vrijdag 12 december 2014

Poging tot een constructivistisch portret van de dichter Renaat Ramon (1)

Inleiding van Alain Delmotte bij de tentoonstelling van Renaat Ramon in de Bib van Harelbeke.

Renaat Ramon is, voor wie het niet mocht weten, een kunstenaar die actief is op
twee fronten. Hij is enerzijds een plastisch kunstenaar (hij ontwerpt beeldhouwwerken) met constructivistische dwz abstract geometrische wortels en anderzijds is hij een literator. Als literator is hij vooral een dichter. Maar hij schreef ook recensies en essays. Als essayist valt bijwijlen een interesse voor het literair-historische op: hij brengt graag vergeten dichters in herinnering. In herinnering houden is Renaat Ramon tot missie. Poëzie in het memoriaal van iets. Als dichter bespeelt hij twee taalinstrumenten en noemt die zelf: het woordwerk en het beeldwerk. Veel van dat woord- en beeldwerk werd bijeen gebracht in de bloemlezing ‘Klemteken’ – een boek dat ik u ten zeerste aanraad, al was het maar omwille van de voortreffelijke inleiding van Jooris Van Hulle. Aangezien ik het hier vooral zal hebben over een bepaald aspect van Ramons dichterschap, sta ik eerst stil bij het begrippenpaar Woordwerk/beeldwerk. Naar wat verwijst het? Ik zal het proberen op een eerder ludieke manier te benaderen, op een manier die Renaat Ramon zeker zal aanspreken, met name op een constructivistische manier.

We trekken op een wit blad een horizontale lijn. Die lijn staat voor het begrip ‘woord’. Het eindpunt ter linkerzijde staat voor het begrip ‘teken’ (A) (dwz zeggen het letterteken) en ter rechterzijde het begrip ‘klank’ (B). In het midden van de lijn situeert zich het begrip ’het lexicale woord’ (C). Het woord zoals we de betekenis ervan in het woordenboek terugvinden. Het woord zoals we er dagelijks in onze communicatie gebruik van maken.

Van de poëzie weten we dat in het gedicht het woord de neiging vertoont om van het lexicale, van de geijkte betekenis af te wijken. Waarom dit gebeurt is een complexe kwestie. Ik beperk me tot de vaststelling dat het lexicale woord voor de dichter niet volstaat, dat het de dichter niet voldoet.

Als we het woord in een poëtische context ter rechterzijde schuiven komen we stapsgewijs in de richting van de orale poëzie, de performance uit en in zijn extremiteit komen we bij de klankpoëzie en de fonetische poëzie terecht. Bij klankpoëzie is er geen sprake meer van woorden maar enkel van klanken, zoals dat het geval is in het beroemde gedicht van Jan Hanlo ‘Oote Oote oote boe’.

Schuiven we het poëtische woord ter linkerzijde op dan slaan we langzaam langs de ritmische typografie om de weg in die naar de ‘concrete en visuele’ poëzie leidt. De dichter gaat hier uit van het beeldend vermogen van het woord - het woord als teken – en niet langer meer van zijn lexicale betekenis. We komen zelfs in al zijn radicaliteit bij de woordloze poëzie terecht – waarbij zelfs de letters zijn verdwenen.

We zouden dus kunnen stellen dat het woordwerk van Ramon zich in de pragmatische omgeving bevindt van het lexicale woord (maar afwijkingen vallen niet uit te sluiten), het beeldwerk op het front van de concrete en visuele poëzie.

Maar het constructivistische schema is nog niet af. Ik stel vast dat binnen de aangegeven lijn Renaat Ramon op verschillende punten actief is. Hij is concreet/visueel aan het werk gegaan. En veel ervan is hier te zien. Maar hij heeft zich eveneens aan woordloze poëzie gewaagd. Onder meer in het werk ‘color-field poetry’ en het hier voor eerst te bekijken ‘Chromatics’.
Dit werk heeft een uiterst spelmatig karakter: twee rechthoeken, twee kleuren (rood en groen), twee posities (horizontaal, verticaal). In twintig stills ontplooien de twee rechthoeken zich geraffineerd tot zes rechthoeken, waarbij afwisselend de kleuren van plaats verwisselen en de rechthoeken van positie. Een ritmische opbouw (op basis van herhaling) laat zich systematisch vermoeden, zoals we dat bijvoorbeeld ook kunnen merken bij de minimalistische muziek. Ik kan het dan ook niet laten om in de titel een verwijzing te zien naar zowel de kleurleer als naar het twaalftonenstelsel in de muziek. Toegegeven: dit is een persoonlijke interpretatie. In ieder geval ervaar ik dit werk als subtiel en fris.

Maar de dichter heeft ons nog meer te bieden: hoewel hij er misschien niet de ambitie voor lijkt te hebben heeft, schuwt Ramon de performance niet. Hij is echt niet doof voor klankpoëzie. En hij schreef teksten waarvan ik vind dat ze een podiumgehalte hebben. Ik denk aan het verrukkelijke gedicht ‘Canterburry sales’.

De aangegeven eindpunten op de lijn die ik vermeldde zijn eigenlijk meer aanknopingspunten. Visuele en concrete poëzie is niet zonder affiniteit met beeldende en conceptuele kunst. En klankpoëzie wordt wel eens als een muziekgenre omschreven. En is performance ook niet een soort ‘podiumkunst’? Die aanknopingspunten zijn meer een soort niemandsland. Passages. Het zijn geen grensposten. En op een vreemde manier zijn ze met elkaar verbonden. We kunnen beide punten met een halve cirkel verbinden. En op het middelste punt van die halve cirkel ontmoeten klank en beeld elkaar in wat auditieve-visuele poëzie wordt genoemd. We trekken twee diagonalen vanuit de twee aanknopingspunten naar het middelste punt van de cirkel. En zo komen we uit op wat voor mij het constructivistische portret, het totaalbeeld van de dichter Renaat Ramon zou kunnen zijn: een driehoek binnen een halve cirkel. En met deze ‘dialectische’ figuur staat Renaat ver weg van de meeste van zijn collega-dichters. Ik lever daar zo meteen het bewijs van.

Waarom ik hier zo lang bij dat constructivistisch portret ben blijven stilstaan, heeft uiteraard te maken met deze tentoonstelling. Deze werd samengesteld naar aanleiding van een recent gepubliceerd boek van Renaat dat zowaar in het essayistisch genre als zijn opus magnum is uitgevallen. ‘Vorm & visie – geschiedenis van concrete en visuele poëzie in Vlaanderen en Nederland’. Zoals de titel aangeeft, biedt het boek een overzicht van wat concrete en visuele poëzie aan (blijvende) resultaten en diversiteit heeft opgeleverd. Dit gebeurt met dit boek voor het eerst.

Althans voor het eerst op zo’n grondige, precieze en precieuze manier. Om een voorbeeld te geven. In zijn ‘Geschiedenis van de Nederlandse literatuur tussen 1945 – 2005 ‘Altijd weer vogels die nesten beginnen’, spendeert Hugo Brems nauwelijks tweeënhalve bladzijde aan het genre. En dat in een boek dat 790 bladzijden telt. Van die tweeënhalve bladzijde maakt Renaat in ‘Vorm en visie’ een verhaal dat 340 bladzijden lang is. Zelf spreekt Renaat Ramon over dit boek als zijnde een documentaire. Een droog academisch, literair-wetenschappelijk boek is het niet geworden.

Op vraag van Renaat ga ik nu even dieper op dat boek in. Al vindt u op deze tentoonstelling nog wel ander ‘plastisch werk’ waarvan enkele werken in meer of mindere mate een literaire verwijzingen inhouden.
Ik vestig uw aandacht op het werk dat in deze ruimte een centrale plaats kreeg en ook op de uitnodiging is terug te vinden, het werk dat de naam ‘Utopia’ meekreeg. Het werk zinspeelt op het gelijknamige boek van de zestiende eeuwse humanist Thomas More. Dit boek gaat over de wijze waarop het fictieve land Utopia is georganiseerd. Het land symboliseert ‘de ideale staat’. (Het boek is overigens van een schrijnende actualiteit, zo gaat het onder meer over godsdienstvrijheid en godsdiensttolerantie.) Voor de taal van Utopia ontwierp More een eigen(zinnige) woordenschat en grammatica, een soort Esperanto avant la lettre. Zijn vriend de Antwerpse humanist Pieter Gillis verzon voor het ‘Utopisch’ een alfabet. Een alfabet dat bestaat uit 22 letters en elementair gebaseerd is op de cirkel, het vierkant en de driehoek. Een quasi constructivistisch alfabet, alweer, avant la lettre. Hoe kon Renaat Ramon aan dit gegeven weerstaan? Met dit alfabet speelt de kunstenaar, zoals altijd een uitgekiend spel. De milde, de kwetsbare, de troostende ironie is hier niet weg te denken.

Voor ik even het boek ‘Visie en vorm’ in vogelvlucht zal doorbladeren, denk ik dat het nuttig is om stil te staan bij de vraag – die ik hier waarschijnlijk eerder had moeten stellen ‘wat is concrete en/of visuele poëzie?’

De termen concrete poëzie en visuele poëzie zijn de meest gebruikte en hebben een overkoepelende functie. Ze zijn niet sluitend. In het boek vinden we nog velerlei andere terminologie terug: iconische poëzie, grafische poëzie, figuratieve poëzie, vispo, lotta poëtica, poésia visiva, subvers, visual writing ... Niet één van deze termen kan men aan elkaar gelijkstellen: elk van deze termen draagt een eigen ‘poetica’ uit, verdedigt met een soms bitsig karakter, met geruzie, met genadeloze vechtlust en de daarbij horende dissidenties een eigen territorium. Wat ze gemeen hebben is het gegeven ‘beeldtaal’.

Renaat Ramon probeerde in een tekst ‘Boven de taalgrens’ het onderscheid tussen ‘concreet en visueel’ te omschrijven: ‘In het eerste geval, de concrete poëzie, wordt hoofdzakelijk gewerkt met typografische elementen en typografische technieken (...), in het andere worden de meest diverse materialen en de meest uiteenlopende middelen (naast elkaar) gebruikt: assemblage en een collage van tekst, chromo’s, foto’s en realia.’ Concrete poëzie brengt een beeld in beeld, de visuele poëzie brengt ‘een situatie in beeld’.


Poging tot een constructivistisch portret van de dichter Renaat Ramon - deel 1
Poging tot een constructivistisch portret van de dichter Renaat Ramon - deel 2

De tentoonstelling in de Bib van Harelbeke loopt nog tot 31/12/2014.

Meer info:
Tentoonstelling Renaat Ramon in de Bib van Harelbeke
Thuissite Bib Harelbeke
Thuissite Renaat Ramon
Vorm & Visie bij Digther


Geen opmerkingen: