woensdag 27 januari 2021

Patronen - Steven Van Der Heyden

Ze is nooit trouw geweest aan een plek of iemand
nooit was iets voor altijd, toch leerde ook zij niets
uit de fouten van haar moeder, om geen liefde te verwachten
van mannen als schaduwen, splinters in haar borstkas

Altijd weer diezelfde signalen van haar lichaam
dat haar opeiste, het soepele ritme van haar heupen
waarmee ze hun hongerig vlees bedwong
haar mond die niet afwees maar ook niet opzocht

Het liefst bleef ze binnen de grenzen van haar huid
nestelde ze zich in de holte van een oksel, het deed er niet toe
wat onderweg gebeurde, nooit liet ze iets van zichzelf achter
haar lichaam hield stand


© Steven Van Der Heyden




dinsdag 26 januari 2021

Thermaalbad - Steven Van Der Heyden

een klokloze ruimte geeft toegang tot
een ondergrondse wereld, levend middelpunt
water is er ruikbaar, warmte voelbaar
hier komen mensen die weten dat ze een lichaam hebben

vrouwen gescheiden van mannen
in functioneel naakt, laten licht en geluid achter
op gelakte banken stapels badspullen, trofeeën
die hun aanwezigheid bekronen

lijven in wandvullende spiegels omhullen zich
met stoom, maken een verloren indruk
dompelen zich onder in helend water, slaan
met soepele gebaren handdoeken om hun schouders

woorden spoelen weg in afvoerputjes
hun afwezigheid, een gemeenschappelijke taal
in de stenen het gefluister


© Steven Van Der Heyden




maandag 25 januari 2021

De vijfde poëzieprijs van VTB-Holsbeek gaat naar Johan Clarysse

Zaterdag laatst werden de laureaten bekendgemaakt van de 5°Poëziewedstrijd van VTBKultuur-Holsbeek. 

De derde prijs ging naar de ‘onvermijdelijkeRik Dereeper die aan het ondertussen wel

erg langgeworden lijstje van zijn vermeldingen en prijzen bij deze nog een fraai elementje toevoegt. Wat graag zouden we van deze man die verleden jaar nog met het gedicht ‘De kennisboom voorbij’ de prijs van het Poëziepad A tot Z kreeg en in 2012 bekroond werd met de derde prijs in de fameuze Turing/Gedichtenwedstrijd, ’s een volledige bundel zien verschijnen!
De tweede prijs was voor Hedwig Du Jardin. Van haar verscheen verleden jaar bij Uitgeverij P de debuutbundel Licht & traag & diep

Johan Clarysse, een man die in de voorbije jaren vooral naam maakte als talentvol schilder en plastisch kunstenaar krijgt voor het gedicht “Er is geen daarom” de eerste prijs. De Bruggeling die sinds geruime tijd ook poëzie schrijft werkt aan een debuutbundel en publiceerde verleden jaar hier op de bladzijden van De Schaal van Digther drie plastisch geïnspireerde gedichten.  

Van een van de eervolle vermeldingen, nl van Steven Van der Heyden publiceren we op ‘de Schaal van Digther’ overigens de komende dagen vier nieuwe gedichten. 

Tien gedichten van de in het totaal 139 inzendingen werden bedacht met een eervolle vermelding: 

- Mijn nieuwe buurman spreekt –Jean-Paul Rosenberg
- Ontaarding–Kenneth Swaenen
- Door de schutting–Hein van der Schoot
- Wanneer de avond helder is–Frank Van Den Houte
- Flatneurose–Martine van der Reijden
- Buurmeisje–Onno-Sven Tavernier
- Aan mensen zit een aflopende kant –Steven Van Der Heyden
- Kinderdromen–Hester van Beers
- Overburen–Hannie Massuger
- Een buurman van glas –Gino Dekeyzer 

Extern:
Rik Dereeper thuissite
Hedwig Du Jardin bij Uitgeverij P
Johan Clarysse thuissite

Alles over de poëzieprijs lees je op de site van VTBKultuur-Holsbeek. En via deze link kun je ook een bundel met de beste inzendingen downloaden.

Bundel met de beste inzendingen-pdf.












 

 

 

Johan Clarysse - Laureaat 5° Poëzieprijs VTBKultuur-Holsbeek
(© foto Paul Rigolle)



vrijdag 22 januari 2021

donderdag 21 januari 2021

Sadist - Kees Godefrooij

Zij is een sadist, zo is ze geboren
ze speelt de machtskaart, belazert haar man
zal dus je nachtrust hartgrondig verstoren
hier valt de bijl op een veel hoger plan

ze geeft je de wind ook snoeihard van voren
seksen met haar – want dat komt er dan van –
zou Eros zelve ten zeerste bekoren
pijn en genot zijn een wonderlijk span

geestrijk verzwolgen, hardvochtig bedreven
die woedende blik waarmee ze dan zegt
je bent hier teveel, verdwijn uit mijn leven!

een kind is ze soms dat speelt met d’r vlecht
jij bent die dame totaal om het even
want zij, de muze … is godzijdank slecht!


© Kees Godefrooij


 




 


woensdag 20 januari 2021

Masochist - Kees Godefrooij

Van de vier vrouwen die hem frequenteren
heeft hij het liefst de deerne die hem haat
met haar korte lontje en pauwenveren
van meet af aan was dat mokkel al kwaad

de andere drie kunnen hem niet deren
het gaat om die ene: zij die hem schaadt
hij hoopt nochtans van de goden te leren
waarom hij met haar juist smult van de daad

ze heeft hem vol vuur een paarmaal bereden
oh zoete furie die onlust uitstraalt
zo’n bloedtartend wezen, zelden tevreden

alsof ze op hem haar rotjeugd verhaalt
ze wortelt in wrok, verfoeit ook het heden
pepert hem in dat hij altijd maar faalt


© Kees Godefrooij








donderdag 14 januari 2021

De reis naar Italië - Frans Deschoemaeker

Met zijn zevenhonderd in kleine letter dicht bedrukte pagina’s is Le voyage d’Italie, dictionnaire amoureux van Dominique Fernandez een oeverloos boek. Naar de vorm, maar ook naar de inhoud, want ook het brede spectrum dat de auteur bestrijkt en zijn overstelpende eruditie maken het boek oeverloos. Of hij nu schrijft over zijn stokpaardjes (de Italiaanse opera, de schrijvers van de Mezzogiorno), over Pavese en Pasolini, over Piëmontese koekjes, over baroktuinen en uit marmer gehouwen mannelijk naakt, of over de Goddelijke Erectie in de iconografie van Middeleeuwen en Renaissance, altijd weer zijn de beschouwingen van de Franse académicien en notoire efebenliefhebber erg persoonlijk, eigenzinnig, soms controversieel. Met de frisse blik van de flaneur trekt hij nonchalant en quasi terloops uitdagende parallellen en legt hij door niemand opgemerkte verbanden bloot. En af en toe gaat hij heerlijk kort door de bocht (La Sardaigne n’a fourni à l’Italie que des socialistes et des boxeurs).

Meer dan om het land, zijn geografie en zijn bewoners (of zijn keuken godbetert), is het Fernandez te doen om de Italianità, zoals ze uit de geschiedenis gegroeid is en in volksaard en cultuur tot uiting komt. Hierbij toont hij zich de volmaakte italianisant. Ik heb zelden empathischer bladzijden gelezen over pakweg de Siciliaanse maffia, het masochisme van de Italiaan of zijn steriele trots, dan bij deze Fransman. Een boek om altijd bij de hand te hebben, als je het schiereiland aan gene zijde van de Alpen bereist, en zeker als in deze winterse dagen waarin de pandemie nog steeds woedt alleen de reis rond de kamer (de reis rond de bubbel) een verstandige optie is.

Mijn exemplaar is een handzame pocketuitgave van de éditions Perrin (Collection Tempus, 2004). Enkele bladzijden vertonen vlekken veroorzaakt door het zout van de Tyrreense Zee, en een inscheeppas voor de lijn Genua – Palermo op datum 12 september 2005 doet dienst als bladwijzer. Ik kocht het boek in een opwelling nadat ik er tijdens het vluchtig bladeren in de boekhandel een stukje over de dichter Sandro Penna in aantrof, alsof dit het waarmerk moest wezen voor de kwaliteit van het boek.

Sandro Penna. Op het Nederlandstalige grondgebied gaan nu weinig belletjes aan het rinkelen. Net als Gerard Reve hield Sandro Penna (Perugia 1906 – Rome 1977) van matrozen en jongens van de militaire kapel (in smetteloos witte uniformen en met Grote Instrumenten), maar hij heeft die liefde oneindig subtieler en impliciet tot uiting gebracht. Doorgaans stelde hij zich tevreden met hun verre nabijheid, aan het water, op het openbaar vervoer of in het openbaar urinoir. Zijn verlangen bracht hij onder in breekbare en naar absolute zuiverheid strevende gedichten. Alhoewel de maatschappelijk onaangepaste en vereenzaamde dichter zich mocht verheugen in de waardering van prominente literatoren als Umberto Saba, Natalia Ginzburg en Pier Paolo Pasolini, rinkelden ook in Italië de belletjes lange tijd niet. Op latere leeftijd vielen hem belangrijke prijzen ten deel, maar ze konden de zieke en teruggetrokken dichter toen al niet meer uit de marginaliteit tillen.

Het zesde nummer (lente 1997) van het door Alain Delmotte opgerichte literaire tijdschrift Facture Baroque was integraal aan Sandro Penna gewijd. Bart Vonck schreef de inleiding en verzorgde de vertalingen. Hiermee behoren deze heren tot de zeer weinigen die Sandro Penna bij ons onder de aandacht gebracht hebben. Het nummer werd voorgesteld op 23 mei 1997 in de panoramische zaal van het chique Hotel Damier op de Grote Markt te Kortrijk. Het was in meer dan één opzicht een gedenkwaardige avond. Ten eerste: ik betrad voor het eerst de Damier, van oudsher een tabernakel van de Kortrijkse hoge burgerij, en de panoramische zaal stelde niet teleur. Ten tweede: het zou die avond over Sandro Penna gaan, maar tijdens de borrel was alleen maar Herman de Coninck, die de dag voordien op een stoep in Lissabon zomaar doodgevallen was, onderwerp van gesprek. Ten derde: er werden die avond ook gedichten van Penna in het Italiaans voorgelezen (zeer mooi, door een dame van wie men de naam op de uitnodiging vergat te vermelden, dit merk ik vandaag bij het raadplegen van de archieven). Die avond in de Damier besloot ik Italiaans te gaan studeren, die avond begon mijn Italiaanse reis voorgoed.

Overigens; Sardinië heeft Italië alleen socialisten en boksers opgeleverd, deze moet ik onthouden, om er bij gelegenheid die andere Sandro, een Waals familielid met Sardische stamboom, mee te confronteren. Ik verkneukel mij nu al in zijn sardonisch Putain! Je te tue!

© Frans Deschoemaeker

Uit: De waterlelies van Montparnasse, een werk in gestadige voortgang



 


 


maandag 11 januari 2021

Kluger Hans#40 zoekt teksten over (des)illusie

Open oproep: Kluger Hans zoekt inzendingen over (des)illusie

Het volgende nummer van literair tijdschrift Kluger Hans - #KlugerHans40 - staat in het teken van (des)illusie. Daarvoor kun je vrijuit verhalen of gedichten insturen!

"Het lijkt voor de hand te liggen dat literatuur iets met illusie te maken heeft. Als een goocheltruc creëert een schrijver met behulp van woorden een fictieve wereld, en de lezer wordt meegesleept in dit verhaal. Kan een tekst dan wel iets over het echte leven vertellen? En wat gebeurt er wanneer je deze fictieve wereld in je tekst systematisch onderuit begint te halen?"

"Anderen zullen misschien zeggen dat de bedoeling van literatuur net het wegnemen van illusies is, het doorprikken van de naïeve denkbeelden van de lezer. Verhalen en gedichten kunnen een nieuw licht werpen op de wereld, je op een andere manier naar het leven doen kijken.
.../...

Open oproep voor #40 ‘(des)illusie’.
Deadline: vrijdag 19 februari 2021.

Meer info:
Nieuwe garde
Kluger Hans: Open oproep

zondag 10 januari 2021

bij de buren - Claire Soeteman

Bij de buren slaapt de kat al in de bloembakken
en tellen ze de lichte uren die ver over bedtijd gaan
zo een avond dus

hier neigen we zwijgend naar de nacht gordijnen dichtgetrokken
focus op buienradar want het gras houdt het voor bekeken - fucking
ondankbaar sprietgedoe

maar voor de rest is alles goed met ons
dank u


© Claire Soeteman





zaterdag 9 januari 2021

ik wandel nog eens - Claire Soeteman

ik wandel nog eens met je mee maar ons verhaal komt niet op gang
denk ondertussen aan stenen die blijven drijven puimsteen was het
een steen die naam niet waardig volgens mij maar ik ben geen geoloog

Jij bent een spiegel waarin een blauwe maandag ademt probeer je
- fuck denk ik wat een mislukte poetische zin-
en beloof mezelf dat ik me later zal verkopen aan iemand die mij haat


© Claire Soeteman






vrijdag 8 januari 2021

te veel water is nooit goed - Claire Soeteman

te veel water is nooit goed zeg jij op het harde bankje
dat vakkundig is ingepland met uitzicht op het land
dat lager ligt

we denken aan de regen van de laatste tijd
en luisteren naar machines die achter de bomen bezig zijn

het is vandaag de eerste maandag van de maand
dan worden op het kerkhof de doden gemaaid


© Claire Soeteman


donderdag 7 januari 2021

Dingen die gebeuren - Guido Eekhaut

Ik weet niet, ze lijkt zestien of zo, maar het is zo moeilijk om de leeftijd van meisjes te raden, dus blijf ik voorzichtig en ik denk aan haar als een veertienjarige. Of jonger. Zolang er maar een veiligheidsmarge is. “Ja,” zegt ze, “ik ben Daphne.”
     “Je moeder wil dat ik je Engelse bijles kom geven. Mijn naam is John.”
     “Wel, John,” zegt ze op een overdreven volwassen manier, “ik weet echt niet of ik dat wel nodig heb, die bijles.” 


    Haar moeder drong er op aan en was zelfs bereid me een extraatje te betalen. Ik heb het geld nodig. Met boeken schrijven kom je vandaag niet rond. En de familie woont in een leuke buurt. Ze zullen wel poen genoeg hebben om een private leraar te betalen.
    “Laten we het proberen,” zeg ik. “Dan zien we wel.” 


    Ze trekt de voordeur helemaal open. “Nou, vooruit dan maar.” Het klinkt berustend. Ze valt niet helemaal voor de idee, maar is bereid het te proberen.
    Het huis is typisch hogere middenklasse: véél wit (de fiscale zonden moeten uitgewist worden), er staan hooguit twintig boeken in wat voor de boekenkast doorgaat (allemaal relevante werken, dus niks van mijn pen), en de enige echte kleur is die van een enorme ruiker bloemen in een glazen vaas op de salontafel.
     “De minnaar van mijn moeder,” zegt ze, wanneer ze ziet dat ik de ruiker heb opgemerkt. Daphne, misschien net geen twaalf, of toch al veertien. Erg korte jeans short, gespierde maar bleke kuiten en dijen, een geel T-shirt (net iets te krap, kleine borsten), donkerblond haar, heldere ogen.
    Haar moeder heeft dus een minnaar? En waar past haar vader dan ergens in het plaatje? Is die er misschien niet meer? 


    Daphne maakt koffie voor ons (erg sterk) en er zijn zelfs koekjes, zodat ik over huiselijkheid niet te klagen heb. We zijn ook alléén in het huis, en in de buurt lijkt de wereld stil te staan. Het gaat wel ver, wanneer haar moeder een man die ze nauwelijks kent in het huis toelaat, alléén met haar minderjarige dochter.
    Maar goed, hier zijn we dan, en we wijden ons aan de Engelse taal, waarvan ze alleszins de basis goed lijkt te kennen. We zitten aan de grote tafel beneden in de woonruimte (wat een goed idee is, want op haar kamer waag ik me liever niet). Haar schoolboeken lijken méér versleten dan ik verwachtte. Ze gebruikt een Atoma schrift voor de aantekeningen. Ik laat onregelmatige werkwoorden hun satanische dans beginnen. Taal tart vaak elke logica, en elke taal doet dat op haar eigen manier. Voor de student is het vaak een kwestie van uit het hoofd leren. Discipline, eigenlijk. Precies wat je in mijn vak ook hard nodig hebt. 


    Het is duidelijk niet makkelijk voor haar. De jeugd kent weliswaar genoeg Engels en gebruikt al op jonge leeftijd de rudimentaire vormen van die taal dankzij games, video, sociale media — maar hier gaat het om de literaire, de officiële taal. Er is een onderscheid. Ze moet nog leren denken in het Engels, dat ook.
    Het valt me op hoe rustig de omgeving is. Er is buiten geen beweging te zien, behalve van wuivende boomtakken. Die hebben iets hypnotisch.
Een grote, witte kat sluipt de woonkamer door. Er is dan toch nog een bewoner in het huis. Daphne negeert het beest. “Heb je nog meer voorbeelden voor me?” vraagt ze. Ze heeft het over de onregelmatige werkwoorden. 


    Dan zegt ze, zonder enige logische overgang: “Vorige week werd de buurman hiernaast vermoord.”
    Ze laat het zo vanzelfsprekend klinken, alsof het om een alledaags feitje gaat. Een buurman werd vermoord. Waarom? Wat was voor zover bekend het motief? En is de moordenaar gevonden? Ik las daar niets over. Zoveel moorden gebeuren er toch niet in deze stad? Op z’n minst een echo zou mij bereikt hebben.
     “De politie lijkt niets te weten,” zegt ze. Het onderwerp lijkt haar nauwelijks aan te belangen. Toch begint ze erover, dus wil ze me iets zeggen. 


    We laten de dode buurman aan zijn lot over ten voordele van Engelse grammatica. Ze vordert gestaag, al moet ik haar aanporren. Af en toe lijkt ze afgeleid door iets in de tuin, hoewel ik daar niets zie. Haar ouders zijn duidelijk adepten van de wilde tuin. Wat er groeit, wordt grotendeels aan z’n lot overgelaten. Sommige mensen vinden dat een verschrikking. Ze willen een tuin die helemaal onder menselijke controle valt. Persoonlijk heb ik daarover geen opinie. Ik woon in een flat en hoef geen tuin, en ik heb zelfs geen kamerplanten. Wil ik de natuur, dan vind ik wel een park of een bos.
    Na iets meer dan een uur sluit ik de boeken weer. Ze maakt vorderingen, maar de weg is nog lang.      Wanneer laat ik haar kennis maken met Shakespeare of met James Joyce? Niet zo meteen. Binnen enkele jaren. Joyce, zo vermoed ik, zal wel helemaal onbereikbaar voor haar zijn.
Bij mijn vertrek duikt de witte kat naast haar op. Samen staan ze bij de open deur, en kijken mij achterna.

    Haar moeder ken ik alleen van aan de telefoon. We hebben elkaar nooit in levende lijve gezien. Ze betaalt me met cash in een enveloppe, die op bijna mysterieuze wijze in mijn brievenbus belandt. De instructies zijn duidelijk: twee keer per week geef ik Daphne les. Dat doen we acht weken of zo. We zien wel hoe snel ze vooruitgang maakt. 


    Het valt me moeilijk om te begrijpen wat Daphne mij vertelt. Is de buurman vermoord, of is hij alleen maar overleden? Is hij overleden, of is hij alleen maar verdwenen? De situatie lijkt mij helemaal niet duidelijk. Het is alsof Daphne zelf niet meester is van haar eigen taal. Met het Engels daarentegen schieten we goed op. Het vergt inspanningen, maar ze is bereid die te leveren.
    Het huis en de tuin blijven onwezenlijk rustig. Ik heb bijna de indruk dat Daphne hier alléén woont, met de witte maar nog steeds naamloze kat als enige gezelschap. In de tuin groeien grote witte bloemen van een soort die ik niet ken (maar ik ben helemaal geen kenner) en die ik er een week eerder niet zag.     

   Het lijkt me opmerkelijk dat bloemen zo snel verschijnen, bijna uit het niets (maar ik ben geen kenner). Het opmerkelijke is dat al die bloemen naar het huis gekeerd staan. Ze observeren het. Of het is hun bron van energie. 


De witte kat is er ook weer, en ze beweegt zich bijna onmerkbaar van de ene kamer naar de andere.
    “Is je buurman al terecht?” vraag ik, tussen enkele oefeningen door.
    “Nee. Hij is niet teruggekomen. En hij is niet de enige,” zegt Daphne.
De enige? Wat bedoelt ze?
    “De buurvrouw aan de andere kant is ook vertrokken,” zegt ze, bijna achteloos.
Vertrokken? Het is een eigenaardige woordkeuze. “Bedoel je dat ze ook dood is? Werd ze vermoord?”
Daphne perst haar lippen samen. “Er wordt allerlei beweerd.”
    “Maar als ze dood is, of vermoord, of alleen maar vertrokken, weten de mensen uit de buurt dat toch?”
    “De mensen weten niks, John,” zeg ze, en plots klinkt ze moe. Ik kijk op mijn horloge. Ons uur is voorbij. Het ziet er niet naar uit dat ik vandaag het raadsel van de buurvrouw ga ontsluieren. De dagen erop zoek ik naar nieuwsberichten. Er is niets. Nergens wordt er gewag gemaakt van dode, vermoorde of verdwenen buren van Daphne. Ik weet wat het is: ze verveelt zich, ze wil indruk op me maken, ze bedenkt maar wat om haar leven inhoud te geven. Ze is gewoon een adolescent met teveel verbeelding. Een verbeelding die misschien teveel van haar vergt, zo bleek en teer als ze is. Ze verbeeldt zich dode mensen en moet die verhalen dan aan mij kwijt. Ik moet haar vertellen dat dit moet ophouden. Dat ze zichzelf daarmee alleen maar kwelt, en er niets bij wint. 


Maar bij de volgende sessie spreek ik er haar niet over aan. Ze vermeldt ook geen nieuwe dramatische gebeurtenissen meer, maar concentreert zich op de lessen. Ze lijkt echter te vermageren, en ik zet er haar toe aan enkele beschuiten bij de koffie te eten. Dit is het minste wat ik voor haar kan doen.
Haar kennis van de Engelse taal vordert gestaag. In de tuin zie ik steeds meer van die witte bloemen. De witte kat sluipt door het huis maar lijkt nooit buiten te komen. Een enveloppe met geld belandt stipt in mijn brievenbus.

Soms wil ik bij het ontbijt een omelet, soms een gewoon gekookt eitje. Er mag dan een sneetje brood bij, met boter. Ik ben een man van eenvoudige gewoonten. Over de naam van Daphne’s kat denk ik nog na. Soms heb ik de indruk dat ze me de naam van het beest eerder al noemde — maar ik kan het me niet herinneren. Het blijft dus een anonieme kat.
    In de straat passeert een zwarte bestelwagen met twee mannen voorin. Ze stoppen bij een huis verderop en gaan daar naar binnen. Ze hebben blijkbaar zelf een sleutel. Misschien wonen ze daar. Wanneer ik vertrek, is de bestelwagen er niet meer. 


Net zomin ken ik de naam van die witte bloemen. Daphne kan me daarmee misschien helpen, maar ik vraag er niet naar. Ze vertelt me dat een jongeman twee huizen verderop verdween. Of misschien is hij dood. Ook nu weer is zijn lot onduidelijk, toch voor zover Daphne aangaat. Mensen verdwijnen, er is iets aan de hand. Ik zou in de buurt kunnen rondvragen naar wat er met die mensen gebeurde, maar wanneer ik hier arriveer, zie ik niemand. Daphne heeft het verkeerd voor: iedereen is dood of verdwenen. De hele wijk. 


    “Komen er nooit vogels in de tuin?” vraag ik na enkele oefeningen, die ze met succes maakt.               
    Binnenkort heeft de Engelse taal nog maar weinig geheimen voor haar.
    Ik kijk naar de besloten tuin, met de overweldigende witte bloemen.
    “Het is niet echt een tuin,” zegt Daphne.
    Ik moet haar vragen wat het dan wel is, maar ik heb het gevoel dat de wereld te complex wordt wanneer ze me daarop een antwoord geeft.
    De witte kat miauwt naar me, uitdagend. Ik mag niet te ver gaan. Ik mag net zover gaan als Daphne me toestaat.
    “Waarom verdwijnen al die mensen?”
    “Omdat ze overbodig zijn.” Ze zegt dat zonder passie, alsof het vanzelfsprekend is. Overbodig.
    “Er zijn er nog acht miljard,” vervolgt ze. 


Ze heeft een simpele rekensom gemaakt. Acht miljard mensen, dan mis je er niet een paar, of een paar tientallen.
    Wat als binnenkort de hele straat verdwenen is — alle inwoners? Wat gebeurt er dan? Iemand moet toch achterdochtig worden. Er zal politie komen, en er volgt een gerechtelijk onderzoek. De kranten pakken er breed mee uit. Er is een mysterie, en daar houden kranten van.
    “Wanneer kan ik met je ouders praten?” vraag ik.
    Ze fronst naar me. “Waarom wil je met mijn ouders praten?”
    “Omdat ze mij betalen voor de lessen en dus misschien willen weten of je vooruitgang maakt.”
   “Misschien kan het hen niets schelen.” Er klinkt insouciance in haar stem. Die past niet bij haar leeftijd.
“Ik ben er zeker van, Daphne,” zeg ik streng, “dat ze heel bezorgd om jou zijn. Anders deden ze de moeite niet om mij in te huren.”
“Het is alleen maar geld,” zegt ze. “Het heeft geen belang.”
“Jij hebt er niet voor moeten werken,” zeg ik, en het klinkt nutteloos verwijtend. Het is ook zo bedoeld. De kat zit op een afstand naar ons te kijken. De kat, die precies dezelfde kleur heeft als die overvloedige bloemen buiten. “Ze willen dat je slaagt in het leven. Dat is de zorg van ouders.”
Maar wat wéét ik? Ik heb zelf geen kinderen.

Soms heb ik de indruk dat ik niet hier ben om Daphne Engels te leren. De ware betekenis van mijn aanwezigheid ontgaat me echter. Heeft ze gezelschap nodig, tijdens de lange afwezigheden van haar ouders? 


Al die tijd heeft de vaas met bloemen op de salontafel gestaan. Ik vermoed dat het niet steeds dezelfde bloemen zijn, maar dat er af en toe nieuwe voor in de plaats komen, want ze zien er altijd vers uit. Wat zei Daphne ook weer, die eerste keer? Dat de bloemen afkomstig zijn van de minnaar van haar moeder?
    Een minnaar. Dat is interessant. Onzichtbare ouders, onzichtbare buren, en een even onzichtbare minnaar. Maar ergens op de achtergrond spelen ze ongetwijfeld een rol.
Misschien moet ik kritisch zijn over wat Daphne mij vertelt. Elk woord een leugen. Elke blik een fantasie. 


Ik probeer het nummer terug te vinden wat mij belde, het nummer van haar moeder, om de details te regelen en afspraken te maken. Een mooie stem, iemand die meteen terzake kwam, die geen nood had aan franjes. Ik wil haar nu bellen, om meer te weten te komen over Daphne en over de familiale situatie, hun afwezigheid, en wat er nog van me verlangd wordt. Het nummer is echter uit het geheugen van mijn telefoon verdwenen. Dat is vreemd. Dat is ook ongewoon. Maar het is niet anders.

We naderen het einde van onze samenwerking. “Ik kan je nog veel meer leren, maar hiermee kan je wel aan de slag,” zeg ik haar. Het is de laatste les. Haar moeder belde me niet meer. Het zal dus een afscheid zijn, Daphne en ik. Vreemd genoeg kwam ik nog steeds niet te weten hoe oud ze nu werkelijk is.
   “Er is nog veel te leren,” zegt ze. 


Vandaag opnieuw viel het me bij mijn aankomst op hoe verlaten de hele straat is. En zelfs in de naburige straten zag ik niemand. Daphne maakt echter geen melding meer van verdwijningen of moorden. Dat deed ze tijdens de meest recente bezoeken ook niet. Het fenomeen is vanzelfsprekend geworden. 


In de tuin hebben de witte bloemen bijna alle planten overwoekerd. Het zijn parasieten, zoveel is duidelijk. Ze nemen alle plaats in beslag, en de rest van de planten en bloemen kwijnt weg.
   “Dus je komt niet meer terug,” zegt ze.
    De kat kijkt me verwachtingsvol aan.
    “Tenzij je ouders dan willen,” zeg ik.
    Ze blikt even opzij, richting de tuin, alsof daar iemand staat. Ik volg haar blik, maar de tuin is leeg. Er is niemand. Het hele huis is leeg, op ons na, en de kat.
    “Je komt weldra weer terug,” belooft ze. 


   Aan de deur zegt ze weinig. Ik stap naar buiten, richting mijn auto, en vertrek. Zoals eerder zijn de  straten verlaten. Een stille en verlaten buurt. Ik rijd verder en bereik het zakendistrict. Dat is ook verlaten. Geen voertuigen, geen voetgangers. Het is het drukste uur van de dag, wanneer de meeste forenzen weer naar huis gaan. Maar er is niemand te bekennen.
    Ik stop de auto middenin een kruispunt en stap uit. 
    De hele stad lijkt verlaten. Ze is stil. Er is niets te horen.
    Grote trossen witte bloemen kruipen tegen de gevel van een flatgebouw omhoog.


© Guido Eekhaut


Guido Eekhaut schrijft romans en kortverhalen in het Nederlands en het Engels, in verschillende genres, ook voor jongvolwassenen. Hij kreeg de Prijs van de Stad Brussel en de Hercule Poirot Prijs, en werd genomineerd voor de Gouden Strop en de Diamanten Kogel.






vrijdag 1 januari 2021

Gelukkig nieuwjaar!

De volledige redactie en de vrienden van De Schaal van Digther wensen jou & jullie voor 2021 (en voor alle jaren die komen) een mooie, creatieve en niet te stuiten reis in de taal!


maandag 21 december 2020

De tien beste Nederlandstalige studieboeken van het voorbije rampjaar 2020 - Hendrik Carette

Te vinden of te bestellen in de betere boekhandels voor gevorderden.

1. De vreemde lus, ondertitel ‘Over bewustzijn en het verbond tussen wetenschap, kunst, filosofie en mystiek’, door André Klukhun, Amsterdam: Koppernik, 269 pp.

2. Oefeningen in genot, ondertitel ‘Liefde en lust in de late middeleeuwen’, door Herman Pleij, Amsterdam: Prometheus, 434 pp.

3. Het Ridderspoor, over Willem Elsschot, door Johan Anthierens, met een woord vooraf van Stijn Tormans, tweede druk, Antwerpen: Polis, 277 pp.

4. Een danser in de sneeuw, essays, Gaston Durnez, Leuven : Uitgeverij Davidsfonds, 271 pp.

5. Nicolas Bourgeois en Frans-Vlaanderen, ondertitel ‘Confidenties in het Olmkasteel’, Wido Bourel, Roeselare: Uitgeverij ID, 183 pp.

6. Dichters leiden de dans, ondertitel ‘Liefde in de middeleeuwen’, Cas van Houtert, Utrecht: Uitgeverij IJzer, 444 pp.

7. Vetera et nova, opstellen en notities, Patrick Lateur, met een inleiding van Anne Marie Musschoot, Leuven: uitgeverij P, 213 pp.

8. De kuren van Komrij, Gerrit Komrij, samengesteld en ingeleid door Onno Blom, Amsterdam: De Bezige Bij, 299 pp.

9. Het glanzend zwart van mosselen, ondertitel ‘Autobiografie, Essay, Reisverhaal, Cultuurkritiek, 1980-2020, Oek de Jong, met zeldzame zwart-wit foto’s, Amsterdam: Uitgeverij Augustus, 745 pp.

10. Blijf bij ons, Bach, ondertitel ‘Het verhaal van een innige relatie’, Sigiswald Kuijken, met een CD, Tielt: Lannnoo, 246 pp.


© Hendrik Carette




zondag 20 december 2020

Enkel bewijs - Bert Bevers

Voor sommigen staat niets geschreven
tenzij ze het zelf schrijven. Blikken noch

blozen. Vermolmende vlaggenmasten
werpen schaduw op gezworen beloftes.

Met ingepakte stem kuieren hunkerende
gelovers in mirakelen. Ze komen er wel.


© Bert Bevers





zaterdag 19 december 2020

Verval - Bert Bevers

Afscheid klinkt als het brosse knappen
van de korst om verse broden. Decors

trillen achter weifelende geheimdragers.
Schamel is theater niet meer wat het is

geweest. Het is vol sluimerende moed
eigenlijk nooit geweest wat het is geweest.


© Bert Bevers





vrijdag 18 december 2020

Verdoffing - Bert Bevers

Profeten komen binnen waar en hoe ze
willen. Ooit is voor hese farizeeërs goed

genoeg. Slechts licht zuchten zij. Haastige
vrede volstaat hun. Dat de lankmoedigen

niet weten waar te schuilen laat hen koud.
Net als al die oorkondes vol verwachting.


© Bert Bevers





zondag 13 december 2020

Oviedo - Stijn De Man

Afwijkend is de lucht, haar kleur onherkenbaar
hoge rijhuizen, gevels omrand met potlood
de stad slingert, een decorstuk dat voorbijtrekt.

Een straatventer roept en verkoopt ik-weet-niet-wat
de kompasnaald draait door, mijn vingers slapen, zwellen
op benen van leem stap ik verder, depersonaliseer.

Ik wandel zonder draaiboek, merk niet dat ik onderweg
mijn luttele schetsen verlies. De volgende hoek wenkt.


© Stijn De Man




zaterdag 12 december 2020

Kinderen in het Louvre - Stijn De Man

Waar kijken die twee kinderen naar, door dit wagenwijde raam?
Ze roepen naar beneden, hun lach weerkaatst echo’s tegen de koninklijke gevels.
Geen ouders in de buurt, geen kwetsuren. Het meisje trotseert een galajurk,
witte sokken, schuine hoed. Tippen van tenen in een pijnlijke kramp. Naast haar,

boven de geboende parketvloer, plat op de buik op de hoge vensterbank
schommelt de jongen. Voeten en vrijheid van de grond. De waaghals verliest
geen evenwicht, geen kindertijd. Een schoenzool tikt de zoom van de rok aan,
laat slinks een zwarte veeg achter. Windstoot. Met een klap waait een deur dicht. 


© Stijn De Man


woensdag 2 december 2020

Hondsdol - Wim Vandeleene

De hond van de buurman was al een week vermist. Een bastaard. Gemengd bloed. Half pitbull, half Rottweiler. Niet bepaald een schoothond die in een handtas past en naar de enkels keft. De uitbraak was al langer voer voor geruchten. De buren gisten naar de oorzaak. ‘Was hij over het hek gesprongen? Had hij een gat in de haag gebeten? Had zijn baas hem verstoten? En wie zou het eerste slachtoffer worden? De vermiste ging kwistig over de tongen. 

Ook bij ons bleek hij een onvermijdelijk onderwerp. ‘Een gevaar op poten. Hij lust me rauw. Ik heb het gezien in zijn ogen.’ zei mijn vrouw jachtig, over haar toeren. ‘Een hond kan nooit een gevaar zijn’ zei mijn dochter die geen kwaad woord meer wou horen over honden en bij uitbreiding alle zoogdieren, weekdieren, bloemdieren, reptielen, insecten, amfibieën. ‘Honden zijn al even onschuldig als dolfijnen’ zei ze. Dolfijnen waren haar favorieten. Ze trok elke maand met spandoeken en strooifolders naar het dolfinarium in Brugge, het front in de oorlog van Bite Back, de dierenrechtenbeweging waar ze al jaren lid van was.

‘Jij hebt te lang naar die documentaire van Ted Bundy gekeken’ zei ik, om het gesprek een andere richting uit te sturen. ‘Die heeft hier totaal niets mee te maken’ zei moeder terwijl ze een croissant uit de ontbijtmand nam. ‘Hij was de casanova onder de seriemoordenaars’ zei ik. ‘Charme is verraderlijk.’ wist ze.

De volgende dag vond men het karkas van een konijn in de berm, de buik opengereten. Koren op de geruchtenmolen. Het nieuws ging van deur tot deur, een plaag die meer schade toebracht dan het onderwerp van de dreiging. ‘Als een hond bloed proeft … ’, riep de overbuurvrouw door het raam naar niemand in het bijzonder. ‘Wat dan?’ riep ik terug, in de rol van een leek. Ze sloot haar raam. Vorig jaar had ze haar man verloren aan pancreaskanker. Dat verlies had kortsluiting veroorzaakt. ‘Ze is veranderd. ’ zei mijn vrouw. ‘In welke zin?’ vroeg ik. ‘Ze zeurt minder dan vroeger.’ zei ze als een groot kind, ontwapenend eerlijk. Het nieuws over het dode konijn ging viraal. De hond werd zonder proces beschuldigd. ‘Waar is het vermoeden van onschuld? Wat wil je? Een DNA onderzoek?’ vroeg ik aan mijn vrouw, de openbare aanklager. Er ging een petitie rond tegen loslopende honden, getekend door een meerderheid, met een voorstel tot een boete voor de overtreders. Elke dag dat je hond niet aan de leiband liep, zou je een half fortuin ophoesten. Alleen poedels, golden retrievers en chiwawa’s waren vrijgesteld, omdat er in de buurt een hondenkweker was, met overwegend, jawel, die honden in zijn kennel. ‘Dat zijn zachtaardige rassen.’ zei hij op een vergadering van de werkgroep ‘Aan de Lijn’.

Marcel, de eigenaar van de vermiste hond bleef binnen wat de meesten beschouwden als een schuldbekentenis. Zijn enige uitstap was een wekelijkse trip naar de supermarkt en de apotheek in het dorp. Ook in de tuin verscheen hij niet meer, als een man in de rouw.

‘Kan je een hond voor de rechtbank dagen?’ vroeg mijn vrouw. ‘Nee’ viel mijn dochter hard in, die de laatste tijd haar zin voor humor wat kwijt was. Mijn vrouw had een fobie ontwikkeld voor honden en vlinders. Aan de andere kant had ze dan weer een zwak voor aaibare en uitheemse dieren, zoals stokstaarten en koala’s. Zeldzame katten droegen haar bijzondere voorkeur weg. In een impulsieve bui had ze eens de helft van haar eindejaarspremie gestort op een rekening van WWF, ten voordele van de voorlaatste sneeuwluipaard, omdat ze een ‘kattenmens’ was.

Uit angst voor de loslopende hond zag ze de sloten na van alle deuren en ramen. Ook het kantelraam op zolder, alsof de hond langs de regenpijp omhoog zou klimmen. In de kelder, het enige deel van het huis dat we nooit zouden verbouwen, zat een roestig luchtrooster los. Kan je er een ijzeren plaat voor schroeven? vroeg ze droog. Ik weigerde. ‘Ken je dat verhaal van de kameel en het oog van de naald?’ vroeg ik plagerig.

‘Jij neemt me nooit ernstig’ zei ze gewichtig. ‘Vorig jaar zat de kat nog vast in dat keldergat. Wat verwacht je van me?’ zei ik zo kalm en nuchter mogelijk. Ik mocht er naar raden. ‘Vind je het goed dat we ook de kat binnen houden?’ vroeg ze. Ik stemde daarmee in, op voorwaarde dat zij de kattenbakkorrels zou verversen. Na een korte onderhandelingsfase bereikten we ook over dat punt een akkoord.

Mijn vrouw belde die dag naar een vriendin die drie straten verderop woonde, met de vraag of ze ‘de wolf’ al gevonden hadden? ‘Overdrijf je nu niet?’ vroeg ik. De gelijkenis met een wolf was ver zoek.

Een overijverige wijkagent belde diezelfde dag aan bij Marcel en ondervroeg hem enkele minuten. Hij blies onverschillig in het deurgat met een hand in het haar. ‘Zal ik hem even roepen?’ stelde hij voor. Zonder het antwoord van de agent af te wachten, duwde hij hem zacht opzij, liep naar zijn oprit, bracht zijn handen als een hoorn voor zijn mond en riep herhaaldelijk de naam ‘Max!’ om. Een haas schrok op in het braakland aan de overkant en zigzagde in sprongen naar de spoorwegberm in de verte. De stem van de buurman was ook doorgedrongen tot in het huis van Dolf, de zoon van de notaris, die dit jaar voor het eerst kleur bekende en deelnam aan de verkiezingen. Hij liet geen kans onbenut om stemmen te winnen en maakte van Max een programmapunt.

‘Ik kan het niet helpen dat hij op de dool is. Hij bijt alleen schurken’. zei hij in een poging om aan het verhoor te ontsnappen en de wijkagent terug naar af te zenden. Om zijn punt kracht bij te zetten, keek hij alvast naar de Audi die de wijkagent slordig geparkeerd had op zijn oprit. ‘Ik zal je dan laten. Tijd is kostbaar’ vervolgde de buurman schalks. ‘Geduld. Ik ben nog niet klaar’ zei de wijkagent. ‘Reken maar dat hij niets doet. Max zou nog geen mug bijten. Jammer genoeg want ik ben gisteravond zelf nog gebeten door een mug.” Het leek een flauwe grap maar Marcel stroopte zijn mouw op.

Zie je die bobbel op mijn arm?’ De wijkagent wreef iets uit zijn gezicht, alsof hij uit een woestijnstorm kwam. ‘Ik heb weinig tijd. Je kan altijd nog het hospitaal bellen’ zei hij afgemeten en maakte zijn proces verbaal af.

Je mag jouw verklaring hier tekenen’ zei hij. Het kwam niet in hem op om de agent even binnen te laten en hem pakweg een kop muntthee aan te bieden. ‘We blijven binnen,’ zei mijn vrouw. Vandaag was er geen vlucht mogelijk. Gekooid in eigen huis. ‘Stel dat hij op de loer ligt in een struik’ zei ze. De loslopende hond hield haar in de ban. ‘Maak je niet zo druk. Dat beest wil gewoon wat meer ruimte. ‘Ik zal over je waken’ zei ik betuttelend. ‘Marcel heeft het niet onder controle. ’ zei ze. Daar had ze een punt. Sinds ik de buurman met een wichelroede in de tuin zag zoeken naar aardstralen, was de twijfel ook in mij gerezen.

Als zijn kaken dichtklappen mag je om genade bidden.’ Ze stond er met haar armen gekruist en keek schuin naar de grond. ‘Zullen we wat yoga doen? De asana van de loslopende hond?’ Ze ademde hoog. Alsof hij al in huis was. 


© Wim Vandeleene, 2020