vrijdag 8 juni 2018

Zingen in tongen - Over de poëzie van Rozalie Hirs - Alain Delmotte

Het poëtisch werk van Rozalie Hirs volg ik al jaren. Hirs is binnen meerdere artistieke velden actief. Binnenin de kunstdisciplines die ze beoefent waagt ze zich op diverse creatieve terreinen. Ze is dus niet iemand die je in enkele woorden kunt vatten: ik heb het dan ook opgegeven om op haar werk een etiket te kleven. Ik laat haar poëzie op mij afkomen. Ik onthaal integraal haar werk en zie dan wel wat er met mij als lezer gebeurt.

Wat mij telkens weer, bundel na bundel, verrast is haar argeloosheid, die de vorm aanneemt van een aanstekelijk enthousiasme en welmenende nieuwsgierigheid. Wat als gevolg heeft dat ze zich in haar werk, zonder pathetische kwellingen en in alle frisheid, voortdurend vragen stelt over het hoe, het wat en het waarom van, in dit geval, de poëzie.

In elk van haar bundels doet ze iets dat je niet had verwacht. Iets wat uit de ‘toon’ valt. In
haar recentste bundel ‘verdere bijzonderheden’ (wel degelijk zonder hoofdletter - heel de bundel door blijven hoofdletters afwezig) lezen we een gedicht dat ‘ polysynthetisch sneeuwalfabet (sneeuwdroom anno 2071) ’ heet. Een tekst (die qua vormgeving (niet stilistisch) een beetje uit het geheel van de bundel valt) die getuigt van wat ik daarnet als ‘nieuwsgierigheid’ aanduidde en die hier vertaald wordt in lichte, bijna naïef aanvoelende experimenteerzucht en inventiviteit.

Het gegeven is simpel: ze neemt een woord dat is gaan behoren tot de panoplie aan clichés die de poëzie meer arm dan rijk maakt: het woord ‘sneeuw’. En daar doet ze dan onverwachte dingen mee.

In eerste instantie gebeurt er iets in dit gedicht op het visuele vlak: de tekst wordt in het wit op twee zwarte bladzijden afgedrukt. Je ziet dus letterlijk sneeuwvlokken van woorden vallen op het blad. Sneeuwvlokken en woorden, met wat ze in zich bewaren: kristallen. Zo ongecompliceerd, zo moeiteloos kan Hirs’ argeloosheid zijn. In tweede instantie is er de tekst zelf natuurlijk die eigenlijk een enumeratie is van wat sneeuw zou kunnen zijn zowel in concreto als in abstracta. Het gedicht lijkt in één lange adem geschreven. Een effect dat Hirs sorteert door het weglaten van de interpunctie. (Het ritmerende spel met de interpunctie is een constante in deze bundel en trouwens binnen het geheel van haar poëtisch werk vast te stellen.) Hiermee wint deze tekst aan een soort orale stootkracht. Ik ervaar dit gedicht als iets auditief-visueel. Dit niet om het gedicht in een categorie binnen te willen loodsen. Maar auditief-visueel als referentiepunt, als startblok.

Hirs blaast het woord ‘sneeuw’ nieuw leven in. Alsof ze voor het eerst het woord uitspreekt, het woord meebeleeft. Ze maakt van het woord ‘sneeuw’ een sneeuwtaal, een wit alfabet. Ze noemt dat dus zelf een polysynthetisch gebaar. Polysynthese is een term uit de linguïstiek. Een vrij complex begrip dat ik hier niet wens uit te diepen. We onthouden ervan dat Hirs met deze ‘polysynthese’ erin slaagt om binnen het woord ‘sneeuw’ allerlei onvermoede betekenissen op te roepen. Onder meer door het gebruik van neologismen.

Hoewel in deze bundel Hirs naar mijn gevoel meer allegorisch dan metaforisch uitvalt, citeer ik hier een beschouwende passus uit het laatste boek van Peter Verhelst, ‘Tegen het vergeten’. Ik citeer: ‘ Een metafoor creëert altijd spanning tussen wat wordt gezegd en waarnaar wordt verwezen, altijd zijn er oncontroleerbare betekenislagen, waardoor het nooit zeker is welke associaties ermee worden opgeroepen bij de toehoorder. (…) Metaforen genereren betekenissen, omdat net de frictie tussen oorspronkelijke betekenis en metafoor je in staat stelt ingesleten manieren van denken te verlaten, zodat je toegang krijgt tot een reservoir aan herinneringen en analogieën, die op hun beurt nieuwe onvermoede analogieën opwekken, gevoelens, fantasieën, dromen, hoop, illusies, angstdromen, woede, manieren om je niet zo eenzaam te voelen .’

Dit citaat lijkt me precies waar het Hirs om te doen is. Centraal in haar poëtisch werk staat namelijk ‘betekenis’. In haar eigen woorden: ‘ Uiteindelijk valt of staat een gedicht met betekenis (...) Voor mij is betekenis het belangrijkste ingrediënt’ . Misschien bedoelt ze met betekenis veeleer ‘betekenissen’, is het woord ‘betekenis’ hier als een metonymie te lezen: een enkelvoud dat als een meervoud is bedoeld. De taal zo aanwenden dat de taal eventjes uit de lexicale voegen stapt. De taal wordt dan meer klank, meer zang, meer glossolalie. Kantje boord wordt het gedicht een ‘ zingen in tongen’ zoals Hirs in de openingscyclus noteert. Op die manier maakt ze de taal weer tot feest, tot roes, tot geestdrift. Al wat ik ‘haar enthousiasme’ noemde en wat mij haar poëzie als blijvend aanstekelijk laat ervaren.

Ik veroorloof me hier een kleine, strikt persoonlijke uitweiding. Dat traditioneel een gedicht op een wit blad met in het zwart afgedrukte woorden wordt gepresenteerd, is iets wat Hirs blijkbaar niet erg gelukkig maakt. In haar vorige bundel ‘Gestamelde werken’ stond er al een cyclus ‘bij toeval en de sterren’ (zonder hoofdletter alweer) waarin de zwart-wit rollen binnen de typografische presentatie werden omgekeerd. In deze bundel is er dus het ‘polysynthetische sneeuwalfabet’.

In een klassieke setting lijkt het of het zwart van de woorden het wit de pas afsnijdt: het zwart neemt bijna alle plaats in, het wit wordt monddood gemaakt, wat ervan overblijft duikt onder. (De poëtische richting die als ‘écriture blanche – witschrift’ wordt aangeduid, zal nu net - onder meer - betrachten het wit weer tot adem te verwekken, door de woorden tot een minimum terug te brengen en/of die in een andere, niet-conventionele typografische schikking te plaatsen.) In het gedicht van Hirs gebeurt nu net het omgekeerde. Het blad is een dood zwart vlak (het onbekende jaar 2071?). De in het wit afgedrukte woorden brengen binnen het zwart ‘spreken’ aan: de woorden leven, proberen te duren. Ze verlangen. Een positieve houding lijkt me dat. Zure scepsis, door taalkritiek afgebladderde lyriek vinden we bij Hirs niet meteen terug. Ze benadert wat Paul Van Ostayen in beroemd geworden woorden omschreef als ‘ik wil bloot zijn en beginnen’. Haar poëzie begint en volhardt in dit begin. Haar poëzie wordt daarmee vitaal, bevindt zich in een toestand van ‘statu nascendi’.

In het polysynthetische gedicht (en eigenlijk doet ze dat in al haar gedichten) wordt het woord sneeuw uitgegraven en wat de dichter opdelft zijn betekenissen. Het zijn weliswaar geen sluitende betekenissen, omdat ze (zoals Verhelst stelt) niet altijd controleerbaar zijn. Die betekenissen bieden wel elk afzonderlijk een resem (lees)mogelijkheden aan. Ze beschikken over ‘spelingen’ (ik refereer hier aan de titel van één van haar bundels) en over ruimten, open ruimten. Met soms kosmische allures. In deze bundel echter blijven de ruimten eerder werelds en bovenal lichamelijk.

Waarom omschreef ik hierboven Hirs’ bundel meer als allegorisch dan metaforisch? Ik ga uit van de stelling (zoals doorgaans wordt aangenomen) dat een allegorie een consequente metafoor is. In de bundel staan twee cycli die hiervan blijk geven. Met name ‘bewegingslijnen’ en ‘varens’.

Hirs brengt taal in beweging, duwt haar zo veel mogelijke alle richtingen uit, voorziet haar van bestemmingen. De gedichten uit de openingscyclus ‘bewegingslijnen’ brengen het bewegingsproces in beeld, in taal, in kaart. Het allegorisch karakter laat zich merken in het beeld van ‘de pelgrimage’. Van die pelgrimstocht is de openingscyclus het verslag. Het is een verkenningstocht, een afdaling, een beklimming. En een inwijding waarbij de dichter wellicht uit ‘de walnoot’ van concepten probeert te breken. (‘Walnoot’ is een woord dat in deze cyclus een paar keer opduikt.) Fysieke gewaarwordingen, herinneringen, zinsbegoochelingen, opwellingen, dromen en nachtmerries trekken hun sporen in deze teksten (die zich afspelen in onder meer de hedendaagse grootsteedse wereld en de daarbij horende (sub)culturen). We vinden er ook het voor Hirs typerende spanningsveld ‘voelen en denken’ (die een onverbrekelijke twee-eenheid vormt) in terug. Een thematiek die zich overigens over de hele bundel uitstrekt.

Poëzie en denken. Nogal wat lezers verwachten dat poëzie zich enkel binnen een subjectieve gevoelswereld kan of mag ontwikkelen. Maar het valt niet te ontkennen dat de laatste 150 jaar het reflexieve deel is gaan uitmaken van het schrijven van poëzie. De vraag is enkel: over wat soort denken gaat het? De negentiende-eeuwse Franse dichter, de grote Stéphane Mallarmé gaf de voorzet: ‘il faut penser de tout son corps’. Stefan Hertmans varieerde daar ooit op met: ‘poëzie is denken met het lichaam’ en bracht hiermee de poëzie in de nabijheid van de dans. Het betreft dus niet meteen een filosofisch, of een zich naar een afgerond systeem toewerkend denken: het is een sensitief denken – zowel bewust als intuïtief. In een recent interview met Johan de Boose (Poëziekrant, nr.6, 2017) vertelde ze daarover het volgende: ‘ Voelen en denken houden wij sinds de wetenschapsrevolutie doorgaans heel erg gescheiden. Het was toen ook noodzakelijk om helder te krijgen wat wat is. Maar in mijn ervaring liggen ze dicht bij elkaar. Antonio Damasio’s boek ‘looking for Spinoza’ raad ik iedereen aan. Het maakt onderscheid tussen voelen en emotie. De emotie is de fysieke sensatie. Het gevoel is er zodra je de emotie een plaats geeft op de mentale achtergrond. Wanneer je de emotie een plek hebt gegeven in het lichaam, spreek je van gevoel. Dan is de emotie (be)grijpbaar geworden. Voelen en denken ervaar ik als één ding, het is een kruisbestuiving, een intuïtieve stroom.’ Het is speculatief maar ik kan het niet laten om de cyclus ‘bewegingslijnen’ van enkele aspecten van de processen die ze hier markeert het allegorisch rapport is.

In de cyclus ‘varens’ tendeert de pelgrimstocht naar een zoektocht. In dit geval een zoektocht naar ‘varens’. Het soort ‘varen’ dat gezocht wordt, is een soort ‘graal’. Iets waarnaar je blijvend op zoek kunt gaan en misschien wel voor een nimmer vervullend verlangen moet staan. Naar varens speuren om er nieuwe te ontdekken en er namen voor te vinden. Het lijkt wel erg op het schrijven en het lezen van een gedicht, die zoektocht. En een gedicht schrijven of lezen, dat doe je niet zomaar, daar moet je mentaal op voorbereid zijn. Je hebt er een gereedschapskoffer voor nodig waarin de dingen die je hebt bij te houden en te onthouden zijn opgeborgen. Een volle koffer vol sensitiviteit en vol capaciteiten om uitvergroot naar de dingen te kunnen kijken. (De poëzie schuilt in het detail, in het microscopische kleine. Blake: to see a world in a grain of sand.) Een koffer vol kennis, ambacht, woorden, denken en voelen. Om dat dan allemaal in taal tot betekenis uit te laten waaieren.

wat neem je mee? gereedschap: pincet, een plantenpers, zelf gemaakt
van lichte houten plankjes en wat vodden, landkaarten, bausch
& lomb, handlenzen, hastings, vergrootglazen: tienmaal, twintigmaal.
een pincet. felco, knijper. nikon, fototoestel met macrolens. nog meer

landkaarten, zoveel boeken als er in je rugzak passen, naslagwerken
voor de identificatie van varens, andere planten. garmin, gsm
om de weg mee te kunnen vinden, de precieze geografische coördinaten
mee te bepalen vindplaatsen. nieuwe varensoorten, modder, modder.

Kortom al het nodige voor de dichter en lezer om bloot te kunnen zijn en te beginnen: het nagestreefde nulpunt. Ik schreef dat deze bundel werelds was. Hier is een voorbeeld van. Het gebruikte vocabularium in dit gedicht is deze van de wereld van nu. ‘Varens’ is een mooie reeks die uit vier gedichten bestaat. Onbevangen, knipogend ludiek, intelligent (zoals altijd) en met die intelligentie valt de cyclus zeer subtiel en daarom verrassend uit. De bundel bestaat uit zes ongelijke delen bestaande cycli. Ik zal ze hier niet allemaal uitdiepen. Hoewel ‘je andere onophoudelijk’ en ‘oneindig breekbare’ veel interessants bieden. Ik sta nog even stil bij de laatste cyclus ‘zeg liefde’. Een ontvankelijk gedicht dat de lezer begroet met open armen. De open armen van de woorden.

Ook hier weer probeert Hirs een poëtisch cliché (liefde - in deze context wordt zelfs het woord ‘hart’ niet ontweken) tot iets nooit eerder gezegd uit te dragen. Het is een bijna idyllisch getinte hymne. Aan de liefde, aan het leven, aan de zinnelijkheid. De thematiek van het koppel voelen-denken wordt hier maximaal uitgevouwen en als een essentiële bouwsteen van het menselijke voorgesteld.

In de liefde vindt het lichaam zijn ultieme bestemming. Liefde is het overschrijden van een grens. Zoals het schrijven van poëzie. Een poëtische ervaring is een lichamelijke ervaring, een liefdesdaad. Buiten als binnen de werkelijkheid om: ’ verankerd in het lichamelijke als boven het lichamelijke verheven’ .

Dyonisos – Hirs herinnert er ons aan dat die uit het dijbeen van Zeus is geboren - wordt bejubeld. Dronkenschap gehuldigd. En het genot wordt niet vergeten: ‘ wie heeft zin in het leven als je het genot eruit weglaat?’ . Nooit eerder vertoonde Hirs zich zo uitgesproken hedonistisch. Wat een menselijke tragiek niet uitsluit: ‘ vond je geen wezens rampzaliger dan wij want al het andere is tevreden//met de grenzen die de natuur stelt terwijl wij de grenzen van het lot/steeds te buiten gaan’ .

In dit gedicht wordt niet meteen de geliefde aangesproken maar de liefde zelf. Ze wordt omschreven als ‘ gewoon hoopvol/gelukkige natuurlijkheid’ . Ze heeft dan ook geen grote woorden nodig om haar aan te spreken. Die woorden lijken uit een niet te stelpen ‘intuïtieve stroom’ vandaan te komen. De zinnen lijken zich te haasten: ze rollen over elkaar heen want ze moeten zo vlug mogelijk en als eerste ergens aankomen. Daar waar ‘Betekenis’ zich bevindt? Zo gedragen de zinnen zich als de liefde zelf. Een gedicht met een wat didactisch-filosofische ondertoon. Hirs brengt een door en door positieve boodschap. Een leerdicht maar dan zonder een uitgestrekt moraliserend vingertje. Een mooi sluitstuk voor deze bundel.

Ik merk dat ik hier en daar op een metapoëtische lezing van deze verzameling heb aangedrongen. Maar dit is een persoonlijke perceptie. Een andere lezer (of een andere lezing) kan andere schuifjes optrekken, op andere uitwegen uitkomen. Er gelden geen a priori’s voor het lezen van Hirs: de lezers heeft enkel de zintuigelijke kant van de woorden op te zoeken. Ongetwijfeld is dus deze bundel (voorlopig) Hirs beste en best haar meest menselijke bundel. Het hoort niet in een recensie maar toch wil ik in de laatste regel van deze recensie sentimenteel worden. Je voelt je niet eenzaam als je haar gedichten leest: Hirs geeft en deelt.

verdere bijzonderheden’ - Rozalie Hirs, gedichten, Querido, 2017, isbn 978902140857 6.


Geen opmerkingen: