maandag 15 mei 2023

Vincent van Gogh - Geert Van Hoe

Vincent van Gogh (1853  -  1890)
Cyclus gedichten van Geert Van Hoe


1. "37"


Je hoorde het krakende
hout van katheders in
koude kerken,
je viel in de ogen van de
liefde zonder het te merken
en toen werd alles
zwart.
De rest is je stilte:
je schreeuwende penselen,
je treurende geuren van
grond.
Jij wist:
het splitsen van licht wordt
ons aanvaarden van je

gekleurde aarde.


 
2. Sien

Dat je dat kreupele hout ontving
in je lijf vol manke mannen, oh Sien,
jij voelde, als in weeën van de dood,
hoe mannen vrouwen nooit ontzien
in hun hakken, hun stoten
van de laatste, zwaarste loot.
Je ogen stonden zwaar als lood
toen hij bleef hameren op je
ziel, met zijn stiel van duizend vlekken.

Ach, vrouw,
gered kunnen we niet meer zijn,
en in je verte, in je diepte,
schreeuwen reeds alle kinderen van de pijn.
 

3. Hoe je een schilderwerk van Van Gogh ophangt


Nog een meter tot de muur,
het gevaarte dat in een eindeloze horizon viel,
de bevende adem van de brandende man
als damp op onze ziel,

één wolk of golf van zout en zuur,
en het fonkelen in ons bedelend brein
om wat sterrenstof van Van Gogh als
schaduwpoeder van zijn pijn.

Och Toch, Laat Niemand Nooit of Ooit
die weeënzee, zijn eeuwig vallen,
zijn tere eer bevuilen,
die broze boot doen kantelen,
zijn kleurenfeest,
door ons afgrijzen doen kapseizen.

Daar hangt hij nu, de meester aan de muur
zonder blikken of blozen of duur,
onze ontijdige, onwaardige woorden te aanhoren,
onze valse tranenklacht,
zijn sterrennacht.

 
4. De zaaier


Het ruisen van het zanderige zaad in de klevende aarde
die smeekt om meer, telkens weer voor wie zijn
blinde hoop vergaarde.
Het zweet van zijn bolle gelaat,
gekerfd en vol gensters door opnieuw te
temmen, te koesteren, te om-
klemmen wat in de grond gebeiteld zal staan:
een oeverloze, stille orkaan.

Dit is zijn eeuwige stilleven:
de steelse regen, de zwangere zon, het drachtige land
dat telkens opnieuw begon.

De zaaier zwaait, zwiert de arm wijd in de weerspannige tijd,
zijn hand graait gretig in de korrels der nederigheid.

Luister naar het land van de vruchtbare reis:
de moeë man slaapt, hij droomt bang van
de man met de zeis, hij ziet de
bliksems af en aan:
de maaier komt er aan.

 
5. De zonnebloemen


De zonnebloemen en

de dunne laag van de

aanwezigheid der dingen,

de pijnlijke houdgreep van

weerloze seringen,

laten alle schijn en elk

zijn verzanden

en de goden in

de geweldige lichten branden.

 
6. De droefheid gaat nooit over


De droefheid gaat nooit over,
de mist trekt nooit meer op.
De Nacht is de zon die nooit opnieuw begon.

Eén vogel nog, de zwaluw van de laatste lente,
één kogel nog, en de stilte vloeit weg
als kraaien boven het ruisende koren,

jouw eeuwige sneeuw bloedt als nooit tevoren.

 
7. 27 - 29 juli


Met je lijf vol gillende slangen,
jij, nu, gevangen.

Hoe je plots, geschokt, en nog
naschokkend nu, met het zwarte gif in je
mannelijke botten, trekkebenend, even
wenend en dan

zachter dan Socrates hebt geweten:
al het wit is nu vergeten, bezie ze maar,

mijn kleuren, stille geuren, zinderende bomen en
mijn durend fruit voor alle vrouwen.

 
8. Man met pijp

         geen olie op doek
         maar slechts woorden op papier



Je leven was één wankeling naar een
laatste bed voor de kleurloze droom.
Enkel nog je broer en je bloedende werk,
onze ongenadige hoop
op een geurend bloemenperk.

Langzaam en langzamer en langzamer nog  -
Van
Gogh,
het ochtendland, de laatste kraai,
de mest en het hooi  -

werden je adems heet als bollen van vuur
en zouden ze breken je nachtelijke ogen.

 
9. De zwarte panter


Was je
     de zwarte panter, de
     gele kater, roodbaard,
blazend, krijtend,
trillend

of

in je oceaan
     de witte vinvis,
bruisend, huilend,
spuitend
je eindeloze tubes
met de verf van je verderf,
blinkend als
vernis?

