiet het laken nog meer los. Ik krul me op, rol door tot op mijn buik en wordt verder ingekapseld door de lakenstof. Mijn voorhoofd tikt zachtjes tegen het nachtkastje.

De maansteen ligt nu zo dichtbij dat ik er scheel van ga kijken: de steen transformeert in twee troebele, vaalblauwe rondjes, als de ogen van een slang vlak voordat het beest gaat vervellen. Ik kronkel heen en weer, steeds harder, totdat ik mezelf heb losgewoeld. Mijn katoenen vel ligt omgekeerd naast me – afgeworpen huid zit altijd binnenstebuiten.

© Lotje Steins Bisschop

Lotje Steins Bisschop bij "Papieren Helden"

 


zondag 16 november 2025

Rik Dereeper wint de Rob de Vos-prijs voor 2025



De Rob de Vos-prijs Editie 2025 van het e-zine Meander heeft haar geheimen prijsgegeven. Er werden dit jaar niet minder dan 643 (!) gedichten ingestuurd. Een record! Het thema 'Dwalen' sprak dus heel wat dichters uit diverse contreien aan. De jury bestond uit: Peter Vermaat / juryvoorzitter, Hettie Marzak (recensent), Tom Veys (dichter, recensent),    Marc Bruynseraede (dichter, schrijver, recensent), Anneruth Wibaut (dichter, schrijver, recensent) en Annet Zaagsma (dichter).

De winnaar blijkt een bekend prijsbeest par excellence te zijn, nl de West-Vlaming Rik Dereeper die eerder al tal van poëzieprijzen won.

Een tweede prijs was weggelegd voor Konrad Moerman (eerder al winnaar van de Poëzieprijs van de Stad Harelbeke) en een derde prijs was er voor Irene Schoenmacker. Er waren ook nog zeven andere genomineerden: Lydia Warners, Wilma van den Akker, Augustin Grenné, Johan Hadeke, Hans Rothuizen, Wasima Khan en Annika Cannaerts

Aan alle winnaars en genomineerden onze allerbeste Digtherlijke gelukwensen!

Het volledige juryrapport verschijnt op 8 december 2025 e.k.

Bericht: Winnaar Rob de Vos-prijs 2025

Blijf het volgen op de Meandersite!



zaterdag 15 november 2025

De stad trekt haar gevels op. Vijftien jaar dichterscollectief in Deinze!


Met de steun van Cultuursmakers viert het Donsai dichterscollectief op vrijdag 5 december 2025 in Deinze zijn 15-jarig bestaan! 

Het publiek kan afwisselend genieten van veelstemmige poëzie en poëtische chansons van Little Kim (bekend van ‘Ademhalen’ en ‘Moederland’, Kadril en Guido Belcanto). Tijdens een wervelende multimediale voordracht belicht Steven Van de Putte de rol van de hedendaagse stadsdichter, terwijl Roel Richelieu Van Londersele een eigenzinnige causerie houdt onder het motto ‘Waar leeft de poëzie?’.

Zangeres Little Kim met pianist Stan Vangheluwe steken onder anderen Guido Gezelle, Richard Minne Wim Sonneveld en Jacques Brel in een hedendaags jasje. Ook het Envoi van Absynth minded (op tekst van Hugo Claus) zal niet ontbreken.

Het Donsai dichterscollectief stelt die avond ook een unieke bloemlezing voor. De stad trekt haar gevels op is tegelijkertijd een hommage aan zijn stichter Martin Carrette en een historisch overzicht met daarin veel aandacht voor het werk en de poëzie van de stadsdichters gegroeid uit het collectief, de vijftien aangesloten dichters en 22 gastdichters

Ticketprijs 20 euro, Duoticket 30 euro, UiTPAS met kansentarief 4 euro
Bij alle tickets 1 bloemlezing inbegrepen.
Reservatie via www.cultuursmakers.be

vrijdag 14 november 2025

De vragen van de dichter - Geert Jan Beeckman

De vragen van de dichter

voor Menno Wigman

Wat heeft de dichter in zijn gedichten te zoeken. 

Ontroering voor wie. 
Bewoonbaar voor wat.
Of liefde.
Om aan stukken te leven. 

En niet dat hij daarvan geneest.
Ook niet in het heelal van de lezer
voor god mag weten welke zegen. 

Het is het voedsel voor zijn verzen
voor de code die hij wil kraken.
De code van het leven.
De code om te bestaan. 

Alleen zijn wijn en hij.
Applaus van wie.
Erkenning voor wat.
En hoe kom je in de woorden terecht.  

Alle moed heeft model gestaan.
Zoals roepen tegen een blinde muur.
Zoals adem blazen in een boom.
Zelfs schrijven tussen de honden
voor een stiel met de dezelfde naam.

Er valt weinig te vragen
ja het uur de nacht de tijd naar het besef.
Maar niemand die jou de andere
antwoorden zegt.
Het vergeefse schrijf je voor wat wankele roem.

© Geert Jan Beeckman

 


Uit de nieuwe, 7° bundel, van Geert Jan Beeckman in wording.
Vermoedelijke publicatie: najaar 2026



donderdag 13 november 2025

Karel van de Woestijneprijs-Editie 2025




De gemeente Sint-Martens-Latem reikt op 7 december 2025 voor de zevende keer de Karel van de Woestijneprijs voor poëzie uit. Met deze prijs bekroont de gemeente om de vier jaar een Nederlandstalige dichter. De prijs maakt deel uit van de vier cultuurprijzen waarmee Sint-Martens-Latem zijn rijke culturele traditie in de verf zet: naast poëzie worden in de andere jaren ook muziek, fotografie en lokaal cultuurleven gewaardeerd.

Deze literaire prijs eert de grote Vlaamse dichter Karel van de Woestijne (1878–1929), die tussen 1900 en 1906) in onze gemeente woonde en hier onder meer zijn beroemde dichtbundel Het Vaderhuis (1903) publiceerde.

Voor deze editie ontving de vakjury maar liefst 222 inzendingen. Na grondige selectie werden vijf laureaten genomineerd, elk met een indrukwekkend en eigenzinnig oeuvre. Naast de juryprijs wordt ook een Publieksprijs toegekend. Het publiek bepaalt de winnaar door te stemmen op één gedicht dat door de genomineerden speciaal voor deze prijs werd geselecteerd. De dichter met de meeste stemmen ontvangt een eervolle oorkonde.

De genomineerden:
Maria Barnas (Hoorn, 1973) - Genomineerd voor: Diamant zonder r (Uitgeverij Van Oorschot, 2022)

Tsead Bruinja (Rinsumageest, 1974) - Genomineerd voor: Wat deed ik daar (Querido, 2024)

Saskia De Jong (Alphen aan den Rijn, 1973)  - Genomineerd voor: Het jaagpad op en af (De Harmonie, 2020)

Peter Holvoet-Hanssen (Antwerpen, 1960) - Genomineerd voor: Goleman. (Pelckmans, 2024)

Charlotte Van den Broeck (Turnhout, 1991) - Genomineerd voor: Aarduitwrijvingen (De Arbeiderspers, 2021) 

Meestemmen voor de Publieksprijs kan hier:
https://www.sint-martens-latem.be/stem-mee-voor-de-karel-van-de-woestijne-publieksprijs-2025


Somnifobie- Geert Jan Beeckman

Somnifobie

Het woord alleen al. 
Niet geschikt om door verzen te dwalen. 
Maar dat wisten de Grieken al.
Zij die niet verzwegen dat de betekenis
in het liggen lag. 

Geen wiegelied.
Maar zeker ouder dan gedachten.
En dat ook angst poëzie is.
Taal heeft om dat naakt te maken. 

Je denkt de lichamen en ik.
De ogen en wij.
En nacht donker mijn adem niet.
Ik hou mij dood voor de dood.

Hoeveel kan er in vrees
wat voor de mens is beslist.
Eerst nog even niet dan toch
dan meer dan in een hartklop. 

Slaap denk je slaap
zolang je nooit gelijk had
slaap niet te vrezen. 

Licht denk je licht
waar men leeft met hoop
en je dat nooit vergeet.
Nu je te lang weet wat verdrinken is
op de bodem van een woord.

© Geert Jan Beeckman

 


Uit de nieuwe, 7° bundel, van Geert Jan Beeckman in wording.
Vermoedelijke publicatie: najaar 2026

woensdag 12 november 2025

Basisbehoefte - Geert Jan Beeckman

Basisbehoefte

De lofzwaai van de zomer is voorbij.
Wij gaan nu sterker zwijgen dan praten.
En lezen uit het boek der tijden. 

In een binnenoor kantelen gezichten.
In slotredes van kinderboeken
dooft men de brandbrieven van het spel. 

Met eeuwige namen denken wij
aan de gynaecologen van de aarde.
Zij die straks tasten naar het ondergoed
van de sneeuw. 

Wat wij krijgen is het recht
op alleen zijn.
Een basisbehoefte in de diepte
van ons huis.

Tot het albast begint te ademen
in de subliemen van de nacht
reizen wij af naar het hoorspel
van een plas licht.

Daar waar poëzie zonder god zit
en tragedie is tegelijkertijd.

© Geert Jan Beeckman

 


Uit de nieuwe, 7° bundel, van Geert Jan Beeckman in wording.
Vermoedelijke publicatie: najaar 2026


vrijdag 7 november 2025

Een zomerochtend - Frans Deschoemaeker

Een zomerochtend
op de Centrale Begraafplaats te Brugge 

Onder de beukenkruinen kromt zich het licht
tot gotische nissen.
Al bijna uit de steen gewiste namen duren
onder mos.
Hier bloeien woorden breed en ongericht, hier
zingen zich betekenissen van de dingen los.

Hondsroos, agave, akelei,
lamsoor, guldenroede, dalkruid, lelietje-van-dalen.
Besloten hof, beloken tijd. Akelei.
Agave, gaver agave geen, aldus de dichter.
Wijnruit, kleine ratelaar, naakte lathyrus,
glad parelzaad, rapunzelklokje.

En Uw maagdenpalm, Dame,
Uw rozetsteenkers,
Uw tongvaren, Uw nachtsilene, Uw gebroken hart.

© Frans Deschoemaeker

Uit “Oude duivelse maan”, een bundel in voorbereiding.

Frans Deschoemaeker op Wikipedia

Frans Deschoemaeker - foto: © Gie Devos


De foto dateert uit het Jaar 2012 toen de Literaire Vereniging ‘Het Penhuis’ 10 jaar bestond.
Frans Deschoemaeker hield toen een wervende toespraak die je hier nog kuntnalezen.

 


donderdag 6 november 2025

Een merkwaardige vondst - Frans Deschoemaeker

Een merkwaardige vondst


Op zolder, op de plank
met de vergeelde jaargangen
Eigen Haard en Onze Almanak,

in het krimpend licht 
van een dag laat in december,
vindt onze held,

onder een bestofte stolp
star wuivend
met zijn biedermeierbolhoed, 

en in zijn laatste tik vertikt;
het mechaniekje
van de romantiek.


© Frans Deschoemaeker

Uit “Oude duivelse maan”, een bundel in voorbereiding.

Frans Deschoemaeker op Wikipedia

Frans Deschoemaeker - foto: © Gie Devos


De foto dateert uit het Jaar 2012 toen de Literaire Vereniging ‘Het Penhuis’ 10 jaar bestond.
Frans Deschoemaeker hield toen een wervende toespraak die je hier nog kuntnalezen.

 


woensdag 5 november 2025

Mijn bohème - Frans Deschoemaeker

Mijn bohème

Niets is ooit volbracht; het besef komt met de jaren.
Rotan, rijstpapieren lampions, heldere chianti,
de lentenacht die in de kop tekeer gaat
en het verlangen naar alweer een ander lief. 

Rotan, rijstpapieren lampions, heldere chianti,
vinyl van Carla Bley, Monk en Charlie Mingus
en het verlangen naar alweer een ander lief.
De poëzie van morgen, die wij morgen zouden schrijven. 

Vinyl van Carla Bley, Monk en Charlie Mingus,
het stadskoertje, de straal urine splijtend door de buxus.
De poëzie van morgen, die wij morgen zouden schrijven,
het hoorbaar slapend burgerdom alom. 

Het stadskoertje, de straal urine splijtend door de buxus.
Geknutsel aan de republiek der nieuwe romantiek.
Het hoorbaar slapend burgerdom alom,
de afdronk bitter bij het ochtendkrieken. 

Geknutsel aan de republiek der nieuwe romantiek,
landjonker van de bruine kroeg, de kale bel-etage.
De afdronk bitter bij het ochtendkrieken,
in vreemde straten, ver van het ontoereikend bed. 

Landjonker van de bruine kroeg, de kale bel-etage.
Niets is ooit volbracht, al kwam het in de buurt;
in vreemde straten, ver van het ontoereikend bed.
Ik danste met Katrien de nacht weg.

Niets is ooit volbracht, al kwam het in de buurt;
blootvoets over dauwbeparelde pelouses
danste ik met Katrien de nacht weg -
er trok een roze gloed doorheen de zwarte zomen.  

Blootvoets over dauwbeparelde pelouses,
en boven de parktuinen van Rodenburg, ik zweer het,
trok een roze gloed doorheen de zomen van de nacht. 
Maar niets is ooit volbracht, al kwam het in de buurt.

© Frans Deschoemaeker

Uit “Oude duivelse maan”, een bundel in voorbereiding.

Frans Deschoemaeker op Wikipedia

Frans Deschoemaeker - foto: © Gie Devos

De foto dateert uit het Jaar 2012 toen de Literaire Vereniging ‘Het Penhuis’ 10 jaar bestond.
Frans Deschoemaeker hield toen een wervende toespraak die je hier nog kuntnalezen.

 


dinsdag 4 november 2025

Poëzie als een heel fijn geschenk

 

Poëzie als een heel fijn geschenk
Inleiding bij 'Onderkoorts', het poëtisch debuut van Kris De Lameillieure
Zaterdag 25/10/2025 - Bib Harelbeke

Dag vrienden van de poëzie, dag vrienden van Kris.

Elke voorstelling van een nieuwe dichtbundel of een nieuw boek is een reden tot vreugde. Ook al zullen sceptici misschien zeggen: waarom er nog eentje toevoegen als er al zoveel mooie titels bestaan... In tijden waarin de literatuur en de cultuur steeds meer onder druk komt te staan van de vaak verbijsterende besparingswoede van de politiek, mag ik hier – in dit Harelbeekse prachtige oord van het boek – volop zeggen: nee, er kunnen nooit genoeg nieuwe dichtbundels en boeken zijn. Vandaar het onmiskenbaar genoegen waarmee ik hier ‘Onderkoorts’ het poëtisch debuut van Kris De Lameillieure mag voorstellen.

En toch heeft het, beste mensen, niet veel gescheeld of het poëziedebuut van Kris De Lameillieure was er helemaal niet geweest. Gelukkig voor ons, en ook voor Kris, vond hij in de persoon van Jana Arns, zelf dichter en drie jaar lang zijn lesgeefster in Sint-Niklaas, een absolute voorvechtster voor zijn poëzie.

Vooraan in Onderkoorts vermeldt hij trouwens zeer expliciet:

“Dank aan Jana,

voor geduldig en uitdagend motiveren bij het schrijven,

voor langdurig, niet aflatend aandringen bij deze publicatie.”


Hieruit zou je kunnen afleiden dat Kris zelf veel vragen heeft - niet over het schrijven van gedichten - maar over het publiceren ervan. Niettemin weet hij heel goed welke richting hij met zijn poëzie uitwil. In mei laatstleden liet hij o.a. daarover in het tijdschrift Meander optekenen: “Poëzie is voor mij niet ‘levensnoodzakelijk’ maar wel een heel fijn ‘geschenk’. Ze mag mij tot verwondering leiden, tot verbazing en stilte, tot dankbaarheid en dikwijls tot diepe troost. Ik reken ze – in mijn gezond egoïsme – tot een grote kostbaarheid.

Dat hij, hoewel hij ooit afstudeerde als germanist en een boeiende literaire thesis schreef over de Brugse en nu vergeten schrijver van een aantal koloniale romans Gerard Soete, was de poëzie voor Kris zelf toch nog een héle grote ontdekking. Op zijn vijftigste ontdekte hij – bijna een openbaring was het - dat hij in staat was om zich op een heel eigen manier poëtisch uit te drukken. Eerder was hij daar met een druk gezins- en beroepsleven niet echt toegekomen.

In een eerste periode omstreeks het jaar 2012, waarin hij een ingrijpende scheiding diende te verwerken, begon hij gedichten te schrijven. En dat hij talent had bleek al onmiddellijk. Gedichten van hem werden al meteen in een aantal wedstrijden bekroond. Van toen af publiceerde hij ook regelmatig in literaire tijdschriften zoals daar zijn Het Gezeefde Gedicht, Meander, De Schaal van Digther, Art04 en zowaar ook in het Liegend Konijn.

Zelf had ik het genoegen om in 2017 in de jury te zetelen die hem in Izegem de Prijs van de Stad toekende, een prijs die hij deelde met Geert Viaene een andere talentvolle dichter uit onze streek.
Ik leerde Kris – die op dat moment in Wingene een dorpsgenoot van mij was - toen ook beter kennen.

Tijdens een gesprek dat ik onlangs met hem had, liet Kris in verband met zijn poëzie af en toe ook ’s het achterste van zijn tong zien. “Mijn gedichten komen weliswaar vanuit mijn persoonlijke leven vandaan, maar ik hoed er mij wel voor dat het geen biografische ontboezemingen worden… Het is mijn betrachting en hoop dat mijn gedichten vanuit het persoonlijke vertrekken maar voor iedereen die ze leest herkenbaar kunnen zijn… En vooral dat ze mensen kunnen raken. Als een gedicht van mij maar één iemand raakt is het voor mij al geslaagd. “

Wel Kris die hoop van jou is in geen geval ijdel. Ik heb jouw bundel gelezen en werd heel regelmatig erg door jouw woorden getroffen en geraakt. Aangeraakt. De gedichten in Onderkoorts lijken, zoals het ook de achterflap staat, in niets op die van een debutant. Eerder mag je hier volop spreken van een gerijpt dichterschap. Maar eerst iets over de wat vreemde titel van de bundel. Onderkoorts
Dat is immers geen woord dat we dagelijks in de mond nemen. Maar Kris heeft er wel een sluitende verklaring voor. ‘Onderkoorts’ staat voor het woord waarmee je een iets verhoogde lichaamstemperatuur aanduidt. Maar ook onderkoeling kan met het woord bedoeld worden. En ‘onderkoeld’ ja, da’s misschien ook de toon waarmee hij zijn gedichten schrijft. De centrale thema’s van deze eerste bundel zijn immers afscheid en loslaten van wat je dierbaar is, en was. Als je ’s nachts schrijft is het koud… zegt hij daarover… Onderkoorts is dan ook vanwege de thematiek niet echt een bundel om vrolijk van te worden. Eerder zou ik het een verzameling gedichten willen noemen die een erg verrijkende en volwassen kijk en inzicht geven op de menselijke conditie. Gelouterd door het leven. Want ja: Ellende schrijft zo mooi, weetjewel…

In die zin is ook het blauw van de cover van de bundel niet toevallig gekozen. Het is een foto van een werk van kunstenares Jenny Verplanke. De cover stelt vijf figuren voor die totaal los van elkaar lijken te staan… Ze hebben niet echt ogen. Ze kijken wel naar omhoog maar doen dat wel in verschillende richtingen. Ze lijken geïsoleerd van elkaar en stralen één voor één een stuk eenzaamheid uit.

Wat in de eerste plaats opvalt als je de 34 gedichten in de bundel leest, is dat Kris erg nauwkeurig en zorgzaam omspringt met de taal. Ook opvallend: er zijn weliswaar vier duidelijke afdelingen maar die dragen afzonderlijk geen titel. Om ze van elkaar af te scheiden laat hij ze voorafgaan door een gedicht van Miriam Van Hee. Over de poëzie van deze gewaardeerde dichteres zegt hij: “Ik lees haar graag, ook al begrijp ik niet altijd alles van haar gedichten. Ze zweven net boven de grond… Maar ik heb, en da’s het geval voor alle goede poëzie, ook geen behoefte om alles te verstaan. Mensen verwachten dat van kunst en van poëzie wat al teveel, vind ik…“ Een mening die ik ten andere zelf met Kris deel. Een raadsel mag ook af en toe een raadsel blijven… Ik citeer in dit verband altijd graag een titel van Rutger Kopland: Wie wat vindt heeft slecht gezocht…

Vaak zijn de gedichten in Onderkoorts prangend en schijnbaar bijzonder persoonlijk. De elementen uit het leven vormen evenwel enkel de aanleiding voor de gedichten die uiteindelijk – en da’s helemaal de verdienste van Kris – universeel worden en op het leven van elke lezer van toepassing.

In de eerste afdeling schrijft Kris over het afscheid van zijn vader en moeder. De gedichten over zijn moeder zijn korter en puntiger. Die over zijn vader zijn dan weer scherper van toon. Maar ze bevatten wel allemaal heel precieze en confronterende beelden:

In onze handen klemmen we de draagbaar. Zo hard hielden we

nooit, was iemand ons meer. Geslagen verdragen we de leegte.

 

Wij zijn geboren om mannen te zijn. Onze naam met zachte hand

gegrift, met trots. We rechten onze ruggen: wij, zonen,

moederwezen.


En in een ander gedicht Podium’ klinkt het:
Vier mannen in pak buigen,
dragen haar off-stage.

De laatste deur klapt dicht.

Kris vertelde mij dat hij zelf de teksten schreef voor wat wij hier de preek noemen bij de afscheidsdienst van zijn moeder en dat hij aan het eind daarvan voor haar een applaus vroeg en dat oorverdovend kreeg van een volle kerk vol kippenvel.

Ook in de afscheidsgedichten voor zijn vader duiken sterke beelden op:
Vader is geen meervoud. Wij hebben er één

gehad. Knoopte zichzelf los en kwam vast te zitten

in spinsel van het taaie soort.  (‘Gunst’)


Het zijn lucide vaststellende verzen:

Wij spiegelen niet meer in glans van jonge lijven,

ontbinden niet langer de haren. Kaal zijn wij vanbinnen.

 

Onze roes verjaard, het kinderlijk begeren verloren,

aktes verleden. Ons wacht nog onwillig de finale.
(In het gedicht: Nocturne)

 

Zoeken naar een vorm voor de moeilijke taal van het afscheid blijft ook aan de orde in de tweede afdeling van de bundel die over zijn scheiding gaat.


In het titelloze gedicht op pagina 23 lees je:
Aan de deur houd jij afscheid in de handen,

in je mond woorden

in stuitligging.

 

We binden de haren strak, ontvluchten elkaar

in staalblauwe wolken van kruisdistels.

En in het gedicht ‘Gouden uur’:

Nog elke dag kruis ik jou, plooi mijn vingers in een kom

met barsten, was mij in zwerfkleuren.

En ook in het pakkend sonnet ‘Van alle reis terug’ waarmee hij de poëzieprijs van de Stad Ronse won schrijft hij indringend over de stukgelopen liefde:


Langs het pad vol doornstruiken, waar wij nog

liefhadden, leg ik een tuil van bloemen,

blijf altijd je naam van stenen roemen.

De derde afdeling bevat de gedichten die vertolken wat er gebeurt met een man die alleen achterblijft wanneer de kinderen, volwassen intussen, het huis uit zijn. De dichter worstelt met het lege nestsyndroom en een nieuwe vorm van eenzaamheid wordt zijn deel. Hij bezint zich intens over zijn eigen bestaan. Enkele fracties die dat ten volle illustreren: De kamers van warmte leeggeroofd. Hij blijft haard zonder vuur wanneer zijn volk vertrokken is. Van sneeuw maakt hij geen poppen meer.

Het eerste gedicht uit deze cyclus heet niet toevallig: ‘Leeg nest

In mijn hoofd groeien bomen naar de seizoenen,

zoek ik als rouwduif op schaarse takken broedsel.

 

In het titelloze gedicht dat begint met ‘als je mij zoekt’ en dat enkel uit éénlettergreep-woorden bestaat en misschien wel het allerdonkerste uit de bundel is, staat:

Als je mij zoekt, ben ik er

als mist op het veld, stof

in je oog, rood licht

op de hoek van je straat.

 

Je kan mij zien en na een tijd

ruik je mij, tast mijn huid,

voel je hoe ik kil keer,

een muur bouw rond mijn krimp.

 

Geen mens aan wie ik nog kleef,

naast kind of kind van kind.

Voor jou ben ik een traan.

Schud mij van je af nu je nog kan.

Ook het titelgedicht ‘Onderkoorts’ heeft op dat vlak niets te verbergen:

Je herkauwt de waangroei in het hoofd,

braakt residu uit een lege maag, leeft

 

in permanente staat van Onderkoorts.

 

Om te lachen trek je zonder verpinken

kaken op, de ogen onbewogen.

 

Zenuwbanen in gordiaanse knoop,

ongevoelig voor elektrische lading.

 

Je laat het netvlies los,

naait de lippen dicht,

schrijft je testament

 

in gedichten.

In afdeling 4 laat de dichter stilaan de donkere tijden waar hij worstelend en schrijvend doorheen moet achter zich. Uit het duister vandaan gloort licht aan de einder. Enkele verzen:

Het land ligt met nevel op de huid/en wacht de lange winter uit.

En wat na de winter komt, verwelkomen we. De landman kantelt al het winterbed, schudt het zaaigoed in de buidel en strijkt de plooien glad met een helder lentelied

Wellicht niet toevallig staat aan het eind van de bundel het hoopvolle gedicht Licht. Zo eindigt de dichter met een wens die als volgt klinkt:
Hij wil zand zijn

en verstuiven, regen en verdampen.

En als hij kon: licht.


Altijd is er in de poëzie van Kris De Lameillieure wel de wil om te verdwijnen… Maar ook een hang naar rust en verzoening. Dit alles in een sobere taal die nergens gezocht aan doet. Heel wat aandacht is er ook voor de structuur van de gedichten. Veel strofen in de bundel bestaan uit twee of uit drie x drie of 3 x vier versregels… Die vastheid doet prettig aan. Heel soms doet de taal in de gedichten ook plechtig en bijbels aan. Misschien de invloed van de kwarteeuw waarin Kris zeer actief was in de Pinksterbeweging. En ergens laat zelfs een Middeleeuwse Heer Halewijn uit zijn opleiding in de germaanse zijn echo horen. Vaak ook dringt lichamelijkheid in de verzen door om de emotie te schragen. De dichter put als hulpmiddel daarbij ook gretig uit de schatkamer van de natuur. Dat mag niet verwonderen als je weet dat de dichter intussen beroepshalve het verzekeringswezen vaarwel heeft gezegd en in de natuur is gaan werken.
In de bundel staan tal van verzen die uit de natuur zijn geplukt.  ‘Vinken zijn de engelen van februari’. De dichter ademt in vriesnacht, wacht op wind die naar het zuiden krimpt. Woorden bedekt hij met meeldauw en over de schorren laat hij de blauwborst zingen.

Eigenlijk leest Onderkoorts als een intense vorm van testament, een testament in dichtvorm waarin de dichter reflecteert op een flink deel van het leven dat achter de rug ligt. Een leven getekend door de natuurlijke gang van de dingen, de dood van de ouders, kinderen die het ouderlijk huis verlaten en dan plots opduikend, eerder onverwacht maar erg welgekomen een nieuwe liefde. Onderkoorts is een bundel die door Kris De Lameillieure diende geschreven te worden vooraleer hij verder kan gaan met zijn poëzie. En met zijn leven. Voor hij vrank en vrij nieuwe poëtische en andere wegen kan inslaan.

Kris vraagt zich, beste mensen, bescheiden als hij is, soms luidop af of hij er wel goed aan heeft gedaan om te debuteren als dichter… Welnu Kris, je hebt er meer dan goed aan gedaan, want Onderkoorts bevat gedichten die, jouw familienaam “De Lameillieure” alle eer aandoend, “van de beste” zijn die ik de voorbije jaren gelezen heb. Onderkoorts is een bundel die vraagt om gelezen te worden. En dat meer, meer dan één keer.

Ik dank jullie voor de aandacht en wens jullie veel koortsig leesgenot.

© Paul Rigolle,

 Bib Harelbeke, zaterdag 25 oktober 2025.

Onderkoorts, Kris De Lameillieure, Uitgeverij P, 2025

woensdag 29 oktober 2025

Onvermoede substantie


Onvermoede substantie
 

over Innerlijke lichtval van Piet Devos
Recensie Daniël Franck

Piet Devos (1983-2024) werd blind op vijfjarige leeftijd, maar zette zich desondanks door als schrijver, vertaler (uit het Spaans en Frans), essayist over ethische kwesties (zoals het befaamde ‘Langs bloedbanen’) en literatuurwetenschapper (hij bezorgde onder andere het kloeke ‘Van reuzen tot dwergen’). Hij zette zich ook in voor een groenere en meer inclusieve wereld. ‘Innerlijke lichtval’ was zijn laatste publicatie bij leven.

Deze poëziebundel is opgedeeld in vier cycli die een logische opdeling volgen. In ‘Erfgenaam’ komt de herkomst van Piet Devos volop aan bod, met ‘Tochten naar de ander’ trekken we de wereld in, terwijl de dichter in ‘Onttakeld skelet’ op zichzelf en een fatale ziekte wordt teruggeworpen. De afsluitende cyclus ‘Mystiek en verzet’ getuigt dan weer van een gerijpt leven en bevattingsvermogen.

De methode staat onder druk, maar een poëziebundel begint nog altijd bij het begin, in dit geval met het gedicht ‘Opa’, eerste strofe:

Een zomeravond – ik zat doelloos aan het toetsenbord – 
kwam u ineens stil het tuinpad af en verscheen
dra op de drempel – kaarsrecht, bruinverbrand als voorheen,
zo ik u ’t laatst zag, de rijpe glimlach onverdord.

Het opgeroepen beeld is zeer visueel; de lezer ziet het zo gebeuren. Alleen, Piet Devos was blind en dat kun je hier op twee plaatsen duidelijk lezen. Iemand die stil over het tuinpad komt aangewandeld, zal vooral worden waargenomen door iemand met een scherp of verscherpt gehoor. En het bruinverbrand zijn van opa dient opgediept uit de herinnering. Het is een mooie illustratie van poëzie in het algemeen die soms substantie kan bevatten waar je het niet vermoedt: geestelijke werelden die zich als reëel voordoen, of een blinde die iemand in de deurpost ziet staan. We nemen allemaal anders waar, zelfs al zien we er als menselijke soort gelijkend uit. Het blijkt altijd verrijkend een boek te lezen vanuit een ander standpunt, het zij overtuiging, cultuur of beperking.

Een tweede gegeven dat ons onmiddellijk wordt aangereikt is dat we te maken krijgen met een dichter met liefde en gevoel voor traditionele vormen. Dit is dan ook de aanvang van een sonnet. Doorheen de bundel zal de klassieke vorm regelmatig worden gehanteerd. Vooral kwatrijnen maar ook terzinen komen in een natuurlijke flow aan het woord. Anderzijds wordt het vormelijke voorschrift nooit een keurslijf en dus laat Piet Devos zich evengoed meevoeren door de kracht van het woord wanneer dit een vrije ademruimte vraagt. Het verleent de bundel variatie en lucht.

Een constante is evenwel de aandacht voor klank, zodat dit een bundel is geworden met een grote vorm van muzikaliteit. Deze dichter maakt graag gebruik van stafrijm, binnenrijm, alliteratie. Zijn taal is tactiel, aftastend, de ene keer stilstaand en reflecterend, de andere keer in vrije vloed stromend. Luister naar de klankrijkdom waarmee het lange gedicht ‘De kleine zeemeermin: een hervertelling’ van wal steekt:

Wielend danste zij door onze stad en wereld; 
haar bewoog een ranke golfslag, zo watersnel
wentelend haar armen dat het voor het oog wel
volmaakt cirkels leken. (…)

Daaraan gekoppeld is het vermogen herkenbaar veel te communiceren in weinig woorden, te verdichten dus, waarbij hij zowel het geestelijke als het fysieke beeld alle ruimte geeft. Misschien bereikte hij dat vooral in de emotioneel aangrijpende gedichten ‘Diagnose’, ‘De meneer hiernaast’ en ‘Horoscoop’, gedichten over omgaan met ziekte en eindigheid, gedichten waarin heel trefzeker wordt verwoord.

bed aan bed
samen traagzaam overleven,
om beurten wakend,
voor elkaar alleen
de meneer hiernaast,
twee geslagen onbekenden

Hoogtepunt in deze sterke cyclus ‘Onttakeld skelet’ is ‘Brief aan mijn lijf’ waar kracht wordt geput uit wanhoop en dat de aanvankelijke aanklacht weet om te zetten naar positivisme.

En ondanks dit alles, wat ben ik zonder jou?
Jij door wie ik leef en aan wie ik sterf?
Zijn we niet veeleer samen ziek van een verziekte biotoop?
Jij, mijn vergiftigde tafel, beroete tempel,
de enige plek waar ik de aarde proeven kan,
waar ik bidden en beminnen mag.

Thematisch klampt Piet Devos zich vast aan verwantschap en familie. Zijn eigen geschiedenis en blindheid vormen een regelmatig gespreksonderwerp. Opvallend is ook de verwondering waarmee deze dichter in het leven stond. Hij wees dan ook op de afwijkende, maar vooral rijke ervaringswereld van mensen met een beperking. Regelmatig kan hij zijn ervaringen treffend verwoorden, zoals wanneer hij in het winterse Montreal zijn weg moet zoeken:

Omsjaalde stemmen en gewatteerde armen
loodsen me van metro-uitgang naar onbespraakt stoplicht,
van de ene kant langs colonnes knorrende bakbeesten
naar gene mulle sneeuwoever –
vertrouwen is je aanrijdbaar
overgeven aan wisselende passanten.

Tegelijk neemt hij het heel nadrukkelijk op voor een inclusieve wereld, maar dan wel op een feestelijke wijze:

Kreupel, ja kreukel de kunsten,
drum met je enige hand,
dans je spasmen,
beeldhouw je blinde blik,
gebaar je verzen,
en bevolk bovenal
musea, podia, agora
met gekreukte echte mensen!

De poëzie van Piet Devos is vaak even soepel als de ‘Moeders’ in zijn gedicht: 

Jullie woonden in plooibare huizen,
waar de schamele tafel steeds uitschuifbaar bleek
voor gasten. (…)

De opbrengst van deze mooi vormgegeven bundel (die al meerdere drukken kende) gaat naar de stichting Kom Op Tegen Kanker. Wie de bundel wil aankopen kan een mail sturen naar giedevos@skynet.be.

© Daniël Franck

I.M. Piet Devos - Vragen aan een boom


Piet Devos: Innerlijke lichtval – 
Uitgeverij Voz, 2024, 74 p, ISBN 9789464989441

 

…/…

zondag 26 oktober 2025

De Rugzak - Willy Brandt

Ik heb een rugzak. Hij is een stuk groter dan zijn voorganger die nu nog altijd in een vergeten hoekje van de kleerkast hangt. Toen ik hem kocht, verzekerde men mij dat hij waterdicht was en ideaal om bij je te hebben op wandelingen. Het was precies iets wat ik nodig had. Hij werd een aanvulling bij mijn trekkersbroek, regenvest en bergschoenen.

Hij was ooit blauw, met een onbestemd ruitjesmotief erop. Nu is zijn kleur vervaagd. De zon en de regen hebben hem geteisterd. Hij is al heel lang mijn reisgenoot. Ik kan er mijn spullen in stoppen tijdens mijn uitstappen. Zonder die rugzak zouden mijn wandeltochten veel moeilijker zijn geworden. Soms was zijn inhoud zwaar om dragen. Mijn proviand, trui en regenvest zaten erin gestopt. Allemaal nuttige dingen om bij je te hebben op een trektocht.

Een rugzak heeft veel betekenissen. Letterlijke en figuurlijke. Iedereen 'torst' bijvoorbeeld zijn eigen, figuurlijke rugzak. Ook die rugzak krijgt er soms flink van langs. Ook zijn kleuren blijven niet altijd ongeschonden. Toch blijven we hem een leven lang met ons meedragen. Alle leed, verwondingen en littekens van ons verleden worden erin opgenomen.

Soms wordt die rugzak echter te zwaar om te torsen. Het leven stopt er zijn ongepolierde stenen in. Mensen gaan onder zijn gewicht ten onder. Het is een rugzak die je niet zomaar van je kan afwerpen. Kon dat maar, zoals je met een echte rugzak kan doen. Het woord 'rugzak' dekt dus meerdere ladingen. Toch zijn er ook hier weer raakpunten. Iemand kan een deel van de inhoud van die echte rugzak van je overnemen. Hem verlichten. Je vrienden die je op je tocht vergezellen bijvoorbeeld. Soms doen ze het zelfs zonder dat je het hen vraagt. Alles gaat dan beter. Je kan je tocht weer verder zetten. Het eindpunt is weer voor je bereikbaar.  

Ook met je figuurlijke rugzak is dat zo. Je geliefden en ware vrienden kunnen zijn ondraaglijkheid verminderen. Of je deelt zijn inhoud met je partner. Zij, of hij, zal je leren kijken naar wat je soms al jaren met je meezeult. Samen kan je dan onderzoeken of die last niet kan verminderd worden. Want soms besef je zelf niet wat er in de uithoeken van die rugzak verborgen zit. 

Nu heeft een rugzak er echter nog een andere betekenis erbij gekregen. Het is ook iets dat kan exploderen. Het is een wapen geworden in de handen van fanatici. Waar je ook komt, je rugzak kan dus aan een grondig onderzoek worden onderworpen. Zijn inhoud wordt ondersteboven gekeerd, zonder je goedkeuring. Wie weet, zitten er geen fatale zaken in verstopt. 

Onze figuurlijke rugzak is echter aan hetzelfde fenomeen onderworpen. Onze gevoelens worden niet altijd gerespecteerd. Wat we met ons meedragen is ook onderworpen aan de wet van het overhoop gehaald worden. Met of tegen onze wil. Maar dan is onze geliefde er om, samen met jou, weer orde op zaken te stellen. Dan wordt je rugzak weer minder zwaar om dragen. Als je maar blijft onthouden dat ook zij of hij een rugzak te torsen heeft. 

© Willy Brandt


Willy Brandt - de naam is echt géén pseudoniem - is voornamelijk fotograaf. Maar af en toe schrijft hij ook wel 's een gedicht of een flard persoonlijk proza. Dat zal hier in de toekomst af en toe nog wel 's blijken!

foto: © Willy Brandt – 23/3/2025 “Het plaatsen
van stoelen
” @De Snuffel in Brugge