vrijdag 30 april 2021

Mijn moeder - Dirk Rommens

Op de oude foto’s zie ik haar in grijze grauwe woorden
Opduiken als in een donkere kamer vol witte kleuren
Ze wrijft me op mijn wangen, ze biedt me eten aan
Alsof ze bedelend om liefde vraagt en me vergeeft

Zij weet het wel hoe ik in haar ogen kijk naar toen
Naar een kind met speelgoed dat opgebaard ligt
In de kelder van angsten en verdriet om krantenknipsels
Waarin de hoofdrol door niemand is beschreven


© Dirk Rommens










donderdag 29 april 2021

De doodgezwegen dingen - Dirk Rommens

Weet dat de dingen slapend zen worden
met nergens het ondenkbare zingen
met de lawaaierige dreun van voorbijrijdende auto’s
die zouden moeten slapen in enorme parkeergarages

met bumpers die gloeien van slachtoffers
en verkeersdrempels met het glooiende gras
en de diepgaande sporen van dit kind
dat op een fiets om het leven kwam

met drie regels in de krant
en die duizend andere engeltjes

samengeraapt op gedenkmomenten en vuurwerk

dit gezegd zijnde is de burgemeester heel ontstemd
dat zijn stad genoemd wordt in het jaaroverzicht
van de vrt


© Dirk Rommens










woensdag 28 april 2021

Mijn poëtica - Dirk Rommens


De taal is van mij
ik spreek, ik luister, ik ben de stem

overal sleept het woord over me heen
laat me slapen, drinken, eten en voelen

hoe de aap tot spreken kwam
door de eeuwen door de straten door de pleinen

het wonder van de stem ontwortelt de kern
en nergens is het over, nooit stopt het spreken

nergens slaapt het in de donkere stegen
geen zinvol water trekt de zin in klanken

nooit is de modder zonder mijn hoop op morgen
op het enkelvoudig denken over mezelf

tot de wegen gespreid klinken als verdriet

want het woord is om te mijden
er is geen onderkomen
er is geen klankbord van mijn zwijgen

er is het immer weten dat het in geen geval tot
mijn happy einde komt


© Dirk Rommens






maandag 26 april 2021

Stee - Dinie Sophie Fintelman

Ze heeft de boerderij teruggebracht tot
de essentie

het dak blauw
de muren wit

en ondertussen de dagen geteld
alsof zij jaren waren

lijden aan het leven
hoort erbij zei vader

je hebt zoveel te bieden
je ziel is zuiver als van een engel
Jezus je verlosser

ze heeft zich opgehangen in de schuur
ze heeft de grenzen van het erf verlegd


© Dinie Sophie Fintelman




zondag 25 april 2021

Leven - Dinie Sophie Fintelman

Nerveus van angst wantrouw ik
de uitverkoren korte verhalen in een van de
tijdschriften in de wachtkamer van de neuroloog

Het nu bestaat niet en het niets is een uitvinding
In het nu kun je niets doen
Korte samenvatting

Dan buigt de neuroloog zich over mijn leven
vat het samen tot een ultra kort verhaal

Ik heb een leven nodig om het te lezen


© Dinie Sophie Fintelman




zaterdag 24 april 2021

Aylesham UK - Dinie Sophie Fintelman

Ik was in de heuvels waar
een dorp is gebouwd

een dorp als een hoefijzer voor
mannen die van ver kwamen
met beslagen paarden
met bikkels met beitels
om Zwart Goud op te graven
met dwingende winterse koren
zingend over ondoordringbaar steen

hier hoorde ik restanten
van een vergeten taal
wat ervan overbleef
een glottisslag een sjwa

’s avonds keek ik uit
over achteloze velden
zag een spoorlijn in de verte
een verlaten kolenmijn

een uitzicht waar iets over viel te zeggen
iets wat recht deed aan het haveloze taalveld
van de mannen

iets wat bleef


© Dinie Sophie Fintelman




donderdag 22 april 2021

Vissenschild, een episch gedicht

Frank Decerf over Vissenschild van Liesbeth Lagemaat

Er gleed een episch gedicht mijn brievenbus naar binnen. Een lang episch gedicht vermomd als dichtbundel met op het voorplat een dartel beeldje uit de Oudheid.

Op de achterflap lezen we :
… Een kalligrafist vertelt het mysterieuze verhaal van het meisje Elpis, dat op een nacht wordt onteerd door Allesman/Nietsman. Haar lichaam zinkt naar de bodem van de weterig, haar geest stijgt ten hemel. In een magistrale woordenstroom doet de kalligrafist een poging Elpis tot leven te wekken…

Bij de eerste kennismaking viel het al meteen op dat deze bundel tot een serieuze trage lezing verplicht. Lagemaat schrijft in een taal die beladen is en de nodige slow reading vraagt. Pas op die manier ontdek je haar eigen nieuwe woordenschat die ze in dit gedicht tot leven brengt. De woordkeuze is rijk en soms vergezocht. Er is een gul gebruik van neologismen. De basis voor dit werk is de sproke van Fiere Margriete, een verhaal uit de 13de eeuw. Het geheel is opgebouwd uit tweeregelige verzen. Lagemaat omarmt aldus het distichon.

De kalligrafist en zijn wetten

De kalligrafist, met zijn hoofd vol schaduwbanen,
knipt in gedachten de juiste vormen uit, schikt ze en herschikt,

verkorrelt onuitgeschreven woorden: snippers sneeuw landen
in zijn schedelbokaal, blijven maar dalen, tot er een suikerdunne

laag verzwegen taal te wachten ligt – op heroverweging? Of
te slapen, of misschien gewoon te verkommeren in wegwerpstilte.

De kalligrafist trekt dan ineens trefzeker lijn voor lijn, torenhoog
ligt ergens in hersenkwabben, hartkamers, harmonie gestapeld op

ijlte en waterdruppeligheid. De pen kerft het zachte papier.
Inkt weet zich opgezogen. Dat blanke vlak lag als een lakentje

te wachten en nu: zo nat van draad, hier en daar, zo helemaal
klaar om bevolkt te worden. Zomaar ideeën, het geel past in

het wit past in de schaal van het ei, zo wat zich aandiende en
genoeg bezonken was, ter trede brengen op het papier, is hem

onwaardig, de kalligrafist. De inktpot bruist. Geklonken moet er
worden op wat schoonheid heet, elke letter een guirlande,

zo ook de gestalten van wie hij schepselt.


Lagemaat vertrekt vanuit een interessant concept en brengt in wezen een goed verhaal. Ze doorspekt haar episch-lyrisch gedicht vol droombeelden. De sterkte van de bundel is haar gecompliceerde eigen taal die zeer ritmisch en klankrijk is. De muzikaliteit van de versregels doet denken aan een muziekstuk. Naast een waterval aan beelden lezen we visioenen en vaak wisselende perspectieven omdat diverse figuren aan het woord komen. De auteur is beïnvloed door haar, wellicht, uitgebreide studie van middeleeuwse en klassieke verhalen.

Om Vissenschild ten volle te begrijpen en te appreciëren is een zeer geconcentreerde lezing van deze verzen nodig. Deze poëzie vergt een zware oefening en is bestemd voor een beperkt publiek.

Vissenschild, Liebeth Lagemaat, Uitgeverij Wereldbibliotheek, 2020, ISBN 9 789028 450486 

© Frank Decerf  

Deze recensie verscheen eerder ook op ‘De Boekhouding’, de blog van de VVL.

zaterdag 17 april 2021

Op nieuwe planken - Luc C. Martens

één hoog zit ik op nieuwe planken
in veel meer blauwe lucht
maar de wolken zijn zwaarder

ik plant narcissen en tulpen, knip
in potten de oude hortensias,
mijn passie wordt een fait d’hiver,

één hoog op nieuwe planken lees ik meer
gedichten of doodsberichten, staar ik, naar
rode daken vol onbeschaamde zwarte liefde

in koude schoorstenen. nu weet ik
waar de kauwen vrijen. zij laten
eens per jaar hun nesten vegen

één hoog ben ik nog niet uitgeveegd


Luc C. Martens







vrijdag 16 april 2021

Nieuwe kaders - Luc C. Martens

in de woonkamer altijd het heden.
achter deuren het archief van jaren,
op zolder niemand

tot de container op de oprit
ons hart versteende, het valluik openviel.

we lieten onze verhalen achter
in gebarsten voegen, in rechthoeken
op het behang

aan witte muren nieuwe kaders


Luc C. Martens







vrijdag 9 april 2021

De actualiteit van Charles Baudelaire - Alain Delmotte

Het is vandaag net tweehonderd jaar geleden dat Charles Baudelaire (9/04/1821-31/08/1867) werd geboren. Dit wordt op allerlei manieren herdacht. Al vind ik het jaar van publicatie van ‘Les fleurs du mal’ met name 1857, eigenlijk boeiender. (Ik zal dat, jammer genoeg, in 2057 niet mogen meevieren). 1857 is eveneens het jaar waarin ‘Madame Bovary’ van Flaubert verscheen. De auteurs van beide boeken kregen een gerechtszaak aan hun been: Flaubert won en Baudelaire verloor (wat deel is gaan uitmaken van de mythe en cultus rond de dichter).

Het 200° geboortejaar wordt gevierd met nieuwe publicaties, tentoonstellingen en wat nog meer. In ons taalgebied worden nieuwe en/of herwerkte vertalingen verwacht. Zelf kijk ik uit naar de vertalingen van Menno Wigman die naar verluidt weldra bij Prometheus zullen verschijnen.

Ook kranten laten van zich horen. Ik sta stil bij de ‘Standaard der letteren’. In de krant van vrijdag 3 april las ik twee artikels. Eén van Paul Claes die een algemeen beeld van Baudelaire schetst en één van Marijke Arijs die de recent verschenen keuze uit de brieven van Baudelaire bespreekt (‘Mijn hoofd is een vulkaan’, vertaald en geannoteerd door Kiki Coumans, Privédomein, Arbeiderspers – warm aanbevolen).

Wat meteen opvalt zijn de kwalitatieve verschillen tussen beide artikels. Maar dat is wellicht een misplaatste opmerking. Het artikel van Arijs is een journalistiek stuk, dat van Claes een column. Wat Claes meer bewegingsvrijheid bood dan Arijs werd gegund. Het belet niet dat het stuk van Claes de recensie van Arijs met het hem typerende dédain opzij lijkt te schuiven – al was dat waarschijnlijk niet echt de bedoeling.

In het begin van haar artikel schrijft Arijs het volgende: ‘Charles Baudelaire is in ons taalgebied nooit erg populair geweest. Het duurde tot de jaren 80 van de vorige eeuw voor er een degelijke vertaling van zijn Bloemen van het kwaad beschikbaar kwam’. Dat moet genuanceerd worden. Claes verwijst naar een vertaling van Bert Decorte uit 1946. Al kan die vertaling niet bepaald als briljant worden omschreven. Degelijk is inderdaad anders. Althans naar de vertaalnormen van nu. Decorte had zijn verdiensten.

Wat die populariteit betreft: wat houdt populariteit precies in? En hoe populair is poëzie? Dat lijkt me moeilijk te meten. Althans niet op basis van verkoopcijfers, neem ik aan. Er worden nu eenmaal meer kookboeken verkocht dan vertalingen van Baudelaire. Maar hoe zat het bij onze dichters? In zijn artikel merkt Claes op hoe belangrijk de invloed van Baudelaire op de tachtigers is geweest. Invloed van Baudelaire onderkent hij terecht bij Karel van de Woestijne ‘voor zijn poëzie vol zinnenroes, levenswalg en mystiek’. Hij signaleert het gedicht ‘Aan een onbekende vrouw’ van Van Ostaijen dat expliciet herinnert aan ‘Une passante’ van Baudelaire. Een gedicht uit 1914. Toen Van Ostaijen nog Van Ostaijen moest worden. Hij wijst er ook op dat de poëzie van Menno Wigman met elementen van Baudelaire doordesemd is. Dit lijstje zou zeker kunnen worden aangevuld. Voldoende om te concluderen dat Baudelaire dus niet zo onpopulair was als op het eerste gezicht lijkt. Althans bij de dichters.

Er is nog een niet te onderschatten factor die de late vertalingen verklaart. Claes vermeldt dat in de schoolboeken die bij de Franse lessen hoorden en waarvan zijn Jezuïetenschool gebruik maakte meerdere gedichten van Baudelaire te lezen stonden. Is dat één van de bijkomende redenen waarom vertalingen zijn uitgebleven: omdat het Frans in Vlaanderen (en zou ik mogen stellen ook in Nederland?) lange tijd de tweede taal en bij sommigen zelfs de voertaal was? Dat er daarom minder nood aan vertalingen van Baudelaire was?

Dat Claes werd aangesproken om iets over Baudelaire te schrijven, is geen verkeerde keuze. De man beschikt over grote deskundigheid wat bijvoorbeeld de Franse poëzie uit de 19de eeuw betreft. Zijn eruditie verbluft. Een man op zijn plaats, ja - al betreur ik zijn latent gebrek aan bescheidenheid. Hij weet werkelijk alles en de lezer weet uiteraard niets. Terwijl hij toch ook wel eens open deuren intrapt (zoals in het geval van T.S. Eliot) of er met de grove borstel doorgaat. In dit geval: in de manier waarop hij Baudelaire met de Franse zanger en mediafiguur Serge Gainsbourg vergelijkt. (Waarbij Brigitte Bardot de rol speelt van Madame Sabatier en Jane Birkin die van Jeanne Duval? Wie zou dan ‘l’affreuse juive’ kunnen zijn?)

De keuze lijkt me vrijblijvend. Claes had evengoed Léo Ferré kunnen uitkiezen. Die heeft meerdere gedichten van Baudelaire op muziek gezet. Sommige teksten van Ferré ademen helemaal Baudelaire uit (terwijl Rimbaud in de verte meeklinkt). Zeker tussen Charles en Serge zullen er ‘correspondances’ en enkele ‘decadanses’ te bespeuren vallen. Volgens Claes hebben Gainsbourg en Baudelaire o.m. dezelfde dandyeske manier van provoceren gemeen.

Het dandyeske gedrag van Baudelaire wordt vaak in de verf gezet en daarmee aangedikt. Voor de anekdotiek daaromtrent ben ik gevoelig maar in het besef dat het anekdotiek is. Het ‘poète maudit’ aspect van Baudelaire, daar ik kan me meteen overheen zetten als ik zijn geschriften lees. Wat in zijn tijd als ‘zedenschennis’ werd ervaren, is het vandaag niet meer. Aan de fixaties van Baudelaire op ‘prostitutie, sadisme, fetisjisme’ heb ik nog weinig als ik in 2021 zijn gedichten lees. Het is in ieder geval niet de reden waarom ik hem herlees. Het is niet zozeer de dandyeske houding die me aantrekt maar wel de implicaties ervan in zijn geschriften. Hoe hij de fundamenten ervan in zijn geschriften motiveert en uitvoert. Niet de pose van de dichter, maar hoe de poëzie van de dichter zich positioneert.

De zogenaamde provocaties van Gainsbourg hadden trouwens iets dépassé en déjà vu. Het zijn geen provocaties: het was spektakel, het was amusement. De inzet is bij Baudelaire van een totaal andere aard want van een andere tijd: onder meer waren er toen nog geen televisiecamera’s in de buurt! Dat maakt een groot verschil uit. Gainsbourg kon naar believen hees en vals zingen, zich kapot roken en zich bewusteloos zuipen terwijl de goegemeente op het scherm meekeek en daar dan de volgende dag op het werk of bij de bakker therapeutisch schande kon over spreken.

Hoe zelfdestructief beiden ook mogen zijn, puur artistiek gesproken staat Baudelaire stukken hoger op de ladder dan Gainsbourg. En dat weet niemand beter dan Claes zelf. Maar hij weet er zijn column wat pit mee te geven in een poging om, zo schat ik in, Baudelaire te actualiseren. (Wat niet hoeft uit te sluiten dat Gainsbourg een vernieuwend chansonnier is geweest.)

Het is bekend dat Claes gedichten geen geheimen gunt. Op elk gedicht past een sleutel. Het gedicht is een gesloten circuit aan betekenissen. Alles valt te verklaren, alles moet verklaard worden. Hij stroopt graag de huid van het gedicht af: dat is dan zijn trofee. In zijn artikel lezen we het volgende: (…) ‘les chats’ het meesterlijke sonnet dat zelfs het structuralistische scalpel van Roman Jacobson overleefde’. En dat terwijl Claes zelf maar al te graag van een scalpel gebruikt maakt, structuralistisch of niet.

Claes zinspeelt op een artikel van Roman Jakobson dat hij samen met Claude Levi-Strauss (respectievelijk de linguïst en antropoloog/structuralist) had geschreven. Ik geef hierbij een link naar die tekst   : https://www.persee.fr/doc/hom_0439-4216_1962_num_2_1_366446. Wie dit artikel wil lezen, wens ik veel succes. U weze verwittigd: het gedicht wordt compleet kaalgeplukt.

Dit artikel zorgde ervoor dat ‘Les chats’ het meest geanalyseerde gedicht van de anders al flink geanalyseerde Baudelaire werd. Ik moet bekennen dat het gedicht – los van de commentaren die het uitlokte – mij nooit heeft aangesproken: er zijn zoveel andere gedichten en teksten in het werk van Baudelaire die tot mijn persoonlijk lectuurpatrimonium zijn gaan behoren. Het artikel zorgde ettelijke jaren voor de nodige polemieken. Tegenstanders en voorstanders vochten het verbaal uit. Er werd zwaar en hard over gekibbeld en gekakeld in de academische kippenren. Het gerucht ging dat Jakobson en Strauss deze tekst hadden bedacht tijdens een dinertje waarbij de glazen meerdere keren werden bijgevuld. Dit artikel zou dus als een soort frats zijn bedoeld. Of dit klopt weet ik niet. Laten we het als legende beschouwen.

Belangrijker lijkt de vraag wat buitenstaanders, de modale Baudelaire-lezers aan dit gegeven hebben? Ik citeer hier een tegenstander van dergelijke al te linguïstisch-structurele analyses. Michaël Riffaterre: ‘Aucune analyse grammaticale d’un poème ne peut nous donner plus que la grammaire du poème’. Geen enkele grammaticale analyse van een gedicht kan ons niet meer opleveren dan de grammatica van het gedicht’. Vaststellen dat een cirkel rond is.

De manier waarop Claes zich van de versificatie-retoriek bewust is en die mee laat spelen in zijn doorlichtingen, is zeer inzichtelijk, zeer virtuoos en zeer indrukwekkend maar au fond heb ik er als lezer weinig aan. Niet dat het geen nut zou hebben: zoiets moet nu eenmaal gebeuren al was het maar om al te vergezochte interpretaties en extra-literaire inkapselingen te vermijden (en bij Baudelaire dreigt dit gevaar). Zo’n een analyse neem ik mee en laat die op de achtergrond woelen als ik dan het gedicht herlees. Het kan dus wel degelijk verhelderend werken. Maar het zegt niets over de innerlijke verrukking, de spankrachtige zang, de aanspreekbaarheid van een gedicht. Ik sta niet in bewondering over hoe miraculeus en inventief een versregel in elkaar kan steken. Waar het mij om te doen is: op het effect dat het vers op mij heeft, hoe het zich in mij inwerkt, deel van mijn geheugen wordt. Het gaat mij om de manier waarop het zich lichamelijk kan laten beleven.

Ik probeer altijd na een dergelijk en degelijke analyse het gedicht heelhuids en synthetisch terug te winnen. Ik hoef niet altijd alles te begrijpen of te plaatsen. Er zijn nu eenmaal gedichten die een lezer in het ongewisse laten – en wat mij betreft maakt dat nu eenmaal deel uit van het leesgenot.

Wat mij blijvend aantrekt in Baudelaire: de lyrische opstoot, de zure terugval. Zijn bipolaire kant, zoals Claes suggereert. De poëzie die in al zijn ander werk omwingerend is terug te vinden. In zijn essayistiek, zijn moralistische notities, zijn correspondentie, zijn onafgewerkt gebleven plannen. Er is altijd wel een woord, een zin, een fragment te vinden dat mij met de taal, die zinnelijke taal van hem, verbijstert om niet zeggen bedwelmt.

De coup de foudre voor Baudelaire overkwam mij op mijn zestiende toen een Franse leraar aan het conservatorium het gedicht ‘Le balcon’ voorlas. Sindsdien hou ik Baudelaire mentaal altijd bij mij. Er staan in ‘Les fleurs du mal’ gedichten die ik steeds weer ter hand neem. De spleen-gedichten bijvoorbeeld. ‘L’examen de minuit’ (heerlijk om te lezen na een rotdag – het kalmeert: Vite soufflons la lampe, afin/De nous cacher dans les ténèbres! ), het overgevoelige en ontroerende ‘La servante au grand coeur’. Van de cynische snedigheid van ‘La Charogne’ krijg ik maar niet genoeg. En vele andere meer. Maar mijn absolute voorkeur gaat natuurlijk uit naar ‘Les poëmes en prose’. Hoeveel keer herlas ik die niet. Als ik die herlees is het alsof ik alsof ik die voor het eerst lees. En dan zijn er zijn essays: die ik lees alsof het (proza)gedichten zijn. Le vin en Le hachisch uit ‘Les paradis artificiels’. Zijn opstel over Wagner (als je dat gelezen hebt, beluister je Wagner niet meer op dezelfde wijze). ‘Le peintre de la vie moderne’ (over de schilder Constantin Guys, waarin een onmisbare passus over het dandyisme staat). Het is maar een greep.

Hoe zit het nu met de actualiteit van Baudelaire? Ach, ik stel me die vraag niet eens. Lees hem en merk het zelf op. Je hebt er Gainsbourg niet voor nodig. Ezra Pound kan daarbij wel even helpen: Literature is news that stays news


© Alain Delmotte