 
10. Envoi


Ik zal je nooit laten gaan,
nooit zenden naar die velden
waarvan ze zeggen dat ze
eeuwig zijn. Jij blijft bij mij
zolang je mijn woorden
verdraagt.

Niet dus …
je droeg je hele leven
lang de last van die
moederzieke, vaderlijke,
verraderlijke taal.
Zend me nu maar weg, V.,
met het teken dat jij alleen
hebt gekend: de Val
voor de eer van je doeken,
nooit zal iemand dieper zoeken.


© Geert Van Hoe



zondag 14 mei 2023

Nu zijn wij groot en zij is klein - Maarten Embrechts

Nu zijn wij groot en zij is klein
 
(gedicht voor Moederdag)

Ze heeft ons steeds gedroomd veel groter
dan we zijn Nu zijn we groot en zij is klein  
De wereld moest voor haar steeds wijder
Langs sporen waar geen tram meer rijdt
herken ik haar moderne tijd Geen erfenis
 
geen vertelling Is zij rijk  Vanuit een ver
verdwijnpunt was ze met ons in spiegels
aan het werk  Als een schilder was ze die
in het deurgat staat en kijkt Toen werd
haar tijd abstract en zijn wij opgestapt
 
Vanavond heeft de spiegel haar opnieuw
gevat Ze denkt nu dat ze in de spiegel
staat. Ze staat er naast het is het beeld
dat in haar praat Het is alsof haar liefdes-
alfabet nog op de glazen wand spiegels hangt


© Maarten Embrechts

Maarten Embrechts op Poëzie Centraal



vrijdag 5 mei 2023

In het oog van de storm

In het oog van de storm
Recensie van Jesse Doornenbal

De schaduw van Morandi van Antoon van den Braembussche

De poëzie en het filosofisch werk van Antoon van den Braembussche bevinden zich op het snijvlak van mystiek en kunst. Met een behoedzame en sobere taal schept de Vlaamse cultuurfilosoof, professor emeritus en dichter in De schaduw van Morandi (2022) een intieme en meditatieve sfeer. Het stof kan neerdalen. Er ontstaat ruimte voor introspectie.

Het gedicht ‘Liefde in tijden van lockdown’ bestaat uit vijf delen en spreekt van een zoektocht naar liefde en een worsteling met eenzaamheid. Aan de hand van een reflectie op twee geliefden verkent de dichter het menselijke gevoel van heimwee en verlangen naar rust. Het gedicht geeft aanleiding tot reflecties op tijd, die doen denken aan het mystieke nu-moment en de poëtische reflecties van T.S. Eliot hierop in zijn Four Quartets (1941).

Ondanks deze universele thematiek brengt de titel juist een zeer specifieke periode in herinnering, namelijk de coronacrisis. Tegelijk is het een verwijzing naar Liefde in tijden van Cholera (1985) van Gabriel García Márquez, waarin Florentino Ariza zijn leven lang wacht op zijn geliefde Fermina Daza. Via de thematiek van liefde en eenzaamheid terwijl de tijd verstrijkt zijn makkelijk verbanden te leggen met Van den Braembussche’s gedicht.

De tijd en het tijdeloze

Het gedicht laat zich niet afbakenen door de coronacrisis, maar gaat daaraan voorbij en wijst naar het tijdeloze: het herinnert aan ervaringen waarvan degene die het overkomt niet zeker weet of ze in de tijd gebeuren, of dat ze een glimp zijn van ‘overzeese gebieden’. Ervaringen die lijken te verwijzen naar iets dat niet opgaat in de opeenvolging van verschillende momenten, die we kunnen opdelen in verleden, heden en toekomst. Het is een ervaring van een nu dat zich over de tijdsopdelingen uitstrekt, alsof daar alles in vervat ligt.

Misschien heb je het pas naderhand door en blijf je achter met een onbestemd gevoel. Net zoals je uit een droom kan ontwaken met de gedachte: ‘Waar was ik zojuist?’ Tegen de achtergrond van een dergelijk schemergebied, weet Van den Braembussche met concrete beelden te spreken over nabijheid:

Ik leg mijn hand
op de stilte
van je lichaam

Ik kus het herfstlicht
op je schouder.

De poëzie speelt zich af tussen het nabije en de ‘overzeese gebieden’. Op ‘het snijpunt van het tijdeloze met de tijd’, om met de woorden van Eliot te spreken. Aan de hand van een liefdesrelatie verkent Van den Braembussche deze verhouding tussen het eindige en het eeuwige. Hij schrijft: ‘In jou zal ik sterven / en nooit sterven.’

Nabijheid en afstand

De liefdesverhouding getuigt van een diepe intimiteit tussen de geliefden waar er een samenspel is tussen innige verbondenheid en afstand. De verbondenheid: ‘Ik schrijf en voel je / als mijn eigen slagaarder’, ‘Alsof ik enkel adem en leef in je stem’. Maar ook de afstand:

Ook toen heimwee
tussen ons neerknielde
als een gekwetste engel
en liefde allengs ontaardde
in een onmogelijke spreidstand.

De onoverbrugbare afstand die tussen mensen schuilt, wordt hier zichtbaar. Het liefdevol samenzijn wordt getekend door pijn een eenzaamheid, doordat de afstand niet geheel opgeheven kan worden. De liefde ontaardt ‘in een onmogelijke spreidstand’. De dichter voelt zich niet geheel thuis bij de geliefde, maar ontdekt de ‘heimwee, naar overzeese gebieden’. Het oneindigheidsverlangen drijft een wig tussen beiden.

Toch heeft de afstand niet het laatste woord: ‘Ik heb altijd al / van je gehouden.’ In de liefde herkent de dichter het oneindige: de liefde voor de ander is niet zijn eigen verdienste, maar gaat aan hem vooraf. Altijd heeft hij al van de geliefde gehouden. Vandaar dat hij in de geliefde sterven kan, maar daar tegelijk nooit in sterven zal. De liefde is de alfa en de omega.

‘Ik heb altijd al van je gehouden’

Deze eenvoudige zin hierboven vind ik, denk ik, de mooiste van de bundel. De liefde is de brug tussen de tijd en het tijdeloze: in het liefhebben zijn we gebonden aan de eindigheid, de eenzaamheid en pijn die daarmee gepaard gaat. Tegelijk kunnen we daarin iets ervaren van wat niet ontstaat en vergaat met de tijd, maar ons weemoedig stemt en laat verlangen naar het oorspronkelijke thuis. Ik zal dit proberen toe te lichten aan de hand van de raadselachtige laatste strofen:

Vang de wind
die krijst van gebroken liefde
en heimwee, ultieme heimwee
naar overzeese gebieden.

En als de wind stilvalt,
kus en omarm hem dan
als een geliefde
in het oog van de storm
.

De heimwee die tussen de geliefden neerknielde, komt terug in de wind die gevangen moet worden. De wind ‘krijst van gebroken liefde / en heimwee’. De wind is een beeld voor de tijd die voorbij glijdt, waaruit het lijden, de eenzaamheid en de gebroken liefde voortvloeien. Toch blijft het hier niet bij. Wanneer we alles laten en wachten tot ‘de wind stilvalt’ kunnen we hem kussen en omarmen ‘als een geliefde / in het oog van de storm.

Amor fati

Wie of wat is in het oog van de storm? Het is niet de geliefde zelf, want wij kunnen hem omarmen ‘als een geliefde’. Ik vermoed dat de dichter er ons op probeert te wijzen dat we in het oog van de stormachtige tijd het tijdeloze kunnen omarmen. Niet de geliefde wacht op de dichter, maar in de verhouding tussen twee geliefden kan een versmelting plaatsvinden van de tijd met het tijdeloze. Door juist de eenzaamheid, de afstand en de gebrokenheid te koesteren, kan de ‘heimwee naar overzeese gebieden’ omarmd worden in het nu. De geliefde geeft aanleiding om je innig te verbinden met het leven zelf, inclusief al het lijden dat daarmee gepaard gaat. Het blijft een raadsel hoe we in die storm toch rust kunnen vinden, zoals iemand die zich altijd in het oog van de storm bevindt – en nooit daarbuiten…

In het oog van de storm is ‘het snijpunt van het tijdloze ogenblik’. Het menselijk leed is daar niet overwonnen, maar het is niet langer te scheiden van het geluk. Alleen daar zou een mens amor fati welgemeend over zijn lippen kunnen krijgen.


© Jesse Doornenbal

De schaduw van Morandi. Antoon van den Braembussche. 2022. Uitgeverij P. 56 p. 978-94-93138-88-9.

Eerder publiceerden we op De Schaal van Digther in "Spaarzaam schilderen met taal",  de inleidende tekst die op zaterdag 12 november 2022 door Richard Foqué in Brugge werd uitgesproken bij de voorstelling van de bundel.

Spaarzaam schilderen met taal.




Antoon Van den Braembussche - 2016





donderdag 4 mei 2023

R.I.P. Leen Pil

We vernemen via haar Facebook-pagina met verslagenheid het plotse overlijden van dichteres Leen Pil.
 
De voltallige redactie van De Schaal van Digther biedt familie en vrienden van Leen en de vele poëzieminnaars van haar werk onze intense deelneming aan. Heel veel sterkte!

Leen Pil (°1961) publiceerde op de Schaal van Digther in het totaal 11 gedichten.
Graag hernemen we hier het gedicht 'Hoe een maan te maken' uit haar debuutbundel "Niet alles is overwoet en waarheid" (verschenen bij Uitgeverij P in 2018) dat hier op deze bladzijden werd gepost zo 2/9/2018.

Leen Pil op de Schaal van Digther
Leen Pil bij Uitgeverij P

Hoe een maan te maken - Leen Pil

Het is, op zijn zachtst gezegd, een uitdaging
om de vluchteling aan land te krijgen,
een prikkeling van het lot
zonder een tafel met pootjes, zonder een hand
die de keu beweegt en de wolken als ballen
uiteendrijft over de volle breedte van een
zee waarop wordt gestuurd, gecommandeerd.

We zouden allemaal een voor een
zonder blijvende verwondingen
lichtstrepen door de uiterste punt van onze vinger
kunnen persen tot aan de zijkant van de zee.
Na de passage zal alleen een haarfijn
scheurtje zichtbaar zijn.


© Leen Pil

 



zondag 30 april 2023

Groots in Griekenland - Hendrik Carette

Groots in Griekenland


Eenmaal binnengedrongen in Griekenland moet ik
voor een eiland kiezen.
In mijn geval is dat Kreta. Ik verander in een liegende
Kretenzer met een borstelsnor en een open overhemd.

Ik weet dat ik dan weer een boerensalade eet
en dat ik harswijn drink uit een kleine koperen karaf.  
Op een terras lees ik langzaam de koele verzen
van Kavafis die mij verblijden

en ik stap niet op een boot naar de Filistijnen
noch naar de veerboot voor Athene
maar blijf op dit eiland tot aan mijn dood.


© Hendrik Carette




vrijdag 28 april 2023

Een aura van ambachtelijkheid - Alain Delmotte

Alain Delmotte bespreekt De revolutie van de Vijftigers – een theoretische exercitie’ van Gert de Jager.

Ik was veertien jaar toen ik poëzie begon te lezen. Ik deed dit eerder ongeordend: ik las lukraak Franse en Nederlandstalige gedichten. Vooral de poëzie uit de eerste helft van de twintigste eeuw. Ik raakte al vlug gefascineerd door de Franse en Belgische surrealisten – die ik overigens nog altijd graag lees, weliswaar op een totaal andere wijze dan toen. Op een dag las ik (of liever ik hoorde het voordragen) het gedicht ‘Het beeld‘ van Paul Rodenko. Ik meende daarin iets van het surrealisme te herkennen. Ik begon allerlei dingen op te zoeken over die Rodenko en onvermijdelijk kwam ik bij de bloemlezing ‘Nieuwe griffels, schone leien’ terecht. Het exemplaar dat ik me toen aanschafte was al de achtste druk. Pakweg daterend uit 1972. De bloemlezing was toen al twintig jaar oud (over wat er zich in die tijd aan ontwikkelingen in de Nederlandstalige poëzie hadden voorgedaan bleef ik op dat moment onwetend). Ik vond het een verrassend boek. Het kwam uit op een jarenlange quasi beate  bewondering voor de Vijftigers. Daarbij hoorde nog een ander boek: de internationale bloemlezing van Sybren Polet ‘Verboden stemmen spreken door mij’ waarin al de buitenlandse dichters te vinden waren die voor de Vijftigers van belang zijn geweest. Die twee boeken werden mijn persoonlijke referentiepunten in de poëziewereld. Veel breder dan het zogenaamde ‘experimentele’ ging mijn blikveld niet. Totdat Komrij met zijn bloemlezing op de proppen kwam en de Vijftigers flink tegen de schenen schopte. De Nederlandstalige poëzie had dus meer te bieden dan louter experimentele poëzie. Laat me zeggen dat ik de Vijftigers wat begon te relativeren. Hen afwijzen? Nee, dat wou ik niet. Ik ben ze stelselmatig blijven volgen. De een al meer dan de andere. Ze behielden een ereplaats in mijn boekenkasten. Ze lieten mij niet los en ik liet ze niet los.

Speelt dat laatste ook een rol bij Gert de Jager? Wijst zijn essay ‘De revolutie van de Vijftigers – een theoretische exercitie’ in die richting? De Vijftigers zijn voor De Jager alvast geen onbekend terrein. Hij publiceerde onder andere in 1992 zijn scriptie ‘Argumenten voor canonisering: de Vijftigers in de dag- en weekbladkritiek 1949-1959’. In het tijdschrift ‘Literatuur’ uit 2000 lezen we een artikel van hem onder de titel: ‘Atonaal en de gevolgen. Vormprincipes in de moderne poëzie’.We mogen hem dus een kenner noemen.

In dit nieuwe boekje stelt De Jager zich de vraag hoe het mogelijk was dat deze ‘experimentele groep’ in een opvallend kort tijdsbestek werd gecanoniseerd en het poëtische landschap heeft gedomineerd. Was het de naoorlogse tijdsgeest? Was het een machtsgreep? Was het een (literaire) revolutie (die een inhaalmanoeuvre inhield ten aanzien van de poëtische ontwikkelingen die zich in de eerste helft van de eeuw in de Westerse wereld had voorgedaan)? De Jager is niet de eerste die zich dat heeft afgevraagd. Zo was er R.L.F. Fokkema die het zich in zijn boek uit 1979 ‘Het komplot der Vijftigers’ ook al had afgevraagd en er literair-historische verklaringen voor zocht .

Ik merk op dat De Jager enkel de Nederlandse Vijftigers ter sprake brengt. Vanzelfsprekend op Claus na. De verschillen tussen de Nederlandse en Vlaamse experimentelen zijn groot maar wezenlijk niet onoverbrugbaar. De Vlaamse vijftigers leggen andere klemtonen. Er werden vanuit Vlaamse zijde pogingen tot samenwerking ondernomen maar die mislukten. In de bloemlezing van Rodenko werden evenwel de Vlaamse Vijftigers opgenomen. (In latere edities zelfs de Vijfenvijftigers: Gils, Snoek, Pernath.) In de bloemlezing van Walravens, ‘Waar is de eerste morgen?’, ontbreken de Nederlanders. De focus ligt helemaal op de Vlaamse experimentelen. Maar goed: het zou mooi zijn als iemand in Vlaanderen zich aan dezelfde exercitie als die van De Jager zou wagen. (Of deed Jos Joosten dit al in zijn boek ‘Feit en tussenkomst, een studie naar het Vlaamse avant-gardetijdschrift Tijd en Mens’?)

De invalshoek van Gert de Jager is anders dan die van Fokkema. Het is hem vooral om een ‘theoretische exercitie’ te doen. Hij benadert de groep vanuit een socioliteraire hoek en op basis van het concept en de terminologie die door Pierre Bourdieu werden uitgedacht. (https://nl.wikipedia.org/wiki/Pierre_Bourdieu). Deze premissen worden als volgt door De Jager omschreven: ‘Wie de literatuur wetenschappelijk wil bestuderen, bestudeert geen intrinsieke  eigenschappen van teksten want die vallen niet te ontdekken. Wat we hebben zijn eigenschappen die worden toegekend en die worden toegekend door individuen met een positie. Wie wil begrijpen wat er gebeurt in de wereld van de literatuur, moet sociale processen bestuderen.’ De theoretische exercitie van De Jager bestaat erin dat hij in zijn essay vanuit verschillende sociologische invalshoeken ‘een bepaald licht (wil) werpen op wat er tussen 1949 en 1954 gebeurde’.

De eerste benadering speelt zich af op ‘het veld’ van de kunstwereld. Daaruit blijkt (ik resumeer) dat de regels van de kunst sociale regels zijn. Persoonlijk contacten en de netwerken die daarbij ontstaan spelen een cruciale rol. En er is ook de ‘charismatische ideologie’ die het volgende stelt: ‘Een kunstwerk bezit geen intrinsieke kwaliteiten; die kwaliteiten worden toegekend in een sociaal proces. (…) in dat proces wordt een bijzondere kracht ervaren: de kracht van uitzonderlijke individuen. (…) Het veld van de kunst (…) gedijt bij exclusiviteit, bij schaarste.’ Het is duidelijk dat binnen dit gegeven die rol door Lucebert werd opgenomen. Of werd het hem opgedrongen? Hij werd al vlug als de sleutelfiguur van de beweging van Vijftig beschouwd. Al was hij er zelf niet echt gelukkig mee.  

De sociologische benadering analyseert binnen het literaire veld de machtsverhoudingen, strategieën en adaptaties. Meteen nuanceert De Jager dit: ‘een sociologische theorie beschrijft in zekere zin alles, maar verklaart uiteindelijk niet zoveel. (…) in een sociologische theorie, zeker die van Bourdieu, schuilt een leegte.’

In de daarop volgende paragraaf, ‘Het imago’, wordt die leegte met de typerende Bourdieu-begrippen ‘posture’ en ‘habitus’ opgevuld. Ze hebben te maken met de ‘beeldvorming’ die een rol speelt bij de reputatie die een auteur verwerft, waarbij niet alleen het literaire werk van belang blijkt te zijn maar evenzeer de ‘programmatische verklaringen, interviews, polemieken en essays’. Hier wordt de klemtoon gelegd op de ‘zelfpropaganda’ van sommige Vijftigers. Zoals in het beroemde gedicht ‘De verdediging van de Vijftigers’ en in een aantal polemische lezingen van Lucebert. Alsook enkele uitspraken van Vinkenoog met provocerend gehalte. Beide dichters verklaren de oorlog aan sonnettenschrijvers en andere rijmratten. En we noteren ook wat Paul Rodenko in zijn inleiding tot ‘Nieuwe griffels, schone leien’ schreef: ‘de poëtische standenmaatschappij is omver geworpen’, ‘de dichter (…) neemt zelf het roer in handen’. Rodenko bezorgde hiermee de Vijftigers een ethisch kader.

In het hoofdstuk met de titel ‘De romantiek’ situeert De Jager de groep binnen het literair-historische gegeven van de Romantiek. Het romantisch grondpatroon is in heel de ontwikkeling van de avant-garde terug te vinden. Met name: de beklemtoning van de ‘authenticiteit, het proefondervindelijke echt-of-onecht’ die we dus ook bij de Vijftigers gedeeltelijk kunnen terug vinden. Het snijdt het probleem en conflict aan tussen vakbekwaamheid en persoonlijkheid (vorm of vent). De Jager concludeert hieruit: ‘Relaties opdoen in het veld, het vormgeven van een imago: het was allemaal mogelijk en noodzakelijk, maar het paradigma van de romantiek, dat conventionele grondpatroon voor lezers en schrijvers, verklaart nog het meest waarom het atonaal dichten van enkele jonge mannen uit Amsterdam zo snel waardering en erkenning vonden.’   

‘Het gilde’ is het vijfde en afsluitend geheel van het essay. De apotheose ervan. De elementen die in de vorige paragrafen of hoofdstukken te lezen waren, kristalliseren er zich in. En er wordt een link gelegd naar vandaag. De Jager bekritiseert de sociologische Bourdieu-methodiek. Die zou niet meer voldoen omdat het kunstgegeven thans complexer is geworden.

Met ‘het gilde’ wordt de professionele wereld bedoeld met name ‘in de eerste plaats, de vakbroeders, de critici en pas dan de grote gedeelten van het publiek.’ De Vijftigers herdefiniëren het begrip ‘vakmanschap’. Elk van die dichters is op zoek naar een ‘singuliere’ schrijfwijze, een eigen idiosyncrasie. Die voor sommige critici in de beginperiode als ‘dichterlijk onvermogen’ werd omschreven. Op zeer korte tijd maakte ‘het gilde’ een bocht van zodra ‘de ambachtelijke kwaliteit werd gekoppeld aan een authenticiteitsclaim waarbij de tijdsomstandigheden als argument werden aangevoerd.’

Waarom is de sociologische methodiek van Bourdieu vandaag niet langer toepasbaar? Volgens De Jager is dat omdat het literaire veld is uitgedijd: ‘in of op het literaire veld kunnen heel wat circuits worden onderscheiden, er vallen steeds wijdere cirkels te trekken’.
De Jager besluit: ‘Wat is dus dichterschap? Hoe weinig pretentieus en hoe amateuristisch ook, het betekent niet meer en niet minder dan het meegeven van een aura van ambachtelijkheid aan de persoonlijke ervaring.’

Ik probeerde hier een synthese te maken van wat De Jager in dit boekje in grote lijnen doet. Zijn analyses zijn evenwel dieper gravend  dan mijn recensie. Het is de manier waarop hij analyseert die zijn essay boeiend en lezenswaardig maakt – zonder daarbij een al te academisch jargon te hanteren.  

Ik signaleer de lezer dat in dezelfde Gaia reeks een herdruk verscheen van de weinig gekende dichtbundel van Herman Gorter ‘In memoriam – Bij de dood eener communiste’. De Jager schreef een uitgebreide inleiding bij deze gedichten. Hij bewijst ermee dat hij weet hoe literatuur boeiend te maken.

© Alain Delmotte

De revolutie van de Vijftigers – een theoretische exercitie’ – Gert de Jager – deel 23 uit de Gaia Chapbookreeks 2023 ISBN 978 1 4478 4712 0
In memoriam – Bij den dood eener communiste’ – Herman Gorter – inleiding Gert de Jager -  deel 20 uit de Gaia Chapbookreeks 2022 ISBN 978 1 4710 7605 3

Gaia-Chapbooks


donderdag 27 april 2023

Nachtjapon - Mouhamed Rasho

Nachtjapon 


Ik neem het pad door het bos om het spoor van je stem te volgen in het stromend water,
‘’Je doet het nog een keer, je sluit de deur niet achter je.’’
‘’Niks wordt gezien in het donker, niks.’’
ik ben gevuld met wat je aan anderen overlaat,
met de geur van jouw hand onder de oksels,
met jouw adem in de nekken,
je doet de knopen van de nachtjapon open en ik zie niks behalve  je botten,
wit en glanzend
wit en mooi
zoals herinneringen zouden moeten zijn.


© Mouhamed Rasho

Website Mouhamed Rasho

 


woensdag 26 april 2023

Vallen - Mouhamed Rasho

Vallen


We praten om de tijd te laten verstrijken,
we worden verliefd  om de tijd te laten verstrijken,
we wandelen om de tijd te laten verstrijken,
en dan komt er een uur
dat we alleen maar naar een blinde vlek kunnen staren,
dat we ons alleen wat we hebben gedaan kunnen herinneren,
ook om de tijd te laten verstrijken,
we zullen ons herinneren
zonder te beseffen dat we in alle vallen zijn gelopen
De vallen die de tijd al stilaan voor ons had gezet


© Mouhamed Rasho

Website Mouhamed Rasho

 



dinsdag 25 april 2023

Wie zijn we? - Mouhamed Rasho

Wie zijn we?

Hij dronk een rauw ei en zat voor de biljartzaal
hij rookte en zong van een gebroken hart
zonder zich zorgen te maken over het bloed
dat in een groene tatoeage op zijn onderarm viel.

Hij stond voor de biljartzaal toen hij ze al zingend zag lopen: Wie zijn we,
hij zong over zijn gebroken hart en ging met hen mee
ze waren Kinderen die liefhadden en wisten niet wat liefde was
ze zongen liedjes en gingen ten strijde

Zonder zich zorgen te maken over het bloed dat uit zijn onderarm viel,
zong hij: ‘’Met mijn gebroken hart zal ik van je blijven houden.’’
Hij dronk 's ochtends een rauw ei en zat voor de biljartzaal
Hij ging met hen mee waar ze gingen
ze waren kinderen en zongen: Wie zijn we, ze wisten nog niet wat de dood was
ze waren Kinderen die liefhadden en wisten niet wat liefde was


© Mouhamed Rasho

Website Mouhamed Rasho

 


zaterdag 22 april 2023

Alain Delmotte is de nieuwe voorzitter van de VVL

Dichter, essayist, recensent... Digther-redacteur Alain Delmotte is het allemaal! Nu is hij sinds enkele dagen ook voorzitter van de VVL (Vereniging Vlaamse letterkundigen), de oudste schrijversvereniging van Vlaanderen. Hij volgt hiermee de betreurde Frank Decerf op, ook al een Digther-redacteur.

Veel gelukwensen, Alain! 

Facebook-pagina VVL
De Boekhouding van de VVL
Alain Delmottte op De Schaal van Digther


vrijdag 14 april 2023

Perron - Eric Vandenwyngaerden

1. Bijna

Telkens als je zegt ‘we zijn er bijna’,
ben je er nog niet: je stapt nog niet
van de trein. Er is nog geen vast
perron. We naderen nog.
 
Ook als ik denk – ik sta maar
eens op, want je zegt ‘we zijn
er welhaast’ – zoek ik nog wat te
doen: mijmer ik weer weg, schrijf
nog iets op. Voorzichtig, verbaasd.

En het is koud in huis. Terwijl ik
wacht op jou, hoor ik de verte
in het treingeruis, haalt de herfst
de zomer in, droom ik dat je er
bent, dat je eindelijk binnenkomt:

regen druppelt van je kin.
 


2. Zo dus  

Teken hoe het komt dat je
nog bij me bent: je wuift in
de verte – eenvoudig hoe
alles kan zijn.

Dat en de avonden hiervoor,
en alle andere daarna,
houden we in gedachten.

En uren regen zich aaneen.
We leerden een nieuw wereld
kennen.

Buiten daalt inmiddels de zon.
Je bent er.
Dit is het dus: zo.

Nog pluk ik je van het perron.


3. Perron

Zie dan toch – hoe ze kijkt als ze me ziet:
we komen thuis …

En als de nacht straks overkomt,
schuiven ook wij; en zonder
aarzeling duiken wij onder.


© Eric Vandenwyngaerden




woensdag 12 april 2023

Als je mij zoekt - Kris De Lameillieure

Als je mij zoekt, ben ik er
als mist op het veld, stof
in je oog, rood licht
op de hoek van je straat.

Je kan mij zien en na een tijd
ruik je mij, tast mijn huid,
voel je hoe ik kil keer,
een muur bouw rond mijn krimp.

Geen mens aan wie ik nog kleef,
naast kind of kind van kind.
Voor jou ben ik een traan.
Schud mij af nu je nog kan.


© Kris De Lameillieure


Foto P. Bardyn - Kris De Lameillieure wint Blow Up 7



dinsdag 11 april 2023

Halfweg - Kris De Lameillieure

Halfweg

Dagen maken bokkensprongen op zijn rug,
hinkelen op ribben, bikkelen en tollen
in zijn hoofd, trekken bekken in lachspiegels.

Halfweg keren ze weerom, tellen aftelrijmpjes
voor wie opnieuw begint. Krakende knieën,
schouders opgehaald, lopen in slow motion.

Hij draagt een hoed in fraaie verzen, schrijft
lotuskrullen in zijn naam. Zingt voor niemand
die kan horen, kijkt met elfen naar de maan.

Dagen knipt hij in een tuil, ademt zuurstof
uit het ijle. Dicht nachten met mondjesmaat,
schrijft tot zeven en wacht op het ontluiken.


© Kris De Lameillieure


Foto P. Bardyn - Kris De Lameillieure wint Blow Up 7



maandag 10 april 2023

Blues - Kris Delameillieure

 Blues

Je komt vroeg dit jaar, reeds voor de vrucht van ’t land gerooid,
het laatste gras gekuild in weckpotten. Nauwelijks mijn zomerblad
verschoten of vleugels ingeklapt. De huid nog niet met vacht bekleed.  

Naakt loop ik nu de einder af, trim schuimkoppen van het gelaat,
schraap zout uit vereelte wonden. Verzink in d’ogen van wie op strand
met twee alleen liggen. Ik ben een rimpeling, golf zonder geluid.

Geen tweet van jou, geen whatsapp. Jij spant geen strik, verluurt mij
nooit. Altijd zijn wij online, roffelen de trom of huilen ’s nachts in nood.
Als honden likken wij elkaars zweren, lepelen hetzelfde brakke water.


© Kris De Lameillieure


Foto P. Bardyn - Kris De Lameillieure wint Blow Up 7


zaterdag 8 april 2023

Kier - Inge Pollet

Kier

 
Onder de drempel scheurde de vloer open
Met wijde ogen vielen we en kierden besluiteloos
tot het begon te waaien

Er was eerst een dunne windvlaag die vlak daarna
aanzwol tot een antracietkleurige wolk boven de polder
En hoewel het geluid in aanvang nog wel meeviel
wilden we al snel dat we nooit gevallen waren

uit de smalle ruimte naast de keldertrap kwam
een intenser waaien opzetten we konden nog net de
deurklink grijpen

toen we dachten dat we het ergste wel gehad hadden
ontstond er nog een laatste rukwind diep vanuit de aarde

daarna was het kalm.

We zaten op het trapje,
schikten onze haren weer op de juiste manier.

In het zuchten een kleine bries.


© Inge Pollet





vrijdag 7 april 2023

Oksel - Inge Pollet

Oksel
 
Zoeken voortdurend naar aanwijzingen,
parameters, alteraties, trillingen
prognoses, ommekeer, energieën.
 
Ruimen de dekens naar zolder om helder te kunnen denken.
Onderdrukken het ruisen in de verwarming.
Raadplegen driemaal daags de engelen.
 
Lezen verschrikt de laatste berichten.
Telefoneren over geringe afbuigingen in grafieken.
Printen statistieken uit en hangen ze in de gang.
 
Verkennen alle mogelijke methodes, bevestigen toonloos geruchten uit de lucht.
Lopen wat heen en weer in de ondiepe tuin.
 
Klemmen de afloop harmonica gewijs onder oksel. 

© Inge Pollet