maandag 27 mei 2024

Inleiding op 'Archipel' van Geert Jan Beeckman door Eddy D'Haenens

 


Op zaterdag 27 april 2024 stelde Geert Jan Beeckman in 't Kasteeltje in Denderleeuw 'Archipel', zijn nieuwste dichtbundel voor. Eddy D'Haenens, Stadsdichter van Oudenaarde, zorgde voor een mooie inleiding. Hieronder lees je zijn inleidende tekst bij de bundel.


Goede avond beste mensen.

Wat is een archipel ?

Een archipel of eilandengroep is een landvorm die bestaat uit een ketting of tros van eilanden. Archipels bevinden zich vaak in open zee en zijn meestal vulkanische eilanden, die ontstaan langs oceanische ruggen of vulkanische hotspots.

Ik schakel direct naar Jeroen Brouwers : ‘Niets bestaat dat niet iets anders aanraakt’ onder meer thema van de poëziezomers van Watou – zoals ik het graag blijf noemen – zeker nu bezieler Gwy Mandelink overleden is na een leven vol passie voor poëzie.

Deze uitspraak van Jeroen Brouwers was het thema van het ‘Kunstenfestival Watou 2019 – zoals het nu heet  - en is onmiskenbaar ook het leidmotief en de ziel van deze nieuwe bundel van dichter Geert Jan Beeckman – en dit via een nieuwe  verzameling taal virtuoze en meermaals gelaagde gedichten waarvan hij steeds opnieuw blijk geeft – ook nu weer. 

1. Archipel 

Met Archipel heeft Geert Jan Beeckman een bundel geschreven die haaks op de tijdsgeest staat – zijn gedichten gaan immers over de verbanden en gelijkenissen, de overeenkomsten tussen mensen – al leven we dan op onze eigen eilanden zoals de titel suggereert, samen vormen ze de archipel van ons bestaan. 

Dit terwijl de huidige tijdsgeest er juist op gericht is het tegenovergestelde, de zogenaamde verschillen te benadrukken, het afbakenen van de eigen levens, eigen landen, eigen identiteiten. Ondermeer in sociale media maar ook in de reguliere pers met het scoren via clickbaits – het klik - aas voor de steeds verwarder wordende mens – zijn we eigenlijk met elkaar verbonden terwijl dat medium paradoxaal model staat voor de benadrukking van onze verschillen onder het mom van de sacrale parabel van de vrije meningsuiting op elk maatschappelijk vlak. Uiteraard mag ieder zijn eigen heiligdom koesteren en om even de parabel van de talenten te gebruiken : zijn giften – wat zij of hij vanuit sociaal, genetisch, energetisch potentieel gekregen heeft – te laten groeien en bloeien.

Anderzijds kan dit nooit een reden zijn om afwijzend, vooringenomen of onverschillig te staan tav de anders voelende en denkende.

Neen, dan wil Geert Jan Beeckman met zijn nieuwe bundel ’Archipel’ het onbetwiste introspectieve dat in ons huist vertalen naar de verbintenissen, de gemeenschappelijkheid van de mensen in dit ondermaanse. Stel dat de oceanen verdampen ook rond de archipel – wat in deze tijden geen psychotische nachtmerrie is – dan zullen we kunnen zien dat al de individuele eilandjes in feite een onmiskenbaar geheel vormen. Maar best wachten we daar niet op - dat besef kan eerder realiteit worden.

Natuurlijk koestert iedereen zijn eigen eiland naar eigen vermogen, dat komt ook naar voor in de bundel, een soort koestering van het eigen heiligdom. 

Maar dat kan nooit een reden zijn om afvallig, ongeïnteresseerd of onverschillig tegenover de ander te staan, de anders denkende, de anders levende.

Het creëert een eenzamere, een ongevoeliger wereld, zonder veel empathisch vermogen en verlangen. 

Neen, dan wil de dichter  met deze bundel het onbetwiste introspectieve, dat zeker huist in ons, poëtisch vertalen naar de verbintenissen tussen de gemeenschappelijke mens en plaatsen toe. 

Niet dat hij hiermee moralistisch uit de hoek wil komen, maar wie goed leest vindt daar wel sporen van terug. Tenslotte zijn wij allemaal van vlees, bloed en hoofd. 

Zeker in deze tijd gaapt een grote kloof tussen de kennis van wat ons verbindt en de mens die zich liever laat verleiden tot het oppoken van de verschillen, alsof die eigen verschillen onoverbrugbaar en niet meer te herstellen zijn. 

Het breekt een soort angst open voor de confrontatie met het eigen zelf en het ik, die ook alle andere ikken zijn - een ik dat deels ook vloeibaar is. Veiligheidshalve vluchten velen liever in wat het eigen gelijk bestendigt, het soort waanwaarheden waar ze zich aan vastklampen en waar nieuwe boosdoeners garen bij spinnen. 

Zelfreflectie is niet meer van deze tijd, alles moet wijken voor de tirannie van een massa die opgesloten zit in het kollosale hok  waar zij zich met veel graagte laten instoppen.

Misschien is angst hier wel de drijfveer - in deze tijd waar in tegenstelling tot 50 jaar geleden alles vloeibaar , fluide is geworden. Waar vinden we nog authentiek houvast , is een belangrijke vraag van deze tijd?

Even de dichter aan het woord :

‘ Het voordeel van een diep hart is
Dat je met ogen een engel krijgt
Tijdens de roekeloze tederheid
Die geen warmte spaart maar toch wil genezen.

Zeker op een eiland waar het veilig is kwetsbaar te zijn
Is een duizeling van overgave
Ons nooit aangeleerd. ‘

Dus ja - de dichter schrijft niet zomaar vrijblijvend. 

Is ‘Archipel’  nu een soort van politieke bundel?  

Dat laat  de dichter in het midden. Vooral een dichter hoeft niet steeds zijn werk te verklaren - ‘lees wat er staat’ is de uitnodiging.. 

Wat ik lees is dat deze gedichten centraal staan in het hier en nu , al gaat er dan verleden en toekomst overheen.  En het is niet omdat een mens terugplooit op zichzelf, wat nogal aanwezig is in deze bundel, dat hij geen aanspraak kan, moet, of wil maken op een ander mens.  

Mensen hebben in deze tijden de neiging de andere mensen, om welke reden dan ook, weg te moffelen of naar de periferie van het bestaan te duwen, terwijl iedereen deel uitmaakt van een centrum waarin wij leven. Tenslotte zitten wij allemaal in het proces tussen leven en dood. Wie naar de ander zoekt en reflecteert, wie bij machte is zich in de ander te verplaatsen en in te leven, blijft hopen en bestaan en vervolledigt hiermee ook zichzelf. 

Net zoals poëzie dat doet. 

In die zin kent deze bundel wel een maatschappelijke inslag.

Helaas is zoals gezegd daarnet - zelfreflectie niet zo van deze tijd. Allerlei krachten zorgen ervoor dat we zonder het soms goed te beseffen ergens in een hokje laten opsluiten dat ons een identiteit probeert te geven, een streling of schouderklopje voor ons Ego, ook via allerlei  brood en spelen voor die kartonnen identiteit. Het is een enorme uitdaging om echt vrij te zijn en te blijven : ook vrij om in mening of visie te evolueren in connectie met de wereld rondom ons. People are strange zoals Jim Morrisson het verwoordde..terwijl we uiteindelijk allemaal bewegen in een identieke weg tussen geboorte en dood- dat hebben we alvast als bindmiddel.

En dat staat het terugplooien op zichzelf , zeker aanwezig in deze bundel van Geert Jan Beeckman, niet in de weg. Reculer pour mieux sauter - dat is het uitgangspunt

Net zoals de poëzie van Geert Jan dat doet. 

Deze dichter is geen wereldvreemd wezen – au contraire.

En heb geduld - vier ook de traagheid - pleit de dichter : 

‘In gedichten mag je begrijpen even uitstellen.
Maar niet het ballet van de vlinder
Niet het zingen dat op wijn wordt gezet.
Het gebeurt nu schrijft de dichter
Ook wat langzaam is en voorspeld.’

In de schriftuur schrijft de dichter ook vaak in de wij vorm – om het gedicht los te weken van zijn maker en open te stellen voor alle lezers, die het gedicht kunnen voltooien, integreren met eigen verbeelding . Dus ook in de schrijfvorm zoekt de dichter verbinding al is het vertrekpunt een eigen archipel eiland van bestaan.

2. Taal           
                                                                          
En dan daarbij aansluitend – iets meer over taal an sich – en de taal van de dichter , de dichter Geert Jan Beeckman in het bijzonder.  

Dagelijks stelt Geert Jan vast dat onze taal soms tekort schiet om de dingen te benoemen. Men zegt een bed, een tuin, een huis, een straat, maar dat ligt allemaal binnen de grenzen van onze dagelijkse taal. Is die taal wel de ‘waarheid’ van de dingen? En is de honger naar die ‘waarheid’ niet groter dan de taal waarmee we het moeten doen?

Is taal geen onbeholpen poging om alles te benoemen en er dan verder niet hoeven over na te denken – te voelen. 

De dichter : 

Wij hebben geen engelen op voorraad

Noch godenkinderen met een gave huid

Wat wij hebben is het onzegbare.

Het zwijgzame naast de ingehouden adem.

Prijsgeven laat een wereld op zich wachten’

En even terzijde : wat met die vele verschillende talen ook en hoe die onze identiteiten mee maakt en oriënteert en ook afzoomt. In wetenschappelijk onderzoek blijkt dat taal een belangrijk element vormt in hoe iemand zijn identiteit omschrijft en we krijgen door taal dus ook verschillende identiteiten. Is daar iets overbruggends in te vinden is opnieuw de verdere vraag.  Drukt’ gifted ‘ beter uit wat het wil tonen dan het Nederlandse ‘getalenteerd’ . Dekt ‘sehnsucht’ niet beter de lading dan ‘melancholie’. Anderzijds – is het Nederlandse woord ‘goesting’ niet veelomvattender dan de equivalenten in andere talen ? 

Benoemen heeft consequenties is ook hier het punt. De Engelse term gifted drukt bv beter uit dat we een ‘talent’ gewoon gekregen hebben - wat noopt tot meer nederigheid. 

Is taal dus ook beperkend – kan taal anderzijds realiteiten of fantasieën of dromen verhelderen en welke taal dan ?

Even terzijde vanuit de taalwetenschap : Een nieuw paradigma is noodzakelijk, met meer aandacht voor taal in context: voor (taal)sociologie dus. Ook de nieuwe aandacht voor meertaligheid in het taalonderwijs vraagt om een taalsociologische blik. Dat gebeurt onder de noemer van taalbewustzijn, language awareness. Taal (ook) zien als sociaal en cultureel aangeleerd gedrag, veronderstelt grotere aandacht voor de identiteit van taalgebruikers: hun positie ten opzichte van andere taalgebruikers. De ander zien en andermans taal begrijpen vereist niet alleen goed leren kijken en luisteren, maar ook empathie. Al langer weten we dat het lezen van literatuur empathischer maakt.

Zou die ultiem verhelderende taal  de poëzie zijn ?

Ik citeer Geert Jan even letterlijk: ‘Wat taal zegt is enkel een getuigenis van het zegbare'. Is het daarom niet merkwaardig dat net poëzie, die nochtans van taal en woorden wordt gemaakt en bedreven, wél toegang verschaft tot het onzegbare, als datgene waarover je niet kunt spreken, maar wel kunt tonen, oproepen, zichtbaar maken. Een woordkunst om ‘tonen’ gestalte te geven. Een woordgebruik niet om iets te zeggen maar om te tonen dat het er ook is.

Het gaat dus in poëzie, net als in andere kunsten, dus niet om menselijke betekenissen maar om de ‘on-menselijke’ wereld, die zich veel subtieler laat vatten.

Dat betekent dat je afstand neemt van de dagelijkse omgeving die binnen de taal van het ‘noemen’ vastzit. Dit alles komt voort uit het verlangen om te weten wat ‘iets’ is, misschien een verlangen naar echte waarheid, los van alle beschrijvingen, los van alle menselijke invullingen. Misschien op zoek naar het grotere dan dat wat menselijke waarheid is. Het onzichtbare wat denkbaar, maar niet zegbaar is. Een idee van een wereld, maar waar wij niet het vermogen toe hebben, er , zonder een voorbeeld van te geven.

Ik schuif even door naar het begrip ‘Esoterie’ zonder daardoor onze wetenschapsscherprechters van Skepp wakker te maken, ook los van de platitudes rond die inhoud  . Esoterie is kennis die slechts voor ingewijden,geïnitieerden toegankelijk is, dit in tegenstelling tot exoterie waarvan de informatie en kennis voor iedereen verifieerbaar en toegankelijk is. 

Veel levensbeschouwelijke stromingen en genootschappen beroepen zich op een dergelijke vorm van kennis die zowel het individu als de kosmos betreffen en ontwikkelen hierbij een eigen leer en methodiek. Esoterisch, occult en arcaan hebben gelijkaardige betekenissen en in de meeste contexten zijn de drie termen die onderling inwisselbaar zijn.

Het woord esoterie is afkomstig uit het Grieks en betekent het inwendige of het verborgene; dit in tegenstelling tot het begrip exoterie, dat het uitwendige of het openbare betekent. Esoterie bekommert zich dus over verborgen aspecten van de werkelijkheid, de niet zintuiglijk waarneembare aspecten, het wezen van de dingen. Dergelijke kennis staat dan ook haaks opnatuurwetenschappelijke kennis , die immers stoelt op waarnemingen, logica en verifieerbaarheid.

Is poëzie een sleutel voor het esoterische in die ruime betekenis - of meer - een onmiddelijke toegang voor iedereen, zodat ze niet langer voor ingewijden, geïnitieerden is  ? Ik gooi dit hier even in het midden - maar ik vermoed dat de dichter hier bevestigend knikt. 

3. Tot slot wil ik even afdalen in dat rijke universum van de dichter zelf – die zichzelf ook spiegelt aan andere door hem geliefde ‘toners’ uit de muziek en beeldende kunsten:

Camille Claudel, Berlinde de Bruyckere, Jezus Christus, William Turner, Marc Rothko , Saul Leiter, de free jazz van Nordmann, Panamarenko ,Chet Baker… en niet te vergeten Jim Morrisson die net als de dichter ‘The Doors of perception' aftast – en dat in die virtuoze taalexpedities van hem.

De dichter :

Over Berlinde De Bruyckere :

‘Ik weet ook zij hangt af van de Grieken.
Van de epische veldslagen om verdriet.
Van de aard om ons te vernietigen met graag zien.
Van aarde en tijd.
Straks doder dan onze resten ‘

Over William Turner : 

‘een dwalen met penseel om te ontsnappen
naar poëzie’ 

hier komt de dichter terug op het tonen van werkelijkheden, maar draait hij het om - de schilder wordt een dichter.

Over Jazz :

‘Het meisje en ik slepen natte straten mee.
Wij delen weggesneden klieren.
Een piano druppelt in. Verlies blijft het mooiste portret.
Zo mooi vinden wij de tijd nog net.’ 

Over Panamarenko : 

‘Zo moest vliegen aan de grond blijven
Omdat het anders geen kunst was.
Zo moest alle tijdelijkheid overbrugd worden
Met een verlangen.

Ik denk dat hij een pleidooi voor 

Deze poëzie hield :

Alles wat kind van de verbeelding vermag
Voor bij het zien dat je zag’

Over synesthesie - het verschijnsel dat wanneer een zintuig geprikkeld wordt , men ook gewaarwordingen van een ander zintuig ervaart.

‘Het tastbare is een uitdaging die nooit stopt.
Hoe gruwelijk of schitterend ook.
Hoeveel stilte er ook in hechtenis is genomen.
Hoeveel akoestische kleuren ook.
Er staat geen grenswacht aan het begrip’

4. Samenvattend 

In zes cycli laat de dichter ons achter op eilanden van de mens die samen de archipel vormen van zijn bestaansbesef.

Een besef waarin hij het woord afstaat aan het voelen, het zien en hetzijn, aan de tijd en het object.

Een besef dat met het zintuiglijke speelt en een filmische en fotografische inslag kent waarbij gestuit wordt op het universele achter het paticuliere. 

Dit leidt tot gedichten die gelaagd en geladen zijn met het ik, het wij, met de pelgrimstochten van een poëzie waarvan de dichter getuigt - tussen oerverlangen en gemis, tussen vervreemding, bezwering en ontroering, tussen leven en dood.

Hierbij wordt de lezer misschien aangeraakt door datgene wat hij misschien nooit eerder ten volle heeft beseft.

Beste mensen, Archipel is een bloedmooie bundel die uitnodigt om het diepste in jezelf en dat in anderen te verkennen en te herkennen, zo te verbinden.

Is de dichter Geert Jan Beeckman een tedere anarchist – zeker – hij legt zich niet zomaar neer bij de maatschappelijke en andere gietvormen allerlei en hij doet het liefdevol en met klasse.

Ook is hij een dichter die voorbij zijn eigen sublieme dichterschap kijkt en boldly goes when no man has ever gone before. Gaat u mee ? Dan moet u Archipel lezen. 

Ik eindig met een laatste citaat van de dichter :

‘Zeggen dat het ooit een gave was
Iets met fluisteren te verdedigen’


© Eddy D’Haenens
Denderleeuw, zaterdag 27 april 2024.

Stadsdichter Oudenaarde



Eddy D'Haenens

Geert Jan Beeckman






Geen opmerkingen: