donderdag 31 oktober 2019

Over 'In de maat van de zee' van Lieve Desmet - Bart Vonck

Op zaterdag 14/9/2019 stelde Lieve Desmet in het Wagehuys in Leuven haar nieuwste dichtbundel ‘In de maat van de zee’ voor. Eerder publiceerden we op ‘de Schaal van Digther’ al een aantal gedichten uit de bundel. ‘In de maat van de zee’ werd in Leuven uitvoerig en boeiend ingeleid door dichter Bart Vonck. De ruime inleiding plaatsen we hierna in haar geheel.


























Dames en heren, vriendinnen, vrienden, beste Lieve,

De manier waarop ik doorgedrongen ben tot je nieuwe bundel, heeft veel te maken met hoe jij schrijft. Ik moest lezen en herlezen om in je bijna altijd gewone woorden thema’s en poëtische procedés te onderkennen die je maken tot de bescheiden maar trefzekere dichteres die je bent. Langzaam lezen, herlezen, en woorden en manieren van zeggen samenbrengen die niet echt spectaculair zijn maar die, met een volgehouden diepgang en bij nader inzien onvermoede, ongewone parallellen, teksten naar de lezer brengen die uiteindelijk slechts bij een oppervlakkige lezing gewoontjes kunnen overkomen.

Het woord ‘parallel’ kan in het Nederlands de betekenis hebben van een loopgraaf die evenwijdig aan het vijandelijke front loopt. Ik zie jou, Lieve, al zitten, in het zand bij de zee, kijkend naar hoe anderen, vaak kinderen, soms ook je jonge zelf, hun fantasie loslaten op het kneedbare zand en de kastelen bouwen die even later niet meer bestand zullen blijken tegen het regelmatige maar koppig voortschrijdende water van de vloed. In gedachten zie ik je daar zitten, en je graaft in je hoofd, op het witte blad, onderaardse gangetjes die ook onder het water zullen verdwijnen maar eerst een stramien vormen – onnadrukkelijk – dat jij in taal hebt omgezet. Nee, ik bevind mij, als ik je lees, niet op een effen en vlak terrein - dat is de schijn waaraan de lezer niet mag toegeven -, maar op een ondermijnd en ribbelig oppervlak dat jij geduldig maar ongenadig aanbrengt op papier. Daarin kom je heel dicht bij de visser die verhuld zit in het eerste gedicht ‘Op het uur van de visser’ dat je laat voorafgaan aan de vijf cycli van je nieuwe bundel. Daarover straks meer. Eerst ga ik even de filosofische toer op.

(1) We lezen de bundel als een bewust, secuur gecomponeerd geheel, maar paradoxaal genoeg berust deze constructie op een ‘gebrokenheid’ die er de voorwaarde van is. Wat de lezer bijblijft van het geheel, van de constructie, is iets anders dan het geheel op zich, dat laat zien hoe diep het is verdeeld, hoe het eerst in breuken tot de dichter is gekomen, die zijn leven-in-gebrek naar een geheel heeft gedragen dat het gebrek vastlegt maar ook op een talige wijze verzelfstandigt. Het geheel, de bundel, is een geheel-uit-gebrek. Het geheel heeft het gemis dat voor de dichter zo tastbaar in-het-leven is, opgeslorpt maar niet verteerd. Jouw taal draagt er in bijna elk vers de tekens van. Het gebrek moet in het geheel blijven leven; beide hebben elkaar nodig om te blijven zijn wat ze zijn.

Zo, in diepe verdeeldheid, in haast peilloos gemis, schept de dichter - die vindingrijke vreemdeling - een geheel, dat niet alleen meer is dan de som van de delen maar dat ook maar aanspreekt als het beseft – en de arbeid van de dichter is het uitwerken van dat besef – dat ‘gebrokenheid’ het bouwplan, de plattegrond, het ontwerp van het geheel is. De lezer wordt gegrepen door de som van het geheel waarin hij gebrek ziet spelen als een kind op het strand. Het geheel wordt onthuld door het gemis en daarin lezen we de handtekening van de dichter. Het kind op het strand weet dat zijn zandkasteel ongenadig door het water wordt vernietigd, maar precies die vernietiging-na-het-spel laadt het spelen zelf op met een aantrekking-afstoting waaraan we niet kunnen ontsnappen.

Het gedicht is het geschreven besef van het zich steeds opnieuw manifesterende feit dat iemand voorgoed vertrokken of nooit gekomen is. In het gedicht lezen we een geheel waaraan iets ontbreekt, maar we lezen dat geheel niet op die wijze, niet als een geheel-waaraan-iets-ontbreekt, maar als een gebrek dat het geheel nodig heeft om geheel te zijn. Als je de bundel leest, krijg je eerst oog voor een als het ware onverstoord discours dat in onopvallende woorden doorgaat. Bij een tweede lectuur wordt duidelijker dan het geheel barstjes vertoont die ook in de taal van het gedicht aanwezig zijn. Het is zoals het dagelijks leven: alles verloopt zogezegd normaal, tot er iets onverwachts gebeurt dat de normaliteit onderuit haalt. Wat een vreemde gang van zaken; gebrek (verstoring) en geheel (normaliteit) hebben elkaar intiem nodig, elk heeft de ander broodnodig om zichzelf te zijn en groter dan zichzelf. En om voor de lezer de valstrik te worden, het gedicht, waarin hij maar al te graag verstrikt geraakt. Tot zover mijn filosofische excursie.

(2) De dichteres heeft in haar nieuwe bundel een motto opgenomen dat eigenlijk in poëtische woorden uitdrukt wat ik zojuist heb gezegd. De twee verzen zijn van de hand van de in 1933 geboren ZuidAfrikaanse actrice, roman- en toneelschrijfster, en dichteres Wilma Stockenström. In 2000 verscheen bij uitgeverij Atlas in A’dam een bloemlezing van haar werk in een vertaling van Robert Dorsman. De titel van dat boek luidt: ‘Voor de bijziende lezer’. Het is ook de titel van Stockenströms allereerste bundel uit 1970. De bijziende lezer is een lezer die genoegen heeft leren nemen met het onscherp zien van voorwerpen in de verte, maar kan, letterlijk, ook duiden op een lezer die iets ‘bijziet’, iets meer of anders ziet dan de doorsneelezer. Een poëzielezer misschien?

Naar deze titel verwijst m.i. ook het fragment van het motto, dat ik hier vertaal: “maar ik verkies de schemer en de schemermensen/ die voor de droom van dromend leven zwichten”. Het zijn mensen die aan iets hebben toegegeven, ze hebben gecapituleerd, ze zijn voor de droom door de knieën gegaan, en zelfs twee keer: niet alleen verkiezen ze de droom maar zelfs de droom in het kwadraat, “de droom van dromend leven”. In die schemer leven zij, in die bijziendheid die hen de dingen laat zien die ertoe doen, in de droom die kan ontspruiten aan een angst (een nachtmerrie), maar ook aan een verlangen. Ook hier een beperking van leven (een gebrek) én een voller leven, dat door een verlangen kan worden gestuurd. Het gemis dat het geheel onthult kan dus negatief zijn, maar ook positief. Door minder goed te zien kun je iets erbij zien.

Nogmaals, het lezen van deze poëzie Desmet doet beroep op geduld, op het geduld van de dromer die languit in zijn droom ligt, maar ook op alertheid wanneer de droom een kwade droom is waaruit je opschrikt. Het geheel kan wel bestaan, het is door de dichter zelfs tot bestaan gebracht, maar het leeft in de schemer, minder ziend of meer. We dromen de droom omdat het gedroomde alleen zo tot ons kan doordringen. De oorzaken van angst of verlangen blijven zo in de schemer, want een directe confrontatie ermee zou ons ten diepste kunnen schaden. De woorden en de manier waarop Lieve Desmet ze aanwendt (scherpzinnig gericht op alle lagen van de taal, op alle mogelijkheden die het gedicht voor de dichter in petto heeft) zijn belust op de maximale maar niet dodende scherpte die de leesgewoontes van de lezer verstoort.

Het gedicht is een stukje dromend leven, waarin de afwijkingen van de ‘gewone taal’ aanduidingen zijn van de energie - positief, negatief - waarvan de droom de uitdrukking is. Een in de omgangstaal uitgehakte nis waarin een wel heel speciaal beeld staat, het gedicht. De poëzie in ‘In de maat van de zee’, alle verzen in hun rechtlijnigheid en vertakkingen, zijn als het ware een droom, een schemervisioen, dat bijziendheid nodig heeft om ten volle te kunnen zeggen aan welke angst of verlangen ze zijn ontsproten. Het ‘geheel’ – dat als een droom functioneert – is de droom waarin kan worden gezegd wat anders onzegbaar zou blijven, want te wreed, te hard, te conflictueus en uiteindelijk niet uit te drukken. Alleen in het geheel van de teksten van deze bundel kunnen de ware drijfveren van deze poëzie van een schemermens de rust en de deining vinden die tot hun geschreven woordcode leiden. Het gedicht is een code in woorden.

(3) Zou de zee dan het beeld zijn van het geheel? De golven van de zee de grootst mogelijke beweging die aanbrengt wat alleen in de deining, ‘in de maat van de zee’ gezegd kan worden? Wat ‘Op het uur van de visser’ (de titel van het eerste gedicht) gebeurt - en eigenlijk in alle gecodeerde berichten in deze bundel - moet een plek hebben in die machtige, rustgevende én tegelijk overweldigende deining van de zee, die, naar recent neurologisch onderzoek aantoont, de beweging is van het functioneren van onze hersens. Wij denken in de maat van de zee. De deining van de zee is de beweging in ons hoofd. Onze gedachten zijn letterlijk eb en vloed, de getijden van een majestueuze beweging waarin gebrek en conflict opgaan zonder te verdwijnen, en in het schrijven van poëzie net niet onbeschrijflijk blijven.

Dat is voor mij de betekenis van de titel van deze bundel. We spelen ‘in de maat’ van de zee, we lopen ‘in de pas’ van het water, in de versmaat van het gedicht. Ik wil nog iets zeggen over het eerste gedicht, ‘Op het uur van de visser’, dat als een titelgedicht functioneert. Het staat apart, het gaat vooraf aan de vijf cycli die het lichaam van de bundel zijn. Het verbeeldt, in mijn aanvoelen, de figuur van de dichter die later ‘ik’ zal zeggen, maar die persoonlijke inzichten hier in een derde persoon geobjectiveerd heeft. De visser staat ‘aan het hoofd’, zijn gedwongen handeling (hij moet het “zeegat in”) staat in het teken van de roep van het water. En die verlokking wordt in de eerste strofe negatief gekleurd: de visser is geblinddoekt door de elementen water en lucht én door een absoluut geformuleerde aanmaning: als een aan het vasteland verslaafde die honkvast dreigt te worden, moet hij “af” van het middel dat hem van het water weghoudt.

Hij moet de enge wereld verlaten, hij moet zich nat maken, het droge van zich afschudden. Maar weg uit de nauwe wereld is hij niet voorgoed verlost van het benauwende. Hoe onverdroten hij ook maar in het brede water te werk gaat, hoe steil hij met zijn vracht ook oplaveert, als hij aan land wil moet hij weer door de engte. Hij moest er broodnodig uit, hij moet er noodwendig weer in. Hij moet, op zijn uur, juist als het genoemde tijdstip er is, juist als de gebeurtenis voorvalt, gedurende het uit- en invaren, door het gebrek om er een spoor (zijn vangst) van achter te laten. Hij moet door het gemis naar het geheel, de zee, en weer terug, naar het vasteland, waar hij het resultaat van zijn “stormspoeling” mag laten zien. En ook dan is nog niets vanzelfsprekend. Wat hij ook aan wal brengt, de visser, de dichter, wat hij ook verklankt, het lied dat hij “nagejaagd” heeft moet nog het oor bereiken, moet zich nog vastzetten in wie toevallig voorbijkomt en gefascineerd raakt door de stem. Maar hier is die fascinatie een kenmerk van het lied. Het gedicht gaat op zoek naar een lezer, het moet als het ware “van het droge af”, het moet de engte in van het gehoor van de toevallige passant. Zoals u ziet: gemis en verlangen spelen op elkaar in, blinddoek en roeping maken de dichter die zijn vangst moet roken (zijn gedicht moet aftasten, spoelen, verklanken, de wereld insturen); zoveel werk dat daarna op zoek gaat naar een oor.

(4) Wat hier niet onvermeld mag blijven is het precisiewerk van de dichter dat de lezer aantrekt. Geen groot, bombastisch vertoon van techniciteit maar een innig, fijnzinnig spel met de taal. Een spel dat uit de noodzaak van de expressie is ontstaan. Een spaarzaam aanwenden van woordspelingen, enjambementen, dubbele betekenissen. Een bewerking van de taal die de muzikale soliste die de dichteres is, in alle fraseringen aanbrengt, in de spanning die de bundel draagt, in het detail dat uit het gevecht met de werkelijkheid opgesprongen is. Een “zich nabij zwijgen”; “nabij” door het betrappen van de vele lagen van de taal (de dichteres zit op de lip van de taal), “nabij” door de “verklankte stem” die op zoek gaat naar een “passant” en met hem wil oplopen.

De dichter neemt het werk over van de moeder zoals die in ‘Buffet’ geportretteerd staat (“ze moet een bodem vullen”), en wie weet is zij zich daarvan niet helemaal bewust. Het motief van het gemis komt hier als volgt uit de verf: de dichteres is een dochter die zelf geen moeder zal worden, ze ziet andere kinderen dan de hare zandkastelen maken, ze is ook een dochter die in het reine is moeten komen met haar moeder (en zich gewend heeft naar de zorg van de grootmoeder), met haar vader (als hij nog jong was, als hij aftakelt en sterft – leeftijden, levensfasen die ook de moeder tekenen), met wie tot het gezin behoort, met haar eigen bevreemdende kindertijd, met de personages van het afscheid, met de dochter of de zoon die ze nooit zal hebben, met de ‘ik’ die een plek zoekt, en met de politieke rampen van haar huidige levensfase (in de vijfde en laatste cyclus).

De dichter werkt pregnant aan een “aanwezigheid vanuit de marge”, ze zoekt “vergeefs/ een ander woord voor vondeling”. Alleen in de laatste afdeling komt een ‘wij’ opzetten, natuurlijk, onopzettelijk, gewoon deel uitmakend van het geheel-in-gebrek dat de dichteres hier heeft neergezet. een ‘wij’ dat ooit ook bevochten is, maar nu integraal deel uitmaakt van ‘de maat van de zee’, van de existentiële deining. Lees deze bundel nauwlettend. Taal is er aan wereld gescherpt. Het gebrek tast erin naar een geheel. Als “iets waakt bij het barrevoetse” is het de dichteres, in haar omgeving, in het netwerk waartoe zij ooit behoorde en nog behoort, in “de bedding van ons gedicht”. Het gedicht van Lieve Desmet is een laboratorium van taal waarin afwezig op aanwezig inwerkt. Het is, met de woorden van wat mij betreft het indringendste gedicht (op p. 22), het titelloze “Deze schreeuw moet tegen de bergen slaan”: “de echo/op zoek naar zijn bereik”. Klank van gemis dat naar weerklank taalt.



© Bart Vonck, Leuven, 14/09/2019



maandag 28 oktober 2019

Lucienne Stassaert over 'Liefde is een ander land' van Maarten Embrechts

Inleiding bij Liefde is een ander land 

De nieuwe dichtbundel van Maarten - Liefde is een ander land - valt alweer op door de vernuftige compositie: een Partita van gedichten in plaats van dansen. De hoofdtoon is in mineur en bepaalt de sfeer van de zeven cycli die, telkens met een gewijzigd perspectief, met veel zeggingskracht en weinig woorden een ingetogen levensgevoel in kaart brengen.

In de eerste cyclus, gericht aan iemand die hem na aan het hart ligt, komt al meteen in het gedicht Hinkelen de taal ter sprake: Tussen de woorden loert het niets... Het verleden is onafscheidelijk van het heden; het dringt zich op als een motief dat overal opschiet als wild kruid: Ik kom alleen maar doden tegen... Als tegenwicht verschijnen in de volgende cyclus, Jongens op één been. De bekentenis dat hij niet kan genezen van Rimbaud leidt naar een Hinkelspel, een metafoor voor het leven. Wat daarop nog zal volgen, namelijk het gedicht Pikhouweel, verwijst naar een mystieke geestesgesteldheid:

PIKHOUWEEL


Ik ben bang voor de man
In het koren heeft-ie lang gelegen
Soms met een pikhouweel

(Er is altijd een leegte)
Maar ik kom als hij spreekt

Als een mis is mijn lichaam ingedeeld
(Ik kan het ook niet helpen)
Hem drinken moet ik om aan te sterken

Geen wonder dat deze thematiek tot een uitzonderlijk ondubbelzinnig slotsom zal voeren:


KRUIS


Ik ben zozeer met God besmet
dat het met bloed is dat ik denk en schrijf
(Ik hang weer aan zijn kruis)

Hij is het lichaam van de wereld

Met al mijn zintuigen wil ik betekenen
Niet met een letter

Drie daaropvolgende gedichten bevestigen die tendens met als conclusie: God komt achteraf. Na Triptiek voor Lucienne, die aan mij is opgedragen, en waarin hij mijn vaderbinding alsook mijn schilderijen evoceert, in zijn typisch gefileerde zegging, brengt de cyclus Love Letters, opgedragen aan de dichter William Cliff, een ommekeer teweeg. Tot nu toe was de ander tegelijk een winst- en een verliespunt: iemand die hem vooral het besef bijbrengt hoe ontoereikend een alles omcirkelend maar vergeefs verlangen blijft. En zoals was te verwachten is juist deze liefde vanop afstand onverbeterlijk in haar platonische dimensie. Er schuilt niet de minste bitterheid in deze gedichten waarvan er een rechtstreeks in het Frans tot de ontvanger is gericht.

Onwel en Italiaans toerisme zorgen op een minder bevlogen manier voor afwisseling, met als afscheidsname het gedicht:


NASCHRIFT


Liefde is een ander land
Ik kan er niet heen
(Ik ben niet heel)

Met d’ oude Grieken wil ik spreken
en in mezelf gaan zitten
of op een punt nog verder weg
waar dieren spreken

De bundel eindigt met de cyclus Uitgewist, waarvan ik het tweede en allerlaatste gedicht tot slot nog wil voordragen. Het bevat een allusie op zijn plastisch werk.


POLDERZICHT


Dit landschap opdat ik
de hand zou kunnen leggen
op wat is Verf misschien
Zeer zeker kwelling in mijn polsgewricht
Opdat mijn hand zou kunnen weten
wat voor land een polder is

En dit alles op voorwaarde
dat ik die lange zin zou kunnen zeggen
waarin de polder en ik zichtbaar zijn
en toch uitgewist


© Lucienne Stassaert


Extern:
'Liefde is een ander land' bij Digther
Maarten Embrechts bij Digther

woensdag 23 oktober 2019

Recensie: 'Gewoon Logisch' van Janine Jongsma

Frank Decerf las de debuutbundel van Janine Jongsma

Sinds 2010 is Janine Jongsma serieus met poëzie bezig. Daarvoor geselde ze andere katjes : proza, columns, blogs en artikelen voor online magazines gericht op jonge ouders. Schrijven is voor haar dus geen nieuwe hobby. Voor mij ligt Gewoon Logisch, haar poëziedebuut. Qua vormgeving is de bundel geslaagd. Keurig, strak, respectvol.

In een reeks van 5 cycli brengt de auteur precies 50 gedichten samen. Toevallig?
Haar poëzie is, bij de eerste lezing, vooral anekdotisch. Ze portretteert haar wereld rondom. Ze analyseert daarbij de anonieme mens in al zijn grote en kleine kwetsbaarheden. Definieert diverse vormen van eenzaamheid en communicatiemoeilijkheden. Vaak worden dat chaotische, intrigerende en vooral verrassende familietaferelen. Ze zoekt naar acceptatie van de aftakeling die ze overal ziet. Daarbij schuwt zij het morbide niet. Ze speelt met absurde tegenstellingen en maakt raakvlakken met aparte, zwarte humor. Jongsma lapt de interpunctieconventies aan haar laars en volgt haar eigen inzichten. Ze is een gepassioneerde dichteres. Thema’s als de dood , het kind en de sterfelijkheid doen vaak hun intrede in Gewoon Logisch. Maar het kan ook luchtiger, fijner, speelser:


Twaalfde zomer


Het was mijn twaalfde zomer
die rook naar chloor en gevulde koek
In mijn nieuwe bikini voelde ik mij anders
anders dan alle zomers daarvoor

Toen waaiden de dagen speels weg uit mijn ogen
mepte ik met mijn handdoek naar muggen
Maakte ik een handstand in het gras
deed bommetje vanaf de duikplank

Nu knoopte ik plots een handdoek om mijn heupen
was ik mij bewust van beweging
Dook naar de bodem van het diepe
hield mijn adem in tot het niet meer ging

Voor het eerst liet ik twee mieren over mijn arm kruipen
enkel en alleen om mijn huid te voelen
Volgde ik met mijn ogen een wesp
die hoog wegvloog tussen sluiers van wit en blauw

En toen jij mijn blik ving
voelde ik dat mijn wangen niet gloeiden van de zon
Die zomer liet de dagen vertragen
en alles in mij moest zich nog bevrijden


© Janine Jongsma


De parlando-poëzie van Janine Jongsma heeft de juiste cadans. De keuze van een eenvoudig vocabularium maken haar gedichten bijzonder leesbaar. Ze schrijft helder. Haar werk knelt nergens door hoogdravende boodschappen. Ze gaat onder de opperhuid van haar personages op zoek naar wat hen echt determineert. De isolatie van de vergeten mens is het die Jongsma in de verf wil zetten. En dat kan heel simpel door vanuit alledaagse toestanden tot analyses te komen die de vinger op de wonde van deze eeuw leggen. Er steekt bij het werk van Janine Jongsma een gelaagdheid die pas na lezen, herlezen en overdenken aan de oppervlakte komt. De gedichten bevredigen de oppervlakkige lezer, maar ook de kritische onderzoekende lezer zal beloond worden. De selectie gedichten uit de laatste cyclus Plaatsbepaling krijgen mijn voorkeur.

Janine Jongsma zal wellicht nog meer bundels op de markt brengen. Ze heeft een talent voor het schrijven van poëzie dat nog verder ontwikkeld moet worden. Ze heeft de smaak te pakken, gewoon logisch. Toch?


Gewoon Logisch, Janine Jongsma, Stichting Voetnoot, Deurne (Nl),2019,ISBN 978 94 91738 55 5


© Frank Decerf

Deze recensie verschijnt ook op het webtijdschrift 'Barbarus'

Extern:
Website Janine Jongsma
Janine Jongsma bij Uitgeverij Voetnoot
Janine Jongsma bij Epo



vrijdag 18 oktober 2019

Dagen van maart - Hugo Verstraeten

Zal ik mijn hand opsteken?
Ik kende de antwoorden op
vragen die niemand ooit stelde.

De juf wendde het hoofd en kwam
tot de orde van de dag. Las van het bord
wat er nooit stond en riep naar de namen

van de afwezigen. We verdwenen door
het gat in de muur dat de verbeelding
had geslagen. Een vliegtuig beschreef

wat verte was. Buizerds omcirkelden
wat in het oog bleef hangen. Hun kreet
overstemde het gezang uit jongenskelen.

Ik speelde het spel. Sperde de mond
en deed of ik zong.



© Hugo Verstraeten


Voorpublicatie uit de bundel ‘HiEr’ van Hugo Verstraeten die
op zaterdag 9/11/2019 in Diksmuide wordt voorgesteld.

Meer info via dit Schaal van Digther-bericht





































donderdag 17 oktober 2019

Vragenlijst - Hugo Verstraeten

Hoort u soms dingen die anderen niet horen?
Ziet u dingen die anderen niet zien?

Zo ja, ga dan naar het volgende vers.
Zo neen, verlaat dan het gedicht. Let maar
niet op de woorden.

Heeft u overtuigingen die anderen niet hebben?
Heeft u de laatste tijd aan zelfmoord gedacht?

Zo ja, schrijf dan uw naam op de schorten
van dit boek. In de witruimten kan u
wonen.

Droomt u wel eens met de ogen open?
Twijfelt u er soms aan of u echt wel bestaat?

Zo ja blijf dan in dit gesticht vol bleke
geruchten. Elke letter een schaduw
die langs de werkelijkheid valt.



© Hugo Verstraeten


Voorpublicatie uit de bundel ‘HiEr’ van Hugo Verstraeten die
op zaterdag 9/11/2019 in Diksmuide wordt voorgesteld.

Meer info via dit Schaal van Digther-bericht





































woensdag 16 oktober 2019

Om naar een dorp te kijken – Hugo Verstraeten

Om naar een dorp te kijken. En hoe je dat doet.
Met afstand en inzicht van ogen. Met vogels
die inbreken in kooien.

Om naar een verte te kijken en hoe ze daar
in voorkomt. Stip zonder elders. Met verhalen
die dichtsneeuwen telkens iemand ze vertelt.

Elke afdruk vervangt haar en ordent het
landschap. Voor haar en na haar en hoe
ze zich uit het gezicht verminkt.

Met wit dat los raakt van sneeuw en zich neerlegt
in woorden. Tot ook het landschap zwijgt, gras
niets meer weet. Het dorp zeer langzame huizen,

verspreid.



© Hugo Verstraeten


Voorpublicatie uit de bundel ‘HiEr’ van Hugo Verstraeten die
op zaterdag 9/11/2019 in Diksmuide wordt voorgesteld.

Meer info via dit Schaal van Digther-bericht





































dinsdag 15 oktober 2019

In de dingen - Hugo Verstraeten

Alles is er nog. In de dingen.
Beeld van een tafel, kamer waarin iemand licht vergat.

Alles is er nog. Stoel die in het eeuwige hapert.
Brood dat ons verzamelt. Muren waarop het
zichtbare speelt met iets daarachter:
verte, honger die het kijken niet stilt.

Stoelen verschuiven.

Namen waarin het afwezige roept.
De vochtvlek op het behang wrijft haar betekenis open:
oksel, arm. Wat zich wegwast in water.

Alles is er. Het rustige ademhalen, het blijven.
Het schuilen van vogels in de angst
van een stem.

Het raam in de nacht waait de dromen nog open.


© Hugo Verstraeten


Voorpublicatie uit de bundel ‘HiEr’ van Hugo Verstraeten die
op zaterdag 9/11/2019 in Diksmuide wordt voorgesteld.

Meer info via dit Schaal van Digther-bericht





































maandag 14 oktober 2019

'HiEr', nieuwe dichtbundel van Hugo Verstraeten

Op zaterdagavond 9 november 2019 wordt in Kaaskerke-DiksmuideHiEr’ 
voorgesteld, de nieuwe dichtbundel van Hugo Verstraeten. Het was lang uitkijken naar nieuw gebundeld werk van dichter en plastisch kunstenaar Verstraeten. De voorstelling gaat door in 't Land van Vlierbos, de IJzerboomgaard om 19:30u. Gratis inschrijven voor 4/11/2019 via www.cckruispunt.be. Inleider van dienst is mede-Digther-redacteur Paul Rigolle. Hugo Verstraeten leest voor, Dominique Gal van de Stedelijke Academie van Diksmuide staat mee in voor de voordracht en er is muziek van Brecht Verstraeten die variaties brengt uit Latijns-Amerikaanse gitaartradities. Iedereen welkom!

Overigens stelt Hugo komend weekend ook zijn woning en atelier open voor 'Buren bij Kunstenaars'. Welkom in zijn huis en atelier met bestaand en nieuw werk...

Sint Veerleplein 10
8600 Oostkerke

Vrijdag 18/10/2019: 18.00 - 21.00 u
Zaterdag 19/10/2019: 10.00 - 12.00 u en 14.00 - 18.00 u
Zondag 20/10/2019: 10.00 - 12.00 u en 14.00 - 18.00 u


In HiEr verzamelt Verstraeten, na lange tijd nog ’s een fractie van wat hij in de voorbije twintig jaar aan poëzie heeft geschreven. En dat is niet niks. In niet minder dan 54 gedichten die chronologisch naar hun ontstaan gerangschikt zijn, blikt hij tezelfdertijd achteruit én vooruit in de tijd. Gedichten uit deze bundel werden ondermeer bekroond met de Pieter Geert Buckinx-prijs en de poëzieprijs van De Blauwe Engel.

Hugo Verstraeten is zoals bekend medeoprichter van het Digther-collectief en was jarenlang vanuit Oostkerke hoofdredacteur van het gelijknamige literaire tijdschrift dat intussen als e-zine De Schaal van Digther verder door het leven gaat.

Vanaf vandaag zorgen we in deze Digtherlijke kolommen bij wijze van voorpublicatie dagelijks en gedurende vier dagen voor een gedicht uit de nieuwe bundel. HiEr!


























Voorstelling HiEr: Zaterdag 9/11/2019: 't Land van Vlierbos, de IJzerboomgaard, IJzerdijk 41, 8600 Kaaskerke (Diksmuide) om 19:30u. Iedereen welkom!

HiEr is een uitgave van Uitgeverij Partizaan.



maandag 7 oktober 2019

Maria Barnas in het Penhuis

Maria Barnas vs Alain Delmotte - ©foto Eddy D’Haenens
Facebook-notitie van Eddy D'Haenens, gisteren na het gesprek dat Alain Delmotte gisteren voor het Penshuis had met Maria Barnas:

Deze morgen : ontmoeting met schrijver, dichter - beeldend kunstenaar Maria Barnas in 'Het Penhuis' - een oase van schoonheid waar Gie Devos nu al jaren voor zorgt. Alain Delmotte zorgde voor een bijzonder goed voorbereid en sprankelend interview - en we kregen via hem gedurende die korte tijd een mooie inkijk in het hart, de passies, de poëzie van Maria Barnas⭐️🙏🍁 (en het lichtjes lekkende dak schiep net die extra sfeer die bij zulke herfstige zondagen hoort ;-) ) 🍁🙏⭐️

#OranjerieBroeltuin #MariaBarnas #HetPenhuis

vrijdag 4 oktober 2019

Nacht van de poëzie, Kortrijk 1975 - Romain John van de Maele

Met een stem als een zweep
dreef een me toen nog onbekende dichter
het tempo op. De hal werd een sporttempel
en een zwarte atleet scheerde bliksemsnel
langs de sissende versregels,
alsof het horden waren op weg
naar olympische roem en de vergeetkamers
van de sportjournalistiek.

Een schrijver van soldatenbrieven
stelde op introverte wijze
zijn museum van de nacht voor,
een ontoegankelijk gedicht.

Of toen ook de Selfkicker
het woord nam en ervaren
jongens en meisjes achter de schermen
ook de lenige liefde hebben beschreven,
weet ik niet meer.
Het geheugen is een vreemde fuik.

Een goedgeefse woordkunstenaar
stak me een bundel toe,
getekend met kardinale groeten.
Toen was de nacht nog jong,
en thuis wachtten andere dichters
op mij, zij aan zij
op een nagelnieuw Tomado boekenrekje.


© Romain John van de Maele


dinsdag 1 oktober 2019

Terug naar Buda - Frans Deschoemaeker

In het zicht van de Kortrijkse binnenstad splitst de Leie zich, uit Frankrijk komend, in tweeën, om het Buda-eiland te vormen.

1.

Daar lag in het licht van de oostelijke zon Buda, het île de la Cité van Kortrijk, als een boot. Niet als een blank karveel of een feestelijk bewimpeld fregat, maar als een ietwat haveloze woonschuit, een onderkomen aak, een Kon-Tiki.
Wellicht waren aan zijn kaden nog goede visplekjes te vinden, wellicht hechtten zich aan zijn romp nog zoetwatermosselen, toen ik daar, meer dan een halve eeuw geleden, krijsend en met de helm ter wereld kwam.
Wie op een eiland geboren is, kan de wereld alleen maar zien als een onbekende, maar lokkende overoever. Wie op een boot geboren is, is voor altijd een migrant. Altijd weer worden in zijn hoofd trossen losgegooid, ankers gelicht, riemen geheven. Daar vaart de ark, voorbij het ezelsbruggetje en de dikbuikige torens, onder verdere bruggen door, naar waar het zeegat aanzuigt, naar waar het licht een belofte inhoudt, naar waar het waait. Wind -
wind voert wereld aan. Woorden.

2.

Een vers van Mallarmé dat zich verzwijgt in het marmer. Een lied dat wegwaait in de nacht, op de laatste straathoek voor de vlakte. Gregoriaans in de kloostergang van Moissac op een late wintermiddag, en muziek van Miles Davis' tweede kwintet, waarin je de broeierige New Yorkse zomer hoort -
de gedachtestreep. De gedachtestreep van Gerrit Kouwenaar, die uitzicht laat op uiterwaarden, omstreeks het riet. De middag van een faun, diep in het Siciliaanse rietland, en de middag van een leraar, diep in de provincie, diep in de jaren zestig, in een vergeten Franse film. Een hippiemeisje met een zware rugzak dat, gezeten op de trappen van de Collegiata Santa Maria Assunta, tussen haar tenen peutert en de voorbijganger haar slodderige slipje toont.
Een voorgrond met een fles wijn. Verre, in sfumato wijkende bergen.
Tabaksrook die roerloos in de avond hangt. In Ticino.
Een uitzicht op een eiland in de rivier, dat daar ligt, en doet alsof het nooit ergens anders lag. Benedenwinds -

3.

de wind die woorden aanvoert, beelden, muziek. Daarom ben ik altijd al een groot en eenzaam wandelaar geweest. In de cadans van het stappen vinden indrukken woord, ritme en elan. Wandelen stileert de gedachte. Wind ciseleert de idee. En bij gebrek aan een steppe is de nomade een flaneur geworden onder de arcaden van een stad.
Ik herinner mij de steeds wijdere cirkels die ik trok omheen het île de la Cité van Kortrijk. Ik herinner mij de niet eindigende zondagmiddagen in de uiterwaarden van een stad die zich verloor in voorstedelijk gebied. Diepe straten, getekend Giorgio de Chirico, getekend Jorge Luis Borges, getekend Patrick Modiano. Nooit betreden wijken, gevat in een patroon van lange slagschaduwen, met egale, naoorlogse gevels, okerkleurig oplichtend in de avondzon. Okerkleurig, van leven ontdaan - leven voltrekt zich op zondag altijd elders. Ik wandelde meestal alleen, later soms met mijn dochtertje, dat nog te jong was om zich af te vragen wat haar pa in deze troosteloze, in de nazomer verloren gelegde buurten najoeg. Je kunt je persoonlijke hemel of hel overal menen gevonden te hebben; te Kortrijk, te Florence, te Aix-en-Provence, in een mercantiele bocht van de Schelde, maar in de herinnering verrijst een stad allereerst als een okergele façade; opdat slechts langzaam zichtbaar worde, het peilloos perspectief, de peilloze afgrond van zijn straten, pleinen, stegen, kades en arcades.

 


Uit: De waterlelies van Montparnasse, een werk in gestadige voortgang.