zaterdag 31 december 2016

Verlangen verbeeld je

Een verslag van de poëziewedstrijd "Tactiele beeldentuin".

Naar aanleiding van het vijfentwintigjarig bestaan van de tactiele beeldentuin in het Wit Huis (een voorziening voor personen met een visuele beperking) werd er in 2016 een poëziewedstrijd georganiseerd voor een ruim publiek. De bedoeling van de wedstrijd was dat een professionele jury een vijftigtal gedichten zou selecteren (waaruit nog eens een beperkte keuze werd gemaakt en waarvan er drie werden bekroond). De gedichten uit de tweede keuze zouden op affiches worden afgedrukt en op panelen tentoongesteld in de tactiele beeldentuin van het Withuis in Loppem.

Het thema was vrijblijvend, met dien verstande dat de deelnemers op de hoogte waren dat hun gedicht kans maakte om tentoongesteld te worden.

De jury bestond uit Alain Delmotte, Bart Madou en Daniel Billiet.

Alain Delmotte (1957) is medewerker aan de schaal van Digther. Op 25 februari 2017 verschijnt zijn nieuwste dichtbundel "Warhoofds Gekkenwerk" bij uitgeverij Stanza.

Bart Madou (1950) heeft een palmares aan prijzen en publicaties op zijn naam staan. Hij is dichter, romanschrijver en plastisch kunstenaar. Oprichter en voorzitter van culturele & literaire kring Het Beleefde Genot vzw in Zedelgem. Meer info via deze link bij Het Beleefde Genot.

Daniel Billiet (1950) is dichter, jeugdauteur en poëziecriticus met grote faam. Meer info op de Wikipedia-bladzijde van de auteur. Een nieuwe dichtbundel is voorzien voor 2017.

De komende dagen publiceren we in drie afzonderlijke berichten de winnende gedichten voorafgegaan door het juryverslag dat bij de gedichten hoort en verzorgd werd door telkens een jurylid. De bekroonde dichters waren Piet Deryckere, Karin Dée en Erika De Stercke.

Er waren een hele reeks genomineerden: Patrick Cornillie, Cora de Vos, Luc C. Martens, Janne van der Leer, Luc Vandromme, Anneke Wasscher, Pascale Wouters, Jacob Bisschops, Inge Boulonios, Anna Crevits, Veerle De Ketelaere, Joris Denoo, Derlet Marie, Ann Dewulf, Hilde Habing, Zomers Julian, Mél nd Langeveld, Patsy Lestabels, Marieke Maerrevoet, Suzanne Neutkens, Leen Pil, Robin Roefs, Tibo Roekaerts, Tobias Santens, Kerstin Schepers, Anke Senden, Bennie Sieverink, Wicky Steevensz, Hedda Treffers, Elfi Vandenabeele, Jan Vanmeenen, Bout Vercnocke.

Alle gedichten werken verzameld in een bloemlezing ’Verlangen verbeeld je’ uitgegeven door het Wit Huis, Rijselsestraat 13, 8210 Loppem. De bundel is aldaar te verkrijgen en is ook te bestellen bij de drijvende kracht achter dit project Geert Viaene Te mailen via geert punt viaene ad live dot be


(Bericht van de redactie)


vrijdag 30 december 2016

Blindganger - Hugo Verstraeten

(fragment uit een roman in wording)

Met de aankoop van de containers vreemd loensende kerstmannen nam Felice Dampierre een naar zijn zeggen berekend financieel risico. Felice zag het als een opportuniteit, alhoewel de markt van kerstmannen aan het instorten was. De vraag naar kerstmannen liep gestaag terug. Er was niets meer aan om zo’n als kerstman vermomde pop tegen je muur te laten klimmen. De afgelopen jaren zag men hen wel meer tegen gevels bengelen. Wanneer het er echter op aankwam je van je gebuur te onderscheiden was de aankoop van zo’ n kerstman geen goed idee. Tegen muren klimmende kerstmannen waren passé. ‘Made in Taiwan’, stond op de dozen. In elk geleverd pakket zaten de onderdelen voor tien kerstmannen. Armen, benen, koppen waarop een idiote lach was geschilderd, kleren, een buikmicrofoontje dat bij druk of bruuske bewegingen ‘Hoho’ de wereld instuurde. Het duurde wel een poos voor Dampierre er één met de juiste armen en benen had samengelegd die bovendien ‘Hoho!’ kon zeggen.

Het liep tegen november en de herfst trok een spoor van goud en koper door de hagen. In de warenhuizen probeerde de eerste kerstverlichting een nieuwe trend te zetten. Nog een korte tijd en de eerste kerstmarkten kwamen er aan. Ze kwamen elk jaar wel vroeger. Wie niet een jaar vooraf een kerststand reserveerde was er aan voor de moeite. Ze werden almaar duurder, deze aan kerststallen refererende onderdakjes.

Tot het zo ver kwam was Felice druk met de montage van kerstmannen. Hij zag het groot en om de twee containers met kerstmanledematen in elkaar te krijgen was wel wat mankracht en logistiek vereist. Hij huurde in de buurt van de haven een afgelegen magazijn dat hij met zijn enthousiasme en sloten goedkope jenever verwarmde. Om zijn ondernemingszin kracht bij te zetten bediende hij zich van een mank lopend managementjargon en keek onbegrijpend naar onze onbedwingbare lachbuien wanneer we de eerste kerstmannen zagen verschijnen. Dat hun aangezichten er verdacht Aziatisch uitzagen kon zijn vreugde niet temperen. Waar het op aankwam was een verhaal en een strategie. Aan het eerste zou het hem niet ontbreken. Het tweede kwam er op neer dat hij familie, vrienden en kennissen vennoot zou maken. Ieder kreeg een sector toebedeeld om nieuwe kerstmarkten te verkennen. Zij zouden vreugden en winsten delen. Dat het met het laatste mis zou lopen lag van meet af aan vast. Felice was de laatste die dat inzag tot hij tegen Pasen de wijk moest nemen naar een exotisch belastingparadijs om de opdringerige deurwaarders te ontlopen.

We hielpen hem zo veel we konden en er ging geen verjaardag, geboorte of overlijden voorbij of de spilfiguur mocht zich de trotse bezitter noemen van een vreemd loensende kerstman met een ‘hoho’ voor elk seizoen. Hij hield met ons contact via Ka’ s GSM. Die bezat een privénummer en dat viel door zijn meestal ingebeelde vereffenaars moeilijker op te sporen. Een jaar later verscheen Felice opnieuw op het toneel. Felicien was zijn echte naam, maar zijn moeder vond Felice beter passen. Ze sprak het uit op zijn Italiaans. Wat eerst monkelend werd nagepraat, lag achteraf vlotjes in de mond. Felice dus. Hij was terug in het land en dook andermaal in de gesprekken op omdat hij zijn zoveelste faillissement aan het voorbereiden was. Hij was in een oud fabriekspand een groothandel begonnen in hotelporselein. ‘Overstocks’ stond op de voorgevel, de afbladderende verf liet vermoeden dat het opschrift nog van de vorige eigenaar was. Daarboven had hij de naam van zijn nieuw lief gekalkt. BARBARA. Zijn eigen naam gebruiken was te riskant vanwege zijn ‘onduidelijke financiële positie’. Zo lang we hem kenden was het duidelijk dat het leven van Felice zich afspeelde tussen blunders en fout lopende relaties en projecten. Wanneer het leven een toneelstuk is, dan kwam Felicien Dampierre in het script enkel met horten en stoten voor. Bij hem werd heel tastbaar hoe mank het leven kan lopen. Hij was een makelaar in alles maar vooral in niets. Felicien was een hartstochtelijke looser, maar we hielden al van hem, nog voor we dat wisten. Hij was zo met ons leven vergroeid dat we hem altijd zouden verdedigen voor de volkstribunalen van het gezonde verstand. Wanneer hij bij ons was viel alle ballast weg. Hij keek dan ver weg om alles wat dichtbij lag te relativeren.

Felice leek altijd elders te zijn. Er lag altijd verte in zijn blik. Er werd vreemd genoeg naar hem geluisterd. Hij was te weinig van deze wereld om hem tegen te spreken. Hij werd lang geleden op een ondergesneeuwde decemberdag het klasje binnengeloodst waar Nick zich aan wat rekensommen probeerde te warmen. Nick wist waar de nieuwkomer woonde. Het witte huis op de dijk. Hij fietste er langs op weg naar school en zag na lange tijd van leegstand weer beweging achter de ramen. Het kleine gezin kwam uit het onbekende aangewaaid. De moeder van Felice sprak evenwel de taal van de streek. Bij de vader meenden de mensen uit de buurt een Pools accent te herkennen. Hij raakte die tongval nooit meer kwijt . Nick kwam er nooit achter hoe de man werkelijk heette en het bleef een raadsel hoe Felice aan zijn familienaam kwam. ‘Dampierre’ klonk zo weinig Pools als zijn voornaam en rond het gezin bleef een waas hangen van geheimzinnigheid. Toch stelde niemand vragen, omdat men nooit wist wat de antwoorden konden teweegbrengen. Zoals eigen aan de streek kreeg iedereen een bijnaam. Zo heette Nick Beekman ‘Mus’. Nick Mus. Felicien werd ‘Felicien, Van De Pool’, al was die afkomst nooit zeker.

Het gezin hield nooit op nieuwkomer te zijn. Er heerste een afwachtende vriendelijkheid, al sloegen de kwaadste tongen aan het fluisteren wanneer het de vermeende Polen betrof. Kinderen slopen echter muren. Breken doorheen de sociale codes die volwassenen hen opleggen. Nick lag op zijn buik door een opening in de haag elke beweging in de tuin te observeren toen de lieflijke stem van de moeder hem uitnodigde met Felicien kennis te maken. Van dan af zouden zij meer als broers dan als vrienden hun weg zoeken naar het leven. Het gat in de haag werd hun uitkijk op de wereld. Wanneer men in de buurt de één zag opduiken, dan ook de ander. En wanneer dat niet het geval was, leek de één de amputatie te zijn van de ander. Het nam niet weg dat Felice soms lange perioden uit het logboek van Nicks herinnering verdween. Er volgden ziekenhuisopnames en talrijke verblijven in het buitenland. Moeders baren zich zorgen. Er waren periodes dat angsten en woedeaanvallen zich van Felice meester maakten. Nachtmerries reden door zijn nachten en men beweerde dat hij overdag soms urenlang tegen de vogels sprak.


© Hugo Verstraeten

donderdag 29 december 2016

Vie de campagne - Frans Deschoemaeker

De wijnruit die ik al een aantal jaren in een terracottapot op het terras cultiveer, heeft bezoek gekregen van een koninginnepage. Ik dacht dat deze schitterende vlinder uitsluitend wortelloof of dille uitkoos om zijn eitjes te leggen, maar blijkbaar is ook de aromatische, huidirritaties en hallucinaties veroorzakende Ruta graveolens geschikt als kweekbodem voor het nageslacht.

Met zeven zijn ze, zeven minuscule rupsjes, amper te ontwaren tussen de blauwgroene gelobde blaadjes. Ik observeer ze al een paar dagen. Ze groeien snel. Met hun groene grondkleur en hun zwarte banden met roodoranje stippen zijn het echte sieraden, de hals van een Cleopatra waardig. Men zegt soms dat uit de meest afstotelijke rupsen de mooiste vlinders komen, maar bij de koninginnepage klopt dat niet, en steekt de rups de vlinder in kleurenpracht naar de kroon.
Ik heb besloten niet in te grijpen en mijn wijnruit dit jaar genereus ter beschikking te stellen van het toch al zo kwetsbare vlinderbestand. Wekenlang tel en observeer ik mijn kweek, af en toe roep ik Myriam bij de kaler wordende plant om haar te tonen hoe dik de rupsen worden, hoe diep de twijgjes wel doorbuigen onder hun gewicht

(…en weer zie ik ons zitten, in het schuurtje van grootvader, achter in de tuin, in de emblematische zomer, onder bussels uien, aan de werkbank, ik neem de dode vlinders uit de bokaal met de in ether gedrenkte wattenprop en prik ze op het witte piepschuim, terwijl Dekeukeleire met Oost-Indische inkt in zijn sierlijkste kalligrafie de namen op de etiketten schrijft: Lysandra bellargus, Vanessa polychloros, Papilio machaon…).

Steeds dikker worden de rupsen. Het kan nu niet lang meer duren voor ze zich gaan verpoppen. Op een avond zijn ze inderdaad verdwenen. Maar helaas, de wijnruit draagt duidelijk de sporen van een schermutseling, en hier en daar kleeft een donsveertje aan een geknakte stengel.

Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat het insectenetende gevogelte mijn rupsen al een tijdje gadesloeg, geduldig wachtend tot de hap op zijn best zou zijn. Zo ook slaat het bessenetende gevogelte onze kerselaar gade, en het rijpingsproces dat zich daar in de beloken bladerkroon voltrekt, om, achtenveertig uur vóór de eerste kersen het pluk- en consumeerbare stadium hebben bereikt, met honderden tegelijk op de boom aan te vallen, ons de stelen en de pitten latend. Ja, dat vogelvolkje beidt zijn tijd!

Je zit je daar als smaragdgroen kruipend sieraad vol te vreten, wekenlang, onwetend van enige andere levensvervulling dan je vol te vreten, tot een vleugelslag de zon verduistert en je uitwist. En welke hogere macht, van boven welk hoger wolkendek, slaat mij en jou gade, en beidt zijn tijd?


© Frans Deschoemaeker

Uit: De waterlelies van Montparnasse, een werk in gestadige voortgang.


vrijdag 23 december 2016

Kortverhalenwedstrijd 2017 - Stad Deinze

Literaire inzendwedstrijden voor gedichten zijn er ruim voldoende. Voor romans en voor het kortverhaal zijn die dingen eerder op een hand te tellen. Daarom moet je zo’n
wedstrijd als die tweejaarlijkse Kortverhalenwedstrijd van de Stad Deinze ook buiten de kersttijd een warm hart toedragen. Deinze is intussen al aan de tiende editie van de wedstrijd toe. Twintig jaar al primeert men in de Oost-Vlaamse stad van winter- en andere pret aan de Leie, een stuk proza dat anders misschien nooit het daglicht en de ogen van de lezer had gezien. Dus insturen maar, die in lades liggende of in bestanden vegeterende verhalen! Het onderwerp is vrij. Het winnende verhaal wordt gehonoreerd met 750 euro en er zijn twee vermeldingen van 250 euro. Rijk word je er niet van maar beginnende schrijversroem ligt wel voor het grijpen.

Voor wie het voor een keer toch niet over de prozaboeg wil gooien is er, niet getreurd, in Deinze, de stad ook waar Luc C. Martens momenteel stadsdichter is, ook nog een Canteclaerwedstrijd voor gedichten. Voor beide wedstrijden heb je nog tijd tot 1 maart 2017 om iets betoverends uit jouw verzamelde klavieren te rammen!

- Reglement Kortverhalenwedstrijd < 1/3/2017
- Reglement Canteclaerwedstrijd “Deinze rijmt” < 1/3/2017


(Bericht: Paul Rigolle)


donderdag 22 december 2016

Wittgenstein in postervorm - Paul Rigolle

Enkele bedenkingen bij het gedicht.

Het woord ‘connaisseur’… Af en toe, en zeker als het over kunst en gedichten gaat, willen we het woord nog wel ‘ns tegenkomen. Een aardig maar bij nader toezien ook erg
beladen woord. Een woord van de Franse slag. Iets waar veel langgerekts in steekt dat ons met plezier mag doen denken aan trage zondagnamiddagen gevuld met heel veel koffie en slagroom. Connaisseur… Een woord, uitstekend geschikt om met bravoure te gebruiken in een discours over kunst en andere mooie dingen waarin – beleefd als we zijn - voor één keer niemand gelijk moet halen. En toch zint het me niet helemaal, dat woord. Het roept een rare exclusiviteit op die, zoals in het cliché, laat uitschijnen dat velen dan misschien wel mogen geroepen maar slechts enkelen uitverkoren zijn. Alsof er een brevet moet worden uitgereikt vooraleer men zich een kenner mag noemen die toegang verkrijgt tot de wereld van de hedendaagse kunst en de poëzie.

Neem nu het gedicht… “Gedichten, je moet er nu éénmaal gevoel voor hebben…” Vaak is dat, wanneer je het onderwerp nog maar hebt aangesneden, de eerste opmerking die je te horen krijgt. “Dat men zelf geen kenner is…” en dus bijgevolg geen eigen oordeel heeft. Van dooddoeners gesproken... Het gemak waarmee velen zich al van meet af aan zonder enige aarzeling gewonnen geven en zich over hedendaagse kunst en poëzie totaal onbevoegd verklaren is wat mij betreft vaak ongehoord. Stuitend. Schokkend zelfs. Alsof men zelf geen zintuigen zou hebben die waarnemen en registreren, geen ogen die kunnen zien. Alsof er eerst een zeef aan uitleg over de hoofden moet worden uitgestrooid vooraleer men zelf aan het lezen slaat. Okee, zo makkelijk als we het hier laten uitschijnen is het discours nu ook weer niet. Het is en blijft een verhaal dat vol heikele punten steekt.

Kunst en poëzie, en de perceptie daarvan, blijven voor drempels zorgen die niet meer in één stap te nemen zijn. Het vakjargon heeft vaak de mensentaal opzij gezet. Toe te geven dat men niet op alle terreinen thuis kan zijn heet hier – o die mooie bescheidenheid van ons – te getuigen van goeie smaak. Waarover je niet kunt spreken moet je zwijgenWittgenstein in postervorm… Bescheidenheid mag ons doorgaans sieren maar hier heeft ze iets pijnlijks. Openlijk de eigen onkunde belijden is een houding die dezer dagen maar al te vlug voor lief genomen wordt. Wat het gedicht kan betekenen in deze holle en voorthollende tijd die niet van gedichten houdt, is niet meteen in een paar woorden te vatten. De werkelijkheid is nog complexer dan ze lijkt. Makkelijk leven is het niet met de verwarring die in onze dagen huist. Kan het dan anders dan dat ook het gedicht daarvan vroeg of laat de sporen draagt. Diep in ons rust nog steeds het verlangen naar helderheid. Klaarte… Kunst en gedichten ondergraven onze gewone eenduidige manier van kijken. Het gedicht zet alles wat we kennen op de helling. Stelt meer in vraag dan dat er oplossingen zijn. Het gedicht maakt het mysterie alleen maar groter. En dat is zoals het hoort!

Misschien moeten we maar ‘ns een begin maken met dat in al zijn omvang onder ogen te zien. Dat er geen helderheid hoeft te zijn, dat niet alles moet worden uitgelegd. Dat zien niet hetzelfde als kijken is. Ik weiger te geloven dat kunst en gedichten er alleen maar voor een paar ingewijden zijn. Gedichten bestaan uit woorden die ook in bijsluiters en in kranten staan. Niet geschreven in een geheimschrift waarvoor er slechts enkele sleutels zouden zijn. Het woord connaisseur… Ha! Of men een kenner is of niet, doet er niet eens zo heel veel toe… Leggen we alles wat al is geweest maar ‘ns vaker naast ons neer. Laten we ons vooral niet onbevoegd verklaren ook al begrijpen we vaak niet wat we horen en zien. Laten we de onbevangenheid blijven zoeken en de ootmoedigheid waarmee men zeggen kan: ik ben een kenner die niets weet en daarom begin ik - gretig en wel - telkens weer van vooraf aan.


© Paul Rigolle

dinsdag 20 december 2016

Prisonline - Luc C. Martens

gevlucht uit zijn vermoorde stad, gestrand
in een landschap van zand en rotsen, woestijn
van tenten en overvolle barakken, koud
van duizend dode ogen

in dit kamp het verhaal over bommen en brand,
zijn verloren land. hier waait de wind anders dan thuis.
zijn vader staart en rookt. moeder, de glimlach verloren
kookt de gekregen rijst.

het vuur uit dringt kou door dekens en slaapzak, verkleumt
zijn spieren en hart dat hier niet welkom is, hij verlangt
naar de geur van Arabische koffie, de smaak van zijn land.
achter prikkeldraad enkel angst


© Luc C. Martens


Luc C. Martens werd voor de periode 2014-16 aangesteld als stadsdichter van Deinze. Recent werd zijn mandaat verlengd tot gedichtendag 2019.
De gedichten ‘Kinderen van Aleppo’ en ‘Prisonline’ werden geschreven bij twee koffieschilderijen van Jesse van Gompel (kunstschilder te Deinze).
Meer info over de dichter: thuissite Luc C. Martens


maandag 19 december 2016

Kinderen van Aleppo - Luc C. Martens

kinderen, de ogen donker, ontsnapt aan kogels.
geen huis, geen school, geen moeder
angstig voor mensen zonder gezicht, voor
scherven van granaten, precies gericht.

als échte dokters stelpen Muhammed en Joussef
het bloed van onbekende vaders, hun veel te ruime,
witte schorten open. In deze stad valt elke naam,
stijgt de dood uit de grond, geven kinderen

hun laatste warmte, wordt Joussef dodelijk gewond.
het laatste water in de ogen legt Muhammed hem
in de afgerukte armen van zijn moeder. de wangen
bleek verloren kinderen van Aleppo hun verleden,

lippen zwijgen een versteend verlangen.


© Luc C. Martens


Luc C. Martens werd voor de periode 2014-16 aangesteld als stadsdichter van Deinze. Recent werd zijn mandaat verlengd tot gedichtendag 2019.
De gedichten ‘Kinderen van Aleppo’ en ‘Prisonline’ werden geschreven bij twee koffieschilderijen van Jesse van Gompel (kunstschilder te Deinze).
Meer info over de dichter: thuissite Luc C. Martens


zaterdag 10 december 2016

Over "Een man begraaft een boom" van Shari Van Goethem

Recensie Frank Decerf

Shari Van Goethem observeert haar personages vanop afstand en maakt haar conclusies, zoals een voyeur die meent de waarheid te zien. Ze experimenteert met vormgeving en layout, maar inspanningen zonder doel leiden meestal enkel tot verspilde energie. Ze komt tot gedichten die door de afgemeten chaos heel interessante filmische beelden opwekken. Deze bundel leent zich het best tot een interactie met video of film. Het is alsof de geest van Bunuel tussen de witregels sluipt. Wie van sacrale herhaling houdt, zal in dit werk zijn ding vinden.

Ik vermoed bij Van Goethem een reeks gevolgde schrijfcursussen. Ik ervaar een teveel aan luisteren naar anderen en het inwinnen van “goede” raad. Ik lees een vorm van braafheid. Shari Van Goethem doet er goed aan om zich gedurfder te positioneren. Zij moet haar woorden uit de dikke mist bevrijden en voorspelbare woordassociaties drastischer aanpakken. In een volgende bundel – en die zal er komen - moet ze niemand betrekken, niemand om raad vragen, niemand bedanken, niemand om begeleiding vragen want al die goede bedoelingen belemmeren de vrijheid die elke schrijver nodig heeft om zijn talent op punt te zetten. Van Goethem heeft een potentieel aan talent, maar blijft te veel in de schaduw van haar zogenaamde meesters. Ze moet haar eigen stempel drukken. Shari weet in bepaalde verzen spanning op te roepen, bijvoorbeeld door het weglaten van woorden, door te schrappen, door de restinvulling aan de lezer over te laten. De boodschap wordt uitgepuurd tot een naast de kwestie lezen een onoverkomelijke noodzaak wordt. Ik zou deze gedichten liever horen dan zelf lezen. Op een podium zouden veel van haar gedichten zeker sterk overkomen. De karakters in “Een man begraaft een boom” leven naast elkaar, hebben geen weet van elkaar en werken toch op een of andere manier samen. De mens wordt hier een zombie; een opgedreven egocentrisch wezen. Geen menselijke warmte meer tussen man, vrouw en kind.


het kind bouwt burchten nu. graaft er grachten tijd omheen. tijd
die niet tikt. die verdwijnt

als vloer onder verse voeten. als straten onder vingervlugge burchten
stil nu. er moet meer

de man valt samen. ook het ademhalen. het kraken
klinkt als sissen nu

de vrouw omvat de aarde nu. schenkt zich traag
in de scheuren. alleen volstaat ze niet

de man drukt zich zacht tegen haar. het kind stampt
de man aan


Het beangstigende isolement overheerst. Het ijskoude hart dat doet bibberen. Dit is de wereld die ik in deze bundel lees. Van Goethem waarschuwt, ze wil ons doen zien, ons met de aftakeling confronteren en als een zoekend alchemist probeert ze diverse formules uit. Aan ons om haar te volgen of niet.


Een man begraaft een boom, Shari Van Goethem, Uitgeverij Vrijdag,2016, ISBN 978 94 6001 431 4


© Recensie: Frank Decerf


vrijdag 9 december 2016

Convalescence,23 - Robin Hutse

uit mijn ijzeren nachtland gesneden
dat stil huiverde
niets anders kon dan zich in de eigen, vreemde armen nemen

vorstwoede
duwde schedels uit onze akkergrond omhoog, (winteroogst)

zaagde met zijn tanden door je jas

licht zo ver -
Mercurius ’s ochtends

maar ik vond er een tederheid
het is alles wat je hoeft te weten
het is het enige wat ik naar je meeneem


© Robin Hutse


Robin Hutse bij Digther:
- Gordiaans
- Voyager II
- Convalescence, 23


donderdag 8 december 2016

Voyager II - Robin Hutse

koud als ruimtevaart
niets in mijn woorden
om je organen te doorbloeden

ontbintenis

in mora, niet langer in de echt
geen mantels van liefde
geen afscheidszoen

ons huis breek ik
om er mezelf uit te vlooien:
mijn minachten dat achter de muren marmert

mijn verzuim onder het tapijt
kalk op de ramen, mijn ezelsoren in je boek
je was er zo graag blind voor

je liefde is foutenmarge


© Robin Hutse


Robin Hutse bij Digther:
- Gordiaans
- Voyager II
- Convalescence, 23


woensdag 7 december 2016

Gordiaans - Robin Hutse

bijna botsen we de poten van de keukentafel te los
op een dag haal ik dit huis leeg

en weet hoe het voelde toen
ik mijn vader hielp zijn thuis uit te wissen:

los van een verhaal.
Ik zal kokend water in mijn keel gieten maar

niets te ontdooien,
alleen nog te barsten en

worden we een gradiënt
vloeiend tegengesteld naar hetzelfde -

alles op rotten
alles op weer kind worden
alles op het ontwarren van een cirkel


© Robin Hutse


Robin Hutse (°1993) publiceerde eerder in “Het gezeefde gedicht”, Poëziekrant en Meander en won een tweede prijs bij "Jeugd en Poëzie". Groeide op in Eeklo, woont in Gent en is afgestudeerd in Taal- en letterkunde. Volgt momenteel een master in de economie. Digther publiceert vanaf vandaag drie gedichten:

- Gordiaans
- Voyager II
- Convalescence, 23


dinsdag 6 december 2016

Ilse dus - Sacha Blé

bij Het verkoolde alfabet - Paul de Wispelaere, dagboek (1992)


Dit jaarboek is
traag, is genoeg, is een gedicht,
zo weinig bleef achter
tussen de slapen van zijn schrijver.
Een andere professor morrelt in de krant
in amper vijfhonderd woorden :
te weinig enerzijds, te weinig
anderzijds, een trip
die te particulier is,
want te geprivilegieerd, dus te vlak.

Verspilde moeite. Uw zelfportret
is mij dadels, is mij
bloed en ingewanden,
het danst koppig op dat slappe koord
dat het ik opspant.
Ook ik kreeg gewoon les
van uw Beatrice
die dus Ilse heet:
ze kende me
een onderscheiding toe, voorzichtig,
op het mondelinge examen –


© Sacha Blé, 2016.



Dit gedicht verscheen dit voorjaar in een lichtjes afwijkende versie in de nieuwe bundel van Sacha Blé “Appel met kind”. Uit deze bundel publiceerde de Schaal van Digther eerder ook drie gedichten en een recensie van Alain Delmotte. Sacha Blé herdenkt en erkent de pas overleden Paul de Wispelaere als een van zijn leermeesters; een van de weinige Nederlandstalige auteurs ook die hij herleest.


zaterdag 3 december 2016

Twee miniaturen - Frans Deschoemaeker

1.

Dat onder mijn penne ranke een klein taalfestoen. Dat zich daar ontvouwe een noodzakelijk beeld, een juist woord, in de wellustige krulling van een arabeske. Ik zou willen schrijven in een oud palazzo, met een dadelpalm op de binnenkoer, in hoge donkere vertrekken met luiken, gesloten tegen de moker van het mediterrane middaguur. Met uitgelezen opera’s uit verborgen maar peperdure boxen in een verre achtergrond van mahonie en Nain-tapijten. Met mijn collectie zorgvuldig op veilingen en rommelmarkten bijeengegaarde diptiekjes aan de muur; eentje van Cranach, eentje van Lorenzetti, eentje van de Meester van de Madonna met de Luit onder de Kerselaar. Met op de leestafel werk van Barrès, Huysmans, Gilliams, de onfortuinlijke prins Giuseppe Tomasi di Lampedusa en andere meesters van de splendid isolation, en – om wat te staren als het oog vermoeid raakt van al die letters - met op het einde van de zaal, die uitloopt in een loggia, een besloten tuin, waar onder hibiscus water in witstenen bekkens klatert, de pauw zijn staart spreidt, tussen cipressen bemoste saters bosnimfen belagen.

(Over smaken zou niet te redetwisten vallen? Mijn beste, over smaak valt eindeloos te redetwisten, en steeds zal de conclusie zijn dat één van beide partijen zijn smaak onvoldoende ontwikkeld en verfijnd heeft, en bijgevolg jammerlijk tekortschiet).


2.

Een palimpsest. Op mijn werktafel ligt al jaren een tekstfragment, luchtdicht verpakt in een houdertje van doorzichtig plastic. Hoewel ik de zon zoveel mogelijk uit mijn werkkamer weer, is de blauwe inkt waarmee ik het ooit neerschreef verbleekt. De kalligrafie is haast onleesbaar geworden.

Ik laat de woorden deemoedig in het wit van het papier wegtrekken en papier worden. Over al het geschrevene zal wel ooit weer iets anders geschreven worden, maar ook de uitgewiste teksten zullen hier op de een of andere manier blijven rondhangen (niet in het minst omdat “iets anders” niet “iets nieuws” is, maar hoogstens een intonatieverschil) en het papier zal de letters, de mens en de wereld blijven dragen.

De tekst is van Gerrit Komrij: De verstilde, aristocratische bibliotheek geeft zin aan het zoevende, zinloze slagersmes van de wereldgeschiedenis. Kreten verstomden en werden letters en letters sloegen weer kreten los. Van papier zijt ge en tot papier zult ge wederkeren.


© Frans Deschoemaeker


Uit: De waterlelies van Montparnasse, een werk in gestadige voortgang.