vrijdag 28 april 2023

Een aura van ambachtelijkheid - Alain Delmotte

Alain Delmotte bespreekt De revolutie van de Vijftigers – een theoretische exercitie’ van Gert de Jager.

Ik was veertien jaar toen ik poëzie begon te lezen. Ik deed dit eerder ongeordend: ik las lukraak Franse en Nederlandstalige gedichten. Vooral de poëzie uit de eerste helft van de twintigste eeuw. Ik raakte al vlug gefascineerd door de Franse en Belgische surrealisten – die ik overigens nog altijd graag lees, weliswaar op een totaal andere wijze dan toen. Op een dag las ik (of liever ik hoorde het voordragen) het gedicht ‘Het beeld‘ van Paul Rodenko. Ik meende daarin iets van het surrealisme te herkennen. Ik begon allerlei dingen op te zoeken over die Rodenko en onvermijdelijk kwam ik bij de bloemlezing ‘Nieuwe griffels, schone leien’ terecht. Het exemplaar dat ik me toen aanschafte was al de achtste druk. Pakweg daterend uit 1972. De bloemlezing was toen al twintig jaar oud (over wat er zich in die tijd aan ontwikkelingen in de Nederlandstalige poëzie hadden voorgedaan bleef ik op dat moment onwetend). Ik vond het een verrassend boek. Het kwam uit op een jarenlange quasi beate  bewondering voor de Vijftigers. Daarbij hoorde nog een ander boek: de internationale bloemlezing van Sybren Polet ‘Verboden stemmen spreken door mij’ waarin al de buitenlandse dichters te vinden waren die voor de Vijftigers van belang zijn geweest. Die twee boeken werden mijn persoonlijke referentiepunten in de poëziewereld. Veel breder dan het zogenaamde ‘experimentele’ ging mijn blikveld niet. Totdat Komrij met zijn bloemlezing op de proppen kwam en de Vijftigers flink tegen de schenen schopte. De Nederlandstalige poëzie had dus meer te bieden dan louter experimentele poëzie. Laat me zeggen dat ik de Vijftigers wat begon te relativeren. Hen afwijzen? Nee, dat wou ik niet. Ik ben ze stelselmatig blijven volgen. De een al meer dan de andere. Ze behielden een ereplaats in mijn boekenkasten. Ze lieten mij niet los en ik liet ze niet los.

Speelt dat laatste ook een rol bij Gert de Jager? Wijst zijn essay ‘De revolutie van de Vijftigers – een theoretische exercitie’ in die richting? De Vijftigers zijn voor De Jager alvast geen onbekend terrein. Hij publiceerde onder andere in 1992 zijn scriptie ‘Argumenten voor canonisering: de Vijftigers in de dag- en weekbladkritiek 1949-1959’. In het tijdschrift ‘Literatuur’ uit 2000 lezen we een artikel van hem onder de titel: ‘Atonaal en de gevolgen. Vormprincipes in de moderne poëzie’.We mogen hem dus een kenner noemen.

In dit nieuwe boekje stelt De Jager zich de vraag hoe het mogelijk was dat deze ‘experimentele groep’ in een opvallend kort tijdsbestek werd gecanoniseerd en het poëtische landschap heeft gedomineerd. Was het de naoorlogse tijdsgeest? Was het een machtsgreep? Was het een (literaire) revolutie (die een inhaalmanoeuvre inhield ten aanzien van de poëtische ontwikkelingen die zich in de eerste helft van de eeuw in de Westerse wereld had voorgedaan)? De Jager is niet de eerste die zich dat heeft afgevraagd. Zo was er R.L.F. Fokkema die het zich in zijn boek uit 1979 ‘Het komplot der Vijftigers’ ook al had afgevraagd en er literair-historische verklaringen voor zocht .

Ik merk op dat De Jager enkel de Nederlandse Vijftigers ter sprake brengt. Vanzelfsprekend op Claus na. De verschillen tussen de Nederlandse en Vlaamse experimentelen zijn groot maar wezenlijk niet onoverbrugbaar. De Vlaamse vijftigers leggen andere klemtonen. Er werden vanuit Vlaamse zijde pogingen tot samenwerking ondernomen maar die mislukten. In de bloemlezing van Rodenko werden evenwel de Vlaamse Vijftigers opgenomen. (In latere edities zelfs de Vijfenvijftigers: Gils, Snoek, Pernath.) In de bloemlezing van Walravens, ‘Waar is de eerste morgen?’, ontbreken de Nederlanders. De focus ligt helemaal op de Vlaamse experimentelen. Maar goed: het zou mooi zijn als iemand in Vlaanderen zich aan dezelfde exercitie als die van De Jager zou wagen. (Of deed Jos Joosten dit al in zijn boek ‘Feit en tussenkomst, een studie naar het Vlaamse avant-gardetijdschrift Tijd en Mens’?)

De invalshoek van Gert de Jager is anders dan die van Fokkema. Het is hem vooral om een ‘theoretische exercitie’ te doen. Hij benadert de groep vanuit een socioliteraire hoek en op basis van het concept en de terminologie die door Pierre Bourdieu werden uitgedacht. (https://nl.wikipedia.org/wiki/Pierre_Bourdieu). Deze premissen worden als volgt door De Jager omschreven: ‘Wie de literatuur wetenschappelijk wil bestuderen, bestudeert geen intrinsieke  eigenschappen van teksten want die vallen niet te ontdekken. Wat we hebben zijn eigenschappen die worden toegekend en die worden toegekend door individuen met een positie. Wie wil begrijpen wat er gebeurt in de wereld van de literatuur, moet sociale processen bestuderen.’ De theoretische exercitie van De Jager bestaat erin dat hij in zijn essay vanuit verschillende sociologische invalshoeken ‘een bepaald licht (wil) werpen op wat er tussen 1949 en 1954 gebeurde’.

De eerste benadering speelt zich af op ‘het veld’ van de kunstwereld. Daaruit blijkt (ik resumeer) dat de regels van de kunst sociale regels zijn. Persoonlijk contacten en de netwerken die daarbij ontstaan spelen een cruciale rol. En er is ook de ‘charismatische ideologie’ die het volgende stelt: ‘Een kunstwerk bezit geen intrinsieke kwaliteiten; die kwaliteiten worden toegekend in een sociaal proces. (…) in dat proces wordt een bijzondere kracht ervaren: de kracht van uitzonderlijke individuen. (…) Het veld van de kunst (…) gedijt bij exclusiviteit, bij schaarste.’ Het is duidelijk dat binnen dit gegeven die rol door Lucebert werd opgenomen. Of werd het hem opgedrongen? Hij werd al vlug als de sleutelfiguur van de beweging van Vijftig beschouwd. Al was hij er zelf niet echt gelukkig mee.  

De sociologische benadering analyseert binnen het literaire veld de machtsverhoudingen, strategieën en adaptaties. Meteen nuanceert De Jager dit: ‘een sociologische theorie beschrijft in zekere zin alles, maar verklaart uiteindelijk niet zoveel. (…) in een sociologische theorie, zeker die van Bourdieu, schuilt een leegte.’

In de daarop volgende paragraaf, ‘Het imago’, wordt die leegte met de typerende Bourdieu-begrippen ‘posture’ en ‘habitus’ opgevuld. Ze hebben te maken met de ‘beeldvorming’ die een rol speelt bij de reputatie die een auteur verwerft, waarbij niet alleen het literaire werk van belang blijkt te zijn maar evenzeer de ‘programmatische verklaringen, interviews, polemieken en essays’. Hier wordt de klemtoon gelegd op de ‘zelfpropaganda’ van sommige Vijftigers. Zoals in het beroemde gedicht ‘De verdediging van de Vijftigers’ en in een aantal polemische lezingen van Lucebert. Alsook enkele uitspraken van Vinkenoog met provocerend gehalte. Beide dichters verklaren de oorlog aan sonnettenschrijvers en andere rijmratten. En we noteren ook wat Paul Rodenko in zijn inleiding tot ‘Nieuwe griffels, schone leien’ schreef: ‘de poëtische standenmaatschappij is omver geworpen’, ‘de dichter (…) neemt zelf het roer in handen’. Rodenko bezorgde hiermee de Vijftigers een ethisch kader.

In het hoofdstuk met de titel ‘De romantiek’ situeert De Jager de groep binnen het literair-historische gegeven van de Romantiek. Het romantisch grondpatroon is in heel de ontwikkeling van de avant-garde terug te vinden. Met name: de beklemtoning van de ‘authenticiteit, het proefondervindelijke echt-of-onecht’ die we dus ook bij de Vijftigers gedeeltelijk kunnen terug vinden. Het snijdt het probleem en conflict aan tussen vakbekwaamheid en persoonlijkheid (vorm of vent). De Jager concludeert hieruit: ‘Relaties opdoen in het veld, het vormgeven van een imago: het was allemaal mogelijk en noodzakelijk, maar het paradigma van de romantiek, dat conventionele grondpatroon voor lezers en schrijvers, verklaart nog het meest waarom het atonaal dichten van enkele jonge mannen uit Amsterdam zo snel waardering en erkenning vonden.’   

‘Het gilde’ is het vijfde en afsluitend geheel van het essay. De apotheose ervan. De elementen die in de vorige paragrafen of hoofdstukken te lezen waren, kristalliseren er zich in. En er wordt een link gelegd naar vandaag. De Jager bekritiseert de sociologische Bourdieu-methodiek. Die zou niet meer voldoen omdat het kunstgegeven thans complexer is geworden.

Met ‘het gilde’ wordt de professionele wereld bedoeld met name ‘in de eerste plaats, de vakbroeders, de critici en pas dan de grote gedeelten van het publiek.’ De Vijftigers herdefiniëren het begrip ‘vakmanschap’. Elk van die dichters is op zoek naar een ‘singuliere’ schrijfwijze, een eigen idiosyncrasie. Die voor sommige critici in de beginperiode als ‘dichterlijk onvermogen’ werd omschreven. Op zeer korte tijd maakte ‘het gilde’ een bocht van zodra ‘de ambachtelijke kwaliteit werd gekoppeld aan een authenticiteitsclaim waarbij de tijdsomstandigheden als argument werden aangevoerd.’

Waarom is de sociologische methodiek van Bourdieu vandaag niet langer toepasbaar? Volgens De Jager is dat omdat het literaire veld is uitgedijd: ‘in of op het literaire veld kunnen heel wat circuits worden onderscheiden, er vallen steeds wijdere cirkels te trekken’.
De Jager besluit: ‘Wat is dus dichterschap? Hoe weinig pretentieus en hoe amateuristisch ook, het betekent niet meer en niet minder dan het meegeven van een aura van ambachtelijkheid aan de persoonlijke ervaring.’

Ik probeerde hier een synthese te maken van wat De Jager in dit boekje in grote lijnen doet. Zijn analyses zijn evenwel dieper gravend  dan mijn recensie. Het is de manier waarop hij analyseert die zijn essay boeiend en lezenswaardig maakt – zonder daarbij een al te academisch jargon te hanteren.  

Ik signaleer de lezer dat in dezelfde Gaia reeks een herdruk verscheen van de weinig gekende dichtbundel van Herman Gorter ‘In memoriam – Bij de dood eener communiste’. De Jager schreef een uitgebreide inleiding bij deze gedichten. Hij bewijst ermee dat hij weet hoe literatuur boeiend te maken.

© Alain Delmotte

De revolutie van de Vijftigers – een theoretische exercitie’ – Gert de Jager – deel 23 uit de Gaia Chapbookreeks 2023 ISBN 978 1 4478 4712 0
In memoriam – Bij den dood eener communiste’ – Herman Gorter – inleiding Gert de Jager -  deel 20 uit de Gaia Chapbookreeks 2022 ISBN 978 1 4710 7605 3

Gaia-Chapbooks


Geen opmerkingen: