Jan M Meier is een jong dichter. Een erg jong dichter. Dit mag een beetje
vreemd klinken, maar het is pas sinds 2017 dat hij regelmatig dichtbundels het
licht laat zien. Inderdaad, onder zijn echte naam Jean-Marie
Maes debuteerde hij in 1972 reeds met Figuratie , een beloftevolle
bundel die meteen werd bekroond met de debutantenprijs voor poëzie van de
provincie Oost-Vlaanderen, Toen bleef het stil, 45 jaar lang stil, op enkele
sporadische en tussentijdse gedichten na.
In 2017 dus, op 66 jarige leeftijd, verraste hij vriend en vijand met een nieuwe bundel Engelenspoor. Deze bundel stond grotendeels in het teken van het onverwachte verlies van een eigen kind. De bundel belichaamde een prangende, aangrijpende, poëtische verkenning van dood en vergankelijkheid. Dit zette meteen de toon voor een nieuw beginnend oeuvre, waarin, aldus Dirk de Geest, de grote, existentiële vragen niet uit de weg worden gegaan. Naast een paar bundels die minder aandacht kregen, zijn het vooral Grote Gevoelens (2020) en de dubbelbundel Verstrengelingen (2024) die zeer goed ontvangen werden en hem als dichter definitief op de kaart hebben gezet.
En nu is er Verdraaide liefde (2025), de bundel die vandaag verschijnt en die tevens
opmerkelijke schilderijen en tekeningen van Johan Clarysse bevat. En zoals
steeds heeft uitgeverij P voor een erg fraaie uitgave gezorgd. In feite is Verdraaide
liefde een onderdeel van een ooit geplande trilogie, waarvan deel 2 Verstrengeling
en deel 3 Taalslag al in de reeds genoemde dubbelbundel Verstrengelingen
(2024, 144 p.) verschenen. Nu pas kan de
trilogie in zijn geheel worden gelezen. De oorspronkelijk geplande volgorde is
dus: Verdraaide liefde, Verstrengeling en Taalslag.
Centrale thematiek
Vanuit deze trilogie kan men gemakkelijk een centrale thematiek duiden, die meteen ook de unieke identiteit van Jan M. Meier als dichter belichaamt. Er zijn immers maar weinige dichters waarvan de liefdesgedichten zozeer verankerd zijn in het lichaam. De verstrengeling van beide lichamen tijdens de liefdesdaad wordt steevast geassocieerd met klank, muziek, bespiegeling, stilstand van de tijd en vooral ook met taal, het “letterlabyrint”, waarover de dichter spreekt. Elke vraag, elk antwoord gaat van het lichaam uit. De gedichten zijn een ode aan de lichamelijke verkenning en extase, maar tegelijk is er altijd onderhuids aanwezig: de teleurstelling, de tastbare paradox, de ironische kwinkslag, de negatieve weerslag, het nuchtere ontwaken in de tijd. Het is precies aan de dualiteit tussen ode en verwording, tussen bevrijding en verdraaiing dat deze poëzie haar unieke spankracht ontleent. Dit is ook de reden waarom de gedichten menig lezer blijvend zullen ontroeren en intrigeren.
Verdraaide liefde
Laat ons nu een vijftal aspecten toelichten van Verdraaide Liefde
die deze centrale thematiek nader toelichten en gestalte geven.
Een eerste aspect is de ode aan de lichamelijke liefde. Een
aantal gedichten hebben als grondtoon de erotische betovering, Een lofzang van de
liefdesdaad, de paringsdaad, letterlijk “nahijgend in schor gekrijs”, zoals het
in één van de gedichten luidt. Hier wordt het dionysische karakter van de
liefde beklemtoond als een (ik citeer) “storm over het slagveld van
je lijf”, die uiteindelijk eindigt met (ik citeer) “hij de gemerkte man”,
“doorzichtig als dubbelspiegelglas”. De minnaar bestaat haast niet meer! Hij
verdwijnt in het niets. Hij is letterlijk overgeleverd aan de liefde, het
verlangen, de roes, het heidens genieten, de drift als een (ik citeer) “een
blinde aalscholver die duikt”. De paringsdaad wordt tegelijk vaak zelden
geëvoceerd als een bevrijdend oponthoud, een “dijk tegen de tijd”.
Een tweede aspect, dat ik al her en daar
aanraakte, is de dualiteit van de liefde. Het is aan deze
dualiteit dat de voorliggende bundel onder meer zijn titel Verdraaide liefde
ontleent. De verdraaiing slaat in de eerste plaats op de ambiguïteit van
de liefde. De liefde verwijst evengoed naar goden als naar demonen, evengoed
naar wellust als naar weemoed. Deze tweespalt van de liefde is bijna overal
aanwezig. Het is een spanningsveld dat ook als prikkel kan worden gezien tot
het dichten zelf. De tweespalt leidt ook tot een omkering van de liefde,
Het gedicht vertolkt als het ware deze omkering, deze “verdraaide liefde”. Wat
overblijft is, zoals de dichter getuigt, “de hapering van onze harten/in
woorden bevroren”. Of nog: We zijn “tot in winterwortels bevroren”. De liefdesvervoering
is “zo weer weggewist” en eindigt met “de witte kilte binnenin”. De dualiteit
van hitte en ijs is overal aanwezig: zo zijn, aldus de dichter, “de fata
morgana/al in het ijs verankerd”. De liefde lijdt letterlijk aan een
onderhuidse verdraaiing, “een tot schaduw herschreven zon”, zoals de dichter
prachtig verwoordt. “Scheur het kleed van de stilte”, zo protesteert de dichter
die gevangen blijft in de tweespalt, in wat hij dooikoorts noemt, of een
vagevuur dat hij als compromis omschrijft. Soms kristalliseert zich de
dualiteit in een ware paradox, zoals in: “in de rechte straten van het
geheugen/ blijf jij op spoorafstand/onbereikbaar binnen bereik”!?
De dualiteit wordt niet
altijd even dramatisch verwoord. Dit leidt me tot een derde aspect van de
bundel, namelijk de ironie van de liefde. Inderdaad, soms is de stap van
tragiek naar ironie heel nadrukkelijk aanwezig. Verdraaide liefde betekent hier
wat men in eerste instantie zou associëren met de titel: de dekselse liefde,
de verdomde liefde, de vermaledijde of verrekte liefde. De dichter lacht
met de liefde, kaffert haar uit, bekijkt haar met een ironische toets. Zo
schrijft hij: “de lijn van je wang
zigzagt/van kin naar oogkuil/zon en zwart gat tegelijk/dit moet liefde zijn!”.
Elders wordt de liefde beleefd met “een toets van anijs”. Soms krijgt hij als
minnaar “een koekje van eigen deeg”. De lach en de humor is niet zelden een mooi
tegengewicht tegen de meer zwaarwichtige, soms bittere, verwrongen, wanhopige
omkering van de liefde.
Een vierde belangrijk en erg
relevant aspect van de bundel is de verstrengeling van taal en liefde.
Vaak is de verstrengeling van lichamen verbonden met dans, muziek en vooral de
taal van het gedicht. Liefdesdaad is taal: “Hijskranen takelen letters op het
blad”, zo luidt het. Zeer origineel in de bundel is de iconische band tussen
liefde en schrijven, tussen liefde als opening naar taal en expressie in en
door het gedicht. Zo schrijft de dichter: “het vel van liefde niet
vlekkeloos/een stafrijm voor haar stotter/het witte blad onthult zijn
verhaal/pas als het beschreven is”. Een ander voorbeeld is het schitterend
begin van Dooikoorts I: liefde in je naam getaald/zo vangen aan de
ongeschreven brieven”. Toch is de taal vaak machteloos. Zo ontgraaft de dichter
naar eigen zeggen het alfabet, de taal, het gedicht, en toch blijft alles
sprakeloos en in flagrante tegenspraak.
Andere, opvallende aspecten
van de bundel zijn de locatie van de liefde in de ruimte en de
innige band tussen eten en liefde. Ik kan de vaak dansante ruimtelijke
verkenning van de ruimte (“een lichaam dat zich laaft aan pirouettes”) en de
culinaire dimensie van de erotiek hier
enkel aanstippen, echter niet uitwerken. Ik zou willen eindigen met een vijfde,
fundamenteel aspect van de bundel dat men niet meteen zou verwachten, namelijk de
mystieke dimensie van de liefde. Naast de hapering, de
vergankelijkheid, de omkering van de liefde wordt deze vergankelijkheid zelf
omgekeerd. Dit is een prachtige paradox die een diepere laag van de bundel
blootlegt. Liefde is enerzijds het “tederste bedrog”, maar het is tegelijk datgene
wat ongrijpbaar is, In sommige gedichten, zoals in vouwmeester van woorden,
wordt liefde niet zelden en vaak onverwachts geassocieerd met “oneindigheid”,
“eeuwigheid” “grenzeloosheid”. Deze mystieke dimensie ligt aan gene zijde van
de hapering, de verdraaiing, het vergankelijke, zelfs van de taal zelf. Liefde
en de geliefde behoren uiteindelijk tot het domein van het onzegbare. En
wellicht is het het onzegbare, het onbereikbare dat niet enkel de liefde maar ook
het gedicht letterlijk in beweging brengt.
Ik eindig met een zeer
gaaf gedicht waarin de verstrengeling van taal, muziek en beeld zich
uiteindelijk veruitwendigt in het
spanningsveld tussen hitte en ijs. Van dualiteit gesproken! Het is een
dualiteit die hier opnieuw verwijst naar de “verdraaiing van de liefde”!
1
liefde
in je naam getaald
zo
vangen aan de ongeschreven brieven
het
is een aloud verhaal
dat
ik bedenk met de bekende klanken
tot
je kleuren beken ik me
met
de lijnen van je lichaam
lees
ik samen
van
turkse baden de tedere hitte
de
lafenis van lavendel
de
fata morgana
al
in het ijs verankerd
![]() |
| Antoon Van den Braembussche (foto: Paul Rigolle) |



Geen opmerkingen:
Een reactie posten