donderdag 16 februari 2017

Elementen van warhoofdigheid (2) - Alain Delmotte

4.

Eerst even duidelijk stellen dat ik met deze teksten niet bedoeling heb om mijn eigen teksten te ontsluiten. Nee, ik weet niet eens of ze helemaal te ontsluiten zijn en of ze wel hoeven ontsloten te worden. Ik laat het aan de lezer over. Al adviseer ik dat men ze best laat zoals ze zijn. Ik citeerde overigens nog geen enkele letter uit de bundel. Ik probeer enkel mijn teksten op een zo speels mogelijk manier te situeren. Ik probeer hooguit mijn persoonlijk poëtisch denk- en gevoelskader (die bij de bundel hoort) aan te wijzen. Ik probeer ze straks te liëren aan een bepaalde poëtische traditie. Maar eerst wat volgt.

Welke elementen scheppen Warhoofd tot een typetje om? Wat maakt hem tot een ‘karakter’? Ik geef drie elementen aan. Drie elementen van warhoofdigheid. Ze staan in causaal verband met elkaar en vormen op die manier een vicieuze cirkel: overgevoeligheid, stuurloosheid, onaangepastheid. Ik onderneem een poging om die elementen enigszins te omschrijven.

Ik begin met ‘overgevoeligheid’. Hiervoor introduceer ik de grote Franse dichter André Du Bouchet (1924-2001). Een aantal uitspraken van hem maken duidelijk wat ik met ‘overgevoeligheid’ bedoel. Enkele maanden voor zijn dood bekende Du Bouchet in een gesprek met Daniel Quillaume dat hij ooit eens de film ‘Nostalgia’ van Tarkovksy was gaan bekijken maar dat hij halfweg was opgestapt - omdat hij het te mooi vond. De verklaring die hij ervoor heeft is dat hij de film niet als een esthetisch object kon benaderen. Hij voelde er zich er te sterk bij betrokken. Het sloot te dicht bij zijn eigen leven aan.

Dat bedoel ik met overgevoeligheid: blijk geven van een niet te doseren empathie voor wat ons omringt – mensen, dingen, feiten. Die overgevoeligheid lezen we overigens af in zijn tactiele manier waarop Du Bouchet met de syntaxis omgaat in zijn poëzie. Hij combineert sensibiliteit, intelligentie, fijnzinnige, zintuiglijke geslepen intuïtie en linguïstisch inzicht: het bepaalt de kern van zijn wel erg singuliere schriftuur.

Ik herinner me levendig een notitie van hem – al vond ik die niet meteen terug. Het kwam op het volgende neer: dat het kijken naar de wolken hem verhinderd had om ooit een echt beroep uit te oefenen. Helemaal Warhoofd!

Kijken naar wolken: het maakt iemand afhankelijk van de windrichtingen. Van efemeriden. Het lezen van een weerbericht voor zo iemand moet extreem ontroerend zijn. Voor Warhoofd is een ongerepte blauwe lucht één en al ellende. Ook bij Baudelaire vinden we wolken terug. In het openingsgedicht van Le spleen de Paris. Là-bas, là-bas zegt hij en het is die weg die hij volgt. Wie de weg van de wolken volgt, die draait waarschijnlijk maar wat rondjes. Dat maakt duizelig. Valt er in die duizeligheid poëzie te rapen? Want tussen kijken naar de wolken of het lezen en schrijven van poëzie is geen wezenlijk verschil, als je het mij vraagt. Even dwaas en even zinvol.

Overgevoeligheid: is het van daaruit dat poëzie opdaagt, een ruptuur in de taal? De taal die niet als een politiek, manipulatief instrument wordt ‘misbruikt’. Maar een taal die vanuit het besef van de kwetsbaarheid van de taal zo optimaal mogelijke wordt ‘gebruikt’, dat het lijkt alsof die taal niet zou bestaan – een taal die nog moet ontstaan, die moet leren uitgesproken worden. Een taal die zichzelf nog moet ontdekken: die van iedereen, voor iedereen. Parler la langue comme si elle n’existait pas. Dixit Du Bouchet.

5.

Stuurloosheid. Daar komt het op uit voor wie gekozen heeft om de weg van de wolken te gaan (als hij er al voor gekozen zou hebben). Voor wie zich liever door een barometer dan door een kompas laat oriënteren. Is dat niet om moeilijkheden vragen? Wie zo leeft, die leeft op goed geluk maar of dat geluk brengt, zou ik graag bewezen willen zien.

Het kernprobleem van iemand als Warhoofd is dat hij het detail van de hoofdzaak nauwelijks kan onderscheiden en daarom niet in staat is zijn eigen leven efficiënt d.w.z. naar de ‘norm’ te organiseren. Niet uit onwil en/of onwetendheid maar uit wat hij zelf waarschijnlijk zou aanwijzen als ‘existentiële overmacht’. Hij waait met tegenzin met de wind mee: niet uit opportunisme maar uit verbouwereerdheid. Zijn aangeboren argeloosheid speelt hem parten: hij laat zich domweg van alles dicteren en laat zich door het toeval leiden.

Hij beseft te weinig of te laat dat het toeval een compleet amorf gegeven is. Het misverstand is één van de bronnen van het toeval. Alles begint met een misverstand zoals dat in komische films vaak het geval is. Misverstand legt het lont aan het lopend vuur van het toeval. En als Warhoofd eigenlijk beseft waar hij aan toe is, zet hij het op een lopen, lopen, lopen. Maar toeval is venijnig, toeval haalt hem op zijn gemakjes in. En zie: Warhoofd krijgt van het toeval een roomtaart in het gezicht geduwd. Melancholie biedt hem straks wel troost.

Wat mij in Warhoofd stoort, stoort me ook in Vladimir en Estragon, die twee, weliswaar sympathieke sjofele schooiers uit Beckett ’s ‘On attentaat Godot’: ze ondernemen niets, ze rebelleren niet. Ze blijven ter plekke aanmodderen en rondstruinen. Ze kibbelen, praten langs elkaar heen, worden bij momenten bevangen en verlamd door schrik: schrik dat Godot zou komen, schrik dat Godot niet zou komen. Niets is goed, dus. Ze houden het bij zelfmedelijden en wat eenzaamheid. Stuurloos zoals ze zijn wachten ze, wachten op wat ze weten dat nooit zal gebeuren: dat wachten is uitstel, een dwaze smoes. Het onherroepelijke vermijden ze er niet mee.

Onder het stoïcijnse masker van Warhoofd schuilt masochistisch defaitisme. Hij doorstaat, ondergaat, geeft zich over. Hij doet geen enkele poging om wat hem overkomt te duiden of te begrijpen. Of te bevechten. Zo stuurloos is hij. Maar ontredderd is hij niet: hij houdt het in mijn gedichten merkwaardig vol. Hij staat nu al loyaal paraat voor het volgende gedicht waarin ik hem zal oproepen. Hij kijkt uit naar het signaal waarop hij zal moeten verschijnen. Gewillige prooi voor wat ik hem zal laten overkomen: tot zover taal me het zal toestaan.

Op de cover van de bundel staat een schilderwerk van Lucas Devriendt, een zelfportret, dat deel uitmaakt van een reeks van zes (die elk op zich geraffineerde variaties zijn op het afgebeelde hoofd dat precies op het punt staat te worden onthalsd). De cyclus kreeg de titel ‘Je me rends’ mee. Ik koos dit werk niet omwille van die titel uit, maar omwille van het beeld dat ik expressief, confronterend en genadeloos vond. En dat bloedrode rood maakt het werk krachtig en hard. Maar de titel correspondeert uitstekend met het karakter van Warhoofd: ‘il endure et il se rend’ zou hier de passende parafrase kunnen zijn. De koppeling met de titel is wat je kunt noemen een gelukkig toeval. Het soort toeval dat ik Warhoofd nooit zal gunnen.

6.

Onaangepastheid. Welke maatschappelijke rol is er weggelegd voor iemand die zich (in al zijn overgevoeligheid) door misverstand opgewekt toeval laat gidsen? Wat moet het bestel met iemand voor wie ondernemen, niets ondernemen is? Waaraan beginnen met wie helemaal niet in staat is een rol op zich te nemen waarbij ordentelijkheid en voluntarisme verwacht wordt? Wat moet je met iemand die achter elke structuur, elke stelregel, elke eis tot meetbaarheid uitsluitend de chaos, het zinledige, het onberekenbare ervan weet te ontwaren? Wat met wie het hem omringende continu te hoog gegrepen lijkt en die in geldelijk gewin het laconieke failliet doorziet? Met zo iemand vang je niets aan!

Nee, niet dat zo iemand verantwoordelijkheid ontloopt: hij is bereid tot een constructieve opstelling, zelfs compleet vrij van eigenbelang. Hij blijft vriendelijk, heeft met een groot hart oor voor anderen. Een rol op zich nemen? Hij wil niets liever: maar het klikt niet, de assimilatie blijft ergens vastzitten. Wat hij ook uitprobeert: hij glipt uit, valt met de neus op de grond van onbarmhartige feiten. De weg wordt versperd. Dat voortdurend falen zorgt ervoor dat de verwachte sociale coderingen zich op de duur gaan ontregelen. Dan wordt zo iemand gevaarlijk. Dan zitten ordehandhavers hem op de hielen. Nee, voor Warhoofden als die van mij is er nergens plaats. In de film ‘Mon oncle’ van Jacques Tati wordt Monsieur Hulot op het vliegtuig geplaatst. Ongepast, onaangepast, onhandelbaar. Weg ermee. In zeer harde politieke lijn vertaald: uitgerangeerd, niet te recupereren. Marginalisatie, collocatie. Nacht und Nebel.

Vanuit de stelling dat Warhoofd het gedicht zelf zou zijn, hoe zit het dan maatschappelijk met het gedicht, de poëzie? Hoewel ik enorm veel sympathie voor hem koester, citeer ik iets van Sartre dat helemaal in zijn nadeel uitvalt. Hij schreef: ‘Les poètes sont des hommes qui refusent d’utiliser le langage.’ Dichters weigeren de taal te gebruiken. Hoe is het mogelijk dat een man die perfect weet had over hoe vooroordelen in hun werk gaan, hoe diep die kunnen kerven, die een scherp zicht op het repressieve karakter van ‘een maatschappelijk rol’ had, zoiets heeft kunnen aanvoeren? Wat onderliggend verwoord wordt is namelijk iets wat ik al jaren moet aanhoren: ‘praat nu eens normaal en vooral verstaanbaar: stel je niet zo aan, dichter!’

De uitspraak van Sartre past perfect dat meedogenloze vooroordeel in verband met poëzie in. Het is het tegendeel. Een dichter wil nu net in haar volheid gebruik maken van taal. Haar in al haar facetten benaderen – zonder haar te corrumperen. Natuurlijk krijg je dan geen conforme taal. Maar een taal die afwijkt van het lopende (politieke, economische) discours, het ons stapsgewijze, fijntjes opgelegde, onze hersenschors binnendringende jargon. Wat er mis is met dat taaltje? Dat het uitkomt op het reductionistische, dat het gedachtegangen vernauwt tot schijnbare generalisaties.

Het gedicht heeft geen rol te vervullen: in zijn extremiteit weigert het overigens elke vorm van rol. Dat is en blijft het subversieve aan de poëzie. Los van elke poëtica, is het dat wat volgens mij poëzie uitdraagt en wat er ons in uitdaagt. De poëzie nodigt uit om naar een taal te zoeken, een taal te beleven die ‘anders’ is. Zij claimt het anders zijn. Zij claimt het singuliere. Daarmee wordt het menselijke haar prioriteit. Het is aan de lezer om dat subversieve al dan niet te ontdekken en uit te maken hoe hij het tot zich neemt of niet neemt.

Nee, voorlopig worden dichters in onze democratieën niet weggevoerd. Ze hebben een beetje recht op een statuutje. Ze moeten wel flink blijven. Op vraag mogen ze hier en daar wel eens wat ‘performen’. Let wel: zonder daarbij te overdrijven – zoals Artaud indertijd. Ach, op die manier blijven onze dichters koest en, als je het mij vraagt, ook wat monddood.


© Alain Delmotte


Voorstelling 'Warhoofds Gekkenwerk' van Alain Delmotte op 25/2/2017 in de Bib van Harelbeke!



Geen opmerkingen: