vrijdag 9 december 2022

Ruimtes aan de rand: Ludwien Veranneman debuteert als dichter.

Inleiding van Philip Hoorne op het debuut als dichter van Ludwien Veranneman.
Uitgesproken in 'Hof van Watervliet' op 4 december 2022.

Beste Ludwien, Marc, familie, vrienden en kennissen, dichters en andere aanwezigen.

Omdat mijn laatste computercrash dateert van begin 2012, heb ik in mijn e-mails nog kunnen achterhalen op welke datum ik Ludwien Veranneman voor het eerst ontmoette. Dat was op 23 oktober van datzelfde jaar. Voor Wisper gaf ik in de gebouwen van Avansa Brugge, toen nog Vormingplus, een poëziecursus die bestond uit vier sessies en waarvoor Ludwien zich had ingeschreven. De eerste sessie was dus op 23 oktober, de tweede op 6 november. Ludwien was afwezig op 6 november.

Op 8 november, twee dagen na de gemiste tweede les, stuurt Ludwien een mail die ze ondertekent met Met vriendelijke groet uit de Bourgogne. Wie Ludwien kent weet dat zij met Marc wel eens op reis is. Maar Ludwien heeft tijdens die periode in Frankrijk niet stilgezeten. Zij voegt bij haar mail vier gedichten waarvan wij van enkele, vandaag, tien jaar later, grondig herwerkte versies in haar debuutbundel Ruimtes aan de rand aantreffen. Het onderweg zijn, het verder, elders, ergens zijn, heeft een grote impact op de poëzie van Ludwien. Meteen heb ik in de vorige zin al drie titels genoemd van cycli die in de bundel voorkomen. Indien Ludwien een fervente thuisblijver zou zijn, dan was de bundel er vandaag niet, of toch niet déze bundel.

Ludwien is al vele jaren een gewaardeerd en gedreven lid van het Poëzieatelier Brugge dat ik begeleid. In aanloop naar vandaag stuurt ze me op 13 oktober 2022 een mail waarin ze schrijft, ik citeer: Over ‘debuteren’ spreken op mijn leeftijd klinkt toch wat komisch… Dat is inderdaad komisch, want wat velen niet weten, of misschien net wel, is dat Ludwien een succesvol verleden heeft als kinder- en jeugdboekenschrijfster. Op de website van Arhus Roeselare staat zelfs een uitgebreide bio- en bibliografie. Daar staat onder andere te lezen dat haar boeken opvallen door de intimistische sfeer en de eenvoudige maar poëtische taal. Het boek Anna werd in 2004 bekroond met de Tweede Prijs van de Kinder- en Jeugdjury Vlaanderen.

Wat dreef Ludwien van het kinderboek naar het gedichtenboek? Raakte ze op het genre uitgekeken? En waarom kwam poëzie in de plaats? Het zijn vragen die geen antwoord behoeven. Soms gebeuren dingen, zo gaat dat nu eenmaal.

Ruimtes aan de rand opent met een programmatisch gedicht waarin Ludwien in ‘Tweespraak’ gaat – dat is ook de titel van het gedicht – met enkele stellingen van Gerrit Komrij over poëzie. Poëzie is kunst en vakmanschap. Ze biedt schoonheid en troost. Poëzie is een bezweerder van angsten, een aanjager van dromen. Maar ze is ook een onschatbare informatiedrager van het verleden en een opwekker van de doden. Wat is ontstaan in het verleden kunnen wij oproepen en bezoeken. En dat geldt ook voor zij die na ons zullen komen, voor wie wij en alles wat wij gedaan hebben ook tot de geschiedenis zal behoren.

Wie gebeten wordt door de schrijfmicrobe geneest niet snel. De nood om zich te uiten blijft. Hoe wordt iemand dichter? Je noteert woorden, zinnen, kattenbelletjes en bewaart die eerst in een diepe lade. Dan worden ze al eens onder handen genomen en op een aantal gelijkgestemden losgelaten. Gesterkt door feedback en aanmoediging groeit het zelfvertrouwen, begin je te geloven dat je goed bezig bent.

Waar halen dichters hun woorden? Hoe komt het dat wij hier vandaag een boek vieren waarvan de pagina’s niet blanco zijn, maar wel met letters bedrukt? Letters die de dichter in een unieke volgorde heeft gezet. Ludwien is graag onderweg, ontdekt graag nieuwe dingen. Ze loopt al eens een museum binnen zoals een kind een snoepwinkel. Ze heeft oog voor bezienswaardigheden en alledaagsheden in de openbare ruimte. Ludwien is geïnteresseerd in kunst en cultuur in de breedste zin van het woord. Geschiedenis boeit haar geweldig. En nog veel meer.

Radar, sonar, voelsprieten, ze heeft het allemaal. Kennis? Veel. Mensenkennis? Een psychologe? Het zal wel zijn! Aan wie Ludwien goed kent zeg ik: ‘U denkt haar goed te kennen, maar zij kent u beter. En waarschijnlijk kent zij u beter dan dat u uzelf kent.’

In observeren is zij een meester en dat maakt ze te gelde door in haar gedichten die observaties te verinwendigen. Verinwendigen is een woord dat niet bestaat. Het is het tegenovergestelde van veruitwendigen, evenmin in Van Dale terug te vinden, maar we weten wat het betekent. Veruitwendigen betekent iets wat binnenin zit openbaar maken. Verinwendigen betekent dan: wat openbaar is naar binnen trekken. Verinnerlijken.

Oké, zult u zeggen. De dichter ziet iets, hoort iets, leest iets en brouwt daar poëzie van. Is dat het? Dat doen toch alle dichters? Wat maakt dan het werk van Ludwien Veranneman zo bijzonder? Wel, Ludwien is van alle tijden en van alle plaatsen. Zij klimt in de lijst van een eeuwenoud schilderij om er kennis te maken met het model en met de schilder. Ze zet stilstand in beweging. Ze is nieuwsgierig en wil zien wat daar in dat verleden gebeurt. Of omgekeerd, ze loodst de afgebeelde figuren onze tijd binnen. Teletijdmachines bestaan helaas niet. Of moet ik zeggen: gelukkig bestaan ze niet. Want als ze al zouden bestaan, zouden ze zoals zoveel uitvindingen allicht misbruikt worden. Maar niet door Ludwien. Zij zou met grote wonderogen door de tijd flitsen. Meer dan eens zou ten huize Marc en Ludwien de vraag weerklinken: waar is Ludwien? Waarop het antwoord zou luiden: ‘Ze is efkes naar de 17de eeuw, maar ze zal niet lang weg zijn.’

Na het openingsgedicht ‘Tweespraak’ volgen vijf cycli. De eerste cyclus heet ‘Onderweg’ en bevat zeven titelloze gedichten. In deze cyclus vinden we geen precieze plaatsbepalingen, dit in tegenstelling tot de tweede cyclus die ‘Ergens’ heet. Wie onderweg is heeft een doel, toch? Ik weet het zo nog niet. In het eerste gedicht al wijzen reizigers even dwingend als welwillend / hoe wij niets zullen vinden dan / het licht van morgen. Het tweede gedicht opent met wij kwamen nergens / vatten geen terugtocht aan / wij bewegen waakzaam verder / in nieuwe cirkels hiervandaan. Waarom van punt A naar punt B gaan als de concentrische beweging zoveel boeiender is? De nietige mens doet zijn best om met al dat gemanoeuvreer iets te bereiken, probeert de zwaartekracht te ontstijgen en slaagt daar zelfs in, met hulpmiddelen weliswaar, maar zal nooit met eigen vleugels kunnen vliegen. Zelfs die eend met een pijl in haar rug die in het jaar 1990 boven Tokio vloog, doet het ontelbare keren beter. U denkt misschien: eend, hoezo eend? Ik ben niet aan het raaskallen. De eend zit in de bundel. U kent die eend allicht niet en ik kende ze ook niet, maar Ludwien wel.

Uiteindelijk komen we dus toch aan in ‘Ergens’. De gedichten in die cyclus hebben een plaatsnaam als titel. We bevinden ons op plekken in Frankrijk en Italië. Eigenlijk verschilt de toon van deze cyclus niet zo heel veel van de vorige. In het gedicht ‘Fôret Municipale, Voisin’ stuiten de dichter en haar gezel in de ongerepte natuur op dieren, vermoedelijk een reeënfamilie die in het bos door jagers wordt achternagezeten. De dieren scheren rakelings voorbij. Het gedicht eindigt met de regels nooit kunnen wij vluchten / als dezen wendbaar / toch gelijk voortgejaagd. Er zit een zekere tristesse in deze drie uitgepuurde versregels. De mens is begrensd in tijd en ruimte. En dat besef wordt nog groter bij een bezoek aan ruïnes of opgegraven steden. Angst kruipt uit de ruïnes omhoog, en meer zelfs, zij die daar begraven liggen: bezoeken je ’s nachts in je dromen / je weet hoe ze achterbleven / nooit waarom

De derde cyclus met als titel ‘Wunderkammer’ heb ik al even aangeraakt toen ik het had over het schilderij en de teletijdmachine. In deze afdeling van de bundel staan gedichten die geïnspireerd zijn door een kunstwerk, en de inspiratiebron wordt ook telkens genoemd. Een gedicht schrijven bij een kunstwerk is niet evident. Ik zeg altijd tegen mijn pupillen van het Poëzieatelier dat het gedicht sterk genoeg moet zijn om op zichzelf te staan. Het moet kunnen leven zonder het beeld. Ludwien slaagt daar meesterlijk in. In het gedicht ‘Tijding’ kijkt de dichter naar het schilderij ‘De ijsvogels’ van Emile Claus. Tussen de dichter en het werk in staat een blond meisje dat ook naar het schilderij kijkt. Hier ontspint zich een spel met de eigen waarneming, de geïnterpreteerde waarneming van het meisje en het kunstwerk. In ‘Buiging’ wordt er gekeken naar een schilderij achter glas. Glas reflecteert en het is met die reflectie dat de dichter aan de slag gaat. Origineel en doeltreffend. Prachtige poëzie.

Wie voor mijn raam gaat / moet mijn blik verdragen / zoals ik inkijk geef / aan wie opmerkzaam is. Dat raam zou de lijst van een schilderij kunnen zijn, maar wat ik net las, is de openingsstrofe van de vierde en voorlaatste cyclus met als titel ‘In en om’. Het woord ‘blik’ komt meerdere keren voor in de bundel. Net als de woorden ‘dingen’ en ‘licht’. Als je een blik werpt op de dingen kun je die maar zien als er licht op valt. Kijken is één ding, schrijven een ander. Ludwien heeft zich een stijl eigen gemaakt die heel herkenbaar is. Zij is zuinig met woorden, maar haar gedichten zijn compleet. Voorzichtig, omzichtig en precies. Ludwien schrijft zoals ze spreekt. Ze spreekt zoals ze schrijft. Toen ik haar voor het eerst een van haar gedichten hoorde voorlezen, werd ik van mijn stoel geblazen. Haar dictie, haar schijnbaar aarzelende maar toch krachtige bijna fluisterstem zitten haar poëzie als gegoten.

Ludwien past met succes op veel plaatsen het stijlmiddel van de inversie toe: het werkwoord voor het onderwerp zetten in plaats van omgekeerd. Eenvoudig maar efficiënt. Enkele voorbeelden: geen herinneren is dit / maar een opnieuw weten / in een toevallig ogenblik. Of: rond gesloten / als de oo / midden in zijn naam / verbergt hij in zich / de hoeken. Geef toe, het klinkt schoner, edeler dan als je zou schrijven: ‘hij verbergt in zich de hoeken die rond gesloten zijn als de oo midden in zijn naam’. Over de taal in Ruimtes aan de rand is veel en lang nagedacht. Elk woord is gewogen, gekeurd en toegelaten, want je komt er niet zomaar in, in een gedicht van Ludwien Veranneman. Zoals het publiek in een schouwburg heeft elk woord een toegangsticket bemachtigd voor een eigen zitje.

Het hyperbewust omgaan met de taal komt goed tot uiting in een kort gedicht waarin de dichter vertelt hoe ze met een potlood het woord ‘zuster’ schreef. De opstaande pootjes van de ‘u’ kregen onverhoeds een lusje, zodat er niet ‘zuster’ stond, maar wel ‘zeester’. De slotstrofe luidt: wie had ooit gedacht / dat hun onderscheid / niets meer was hier / dan het zachter schuiven / niet anders was dan hier / door een hand / zachter aangeraakt. Of hoe een nauwelijks merkbare beweging van de hand een heel andere wereld tevoorschijn tovert.

De slotcyclus met als titel ‘Verder, elders’ bevat speelse gedichten. Hier lopen we de schaduw van de kinderboekenschrijfster tegen het lijf. Een sprookje, een kinderrijmpje, een absurdistisch taalspelgedicht, een fantasie … alle passeren de revue. Wat als we niet in een stad / maar in een station zouden wonen, luiden de openingsregels van de cyclus. Het zouden verzen van Tania Verhelst kunnen zijn. Ooit samen in het Poëzieatelier gezeten. Onbewuste beïnvloeding, wie weet. Het kan, het mag. Hier en daar moest ik ook denken aan de films Charlie and the Chocolate Factory en Edward Scissorhands, met telkens in de hoofdrol Johnny Depp.

Toen ik klaar was met alles wat ik tot nu toe heb gezegd, bedacht ik dat ik de titel en de cover niet onbesproken mocht laten. De cover toont het schilderij ‘My body produces truth’ van Johan Clarysse. Naast schilder is Johan Clarysse ook dichter. Hij maakt eveneens deel uit van het Poëzieatelier Brugge. Het voorplat van de bundel toont een dansende vrouw. Ze kijkt naar haar voeten en aan haar voeten bevindt zich haar schaduw. Haar ene arm steekt ze halvelings de lucht in en met de andere maakt ze een draaibeweging. Dat heeft Johan, de schilder, benadrukt door rond die arm een spiraalvormige lijn te tekenen.

Raar maar waar, maar die vrouw op de cover gelijkt op Ludwien. Heeft zij dat ook gedacht toen ze dit werk zag? Is ze ook hier in de schilderslijst gekropen, nieuwsgierig naar wie die vrolijke vrouw is die daar in haar eentje staat te dansen? Om ze naar hier te halen en dan te merken dat zij het zelf was, die daar in een andere tijd op een onbestemde plek de charleston, de chachacha, de twist of de hucklebuck danst? Of worden wij uitgedaagd om naar de ruimtes buiten de rand van het doek te kijken, of daar nog andere dansers of toeschouwers te bespeuren zijn?

Ruimtes aan de rand. De titel komt uit het gedicht ‘Klein overleg’. In de tweede strofe gaat het over ‘vallen’. Naar beneden vallen. De strofe daarna luidt: iemand betwistte de ijle echo’s / die ruimtes verlengen aan de randen / en hoe dat het tuimelen / wervelend onpeilbaar maakt. Echo’s verlengen ruimtes aan de randen. Het is een haast kosmisch beeld. Tuimelen maakt wervelend onpeilbaar. Eveneens kosmisch. En dat is misschien wel het hoofdthema in de poëzie van Ludwien Veranneman: alle mensen die leven, hebben geleefd en nog zullen leven, op welke plaats dan ook, zijn één. We zijn allemaal deel van één groter geheel dat alle tijden en alle ruimtes overspant.

Ik houd er tot slot aan om Ludwien te feliciteren met de schitterende bundel. Het was een eer om die als eerste of als een van de eersten te mogen lezen. U allen dank ik voor uw aandacht en ik wens u nog een fijne voortzetting van de middag hier in het mooie Hof van Watervliet.


© Philip Hoorne
4 december 2022

Ruimtes aan de rand is een uitgave van Uitgeverij P.
Ludwien Veranneman (°Rumbeke, 1955) maakte eerder naam als jeugdschrijfster.
Zij is lid van het Brugse Poëzieatelier dat wordt geleid door dichter Philip Hoorne.
De cover van de bundel is van de hand van schilder-dichter Johan Clarysse.





Geen opmerkingen: