dinsdag 11 juni 2024

Waar het jaagt op betekenissen - Alain Delmotte

Waar het jaagt op betekenissen

Notities van Alain Delmotte bij de bundel 'Archipel' van Geert Jan Beeckman


Archipel’ de titel van de recente bundel van Geert Jan Beeckman was eveneens de titel van het poëziedebuut van Paul Snoek in 1954. Toeval moet je altijd voor mogelijk houden, maar toch heb ik de neiging om ervan uit te gaan dat Beeckman zich daarvan bewust was, dat het een moedwillige referentie betreft – zoals er zovele in deze verzameling te vinden zijn. Nochtans lijkt het me dat Snoeks debuut en de bundel van Beeckman weinig affiniteit met elkaar vertonen. De  intonatie van die vroege Snoek is niet dezelfde als die van de tot volle maturiteit gekomen Beeckman. Hoewel, op het stilistische en  syntactische niveau brengen beide dichters ‘breuken’ en ‘ellipsen’in hun gedichten aan. Zoals bijvoorbeeld bij Beeckman: ‘Je zegt de mensen die morgen weer hier/met het pad dat opnieuw/maar nu lang nog niet’. Van Snoek meen ik overigens even een verschijning in de bundel van Beeckman te ontwaren. Ik kom er op terug.

De titel bracht mij ook ‘La parole en archipel’ (1964) van de Franse dichter René Char in herinnering. Formeel zijn er hier evemin meteen gelijkenissen te maken. Maar opnieuw: hoewel! Char en Beeckman ontmoeten elkaar in het metapoëtische, in het tragisch inzicht van leven en dood en, voor de hand liggend, in de metafoor van de archipel. In het gedicht ‘Nous avons’ – ‘Wij hebben’ uit Chars bundel lezen we aan het begin de volgende prachtige en beroemd geworden regel: ‘Notre parole, en archipel, vous offre, après la douleur et le désastre, des fraises qu‘elle rapporte des landes de la mort, ainsi que ses doigts chaud de les avoir cherchées.’ Rauw vertaald: ‘Onze woorden, in archipel, bieden u, na pijn en rampspoed aardbeien aan, die ze hebben meegebracht van de heidevelden van de dood, evenals hun door het zoeken warm geworden vingers’.

Dat de dichter na het lijden en de rampspoed de lezer woorden als aardbeien aanreikt die op de koop toe in de heidevelden van de dood zijn gerijpt en geplukt, moet een beeld zijn dat Beeckman kan aanspreken. Lijden, rampspoed en levenseinde worden in zijn teksten gethematiseerd: ‘Op de littekens hebben wij een bestaan geënt,/In een nacht hebben wij de nagels geteld.’ - ‘Dag van liefde in rouwgewaad lijden van taal.’ - ‘Nood en dood een wond op rijm’. En in het gedicht ‘Kruisiging’ wordt de passie van Christus geëvoceerd. Reminiscenties aan het sacramentele vinden we trouwens verspreid terug (in het steeds terugkerende motief van de wijn bijvoorbeeld).

De vraag is natuurlijk wat bedoeld wordt met de metafoor van de archipel. Dat is niet zo eenvoudig want metaforen hebben niet altijd een sluitende betekenis, eerder een sluimerende betekenis. Een archipel, in lexicale zin, is een eilandengroep waarbij elk eiland op de een of andere manier met elkaar is verbonden.’Eén en ontelbaar’ luidt de titel van een cyclus: eilanden die verscheiden zijn maar die toch een eenheid vormen. In het geval van René Char zou het eventueel kunnen betekenen dat de woorden van de dichter (‘notre parole’) autonoom zijn maar die in de context (of in de alchemie) van het gedicht met elkaar in conjunctie staan. Concreet: woorden staan meerduidig met elkaar in verband. Een wat nauwe interpretatie die mij niet voldoet: het is veel breder. Maar zoals Beeckman noteert: ‘Er staat geen grenswacht aan het begrip’ – ‘In gedichten mag je het begrijpen uitstellen’. Mijn interpretatie kan hopelijk wel een invalsweg zijn.

Valt mijn interpretatie bij Char gelijklopend uit bij Beeckman? Voor een deel wel. ‘Archipel’ zou dan onder meer kunnen verwijzen naar de manier waarop Beeckmans bundel is gestructureerd: een introgedicht en zeven cycli die samen onderliggend autonoom blijven (zoals ook elk gedicht binnen de cycli autonoom blijft en zelfs elk vers of verzenreeks een eigen zelfstandigheid aangeeft) maar die samen toch een ‘archipel’ aan open betekenissen vormen. In het titelgedicht ‘Archipel’ lezen we over de eilandengroep: ‘dat zij lichamen vormen dat zij/een beeldenstoet zijn op weg/ naar open woorden’. Maar het zou ook over individuen kunnen gaan. Ieder zijn eiland en vaststellen dat de cohesie tussen al die eilanden is verbroken of aan herstel toe is. De poëzie is dan de helende factor.

Het woord ‘archipel’ valt nog tweemaal in de bundel. In het gedicht ‘Naderingen’ lezen we: ‘Eens wij dit moeten aanleggen/een zorgkas voor onze archipel’ en die zorgkas moet ‘een gedicht voor het nageslacht’ zijn. En in het gedicht ‘onder de melkwegen’ staat er: ‘Hoe ik geboren ben uit volgzaam verzet./ Uit een archipel overdragen op/een ander wondvocht./ De herinneringen die in melkwegen terechtkomen’. Wordt hier in zekere zin gerekend op empathie, op een overdracht naar het wondvocht van de andere? De andere als helende factor?

Ongetwijfeld zijn er velerlei thematische schakels die de bundel tot een autonoom en toch een divers geheel samenstellen. Wat maakt dat deze eerder lijvige bundel zich tot een grote complexiteit uitkristalliseert. Dat blijkt uit de laatste regels die ik daarnet citeerde. Dergelijke regels openen vele interpretatieruimtes en doen ‘enigma’s’ ontstaan. Wat ervoor zorgt dat elke nieuwe lectuur een andere lectuur wordt. Om de titel van één van de cycli te parafraseren (zie de titel van deze recensie): voor de lezer wordt het een jacht naar betekenissen. Het is ‘de lezer die de woorden opnieuw maakt’. Nooit eerder overigens waren de gedichten van Beeckman zo met potentiële betekenissen opgeladen. In ieder geval is het in de context van deze recensie onmogelijk alles aan te boren. Ik beperk me tot elementen die mij persoonlijk zijn opgevallen of me aanspraken.

Er is één element dat me na eerste lezing erg is opgevallen: het Westers kunsthistorisch referentiekader waarmee de bundel is omwikkeld. Heel wat kunstwerken (plastische werken, muziekstukken en muziekgenres) en kunstenaars (componisten, schilders, fotografen, dichters, filosofen, prozaschrijvers) passeren de revue. Ik zal er niet de inventaris van opmaken: het zijn er te veel. Meestal gebeurt dit door namedropping. Soms gebeurt het vernoemen eerder vluchtig en laconiek. Elders wordt het dan weer met meer diepgang scherper gesteld: ‘Zoeken zoals Hopper deed.//In hoeken/in licht naast licht./In het traag verschieten van vreemd gemis’. Af en toe wordt de geëvoceerde kunstenaar niet expliciet vernoemd maar vermoed. In de regel ‘Ik houd nog nacht met een dronken boot’ hoorde ik ‘le bateau ivre’ van Rimbaud naklinken. En achter deze verzen: ‘Ik kies nog voor een zee/die zich de zwemmer herinnert./…/ Al volgde ik een man naar hondsdolle tijden’ meen ik, hé ja, Snoek te herkennen: er is de zee, er is de zwemmer en ‘Een hondsdolle tijd’ is de titel van een roman van Snoek. En zou het al vermelde gedicht ‘onder de melkwegen’ naar Dylan Thomas kunnen verwijzen? Ik ga ervan uit dat nog dergelijke intertekstuele verbanden in deze gedichten verscholen liggen. Ik heb ze waarschijnlijk niet allemaal herkend. En daarmee heb ik nog niet eens de talrijke Grieks-mythische toespelingen vermeld!

De vraag is nu: waarom doet de dichter dit? Het introgedicht ‘Bestaansverheldering’ kan ons daarbij helpen. Het is een in de wij-vorm geschreven programmatisch gedicht en stelt ‘de taak’ van de kunstenaar/dichter centraal. Ze moeten ‘engelen’ blijven. Ze moeten ‘durven haperen/aan de stemmen die onzichtbaar blijven.’ Ze gaan op zoek naar ‘het onmogelijke dat bevrijdend werkt’. Ze moeten ‘poëzie (…) veroveren op de tijd. ‘Alles willen waarmaken voor het einde/van de hoop is een hemelse taak.’ Om er nog eens René Char bij te halen ‘Nous n’avons qu’une resource avec la mort: faire de l’art avant elle’ – ‘We hebben maar een verweer tegen de dood: haar voor zijn met kunst’. In die context interpreteer ik dan ook de laatste verzen uit het gedicht ‘Nu nog’: ‘vergankelijkheid/is de oudste beeldhouwer’.  Daarmee laat zich dan meteen het kunsthistorische referentiekader begrijpen: waarachtige kunstenaars proberen de dood voor te zijn. ‘En de dood zeg je de dood./Elk heengaan zo meervoudig/dat je het ziet en hoort’. Kortom hoezeer ze van elkaar verschillen: kunstenaars vormen in hun gelijkenissen en buiten de tijd om een archipel.

 

Het motief van de engel is kenmerkend voor de bundel. Deze metafoor riep in mij Rilke op (al meen ik dat de engel meer een archetype is dan een metafoor).Welke waarde hechtte Rilke aan deze metafoor?  Ik ga te rade bij Florian Jacobs om een synthetiserende omschrijving van de Rilkiaanse engel te kunnen verwoorden: ‘De engel is een eeuwig, niet-vergankelijk wezen. De mens daarentegen is vergankelijk, sterfelijk en eindig.(…) Later draait Rilke dit echter radicaal om. Hij ontdekt dat precies het niet-eeuwige, eindige aspect van ons leven een waarde geeft waar de engel alleen van kan dromen. De soeverein onbereikbare engel wordt hierdoor een te betreuren wezen.’ https://www.filosofie.nl/florian-jacobs-rilke-zuigt-je-in-zijn-wereld/. Herkennen wij hetzelfde bij Beeckman? Er zijn raakpunten, denk ik. Zoals eerder geciteerd moeten volgens hem dichters engelen blijven, wat eigenlijk een terugkeer naar onze vroegste tijden impliceert want het zijn ‘engelen die kinderen moesten blijven’. Maar een dichter is geen etherisch maar een aards wezen. Hij kan en moet zich van het sterfelijke rekenschap geven. Het tastbare is zijn domein, niet het transparante dat engelen typeert: ‘Dat de uitverkorenen de engelen blijven/terwijl wij toch de oorspronkelijken zijn/van huid en voelen’. ‘Vergeef ons de mens’ staat er te lezen. De dichter valt dus willens nillens steeds op het menselijke terug. Hij gaat de mens en het menselijke in: ‘Zo de mens kijk je/zijn wij vermijdend gehecht’. Met wat het impliceert aan tekort: ‘Al dat geijkt verlangen als er verdriet/staat aan ons lied’. De lijn wordt getrokken:’het is de mensenmaat die niet liegt’.

Engelen, ze zijn de knechtjes van hogerhand. Dichters daarentegen hebben hun eigen leven en schrifturen te bepalen: ze zijn ‘zelfzoekers’(alweer de titel van een cyclus) die in het kortstondige verblijven. Engelen voeren uit, dichters vullen in. Engelen beschikken over eeuwigheid. Dichters hebben daarvoor een alternatief: een ‘Tuin van heden’, het nu: ‘Het gebeurt nu schrijft de dichter/ook wat langzaam is en voorspeld’. Het is het ‘nu’ dat de poëzie op de tijd kan veroveren. (Een illusie wellicht maar ook engelen en hun eeuwigheid zijn een illusie. We kunnen nu eenmaal niet zonder illusies. Zoals dichters niet zonder engelen kunnen en engelen niet zonder dichters: jawel, ze vormen een archipel.)

Angst (‘de heelalangst van onze schreeuw’), verlies (‘Verlies blijft het mooiste portret’) en wanhoop (naar ‘wat er niet is’) trekken meer dan eens in dit geheel hun kwetsuren. Beeckman is op het existentiële niveau lucide: ‘Wij zieken een onmacht uit om te overleven’. Maar er is altijd weerwerk mogelijk dankzij de poëzie:’Tegen alles wat wil instorten vecht mijn liefste./Als daad is dat ook poëzie’. Poëzie schrijven is volharden in het zijn:‘In de koorzangen van ons alfabet/houden wij vast aan ik ben’. Tussen de engel en de dichter, tussen het vergankelijke en het nu staat de poëzie. Het woord ‘poëzie’ is overigens één van de sleutelwoorden van deze gedichten. Het woord valt een twintigtal keer. De poëzie als blijvende uitdaging: ‘Wie niet wil stuiten op het woord grens/moet geloven in zalen vol poëzie’. Opnieuw René Char: ‘Faire un poème, c’est prendre possession d’un au-delà nuptial qui se trouve bien dans cette vie, très rattaché à elle et cependant à proximité des urnes de la mort’ - ‘Een gedicht maken is het betreden van een nuptiaal hogerhand dat zich bevindt in dit leven, sterk verbonden met het leven en toch dichtbij de urnen van de dood’. De bundel ‘Archipel’ is m.i. zo goed als een mogelijke illustratie van deze uitspraak.

Al vroeg in deze uitgave lezen we in het gedicht ‘Enigma’: ‘Ik wil niet bekoren./Bekoren is voor schilders en dichters’. Zou Beeckman zichzelf dan niet als een dichter beschouwen? ‘Ik wil beeld zijn zonder adem./Ik wil nacht zijn zonder sleutelwoorden.’ In het gedicht ‘Herfstadvies’ wordt het gedicht omschreven als een ‘zinsverduistering in lettergrepen’. Als dichter wil Beeckman dus verre van bekoren of charmeren: hij wil ‘enigma’ blijven, ‘blindganger in het raadsel’. Zijn poëzie is dwingend en bezwerend. Sommige gedichten zijn in de imperatief-vorm geschreven. Anaforen zorgen voor een incanterend ritme.

Ik legde hier de klemtoon op het metapoëtische. Maar er staan gedichten te lezen waarmee een modale poëzielezer zich best zal kunnen identificeren. Bijvoorbeeld: twee gedichten hebben het over het ouder worden: ‘Bijna winter’ (‘Niet meer met de haast van een kind./Maar met het geduldig raakvlak/tussen lichaam en geest.’) en ‘Fernweh’ (‘Ouder worden is omkijken naar morgen liefste.’) Wereldvreemd is deze poëzie niet: actualiteitsproblemen worden niet ontweken zoals in het gedicht ‘Pleidooi voor een leefbaar milieu’: de titel spreekt voor zich – ‘Want er is nog werk./Zoals aan bomen uitleggen wat wij verkeerd deden’. Al zal hij het waarschijnlijk niet willen toegeven maar het gedicht ‘Bij Panamarenko’ biedt toch enige badinerende charme – ‘Dat hij iets met engelen had en sterren zeker./En met onmogelijke dromen die je/bijna kon bewijzen.’ En het gedicht ‘Monoloog’dat in gesprek gaat met een dode vader is prangend in zijn existentiële bevraging: ‘Ik vroeg hem of elders ook hier is./Zoals alle oefeningen in afwezigheid./Ik vroeg hem wat hem nog naar huis brengt./Naar de gestolde foltering van het gemis./Naar de windstilte van de laatste herinnering.’ Ik ben ervan overtuigd dat de gedichten (in de laatste cycli- ‘Tot er tijd op volgt’) waar een ‘liefste’ wordt aangesproken lezers zullen raken. De bundel (misschien wel de sterkste van Beeckman) biedt een breed spectrum zowel aan intellectuele als aan intuïtief-aanvoelende leesperspectieven. Waarmee ik wil zeggen: niettegenstaande de thematische herhalingen en variaties staat er niet één woord te veel in deze gedichten.

© Alain Delmotte

’Archipel’ -  Geert Jan Beeckman – uitgeverij P – 2024- isbn 978 94 64757 42 2

Uitgeverij P
Archipel bij Uitgeverij P

 

zondag 9 juni 2024

Het onaffe - Johan Wambacq

 

Het onaffe


Ik hou, zegt zij, van stukjes braakland
in de stad, van het onaffe. Zo schrijf ik,
ik laat gaten in de tekst. Ze kijkt vorsend.

Er wordt geklopt. We horen schoten,
een woestijnleeuw brult, stilte, buiten
de deur ligt een boot aangespoeld,

vluchtelingen, de stad loopt te hoop,
in de ogen van de drenkelingen glans
die aarzelt tussen hoop en angst

Er wordt gevochten in de straten
die op oude schilderijen leeg waren
of net vol leven. De wereld, zegt ze,

bestaat uit vernietigers en vernietigden.
En zonder overgang: Ik benijd de schilder,
die moet geen zinnen schrijven als

‘ik loop naar de deur’. Maar, zeg ik,
hij schildert de kamer, het gat van de deur
en het zwart erachter. Ze kijkt vorsend   

(mei-sep 2015)


© Johan Wambacq

Geïnspireerd door een uitspraak van Valeria Luiselli over braakliggende terreinen in de stad (De Standaard der Letteren, 8 mei 2015). ‘De wereld bestaat uit vernietigers en vernietigden’ is een uitspraak van Penelope Fitzgerald, geciteerd door Julian Barnes (De Standaard Weekblad, 9 mei 2015). Van Barnes zelf is de uitspraak over de schilder die geen zinnen hoeft te schrijven als ‘Ik loop naar de deur’.

.../...

Uit de 'Coupletten' van Johan Wambacq.Sinds 2016 verblijdt de dichter de wereld met zijn Coupletten. Voor deze ‘dichtbrieven’ graait hij in zijn geheime archieven: elke maand één gedicht en een paar pentimenti, telkens op smaak gebracht met een citaat van een auteur die soms zelfs overleden is.

U kan ze gratis bestellen. Stuur een mailtje aan info@johanwambacq.be
U kan ook inschrijven op de Coupletten in een mailtje aan hetzelfde adres.

Johan Wambacq is, zoals genoegzaam bekend, ook een van de voortrekkers van Uitgeverij Fluxenberg!


zaterdag 8 juni 2024

Toevallig - Johan Wambacq

Toevallig


We gaan ervan uit
dat alles een doel heeft, 

zegt de filosoof - het is laat
op de avond, in het café 

en op straat geraas en
gebral -, en vaak is dat 

ook zo, maar niet altijd.
Meestal niet, opper ik, 

we zijn hier toevallig, dat
op zich is voldoende

reden om minder
kabaal te maken


© Johan Wambacq
 

Uit de 'Coupletten' van Johan Wambacq.Sinds 2016 verblijdt de dichter de wereld met zijn Coupletten. Voor deze ‘dichtbrieven’ graait hij in zijn geheime archieven: elke maand één gedicht en een paar pentimenti, telkens op smaak gebracht met een citaat van een auteur die soms zelfs overleden is.

U kan ze gratis bestellen. Stuur een mailtje aan info@johanwambacq.be
U kan ook inschrijven op de Coupletten in een mailtje aan hetzelfde adres.

Johan Wambacq is, zoals genoegzaam bekend, ook een van de voortrekkers van Uitgeverij Fluxenberg!


vrijdag 7 juni 2024

Bij het magere licht van onze jaren - Johan Wambacq

Bij het magere licht van onze jaren

We waren jong en stonden aan de kant en keken
naar de dansers en de meisjes en gingen toen zelf
de vloer op en dansten uitzinnig

in de schaduw van de bloeiende meisjes, toen alles
erom vroeg te gebeuren, op een lange rechte weg
naar vrijheid, broederlijkheid en excellente kunst.

Later, bij het magere licht van onze jaren, bleek
hoezeer de weg een dwaalweg was en wij in ons dwalen
verdwaald, de meisjes bleven bloeien

en elke ochtend gloren, we lazen het stratenplan van
vroeger, stonden vaker stil, keerden terug naar de kant
en zagen er de dansers dansen

© Johan Wambacq
 

Uit de 'Coupletten' van Johan Wambacq.Sinds 2016 verblijdt de dichter de wereld met zijn Coupletten. Voor deze ‘dichtbrieven’ graait hij in zijn geheime archieven: elke maand één gedicht en een paar pentimenti, telkens op smaak gebracht met een citaat van een auteur die soms zelfs overleden is.

U kan ze gratis bestellen. Stuur een mailtje aan info@johanwambacq.be
U kan ook inschrijven op de Coupletten in een mailtje aan hetzelfde adres.

Johan Wambacq is, zoals genoegzaam bekend, ook een van de voortrekkers van Uitgeverij Fluxenberg!



zaterdag 1 juni 2024

Drie gedichten bij Marcel Proust - Christina Guirlande

I. Proust en Chopin

Zag hij, bij het vervagen van de dag,
de handen van zijn moeder weer over
de toetsen gaan, zag hij ze fladderen
van bloem tot bloem, als vlinders?
Dreef de ontroering hem naar het klavier,
gewillig deinend op de golf van leed
en lust, de treurzang van Chopin, die bleke
prins te vroeg verraden net als hij?
‘Ach zee van zuchten, snikken en van tranen’,
schrijft hij teerhartig in dit late uur,
getroffen door wat tussen dromen sloop:
een ‘milde lach van spijt, en tranen van de Hoop’.

I.Proust et Chopin

Les a-t-il vus, au déclin du jour,
les mains de sa mère flottant sur
les touches du piano, de fleur en fleur
comme des papillons ?
Était-ce l’émotion qui l’a guidé vers
le clavier, toujours prêt à se balancer sur
les vagues de chagrin et de désir, la complainte
du prince trop jeune trahi comme lui, Chopin ?
‘Mer de soupirs, de larmes et de sanglots’,
écrit-il à cette heure tardive du soir, et
secoué entre le rêve, le désespoir, il continu:
‘Sourire du regret et larmes de l’Espoir’.

© Christina Guirlande

(Originele tekst en vertaling naar het Frans)

(De aangehaalde versregels zijn gelicht uit het gedicht ‘Chopin’, gepubliceerd in ‘ Les Plaisirs et les Jours, Portraits de peintres et de musiciens’, Marcel Proust, 1896.)  


II. Schildersportretten

Wat maakten de zeilschepen van Cuyp,
de landschappen, portretten van Van Dijck,
van Potter en Watteau bij hem los dat hij
hun scheppers portretteerde in gedichten?
Wat moest hij in die verre Gouden Eeuw,
was hij gevlucht voor realisme en verveling
in zijn monotoon bestaan? Of was het
doodgewoon een ‘dichterlijke gril’?
Reynaldo volgde hem met zijn muziek,
als vriend, als minnaar en als reisgenoot
op zoek naar metaforen voor geluk.
‘Waaide de wind niet door hun beider hart’?

II. Portraits de Peintres

Les grands voiliers de Cuyp, les paysages
infinis et les portraits, peints par Van Dijck,
par Potter ou Watteau, l’ont tant impressionné
qu’il avait peint leurs créateurs dans ses poèmes.
Pourquoi cet intérêt en l’Age d’Or lointain,
voulait-il fuir le réalisme et l’ennui de sa vie
si monotone ? Ou n’était-ce simplement
rien d’autre qu’un ‘caprice de poète’ ?
Reynaldo l’a suivi dans sa musique,
l’ami, l’amant, le compagnon de route
à la recherche de métaphores du bonheur,
parce-que ‘le vent soufflait dans leurs deux cœurs’.


© Christina Guirlande

(Originele tekst en vertaling naar het Frans)


(Reynaldo Hahn, een van de trouwste vrienden van Marcel Proust en korte tijd zijn minnaar,  was pianist, componist, zanger, dirigent, en bracht het tot directeur van de Parijse Opera.
Hij werd geboren te Caracas, Venezuela, in 1874 en overleed te Parijs in 1947. Zijn moeder was Venezolaanse van Spaans-Baskische afkomst, zijn vader een Duits-Joodse ingenieur. Vanaf 1878 tot aan zijn overlijden verbleef Reynaldo Hahn in Frankrijk, vooral in Parijs. Hij verkreeg de Franse nationaliteit. Zijn werk ‘Quatre pièces pour piano d’après les poèmes de Marcel Proust’ is geschreven bij de gedichten ‘Portraits de peintres’ over de 17de eeuwse schilders Cuyp, Potter, Watteau en Van Dijck, eveneens uit ‘Les Plaisirs et les Jours’. Muziek van Reynaldo Hahn is terug te vinden op het wereldwijde web en staat, verdiend, opnieuw in de belangstelling.
)


III. Verloren tijd, teruggevonden tijd

Een leven lang op zoek naar de verloren tijd,
zelden teruggevonden, te oud geworden
en vergeeld, onherkenbaar en vervreemd,
geen kans meer om nog in te halen.
Restanten van te hard gezegde woorden
werden valkuil onderweg, wat werd
verzwegen hield zijn onschuld staande,
zaaide struikelstenen op het smalle pad.
Wij zijn gebonden aan de tijd van nu, steeds
in verandering, luid als een uitroepteken
boven de meidoornhagen van de dag. En weet,
ook deze tijd blijft niet voor altijd duren.


III. Le temps perdu, le temps retrouvé

Toute une vie à la recherche du temps perdu,
rarement retrouvé, devenu trop pâle et trop
vieux, méconnaissable et éloigné,
trop tard maintenant à le rattraper.
Les restes de mots blessants sont devenus
des pièges en cours de route, les mots
non prononcés clament toujours leur innocence,
sèment des pierres sur le chemin étroit.
Plutôt rester dans le temps présent, toujours
changeant, bruyant comme un point d’exclamation
au-dessus des haies d’aubépine des jours. Et sache
que ce temps-ci ne durera pas non plus.


© Christina Guirlande

(Originele tekst en vertaling naar het Frans)


(Christina Guirlande: In dit gedicht pas ik de titels ‘A la recherche du temps perdu’ en ‘Le temps retrouvé’ toe op de loop van het leven…)

Noot: Christina Guirlande schreef deze drie gedichten in 2022 n.a.v. de 100ste verjaardag van het overlijden van Marcel Proust. Omdat deze gedichten werden bezorgd aan de Société des Amis de Marcel Proust te Illiers-Combray heeft de dichteres ze ook vertaald naar het Frans.



Christina Guirlande