zondag 15 november 2009

Digther - 10/2 - Editoriaal

Redactioneel
uit: Schafthuyzen. Kroniek van een kantjesloper.
Aflevering 25 (Slot)

Men moet een verhaal en een huis nooit sluiten…
“Waaraan denk je?” vroeg Schafthuyzen. De man liet even het scherm van zijn PC voor wat het was en keek in de kamer alsof daar nog iemand was. “Waaraan denk je?” herhaalde Schafthuyzen, zachter nu, echter met even zoveel aandrang. ‘Ik dacht er over Gertie bij je in te laten trekken,” repliceerde de man, niet zeker van zijn stuk. Schafthuyzen dacht lang na en keek traag in zijn richting. Met hem kwam het dus toch nog goed. Hij de kantjesloper, een laatbloeier in geluk. Gertie bij hem intrekkend en Astrid en Beatrice eindelijk weer één. Hij keek naar de rode muiltjes onderaan de trap. Hij volgde het zilverspoor van kleren tot in het bed, waar ze naakt lag als een slak. “Ik begin te veel op je te gelijken,” deed Adrie terwijl hij lang door het venster keek in de hoop daarachter soelaas te vinden voor de leegte in zijn ogen. Hij probeerde achterwaarts de trap op te lopen, eerst met twee, daarna met drie en vier treden tegelijk, wat niet lukte. “Schrijf haar weg,” drong Schafthuyzen aan, “geluk is ook niet alles.” En Astrid en Beatrice? Schafthuyzen
keek of ze nooit hadden bestaan. Waarom is inkt zwart en wie leerde je schrijven? Het waren de twee meest pertinente vragen waarmee de journalisten hem bestookten. Hij kon eerder schrijven dan lopen en omdat ook niemand hem leerde lopen had hij ook dat van zichzelf. En wat de eerste vraag betreft? Schrijvers imiteren de werkelijkheid. Daarom is inkt zwart: er hangt een geur aan van lijken. “Gelijken,” hielp hij het ongemakkelijk toekijkende journaille. Ze begrijpen ook nooit wat.
Waarom hij schreef? Schrijvers schrijven zoals vissers vissen en vogels vogelen. Al was zijn leven als schrijver er één wat meer op doorhalen leek. Schrijven is schrappen. Toch? Misschien kon hij zijn moeder terug zijn leven in schrijven: beginnen waar hij ooit was gebleven. Misschien had hij Saskia nooit verlaten, was Beatrice nooit van hem weggegaan. Of had zijn vader… En of dat ooit enig verschil had gemaakt? Of Adrie Schafthuyzen wat anders dan een kantjesloper kon zijn?
Schafthuyzen keek hem vermoeid aan onder het schrijven. Hij verweet de man aan de PC zelfs de illusie dat hij schrijver was. Dat hij, Schafthuyzen, enkel een bezinksel was van zíjn hoogsteigen persoontje, de allerindividueelste expressie … . Mis poes. Literaire teksten schrijven zichzelf. Elk woord vordert een ander woord. Elke zin verwijst noodzakelijk naar een andere. Het moest een illusie zijn als een tuinman in teksten te wieden, te schoffelen, te harken. Literatuur blijft een wildernis, alle tuinmannen ten spijt. Of meneer Schafthuyzen enig idee had welke kant zijn leven op kon nu hij toch de kaap van de veertig al ver achter zich had? Schafthuyzen haalt zijn schouders op. Hij tilt omzichtig haar hoofd uit zijn arm en modelleert haar zoals een beeldhouwer doet wanneer hij zijn model monstert. De ogen half dicht want er is te veel licht. Hij loopt achterwaarts terug, weg uit de kamer. Waarom hij de hele tijd achteruit blijft lopen? Schafthuyzen gaat voor hem zitten en wijst hem op het feit dat de vraag ‘Waarom niet’ meer op zijn plaats is voor een schrijver. Schrijvers moeten hun hoofdpersonages uit hun context halen, anders bestaan ze niet. Er lopen vele Schafthuyzens rond op deze aardbol, alle even gek als hij. Schrijvers moeten overdrijven, uitvergroten, onvolledig zijn. Schrijvers zijn leugenaars die de waarheid veinzen. Schafthuyzen loopt achterwaarts de trap af en aarzelt bij het slipje dat zichzelf ligt te vergeten op de onderste trede. Alles is een anekdote in een verhaal dat op zich niet de moeite loont tot iemand het vertelt. Rationaliteit, mijn beste schrijver, is niets anders dan de éne hartstocht die het haalt op een andere. Hij proeft de geur van het hemdje verderop, ragfijn restant van hun tedere strijd naar de kamer. Het geurt naar Gertie. Naar Beatrice, naar Saskia,
naar Alien, naar Lisa, naar iets wat zijn moeder moet zijn geweest. Het geurde naar alle tante Laura’s van deze wereld: wee en ver tegelijk. Of hij soms ook nog een slot kon bedenken? Schafthuyzen ontwijkt de vraag. Wijst de man aan de PC op het feit dat zijn leven een valse start had genomen, nooit echt begon. Wat nooit begint kan ook nooit eindigen. “Ik laat de deur op een kier,” kijkt Schafthuyzen nog om. “Men moet een verhaal en een huis nooit sluiten.” Hij voelt hoe de lente alles naar buiten duwt. Loopt de middag in en hoort hoe achter hem de deur dichtvalt. Als een punt.

Hugo Verstraeten

Digther - 10/2 - Inhoud

Digther - Jaargang 10-2009/Nummer 2 - Inhoudstafel

Editoriaal - Hugo Verstraeten
Poëzie van Frouke Arns, Harry M.P.Van de Vijfeijke, Guy Dierckx, Noud Renthaven, Yerna Vandendriessche, Joris Miedema, Stijn Caron en Martijn Teerlinck.
Poëzieprijs Harelbeke - Digther in de prijzen (Frédéric Leroy, Paul Rigolle)
Wie blogt die blijft - Frédéric de Vries
Uit de toevloed - Sylvie Marie, Frank Pollet, Frank Devos, Willem M. Roggeman, Xtine Mässer, Rose Vandewalle, Mark Meekers
Proza - Schermutseling van David Troch, Ingres van Hugo Verstraeten
Recensies: De A.Roland Holstprijs voor Hester Knibbe - Kwetsbaarheid als grondtoon - Inge Boulonois, Zevend Parlando (over Ester Naomi Perquin) - Roel Weerheym, Doornbos en Zuyderwyk, Bijzondere poëtische tandem - Frank Decerf
Column: Over taalgaten en antimaterie - Herlinda Vekemans
Rubriek Overschrijven


zondag 17 mei 2009

Digther – 10/1 - Editoriaal

Redactioneel

Dode dichters

Onlangs stond ik met een boekenbon in de hand aan de literaire afdeling van een boekhandel te twijfelen tussen ‘Hotel New Flandres’ of ‘The Waste Land’. Het laatste in vertaling van Paul Claes . Van ‘Hotel New Flandres’ beweren de uitgevers: ‘Voor Hotel New Flandres maakten Dirk van Bastelaere, Erwin Jans en Patrick Peeters korte metten met het klassieke anthologieconcept. Voor een keer geen bloemlezing uitsluitend gebaseerd op de canon, maar een ruimhartige, brede keuze, die in tal van opzichten grensverleggend is.’

Desondanks viel mijn voorkeur op T.S. Eliots ‘The Waste Land’. Mijn keuze werd niet zozeer ingegeven door de (eerder negatieve) polemieken die de laatste tijd over het Nieuwe Vlaamse Hotel werden uitgestort. Nogal wat dichters en recensenten kropen in hun pen om te fulmineren tegen voorliggende publicatie. Te betrokken. Onvolledig. Onbetrouwbare bronnen. Inconsequent. Te weinig respect voor canon en chronologie. Verkeerde accenten. Verkeerde uitgangspunten ook. Politiek incorrect. Kortom: deze publicatie mag op geen enkele boekenplank ontbreken. Soms worden door de critici goede argumenten aangevoerd, daar niet van. Literaire kritiek is echter geen exacte wetenschap. Bloemlezen betekent keuzes maken. Keuzes zijn gebaseerd op min of meer expliciete referentiekaders. De criteria voor selectie die bloemlezers hanteren zijn aanvechtbaar en aan poëticale opvattingen, modes en trends schatplichtig. Literatuurgeschiedenis is inderdaad een constructie. Ook hier geldt dat er geen waarheden zijn, enkel gezichtspunten. Die moet men dan wel zo duidelijk als mogelijk toelichten. Literaire kritiek is gebaat bij het verhelderen van vragen, niet bij het hakkerige verdedigen van ingenomen standpunten. Geen enkele bloemlezing kan volledige representativiteit claimen. Daarom kan men de verschillende anthologieën beter als aanvullend op elkaar beschouwen en niet zozeer als aanvallend op het eigen gelijk.

Ach, Hotel New Flandres koop ik later wel. Maar waarom Het Barre Land van Eliot? Omdat het een exponent is van het 20ste – eeuwse modernisme? Omdat het samen met Ulysses van James Joyce en Mrs. Dalloway van Virginia Woolf de 20ste eeuw pas echt literair openbreekt? Omwille van de ontwrichte(nde) taal uit een ontwrichte tijd? De belezen wanhoop, de volgehouden antiromantiek? Of enkel al omwille van de beroemde aanzet tot het gedicht ‘The burial of the dead’ die me al een tijd lang achtervolgt:

April is the cruellest month, breeding
Lilacs out of the dead land, mixing
Memory and desire, stirring
Dull roots with spring rain.
Winter kept us warm, covering
Earth in forgetful snow, feeding
A little life with dried tubers


April is de grimmigste maand, hij wekt
Seringen uit het dode land, vermengt
Herinneringen en verlangen, port
Lome wortels op met lenteregen.
De winter hield ons warm, hulde
De aarde in vergetele sneeuw, voedde
Een restje leven met verdorde knollen.


Maar weegt dergelijke passage nu op tegen de fine fleur van de gehele Vlaamse poëzie na 1945? Uiteraard niet – de vergelijking alleen al is absurd. Bovendien weet T.S. de kracht en de spanning van de geciteerde aanhef niet het gehele werk vol te houden. De discontinuïteit van het lange gedicht gaat ten koste van de samenhang die je als lezer zelf moet (mag?) ontdekken Soms heb ik te veel sleutels nodig om mij toegang te verschaffen tot het gedicht. Ezra Pound, aan wie de bundel is opgedragen reduceerde de tekst van 835 tot 433 regels (!) waardoor een mens zich mag afvragen wie nu eigenlijk voor de bundel tekende. Zo gaat dat met mythes: men mag ze niet te veel tegen het daglicht houden, ze dulden geen feitelijkheid.
Wat heeft Thomas Stearns Eliot dan voor op de bewoners van ‘Hotel New Flandres’? Het naakte feit dat hij de dood bewoont. De laatste tijd lees ik bij voorkeur ‘dode’ dichters. Omdat ik met hen geen relatie meer hoef te hebben. Zij concurreren niet meer. Scharrelen niet meer rond in de buurt van berekende uitgevers. Zij hoeven niet meer met klem hun gelijk te verdedigen. Doden hebben altijd gelijk. Dode dichters zijn altijd onverdacht. Niemand spreekt hen nog tegen. Boven hun gedichten hangt hun rustgevende schaduw. Elk gedicht een epitaaf over voorbije levens. Door hun teksten kan ik flaneren als door een laat-zomers park. Hun gedichten dekken mij toe als Eliots winter.

Hugo Verstraeten


1. Paul Claes, Het Barre Land, De Bezige Bij, Amsterdam, 2007, 222 pp., vertaling van T.S. Eliot, The Waste land.
2. Hotel New Flandres. 60 jaar Vlaamse poëzie (1945 - 2005)
Samenstelling Dirk van Bastelaere, Erwin Jans en Patrick Peeters
PoëzieCentrum vzw, Gent 2008
3. Paul Claes, o.c., p. 28 & 29.


Digther - 10/1 - Inhoud

Digther - Jaargang 10-2009/Nummer 1 - Inhoudstafel

Editoriaal Hugo Verstraeten
Poëzie van Delphine lecompte, Eelke Van Es, Chris De Valk, Herlinda Vekemans, Reine De Pelseneer en Helena E.M.. De Clercq
Wie blogt die blijft : Kristof Vandevenne
Uit de toevloed: Over nieuw werk van Hervé j. Casier, Cilja Zuyderwyk &
Jan Doornbos, François Vermeulen en Gilbert Coghe.
Wegwijzers: Octavia Paz/Frédéric Leroy en Jos Joosten & Thomas Vaessens/Alain Delmotte
Proza: Gaston De Rede – De patiënt
Recensies:
Toon Van Laere: Dichters op het Spoor – 24/1/2009
Herlinda Vekemans: Wanvuur van Bart Vonck
Thierry Deleu: Lies Van Gasse, de revelatie van 2009
François Vermeulen: Over Voorstander zijn van Alain Delmotte
Rubriek Overschrijven

dinsdag 20 januari 2009

Digther 9/4

Digther – jaargang 9-2008/nummer 4 - Inhoudstafel

Editoriaal: Hugo Verstraeten
Poëzie van Delphine Lecompte, Daniel Franck, Roel Weerheijm, Harry van de Vijfeijke, Erwin Vogelezang en Liliane Melis.
Existential Figures – tekeningen van Ine Lammers & gedichten van Alain Delmotte.
Jong bloed: een voorstelling van het Schrijverscollectief Balein
Gelegenheidsvers - Marijke Magherman
Wie blogt die blijft - Didi De Paris
Uit de toevloed. Over de nieuwste bundels van Martin Carette, Rudi Penne, Chrétien Breukers, Frank De Vos, David Troch en Herman Leenders
Proza: Invallend duister – een kortverhaal van Hugo Verstraeten
Rencontres: Lee Young-Li en Billy Collins van Diana Freys
Recensie: De ethiek van het dwarse. Bij ‘De contouren van het verdwijnen’ van Roland Jooris
Column: Belegen in woorden van Herlinda Vekemans
Rubriek overschrijven

Digther 9/4 - Editoriaal

Redactioneel

Hij hangt met één opengereten vleugel aan het prikkeldraad. De andere vruchteloos klapwiekend om verlossing. Hij die gemaakt is om als een feilloze kogel over het land te schieten bengelt nu één meter boven het weiland, verstrikt in zijn eigen hulpeloosheid. ‘Een valk’, probeer ik op basis van mijn beperkte ornithologische kennis. ‘Een sperwer’, corrigeert de wat verderop wonende valkenier waar mijn echtgenote en ik asiel voor de vogel zoeken:
Accipiter nisus, de jachtluipaard onder de dagroofvogels. Zijn snavel en klauwen laten aan duidelijkheid niets te wensen en met mijn jas over zijn gehavende corpus duurt het tergend lang voor ik de koninklijke uit zijn hachelijke situatie kan bevrijden. Gebroken vleugel. Een jaap van een wonde waar mijn vinger in kan. Mijn gelamenteer over de onzin van prikkeldraad en de wreedheid der mensen verdampt met mijn adem in de vrieskou. In de wagen voel ik de warmte door het Bourgondisch gelegde verenpatroon. De sperwer schikt zich gelaten in zijn lot. Zijn geelgroene ogen als spiegels. Zij reflecteren de wereld. De valkenier had in alle landen van Europa met zijn vogels gejaagd. Haas, fazant, konijn. Wanneer we met de nodige deernis en ontzag het dier in een geblindeerde kooi stoppen, in afwachting van meer deskundige hulp, steekt de valkenier meteen een ode af aan deze heerser der luchten. Wij schenken de man meteen ons vertrouwen. Onze patiënt is in goede handen. Wie van vogels houdt zit bezigheidshalve goeddeels met zijn hoofd in de wolken. Zo iemand
kan niet slecht zijn. Hij noodt ons naar binnen en wijst enkele porto’s later naar een opgezet exemplaar van een monumentale havik, ooit zijn geliefkoosde jager. Hij vertelt hoe hij met een mengeling van bewondering en vrees de havik kon observeren tot die als een stip aan de horizon verdween. ‘En hoe hij hem dan uit het zwerk terug op zijn hand kreeg?’ ‘Met een loer’, antwoordt hij, tegelijk een stuk leder opdiepend waarop een brok vlees kon bevestigd.
De valkenier gesticuleert hoe hij de roofvogel uit het luchtruim terug naar de aarde lokte. ‘Vandaar het gezegde ‘iemand een loer draaien’’, gaat hij verder. Hij was niet eens fier over zoveel kennis van de taalschat. Met dit gezegde zitten we meteen weer dicht bij de aarde.
Onder de mensen.

Geluk en vrede liggen weer goed in de markt tijdens de kerst- en nieuwjaarsperiode. Inflatoir, vanwege overmatig gebruik. Hoe frequenter over beide begrippen wordt gesproken, hoe ernstiger ze bedreigd zijn. Wat is geluk? Wat betekent vrede? Aan hun afwezigheid is hun betekenis pas echt te kennen. Daarom ook zijn het mythes. Het zijn niet meer dan regulerende principes die ons leiden langs de zigzaggende paden van dit ongrijpbare bestaan.

…/
In oorsprong droeg geluk zijn voorkeur weg. Hij hield zo van dat
achteloze, dat scherende. Ja, hij wilde welgemeend tot de gelukkigen
behoren. En inderdaad, het is hem aan te zien: geef toe – gedenkwaardig
is hij in geluk mislukt.

Daarom werd hij een zorgeloze. Niet langer op zoek naar iets
onstuimigs. Wel naar iets langdurigs. En nooit is dat geluk. Nooit.

(Uit het gedicht ‘Gelukzak’ in DELMOTTE Alain, Voorstander zijn. De Contrabas, Utrecht, Leeuwarden, 2008, p.42.)


Het neemt niet weg dat politici er aanhoudend hun tong over verstuiken en de modale sterveling er levenslang naar taalt. Dit verlangen naar g & v verhult de zoektocht naar de zin van het leven. Het kan wellicht niet anders of deze zin ligt in het vinden van samenhang. Op de eerste plaats een samenhang binnen onszelf. Die vormt dan weer de voorwaarde voor de samenhang naar buiten toe: in relatie tot de ander, de natuur en de gehele kosmos. ‘Dat is te veel gevraagd’, hoor ik al zeggen. Laten we al blij zijn met kleine dingen. Leven dicht bij het oppervlak. Met de nodige diepgang weliswaar: de diepte van het oppervlak waar de oude Grieken zo bedreven in waren. Waar samenhang ontbreekt, regeert de angst. Angst is ouder dan ons denken. Angst maakt eenzaam. Leven met alleen maar je ‘zelf’ is leven tegen de afgrond aan. Er is iets afgrondelijk aan ons ‘ik’. Intussen hebben we geluk vervangen door genot, de oppervlakkige inrichting en verfraaiing van ons leven. ‘Alle levenskunst wordt nu gereduceerd tot een poging het volgende moment te overleven’, overweegt Wilhelm SCHMID in zijn ‘Handboek voor de levenskunst’.

We wensen de lezers, de auteurs en de redactie van dit blad veel samenhang toe in 2009!

Hugo Verstraeten