donderdag 15 januari 2015

Wat ik je aanbied is niet veel

Bij de lectuur van twee bundels van Philippe Cailliau


Op relatief korte tijd gaf Philippe Cailliau twee dichtbundels uit in de poëziereeks van Kleinood & Grootzeer. Reeks die door Gerrit Westerveld wordt geredigeerd en ambachtelijk vormgegeven en waarvan de uiterlijke kenmerken zijn: klein, smal, dun en veelkleurig.

Met ‘Het boek nul’ en ‘Niets verloren’ eigent Cailliau zich een plaatsje binnen de Nederlandstalige poëzie toe.

Op het eerste gezicht zou de lezer de indruk kunnen hebben dat de twee bundels met elkaar in verband staan. Zo onder meer door de titels: met die ‘nul’ en die ‘niets’ die erin weerklinken. Maar het ‘niets’ in de tweede bundel is niet de ‘nul’ uit de eerste bundel. Er staat ‘Niets verloren’, de dichter is er nog, de dichter is zichzelf niet kwijt. Wat wordt beklemtoond door de foto van de auteur op de voorflap. Dat - kantje boord - het gevaar bestond dat de dichter zichzelf kwijt kon spelen, zichzelf op het wit van het blad helemaal weg zou inhaleren, deed zich voor in een strofe uit het laatste gedicht van‘Het boek nul’:

Hij is een krachtige inhalator, hij spuwt
en stottert soms huilend, dan roepend,
naar zichzelf, soms wit op wit: zichzelf

In beide bundels lezen we uiteraard dezelfde dichter maar in thematiek en opbouw zijn die bundels toch erg verschillend.

Hoezeer de achtergrond - naar alle waarschijnlijkheid - autobiografisch is, klinkt ‘Het boek nul’ in al de
‘onzegbare’ verschrikking die het probeert te verwoorden anoniem. Pijn en lijden, de opvallendste hoofdthema’s uit de eerste bundel, maken immers anoniem. Meer zelfs: anonimiteit maakt deel uit van het lijden, is de pijn zelf.

‘Het boek nul’ verwijst mijn inziens naar de toestand waarin de dichter zich bevindt, naar ‘het levensgevaar waaraan hij lijdt’. Een toestand die zich voordoet

(...) als gezwegen wordt en veel
gevraagd, als het oor niet hoort
omdat de wanhoop nader is dan
weten hoe te overleven is.

De tweeëndertig gedichten die elkaar opvolgen zijn doordrongen van die sfeer: wankelend tussen wanhoop en overleven. De woorden die de dichter in die toestand opvangt zijn hard dwz bitsig, hels en bijwijlen koortsig. De gedichten uit ‘Het boek nul’ zijn krachtig en pregnant. De dichter zet er zijn schriftuur letterlijk en figuurlijk op punt en op scherp.

Het eerste wat opvalt bij de lectuur van de tweede bundel is de zachtere toon. Sommige gedichten uit de eerste (‘als de goden moe zijn en niet huiswaarts willen keren...’) van drie cycli waarmee de bundel is opgebouwd, verraden, in mineur, melancholie en nostalgie. Zoals in de eerste, mooi melodieuze strofe van het gedicht ‘Een brooddoos met verdriet’:

Het volle licht is open nu en leerzaam zoekt
een vreemde treurigheid haar plaats tussen
een vraagstuk en een opstel dat Mijn eerste
reis naar het hiernamaals heet. De notenbalk heeft
wel een sleutel maar blijft leeg, is weggezonken.
In de brooddoos huist een onderdrukt verdriet.

Met dit soort regels kan de vakkundigheid van Cailliau moeilijk ontkend worden. Ook volgende regels uit het gedicht ‘zwerversdroom’ ervaar ik als sterk.

In schoenkasten schuilen diepe geheimen.
Laarzen waken over oude afstanden
en botten die verjaren met versleten haast.

Dat mijn persoonlijke voorkeur in de bundel ‘Niets verloren’ uitgaat naar deze cyclus hoeft geenszins te betekenen dat de twee volgende cycli van ongelijke kwaliteit zouden zijn. Ik vertolk een voorkeur.
Dat het ingenomen perspectief van de eerste cyclus deze van het ‘vroegere’, van de kindertijd was, lijkt de tweede cyclus (‘Vele bruggen’) geschreven vanuit het ‘nu’. De inventaris van het schaarse aanbod dat de dichter rest, wordt opgemaakt. Een brug wordt gelegd naar de Andere, die wel eens de vorm aanneemt van een geliefde, die wordt aangesproken als de geliefde:

Wat ik je aanbied is niet veel:
een rimpeling die jij aanvaardt
Misschien. (..)

Opvallend in deze cyclus is de aanwezigheid van de vrouw. De erotiek. Het lichaam. Maar het motief van het lichaam komt in de bundels van Cailliau vaker voor. Ook deze van voor ‘het boek nul’.

Op één gedicht krijg ik geen greep. Maar het gedicht fascineert omdat hier iets wordt geïntroduceerd dat ik nog niet eerder opmerkte: het mythische. (Wat als je geen greep krijgt op een gedicht? Zo laten en je volle aandacht geven aan de klank, het ritme, de beelden en aan wat er nog net niet staat.) Wie Nomawha is uit de het gedicht ‘Nomawha reist’, kwam ik niet te weten. Google kon me alvast niet helpen. Heeft de dichter die bipolaire, duidelijke aardse godin (of afgod) zelf verzonnen? Het doet er niet er toe: we vernemen dat ze dateert uit de tijd van de Genezers, de sjamanen.

Nomawha begraaft zich onder het gedenkteken dat
gebouwd werd, tijden voor het verdriet van Genezers
Is ontaard. In klein gedrukt.(...)

De toon van dit gedicht heeft iets sacraals. Opvallend, want in de twee bundels geeft Cailliau blijk van een illusieloos realisme: soms rauw en vaak rouwend. Elders in de bundel, in het gedicht ‘Als tinteling begonnen’ bemerk ik dezelfde neiging naar het mythische, het sacrale en het rituele:

In bodemloze opbergdozen naaien drukkers boeken toe
en knopen linten rond de dromen van een witte harlekijn.
Alchimisten zijn het, reizigers die hun door vuur gelikte
kraterwonden dichten in de noorderzon. (...)

De derde cyclus (in opbouw soepeler, thematisch gevarieerder dan de twee vorige) ‘Zes gewatteerde planken’ meen ik enkele gedichten te herkennen die aan elementen uit de eerste bundel refereren – zonder te willen veralgemenen. Zo bijvoorbeeld in ‘Was jij erbij’:

Was jij erbij toen ik, me van geen kwaad
Bewust, acht jaar terug geworpen werd
Uit een hoog raam. Mijn blik die brak.
Mijn botten werden soepel.

Anderzijds klinkt hier een daar ‘gewatteerde’ maar nooit sentimentele ontvankelijkheid door. De beginregels van ‘Buigen voor het licht’:

Gevouwen handen zijn er niet
om warmte uit te stralen, om
dochters te ontvangen
Wel. Om er te zijn (...)


De dichter biedt ons meer aan dan wat hij zelf beweert: er steekt veel in het weinige dat zijn en vele poëzie per definitie is. De twee bundels van Cailliau kenmerken zich door hun gelaagdheid. In de tweede bundel doet die meerduidigheid zich complexer voor want in velerlei, tot velerlei thema’s vertakt. De eerste bundel bewijst en de tweede bundel bevestigt het kunnen van de dichter. Nee, niets verloren, want het laatste woord is nog lang niet te horen: we hopen op nog meer dan een boek nul..


© Alain Delmotte


Het boek nul, poëzie, Kleinood & Grootzeer, 2013. 1ste druk april 2013, 2de druk juni 2013
Niets verloren, poëzie, Kleinood & Grootzeer, 2014, 1ste druk september 2014, 2de druk december 2014


Geen opmerkingen: