vrijdag 17 januari 2025

Twee korte verhalen van Jos Rouw

Verdwenen bussen


Omdat mijn fietsen vaak kapot of gestolen waren, nam ik regelmatig de bus naar het centrum. Er stond een rij flats voor het huis waarin ik jarenlang een kamer huurde. Liep ik onder een van die flats door, dan was ik bij de bushalte.

Naast het bushok van blauw glas stond een elektronisch scherm met daarop de aankondigingen van de drie of vier volgende bussen. Lijn, bestemming, aantal minuten tot aankomst. Er kwam een icoontje van een bus te staan als de bus er bijna moest zijn.

Vaak stond dat icoontje er wel, maar doemde er geen echte bus op. Ik bleef maar kijken naar de bocht verderop. Vertraging, dacht ik dan. Misschien gaf de chauffeur iemand die slecht ter been was ruim de tijd om rustig in te stappen. Misschien stak een toom ganzen traag de weg over. Misschien was het riool geïmplodeerd en was de straat ingezakt.

Dan keek ik naar het scherm om te zien of het aantal minuten weer toenam. Maar de vermelding van de bus was altijd weg. Alsof ie intussen gearriveerd en doorgereden was. 

De vier kilometer naar het centrum heb ik vaak te voet afgelegd. Op de terugweg kwam dat soms goed uit, als mijn hoofd nog tolde van te veel gezelschap, of als ik een glas abdijbier had onderschat. Wandelend klaarde ik weer op.

De route varieerde, het was de tijd van veel zijwegen. Verkeerd kon ik niet gaan. Overal waren de lichten van West Point in zicht. Groen, rood en blauw op elke verdieping. Ik liep eraan voorbij en vroeg me af waar de bus zou zijn gebleven. Ergens voor bushalte Westermarkt moest de Bermudadriehoek van lijn 2, 3 en 4 liggen.

Laatst waren we er in de buurt om spullen naar een kringloopwinkel te brengen. Vanzelf keek ik even naar de bushalte. Er stond zowaar een bus. Er stonden er zelfs meerdere. De weg stond er vol mee. Ze vormden een file die begon achter de bocht waar ik zo vaak afwachtend naar had staan kijken.

Het viel me op dat sommige bussen beplakt waren met reclames van bedrijven die al lang niet meer bestaan. Toen begreep ik het. Dit waren ze, de bussen die destijds niet op waren komen dagen.

Ik overwoog ze van dichtbij te gaan bekijken, maar ik heb het niet gedaan. Straks stapten er nog oud-huisgenoten uit die al die jaren als bevroren in de bus hadden gezeten. Die hoefde ik niet te zien. Ik denk dat het verleden en het heden contact met elkaar moeten hebben, maar dat ze zelf wel bepalen wanneer.


© Jos Rouw

 

Kintsugi

Ik stel me een rommelmarkt voor, jaren geleden op een lentedag. De mensen op de stoepen spreiden hun waren tentoon op tapijten en tafels. Geen kraampjes, dat is me al te professioneel.

De straatstenen hebben de kleur van mosselen. Af en toe breekt de zon door, dan glimmen ze. Lydia – doorgewinterd, ongehaast – moet opletten waar ze haar hakken neerzet. Ze kijkt aandachtig naar alles wat uitgestald is. Ze speurt naar oud serviesgoed.

Het is voor haar zoon. Bob heeft last van zijn tienerjaren. Het is een kwestie van uitzitten, wachten tot er in zijn brein meer zijstraten worden aangelegd en hij een kortere weg naar de kalmte kan nemen.

Tot die tijd geeft Lydia hem om de zoveel tijd een servies. Zit zijn kop in de mist, dan smijt hij de borden, kopjes en schotels in stukken. Ik beeld me in dat ze er een speciale kamer aan hebben gewijd. De vloer is bedekt met scherven in allerlei lichte kleuren. Onderbroken motiefjes.

Wat ik mooi vind, is dat zijn zus Charlotte jaren later geïnteresseerd raakt in wabi-sabi. Een Japanse manier van kijken. Ik zoek het op in het Algemeen Nederlands Woordenboek. Het wordt omschreven als 'kunstopvatting of wereldbeeld waarin imperfectie en vergankelijkheid centraal staan'.

Charlotte gaat naar een rommelmarkt, komt thuis met een aardewerken kom en gooit die aan diggelen. Die diggelen lijmt ze aaneen. De barsten worden deel van het geheel.

Ze stapt zijn woonkamer in en doet hem de kom cadeau.

‘Wabi-sabi,’ zegt ze.

Bob gniffelt. ‘Kintsugi.’

Achter hen op de bank zit Lydia – intussen een paar barsten rijker – te fronsen. Ik ben ook niet helemaal mee, ik moet er het woordenboek weer op naslaan. Het lijkt erop dat het verhaal zich aan mijn controle onttrekt. Misschien kan ik het nog in orde maken door het in stukken te laten vallen
 

© Jos Rouw

Jos Rouw noemt zichzelf een ‘verdwaalde Zeeuws-Vlaming’. Hij studeerde communicatie- en informatiewetenschappen in Tilburg en werkt als tekstschrijver. Samen met Wouter van Acker schreef hij de reisverhalenbundel Terviseks (2016). Sindsdien verschenen verhalen van Jos in o.a. Tijdschrift Ei en Ballustrada.

Ondertussen is bij Ezowolf zijn eerste roman verschenen: ‘Dulf’.
Meer info:
Dulf bij Ezowolf




Geen opmerkingen: