dinsdag 17 december 2024

Chroniqueur van badend licht

Alain Delmotte bespreekt 'Het geduld van water' van Johan Clarysse


Het geduld van water’ is de eerste bundel van Johan Clarysse (1957). Een laat maar ook een van maturiteit en vakbekwaamheid getuigend debuut. Lectuur- en levenservaring kristalliseerden zich tot poëtische, taalbewuste, geraffineerde teksten. Clarysse is eveneens schilder. Maar ik wens niet in de verleiding te komen om zijn dicht- en schilderwerk met elkaar te vergelijken of in verband te brengen.  Zijn plastisch werk ken ik overigens enkel via zijn facebook, waarop hij regelmatig een foto van een van zijn werken toont. Op het gevoel af zou ik durven stellen dat zijn figuratieve schilderwerken iets verontrustends, bedreigends, vervreemdends in zich uitdragen. Ze bevinden zich tussen licht en duisternis, chimère en wezenlijkheid.

Zonder dat ik er een etiket op wil plakken, lijkt het me dat de gedichten in deze bundel zich ergens tussen het confessionele en het reflexieve bevinden. Enerzijds belijdend, anderzijds beschouwend. En vooral in combinaties van beide. Ze brengen de ‘breuklijnen’ tussen de twee in (taal)beeld. ‘Breuklijn’ is de titel van één van de gedichten uit de bundel die ondertussen zijn eigen weg naar het publiek heeft gevonden. We lezen er de volgende regel: ‘een raam/waaruit het uitzicht is verdwenen’. Hij lijkt me typisch voor wat er (onder meer) in deze bundel gebeurt: een zoektocht naar wat is verdwenen en een poging tot reconstructie van wat is verdwenen. Tot ‘behouden’. Mag ik dat raam interpreteren als metafoor voor een wit blad (of een wit doek)? Je zou kunnen stellen dat het begrip ‘herinnering’ binnen het geheel centraal wordt gesteld: iets wat we in heel veel poëzie terugvinden maar Clarysse werkt het op een authentieke manier uit.

‘Herinnering’ is niet het enige gegeven binnen deze bundel. Ik had het al over maturiteit en vakbekwaamheid. Dat blijkt in de wijze waarop de dichter in zijn gedichten verschillende gelaagdheden heeft weten in te bouwen. Indien ik hier de focus zal leggen op de ‘herinnering’ dan doe ik dat in het besef dat het maar één van de leesmogelijkheden betreft.

De bundel bestaat uit vijf afdelingen die elk voorafgaan worden met citaten van auteurs die ons veel vertellen over welke boeken de dichter in zijn kast heeft staan. Kopland, Auden, Pessoa, Char, Szymborska en Nietzsche passeren de revue.

De eerste afdeling ‘Afscheid’ portretteert een moeder en een vader. Bij uitstek een cyclus over de herinnering. In het gedicht over de moeder lezen we de drijfveer van de dichter al af: ‘namen in de schors van het geheugen schrijven’.

Herinneringen aan herinneringen 
graven wij op als nieuwe vondsten.

In de gedichten over de vader staat er:

Gelukkig zit het lichaam vol geheugen.
Van sporen neem ik afdrukken
stapel ze laag op laag

Het lijkt op een poëticaal statement. Er wordt naar het al hoger genoemde raam verwezen:

Huizen hadden weinig ramen in ons dorp.
Uitzicht, zei je, is iets wat je maken moet.

Het uitzicht moeten de dichter en de lezers zelf bedenken.

Ook viel mij de confrontatie tussen de broze binnenwereld en de boze buitenwereld op. De werkelijkheid bedreigt de moederlijke vertrouwelijkheid:

(…) We praten over appeltaart, de kunst
van het ontvlekken, roze bietenmousse
en in de boze wereld buiten:
schaliegas, wir schaffen das, oorlogsgedruis. 

Bij het reflecteren over het heengaan van die moeder en die vader voelt de rouwende dichter zich ‘een gevangene op vrije voeten’.

In de volgende cyclus ‘Spiegel’ is hij ook een gevangene van de tijd. Tijd is het medium waaraan we herinneringen te danken hebben. En de tijd is de omstandigheid die zowel aanwezig als afwezig kan maken. Herinneren is ook het enige mogelijke verweer tegen de jaren die de tel verloren hebben. We houden er ‘naamloze wonden’ aan over. Een ander verweer dat mogelijk is en dat houvast kan bieden is het samenzijn met een ander, met een geliefde: het komt tot een symbiose (met een aan Nolens refererende echo erin).

Zo licht en vrij is het
om ons te zijn.

Het jij en ik zijn in staat elkaar aan te kijken alsof ze er nooit eerder waren. Stel dus niets uit - lezen we. Het is niet nodig om tot morgen te wachten. Het jij en ik worden een alziend oog.

Was ik een orkaan, je zou schuilen
in mijn alziend oog

Zien is een motief dat meer dan eens opduikt.

De titel van de derde reeks spreekt voor zich ‘Breinmist’. Er is sprake van een confrontatie tussen een ik en een demente persoon. Iemand bij wie geleidelijk aan ‘vergeten’ de plaats inneemt van de herinneringen, of die op losse schroeven zet:

(…) Herinneringen

Tast ze af op de grens tussen haar en mij.
Heel even zijn ze er, dan weer niet. 

Er ontstaat een duistere zone:

Geef mij de nachtkant zegt ze
in een vonk van helderheid.

De tijd schommelt heen en weer, dagen vloeien in elkaar, gaan uit elkaar ‘in een wirwar van tijdlijnen’. De tijd heeft geen richting meer: ‘Alles is te veel en eeuwig is te lang’. Ook wordt hierbij de taal aangetast. Betekenissen slaan op hol, worden hol. Een aantal citaten in dat verband kunnen dit bewijzen: ‘Zij laat zich niet beteugelen door de taal/ waarin ik haar vangen wil’ - ‘Woorden zijn niet veilig in haar mond’ – ‘Woorden jongleren met hun boodschap.’ – ‘ze leeft in een vogelvrije taal’- ‘een alfabet dat ze steeds opnieuw voor mij verzint’.

Een mooie reeks. Mooi in de zin van ‘beklemmend’.

De cyclus ‘Uitzichten’ heeft duidelijk een wat meer reflexief karakter. Zo onder meer wordt er nagedacht over het schildersvak. De schilder wordt raak als  een ‘chroniqueur van badend licht’ omschreven. De reflexie leidt tot een metafysische vraagstelling :

Zo kijk ik om me heen:
als een schilder die in zijn schakeringen
het wit van de dood legt.

Het begrippenpaar ‘Zien en kijken’ wordt geproblematiseerd. 

Het vreemde aan zien is
dat het ophoudt met kijken
en dat we er stil van worden.

Is zien terugvinden naar wat werd gekeken? Is zien een soort restauratie van kijken, een dieper peilen naar wat er werd bekeken? Gaat zien op zoek naar wat er bekeken werd? Maakt zien sprakeloos? Beschikt zien over het vermogen tot verwondering? Tot liefde?

Ogen glijden over de stam
van een zilverspar:
hoe hij naar de hemel snakt
die niet raakt en toch
tevreden blijft bestaan.

In deze reeks wordt het motief van de onvermijdelijkheid van de dood scherper gesteld, zoals gebeurt in het gedicht ‘Voorschot op geluk’ dat doordrenkt is met een pijnlijk tijdsbesef: de eerste regel van het anaforisch gedicht luidt: ‘Laten het gangbare voor wat het is’ en de laatste regel concludeert:

Voordat we terloops de weg verliezen,
Onze monden struikelen in de taal.

In het gedicht ‘Mogelijkheid’ wordt met enig ironie de balans opgemaakt van wat rest aan levensmogelijkheden:

We kunnen zelfs thuiskomen
in de dood.

En wat in die omstandigheid de herinnering betreft: de dichter schikt ze ‘in de lades van (z)ijn routines’. Wat rest: ‘het naakte niets dat kijkt/ met een haast menselijke blik’.

De laatste cyclus ‘Vergetelheid’ ervaarde ik als een synthese van de thema’s die we eerder in de bundel terugvinden. Ze stralen een grote luciditeit uit wat het menselijk bestaan betreft en de conclusie daaruit: er is enkel vergetelheid. Jaren zijn niet na te jagen, ze gaan in volle vaart, ze dringen ongevraagd op:

Loyaal blijf ik zoek naar hun licht
ook al komen ze langs de achterdeur
zonder aan te kloppen,
grijpen ze je beste vriend,
etsen ze zijn aders dicht.

Herinneringen worden gefileerd. Ze worden omschreven als ‘virussen die zich gedragen als oude kolonialen’. Je kunt er eigenlijk nergens mee terecht:

Herinneringen bestaansrecht zoeken
in de mazen van een afscheid£
en ze vinden nergens een plek.

Tijd is doorlopende blessuretijd. De gedichten in deze afsluitende cyclus getuigen van een nauwgezet existentieel besef en, onvermijdelijk, van het menselijk ‘tekort’.

Het loopt niet rond in onze gedachten.
Geen maatpak draagt het, geen das

het vertoont zich waar het maar kan;
aan de achterkant van onze zielen

De lectuur van deze bundel verveelt niet. We hebben te maken met een overtuigende verzameling waarin een paar prangende, in hun ritme dwingende teksten zijn te lezen. We mogen spreken van een geslaagd en intelligent debuut.

© Alain Delmotte

Het geduld van water - Johan ClarysseUitgeverij P Leuven, 2024 – isbn 978-94-64757-56-9 18 euro

 

 

Geen opmerkingen: