(aan Hendrik Carette)
Oudenaarde, maandag 10 april 2017
Waarde Hendrik, goede dichter,
Het is een misvatting te denken dat goede dichters podiumgeile brulboeien moeten zijn, immer met een microfoon voor hun kop, immer breed het publiek en het volle leven omarmend, immer met de vinger aan de pols van (de waan van) de dag hun parlandoverzen staccato scanderend, immer prominent aanwezig op de digitale platformen, ja, immer lobbyend voor dat stadsdichterschap. Geef mij ook maar, geef mij misschien vooral maar, de zonderlingen, zij die opereren vanuit het verborgene, zij die stil leven, ver van de polsslag en de podia, in de contemplatie van een bos, een water, een in kreupelhout verzonken spoorwegbedding, een kalklijn op een voetbalveld einderwaarts, een besloten stadstuin onder mos en motregen, hinkelende meisjes in een in de nazomerzondagavond verloren gelegde achterafstraat. Zij die in de traditie leven, zo je wilt, met de boeken van hun vertrouwde meesters, hun pennen, hun papier, hun kat, hun nonchalant in de hand gehouden drankprobleem, en zich bekwamen in de schriftuur van de bedachtzaamheid.
Anno 2017 staat de Nederlandse dichter Jacques Hamelink Poëziekrant een interview toe. Dat toestaan heeft al iets. Het is een misvatting te denken dat dichters altijd hengelen naar, en blij zijn met, de belangstelling van een glossy poëziemagazine. Hamelink staat dat interview toe. Hij staat dat interview bovendien slechts toe op voorwaarde dat het schriftelijk afgenomen wordt. Per brief. Nee, niet per e-mail, wat dacht je?
Hamelink in dat geschreven interview: laten we niet uit het oog verliezen dat het over poëzie hebben, in proza, sowieso een vervalsing inhoudt. Hier mag ook gedacht worden aan mijn oude meester Maurice Gilliams, de Man voor het Venster, die gebeurlijk wél een normaal interview toestond, maar inzage eiste in de persklare kopij om deze vervolgens nagenoeg helemaal te herschrijven, en zodoende toch nog de bedachtzame monoloog te herstellen.
Hamelink: de dichter is een taalmaniak, dat staat vast. Overigens geeft zijn taalbeheersing, hoe groot die ook moge zijn, nergens een garantie voor. Zijn taal moet iets nooit-zo-gezegds (geziens, gehoords), iets nieuws dus, tot uitdrukking brengen. Daarin slaagt hij alleen wanneer wat ze vroeger noemden de geest over hem vaardig wordt. Het is dus tevens een misvatting te denken dat die dichters met hun fenomenale taalbeheersing per definitie goede dichters zijn.
Overigens, zelfs tegen brulboeien is principieel niets in te brengen. Toen Johnny “the Selfkicker” van Doorn midden jaren zestig van de vorige eeuw op het podium steevast overging tot dierlijk, bloedstollend gegil en gekrijs (zodat vertwijfelde zaaluitbaters op het punt stonden geüniformeerde ordehandhavers of een ambulance op te bellen) toen dus, was ongetwijfeld de geest over hem vaardig en verzette hij een baken. Alleen; lang bleef het niet boeien. Na Johnny verwaaide de geest en verwaterde het procedé. Performance, dunne spoeling is dat. Dichters horen zich niet in stuiptrekkingen op het podium te manifesteren, of gekke bekken te trekken, of bij voortduring geestig te doen. Dichters horen zich niet te gedragen als gemankeerde stand up comedians. Verwar de minnestreel niet met de nar!
Het moet geen verbazing wekken; Uit de vallende kikvorsstilte van Jacques Hamelink is het beste gedicht dat er in die Poëziekrant van maart-april 2017 te ontdekken valt (en er staan er zoals steeds veel, ondraaglijk veel in).
Moge de geest ook enigszins over deze brief vaardig geworden zijn, waarde Hendrik. Wees Welgemoed, Stap Immer Voorwaarts, Verwar de Minnestreel niet met de Nar.
Een groet uit de Oudenaardse gouw, waar nu de kikvorsstilte valt,
Je
FD
© Frans Deschoemaeker
Uit: De waterlelies van Montparnasse, een werk in gestadige voortgang.
1 opmerking:
Ik kom hier voorwaar mijn vriend Hendrik Carette tegen, in de wandeling caretje genaamd. Gekoppeld aan Jacques Hamelinck. Met een wegkoppeling van de podiumdichters, vooral dan de slammers (waar het staande vertellen van moppen inderdaad al eens voor verwarring zorgt).
Nou goed, de geest is overgewaaid, dat heb ik bij mijn debuut op het podium in Eindhoven meteen ontdekt. Drie zelfkikkers stonden daar. Daarna kwamen wij met ons drieën, bass, saxofoon en poëzie. Toen het eerste trio na ons nog een beurt mocht geven, lieten ze het zelfkikkerige ineens varen en voeren ze mee op onze grondstroom. Ik bedoel: niet alles wat op een podium gebeurt is per se minderwaardige poëzie. Verder wens ik ieder zijn goede avond, dito weekend en hop, caretje, zet hem op. Tot later
Een reactie posten