Vincent Van Gelder bespreekt Neerwaarts verzet van Kris Lauwereys
'Wij zijn de jonge goden van de afgrond,’ opent cinematisch het ijzersterke debuut van Kris Lauwereys. 49 gedichten. 4 afdelingen. 1 reis. Geen vakantie-uitstap, maar een heuse odyssee die, in een bijzonder geslaagde balanceeroefening, zowel hoogstpersoonlijk als collectief aanvoelt. Want ‘wij’ zijn de jonge goden van de afgrond.
Na een eerste lezing schreef ik in de kantlijn van mijn kladblok
het woord beweging (een woord dat ik na elke daaropvolgende beschouwing
opnieuw onderstreepte). Die beweging uit zich op verschillende manieren. Zo wisselen
lay-outgewijs romein en cursief zich af, worden gedichten nu links dan rechts
uitgelijnd en staat een versregel een enkele keer zelfs doorstreept, alsof de hand
van de dichter nog boven het blad zweeft, de inkt nat.
Neerwaarts verzet is de
prachtig poëtische neerslag van een langdurig en compleet (zelf)onderzoek, en in
dat onderzoekende karakter zit een tweede soort beweging, een inhoudelijke,
vervat; want vaak blijkt wat we te weten zijn gekomen niet te kloppen (‘Hij
weet te veel, en veel van wat hij weet / blijkt later niet te kloppen’),
wordt ‘elk woord door zichzelf weerlegd, tot alles vervaagt.’ Of we willen
niet langer weten en trachten weg te maken, te vergeten, zoals we lezen in het
vierde deel van de buitengewoon mooie cyclus Leiestraat 49: ‘Er viel al
zoveel te vergeten, de strepen / van een roofdier op mijn rug, de ogen
/ in mijn buik die altijd vragend keken.’ […] ‘ik veegde alles op naakte
/ ruggen weer uit. Mijn vingers vrij van / geheugen.’ Wat verworven
is, is nooit zeker (‘het park geurt naar vertwijfeling’) en zo blijven
we als lezer op onze hoede én mateloos geboeid.
Het continue heen en weer gaan van te weten komen en
vergeten, van vooruitgang en achteruitgang, enz. , deed me ook denken aan een stoomlocomotief,
waarbij de heen-en-weer-beweging van de zuigers in een draaibeweging van de wielen
wordt omgezet en zo de loc wordt voortgestuwd. Misschien daarom dat deze bundel
als een trein leest?
Maar trein of geen trein; het gevoelslandschap dat we doorkruisen
is er één van buitengemene rijkdom, en de strijd die de dichter met de wereld en
zichzelf voert meer dan treffend onder woorden gebracht. Ik citeer opnieuw uit Leiestraat
49: ‘Ik zette die pijn / in mijn ribben gevangen, een stil licht
/ van onvermogen, tot in mijn stem / wit uitgestraald.’ Of: ‘Ik
dronk / van mezelf als van een kreupele kraan.’ Of: ‘Iets nieuws
verzinnen om weer in het oude / te geloven, dezelfde slapeloosheid /
wiegt me ook in een verder bed / tot het verder ontbreken van
dromen.’ Het zijn slechts enkele vingergrepen uit een zee vol parels.
Wat buiten kijf staat, is dat de auteur van deze verzen
met zijn pen heeft uitgehaald ‘als was het een zwaard’ en dat het ‘onderdak’
van deze bundel ‘met bloed gekocht’ is. Poëzie, met andere woorden, waar
wat van afhangt; een taal waarin je steeds opnieuw wil onderduiken; een werk dat
beloond moet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten