donderdag 2 december 2021

Draad - Jozef W. Boom

Proloog

Tijdens mijn middelbareschooltijd ontving mijn vader een aantal keer per jaar een enveloppe met daarin een handgeschreven brief van een voor mij onbekende vrouw. Welk verhaal daarachter zat ben ik tot op de dag van vandaag niet te weten gekomen. In huis werd er voor zover ik mij herinner niet over gesproken, en de keren dat ik mijn vader er zelf naar heb gevraagd, was zijn antwoord altijd ontwijkend.

I

‘Als je denkt dat je alles al hebt meegemaakt, dan heb je het mis,’ fluisterde ze in mijn oor.
‘Wat bedoel je daar nou mee?’ reageerde ik fel, terwijl ik terugdeinsde.
‘Precies zoals ik het zeg. Dat als je denkt dat je alles al hebt meegemaakt, er altijd wel weer iets nieuws gebeurt.’
‘Hm, dat kun je nou wel zeggen, maar ik geloof daar niet meer in.’

In een poging het gesprek tot een einde te laten komen, liep ik naar de keuken. Het was een druilerige maandagavond en we hadden net een lange wandeling gemaakt. Nog geen maand geleden hadden we elkaar ontmoet en nu al bleef geen onderwerp onbelicht. Alsof er vanmiddag nog niet genoeg besproken was, dacht ik geïrriteerd. Eenmaal aangekomen in de keuken wist ik niet meer wat ik er ook weer te zoeken had.

‘Wat zullen we eten?’ klonk het vanaf het balkon.

II

Vanochtend was ik in alle vroegte vertrokken naar mijn nieuwe baan. Het postorderbedrijf waar ik aan de slag zou gaan was pas uit de grond gestampt en op zoek geweest naar een manager. We lazen het samen in de krant. Omdat ik al maanden thuiszat had ik - met name omdat zij bleef aandringen - een sollicitatiebrief geschreven. Tot mijn verbazing was ik uitgenodigd voor een gesprek en had ik de baan gekregen.

Zonder te weten wat me te wachten stond raasde ik over de snelweg. Uit de speakers van mijn Saab Combi-Coupé klonk de stem van Paul Simon. ‘You read your Emily Dickinson, and I my Robert Frost.’ Steeds als ik die zin hoorde nam ik me voor om eens op te zoeken wie die twee nou waren geweest. Maar tot op heden was dat er om onduidelijke redenen nog steeds niet van gekomen. Misschien leefden ze zelfs nog wel, dacht ik, al leek me dat niet erg waarschijnlijk. Na ongeveer een half uur draaide ik de snelweg af, en al gauw zag ik een enorme loods op me afkomen. Ik parkeerde mijn Saab dichtbij de ingang van het gebouw. Gekleed in mijn voor de gelegenheid gesteven lichtgrijze overhemd, matzwarte colbertje met bijpassende pantalon en Chelsea boots liep ik op de grote draaideur af. Bij de receptie noemde ik mijn naam en vroeg naar de manager. Maar terwijl ik dit zei, bedacht ik me dat die er natuurlijk niet was, want die rol zou ik zelf gaan vervullen.

‘De manager is er niet,’ grapte de receptioniste alsof ze mijn gedachten kon lezen, terwijl ze ondertussen nonchalant mijn voorkomen keurde. ‘Wel verwacht de directeur u op zijn kantoor. Als u rechtdoor gaat en vervolgens tweemaal linksaf slaat dan ziet u vanzelf kamer 505. Daar moet u zijn.’

Zonder dat het echt tot me doordrong volgde ik de aanwijzingen. Het viel me op dat er alleen even kamernummers waren, en het verbaasde me dan ook dat ik niet veel later inderdaad een bordje zag met kamernummer 505. Voorzichtig klopte ik op de deur, die nog geen seconde later openzwaaide. Met een brede glimlach werd ik ontvangen.

‘Je hebt het gevonden zo te zien?’ bulderde de directeur. Ik herkende hem van het sollicitatiegesprek dat ik nog geen week geleden had gehad. De man was niet fysiek aanwezig geweest, maar vulde desondanks het grootste deel van de ruimte met zijn virtuele aura via een videobelapplicatie.

‘Je kunt direct aan de slag. Op afdeling E is het een chaos en ook achterin bij de lopende banden, sectie C, is genoeg te doen. Ik zou zeggen: succes!’ Hij liet een stilte vallen, maar leek zich toen te bedenken. ‘En, oja, for the time being kun je mijn kamer wel gebruiken. De komende maanden ben ik namelijk op excursie in het buitenland. Azië om precies te zijn.’ Waarbij hij me, terwijl hij zijn laatste woorden uitsprak, een vette knipoog gaf.

III

‘Wat zullen we eten?’ herhaalde ze.
Ik bromde dat er nog eend in de vriezer lag en dat ik die best kon gebruiken. Ik zou er dan ook een smaakvolle bouillon mee kunnen maken voor bij een kom sobanoedels.
‘Dat heb ik nog nooit gegeten. Maar het klinkt erg goed,’ antwoordde ze.

Langzaam begon ik met de voorbereidingen. Ik zette een grillpan op het fornuis en sneed de prei in repen. Vervolgens sneed ik de eend in plakjes van precies acht millimeter en begon ze te grillen. De pan siste toen ik de stukjes eend erin legde. Ik zette het vuur lager en legde de prei naast de eend. Niet veel later haalde ik de ingrediënten er weer uit en bereidde met dashi, sojasaus en mirin een heerlijk geurende bouillon. In twee kommen serveerde ik de noedels, eend en prei met de bouillon. Ik garneerde het geheel met geraspte daikon en stukjes yuzuschil.

We lieten het ons smaken en aten gulzig. Na afloop rookten we samen een sigaret uit haar pakje Vogues. Sinds ik haar kende was ik begonnen met roken, en dat beviel eigenlijk wel goed. Alsof het nooit anders was geweest namen we de dag door. Ze vertelde dat ze de hele dag in de universiteitsbibliotheek aan haar scriptie had zitten werken, waarmee het naar haar zeggen ‘geen millimeter opschoot’. Tijdens de lunchpauze had ze een wandeling gemaakt met een vriendin, zoals ze wel vaker deed. Het kletsen over alledaagse dingen luchtte haar op, en de frisse neus had ze nodig gehad om überhaupt aan de middag te kunnen beginnen.

Ondanks dat de week nog maar net was begonnen, vroeg ik me af of het al bijna weekend was. ‘Ik leef om te werken,’ had een goede vriend ooit tegen me gezegd. Inmiddels was ik hem, misschien wel om diezelfde reden, uit het oog verloren. Maar toch stonden zijn woorden me nog altijd helder voor de geest. Wat een verschillen bestaan er toch tussen mensen, bedacht ik me. Want ook ik wist: zonder werk geen eten en zeker geen vers getapte biertjes. Maar als het even zou kunnen mocht het wat mij betreft ook wel zonder die dagelijkse sleur.

IV

Enkele weken later was ik dan ook weer ontslagen.

‘Het was me niet gegund,’ zei ik, in een poging de boel luchtig te houden. Maar mijn vriendin, want zo was ik haar inmiddels gaan noemen, kon er niet om lachen. Vervolgens poogde ik haar op te vrolijken met een potje pingpong, maar ook dat mislukte hopeloos. Het leek wel of ze er alleen maar onrustiger van werd. Uiteindelijk gingen we vroeg naar bed, waar ze weer wat tot bedaren leek te komen. We vreeën lang en intens - iets waar ik blijkbaar wel goed in was - terwijl Moon Safari van Air op repeat stond.

V

Zoals dat gaat in een nieuwe relatie waren er ook dingen waar ik aan moest wennen. Om wat voorbeelden te geven: haar handdoeken waren keihard, want die waste ze zonder wasverzachter; ze droeg niet iedere dag make-up maar alleen wanneer ze zin had, ‘want anders herkenden mensen haar niet meer zonder’; in haar koelkast stonden nooit koude blikjes frisdrank of bier, of beter gezegd was haar koelkast eigenlijk altijd vrijwel leeg; haar rollen wc-papier lagen in een opengescheurde plastic verpakking op de grond naast de pot; ze zoende me soms zonder tong, wat ze ‘kussen’ noemde; ze aanbad mijn penis, zoals ik dat nog nooit iemand had zien doen, waarbij ze niets gaf om ‘het troepje’, zoals ze sperma noemde; ze was soms uit het niets bang, waarna ze snel onder de dekens verdween ‘om rustig te worden’; en misschien wel het belangrijkste, en tegelijkertijd ook het leukste: ze luisterde naar muziek die ik nog niet kende.

VI

‘Welke dag is het vandaag?’ vroeg ik haar met mijn hoofd nog diep verzonken in mijn kussen.
‘Volgens mij is het vrijdag.’
‘Hoe kon ik dat vergeten? Ik heb vandaag een belangrijke afspraak,’ reageerde ik terwijl ik mijn ogen probeerde te openen.
‘Dat heb je me helemaal niet verteld, wat ga je doen?’
‘O, ik moet nog wat dingen regelen voor mijn nieuwe appartement.’
‘Leuk, wat moet er nog gebeuren?’
In werkelijkheid moest ik met mijn ex-vriendin naar de notaris om ons geregistreerde partnerschap te ontbinden, maar ik had geen zin om het daar nu over te hebben. Dus antwoordde ik: ‘Schilder, Wi-Fi, dat soort dingen.’
‘Wat leuk, ik wil je wel helpen. Mijn moeder zegt altijd dat ik ontzettend handig ben. “Lekker praktisch,” noemt ze dat.’
Ik dacht even na, en antwoordde toen: ‘Dat hoeft niet hoor, ik laat het wel doen, net zo makkelijk.’
Met lichte tegenzin stemde ze in.

We waren even stil.

‘Je vertelde me laatst dat je dacht dat je alles al hebt meegemaakt. Nou, ik weet iets dat je nog niet hebt meegemaakt! Vanochtend liep ik naar de supermarkt omdat ik niks in huis had voor het ontbijt, toen ik mijn beste vriend tegenkwam. Hij vertelde me dat hij gisterenavond zoiets raars had beleefd. Wil je het horen?’
‘Hmhm, ja hoor,’ knikte ik afwezig.
‘Graag of niet.’
‘Ik ben één en al oor,’ loog ik.
‘Het begon toen mijn vriend op straat werd aangesproken door een jongen die hij kende van vroeger, een bekende uit zijn jeugd om het zo maar te zeggen. Na een kort gesprek over en weer, nodigde die jongen hem uit voor een feestje. Omdat hij toch geen andere plannen had stemde mijn vriend in. Nadat hij even naar huis was geweest om zich op te frissen en andere kleding aan te trekken, belde hij aan. Er kwam niemand, dus duwde hij de deur die op een kier stond zelf maar open. Het halletje waar hij instapte werd afgeschermd door twee lange rode velours gordijnen, waarachter een harde beat klonk. Hij hing zijn jas op en opende enigszins op zijn hoede de zware gordijnen.’

Ze stopte even om adem te halen, en ging toen verder.

‘Dit zul je niet geloven, maar mijn vriend vertelde me toen het volgende. In een enorme kamer met een metershoog plafond versierd met allerlei ornamenten, zag hij overal waar hij keek mensen dansen. In een van de hoeken van de kamer flakkerde een kampvuur, maar toch stond de ruimte niet vol rook. Op grote ronde tafels stonden twee dansende beren. Aan het plafond hing een reusachtige discobal. Met open mond keek hij naar de bal met daarop oneindig veel spiegeltjes, waarbij hij een glimp opving van een podium. Hij draaide zijn hoofd ernaartoe, en zag aan weerszijden ervan eveneens de rode velours gordijnen, maar nu vele maten groter. Op het podium zag hij een man op een steeds kleiner wordend fietsje rondjes rijden. Iedere keer als hij dacht dat het fietsje niet kleiner kon, kreeg de man het toch voor elkaar om een nog kleinere versie tevoorschijn te toveren. Hoe kleiner het fietsje, hoe harder het gejoel uit de zaal klonk.’

‘De jongen die mijn vriend had uitgenodigd kwam op hem af en omhelsde hem. Enigszins ongemakkelijk klopte hij hem op zijn rug. ‘Doe alsof je thuis bent! Pak gerust een biertje of iets anders uit de koelkast.’ En terwijl hij naar de hoek met de koelkast wees, liep hij ook alweer verder.’

‘Omdat hij eigenlijk best zin had in een biertje, liep mijn vriend naar de koelkast en pakte een Peroni. Vervolgens baande hij zich een weg door de mensenmassa richting de beren. Hoe dichterbij hij kwam, hoe vreemder hem de situatie voorkwam, onwaarschijnlijk zelfs. Hoe was het mogelijk? Waar was hij beland? Zijn ongeloof was hem blijkbaar aan te zien, want het meisje dat naast hem was komen staan vroeg glimlachend: ‘Je bent zeker nieuw hier?’ ‘Klopt,’ antwoordde hij schamper, waarbij hij oogcontact maakte. Geen normaal oogcontact, bedacht hij zich later. Het viel hem op dat haar ogen oneindig diep leken. Terwijl hij erin verdronk tikte een beschonken Engelsman hem ruw aan. ‘If you touch her, I will touch you,’ lalde hij met een enorm accent. Uit zijn stem en houding viel niet op te maken of het ging om een grap of dat hij serieus was.’

Terwijl ik aanvankelijk met enige tegenzin naar het verhaal had geluisterd, was inmiddels mijn interesse gewekt. Mijn vriendin merkte dit op en ging vlug verder.

‘Richting het einde van de avond probeerden mensen bij het kampvuur indruk op elkaar te maken met party tricks. Na van een afstandje een aantal extreem flexibele gewrichten in actie te hebben gezien, en de meest obscure geluiden te hebben gehoord, merkte mijn vriend op dat de Engelsman richting het kampvuur kwam lopen. Terwijl hij de dollende menigte gadesloeg, begon de Engelsman uit het niets keihard en sarcastisch te lachen, op een haast bezeten manier. Blijkbaar zinden de trucjes hem niet, want hij was in alle staten en schreeuwde boven de muziek uit dat hij ook een goede party trick kende. ‘I can break a neck in about three seconds,’ brulde hij. Alsof het zo moest zijn viel plots de muziek uit. Alle ogen richtten zich op mijn vriend. Waarom op mij, vroeg hij zich af. Op dat moment zag hij de Engelsman met twee handen voor zich uitgestoken op zich afkomen waarna het beeld op zwart ging.’

‘De volgende ochtend werd hij wakker in een ruimte die hij niet kende. Toen hij beter om zich heen keek, zag hij dat hij zich in een ziekenhuis bevond. Hij wilde met zijn handen de slaap uit zijn gezicht wrijven, maar merkte dat er iets anders was dan anders. Hij keek eens goed en zag dat het niet zijn eigen handen waren. Onmiddellijk sloeg hij de dekens van zich af en inspecteerde de rest van zijn lichaam, dat hij ook niet als zijn eigen herkende. Vlug stond hij op om in de spiegel te kijken. Hij zag dat hij nog wel zijn eigen gezicht had, maar de rest van zijn lijf, vanaf zijn nek tot aan zijn tenen, was vervangen door het lichaam van iemand anders. Bij de artsenvisite probeerde hij na te gaan hoe dit precies zat. De plastisch chirurgen deden alsof het de gewoonste zaak van de wereld was, en ook de verpleegkundigen die hem hielpen lieten niets merken. Het leek wel alsof het nauwelijks zichtbaar was wat er was gebeurd, zo knap was het gedaan, terwijl hij ervan overtuigd was dat dit ’s werelds eerste full body transplantatie moest zijn geweest.’

‘Mijn vriend heeft me vanochtend zelfs zijn penis laten zien, en inderdaad, die leek totaal niet op hoe hij er eerst uitzag,’ besloot ze het verhaal.

Ondanks dat ik wist dat dit verhaal niet was verzonnen, zei ik tegen mijn vriendin: ‘Geloof je dit nou allemaal echt? Wat een onzin.’

VII

Af en toe leek het net of ik in een film was beland. De ene dag was nog onwerkelijker dan de andere. We achtbaanden ons een weg door de weken, waarbij we geen moment tot stilstand leken te komen. De intensiteit weerspiegelde zich in momenten van hevig genot, die zich afwisselden met zogenaamde ‘onrustige’ momenten, waarop ik me afvroeg wat er toch voor zorgde dat er zo’n spanning tussen ons ontstond.

Op een ochtend namen we in alle vroegte de bus. Ze vertelde me dat ze deze lijn wel vaker nam omdat die haar afzette aan het begin van haar favoriete wandeling. Nadat we de heuvel hadden beklommen en ook weer waren afgedaald, wachtte ons een welverdiende kop koffie. Deze dronken we zwart, waarbij iedere slok ons nieuwe kracht gaf. Hierna hadden we nog geen plannen, dus besloten we naar het dichtstbijzijnde stadje te lopen. We streken neer op een terras, en vermaakten ons, onder het genot van meerdere vers geshakete cocktails, met alles wat er om ons heen gebeurde. In de namiddag, in de ondergaande zon, speelden we badminton op straat alsof ons leven ervan afhing. Hierna aten we in een Pools restaurant, waar we allebei kozen voor een huisgemaakte schnitzel met aardappeldumplings. De maaltijd was veel te riant, waardoor we er de volgende dag nogmaals van hadden kunnen eten.

Ik voelde iets door mijn aderen gieren, waarvan ik niet wist wat het precies was. Maar gaandeweg begon ik te geloven dat ik inderdaad nog niet alles had meegemaakt.

VIII

Op de terugweg merkte ik dat er iets niet in de haak was. Ik probeerde dat gevoel te onderdrukken, maar zoals dat gaat maakt een kat in het nauw rare sprongen. Wanhopig probeerde ik erachter te komen wat er aan de hand was, maar mijn vragen leken averechts te werken. Toen we bijna thuis waren vertelde ze me dat ze die avond liever alleen wilde zijn. Op dat moment wist ik eigenlijk al dat ik haar nooit meer zou zien.

‘Jullie zijn met elkaar mee gaan trillen, als twee snaren van een muziekinstrument,’ analyseerde een vriend van me later. ‘En zoiets kan twee kanten op gaan.’ Twee kanten op gaan? Wat had hij daarmee bedoeld?

Na enige tijd begon er iets te dagen.

IX

Zo plots als ze in mijn leven was verschenen, was ze er ook weer uit verdwenen. Ik ging bij haar vriendinnen na waar ze naartoe kon zijn gegaan. ‘Waarschijnlijk naar haar ouders,’ zeiden ze. ‘Dat doet ze wel vaker als ze het even niet meer weet.’

Het even niet meer weet? Wat niet meer weet? Ik was in de war en wat ik ook probeerde, ik kreeg geen contact meer met haar. Allerlei vragen speelden door mijn hoofd. Waar was het mis gegaan? Had ik dit kunnen voorzien? Of anders kunnen aanpakken? Of had ik eigenlijk altijd al geweten dat het zo zou lopen?

Ik overwoog om haar met mijn Combi-Coupé op te zoeken, maar realiseerde me dat er vast een goede reden was dat ze het contact had verbroken. Hoe moeilijk het ook was, ik zou het ermee moeten doen. Ondanks dat ze plotseling was verdwenen, voelde ik heel sterk dat ik voor altijd een deel van haar met me mee zou dragen. En terwijl ik dit dacht, vroeg ik me af of dat andersom ook zo zou zijn.

Opeens herinnerde ik me dat mijn vader tijdens mijn middelbareschooltijd een aantal keer per jaar een handgeschreven brief kreeg. Ik had hem ooit horen zeggen dat de brieven van een vrouw afkomstig waren die verliefd op hem was geweest. Het feit dat zij hem nog steeds schreef baarde mij als scholier wel eens zorgen. Al stelde het me gerust dat mijn moeder ook van haar bestaan afwist. Ik had nooit begrepen waarom die vrouw zoveel jaar na dato nog altijd verwoede pogingen deed om mijn vader te veroveren. Nu besefte ik dat dit wellicht niet de reden van haar schrijven was geweest, maar dat er ook andere motieven bestonden.

Zou dat ook de manier zijn waarop ik met mijn vriendin verbonden zou blijven? Of zou het bij ons anders lopen?

Epiloog

Jaren later ontmoette ik op een middag een man in het park bij mij om de hoek. We raakten aan de praat en voordat ik het doorhad vertelde ik hem het hele verhaal van mij en mijn vriendin. Ik herinner me niet meer de precieze formulering van zijn woorden, maar hij vertelde me dat sommige mensen met elkaar verbonden raken en elkaar niet meer los kunnen laten. Hij had het over een denkbeeldige draad. Ik weet nog dat hij iets vertelde over dikke en dunne draadjes. En dat het er volgens hem om ging hoe je met dat draadje omgaat. Blijf je vechten om het te verbranden, of laat je het bestaan?

Toen ik eenmaal weer thuis was legde ik Bruised Orange op mijn pick-up. Met licht raspende stem zong John Prine: ‘That’s the way that the world goes ‘round’, terwijl ik ondertussen het gesprek met de man in het park door mijn gedachten liet gaan.

Inderdaad, dacht ik, wat je ook met het draadje deed, de uitkomst kon best wel eens hetzelfde zijn. En ondertussen draait de wereld gewoon haar rondjes.


Jozef W. Boom
Nijmegen, februari - oktober 2021





Geen opmerkingen: