vrijdag 9 juni 2017

Brief uit Normandië - Frans Deschoemaeker

(aan Hendrik Carette)

Crépon, zaterdag 18 juli 2009

Cher Henri,

Ik schrijf je deze brief vanuit de blauwe kamer van onze suite in de Manoir de Crépon. Wij zijn hier deze namiddag aangekomen na een voorspoedige reis vanuit Bourgtheroulde, een oordschap ten zuidwesten van Rouen, waar we een aantal dagen de gasten waren van Madame du Plouy op het Château de Boscherville.

Niet met de diligence zijn wij hier aangekomen, maar met onze kleine en zilverkleurige automobiel, die ons in deze dagen over de Normandische wegen voert. Ach, ik vind het best leuk zo; aan een rustig tempo, met vrouw, hond en boek over Frankrijks wegen struinen, een beetje doelloos, van Honfleur naar Barfleur, van Lisieux naar Bayeux, door het appelgroene land van Flaubert, Proust, Maupassant, Barbey d’Aurevilly.

Logeren in een kasteeltje uit de achttiende eeuw, waar de zoon des huizes, die zichzelf peintre-artiste noemt, het hele jaar door zijn werken in een salon van het kasteel exposeert (het wordt donker en gotisch, de honden bassen, de eeuwenoude bomen van de zeer lange oprijlaan ruischen onder een opkomend onweer, wanneer hij ons rondleidt en uitvoerig commentaar geeft bij zijn onhandige doeken).

Of logeren in een manoir, eveneens daterend uit de achttiende eeuw, waar de patronne, tevens brocanteuse en burgemeester van het tweehonderd zielen tellende Crépon, op zondagmorgen haar drie kleinzonen appelconfituur leert maken (en geen Calvados!). Er zit een soort vanzelfsprekende eenvoud in het bestaan, die wij nog slechts bij momenten verwonderd kunnen of willen constateren.

Op meer gesofistikeerde wijze genieten wij echter ook intens van een zekere Normandische tristesse: een afbladderend badplaatsje als Arromanches, zielig verkoolde worstjes van de barbecue op een rommelmarkt onder breed zeilende wolkenformaties en steeds dreigende buien in de buurt van Ste-Honorine-des-Pertes, of de kade van Isigny-sur-Mer, met de roestige vissersboten diep onder ons in de smalle geul, bij eb, het is nog bijlange Bretagne niet.

Te Giverny, langs de grillig tussen kalkrotsen meanderende Seine, ligt het domein van Monet, waar hele busladingen academiestudenten gedropt worden om er de waterlelies op de vijver na te schilderen. Hier mag ook aan Proust gedacht worden. Ik raakte bijzonder gecharmeerd door het heldere, snelstromende beekje dat het domein omspoelt (en waarschijnlijk de vijvers voedt). Er loopt een pad langs de lage oever, dat je onder bomen een tijdlang kunt volgen. Dat beekje, met zijn op de stroming mee wiegende wieren en onderwaterplanten, met zijn vlekken dansend zonlicht en libellen, deed mij op de een of andere manier denken aan dat riviertje dat door de eerste delen van A la recherche du temps perdu meandert; de Vivonne. En even verliezen we ons, man, vrouw, hond en boek, op dat pad, dat de kant van Guermantes opgaat.

De Vivonne van Combray (of de Loir van Illiers zo je wilt) is in werkelijkheid breder, eerder een riviertje dan een beek, maar op de een of andere manier valt de Vivonne die ik via de lectuur van Proust in mijn hoofd heb, volmaakt samen met dit beekje te Giverny: Mais plus loin le courant se ralentit, il traverse une propriété dont l’accès était ouvert au public par celui à qui elle appartenait et qui s’y était complu à des travaux d’horticulture aquatique, faisant fleurir, dans les petits étangs que forme la Vivonne, de veritables jardins de nymphéas. Comme les rives étaient à cet endroit très boisées, les grandes ombres des arbres donnaient à l’eau un fond qui était habituellement d’un vert sombre mais que parfois, quand nous rentrions par certains soirs rassérénés d’après-midi orageux, j’ai vu d’un bleu clair et cru, tirant sur le violet, d’apparence cloisonnée et de goût japonais (Marcel Proust, A la recherche du temps perdu/Combray).

De beek als idee. De emblematische, mythische beek! Nu eens in de gedaante van Prousts Vivonne, dan weer in die van Claude Monets impressionistische onderwaterwereld of in die van mijn op heden sterk vervuilde Vlietebeek (Bavikhove, jaren zestig van de vorige eeuw, de jacht op vlinders en stekelbaarzen, geheime spelletjes, knapenjaren, onrust). Que voulez-vous, mon cher, je suis et je resterai toujours un Proustien et un Proustomane!

Waaruit kan worden besloten dat uiteindelijk Marcel Proust als mijn geheime gids zal gefungeerd hebben tijdens deze Normandische trip, zoals Jan Morris dat voor jullie zal zijn in Triëst. Zelf ben ik nooit in Triëst geweest, maar ik heb het wazige silhouet van de stad gezien vanuit het Sloveense Koper (of Capodistria – Caput Istriae, het hoofd van het aloude schiereiland Istrië) en ik herinner me nog goed de onwezenlijke rust van het water van de baai van Triëst waarop de vrachtschepen voor anker lagen als op een matglanzende glazen plaat.

Naast Morris kan ik je nog twee kortere teksten over Triëst aanbevelen, die mij hier en nu spontaan te binnen schieten: Triëst: eenzaam in het midden van Stefan Hertmans (uit Steden) en Een roker uit Triëst/Het vogeltje en de kooi van Luc Devoldere (uit Grand Hotel Italia).

Wat je nieuwe bundel betreft, je drijft de spanning op, mon cher! Wanneer ik als een van de eersten een kopie zal ontvangen, zal ik zeer vereerd zijn (verguld, zegt de Hollander). Ik beloof je dan ook mijn spontaan opwellende en meer bezonken leeservaringen in een brief vast te leggen. Zover zijn we nog niet. Nu wens ik jullie beiden, jij en Bea, ook vanwege Myriam en Pistache (die tijdens deze reis merkwaardig volwassen geworden is en met haar voorpootjes krabbend op het papier ijverig aan deze brief probeert mee te schrijven) buon viaggio!


Cordialement, ton


François de Crépon


© Frans Deschoemaeker

Uit: De waterlelies van Montparnasse, een werk in gestadige voortgang.

Geen opmerkingen: