De dichter
Luc R.C. Deleu, geboren in Leuven op 7/7/1950 overleed in Roeselare op 30/12/2018. Tijdens de herdenkingsdienst op 9/1/2019 sprak Renaat Ramon in Roeselare voor zijn vriend onderstaande homilie uit. Ode is Ode Goossens, de echtgenote van de overleden dichter. Eerder publiceerden we hier ook al
Vriendschap, een herdenkingsgedicht van de hand van Antoon Van den Braembussche, een andere vriend van Luc R.C. Deleu.
Beste Ode, geachte familieleden, vrienden en kennissen van Luc Deleu.
Het is werkelijk met pijn in het hart dat ik
hier / vandaag sta.
Dat ik, samen met u allen, moet afscheid nemen van mijn goede en intieme vriend en geestverwant, de dichter Luc R. C. Deleu. / Dat valt me zwaar.
Ode, en ook alle mensen die Luc in de voorbije moeilijke maanden – ook soms moeilijke jaren – hebben omringd en gesteund, wil ik hierbij oprecht dank zeggen.
Luc wist duidelijk wat hem te
wachten stond – daarover heeft hij me de voorbije maanden meermaals gecommuniceerd – maar hij is toch onverwacht gestorven.
Luc klaagde niet – nooit – hij bracht, nuchter en lucide, verslag uit - over wat hij ironisch noemde ‘
de stand van zaken’.
Hij was qua karakter, qua instelling, wat je noemt ‘burgerlijk onaangepast’.
Die onaangepastheid die, dixit Eugenio Montale, ‘eigen is aan alle
au fond naar binnen gekeerde karakters. Dat wil zeggen alle poëtische karakters.’
Luc Deleu was een zeer intelligent man, zeer erudiet, scherpzinnig en ook zeer spiritueel, een eigenschap die hij ook in moeilijke omstandigheden behield.
Hij behaalde de titel ‘Doctor’, net als zijn vader, zij het niet in dezelfde discipline. Geen geneeskunde dus – daar was hij te gevoelig voor. Waarmee ik niet wil zeggen dat dokters ongevoelige mensen zijn, maar wij kennen allen de spreuk over te zachte heelmeesters… Hij heeft wel 2 jaar geneeskunde gestudeerd in Leuven, waar hij ook geboren werd.
Hij werd aan de VUB ‘Doctor in de Letteren en Wijsbegeerte’ – dat lag meer in zijn lijn.
Luc promoveerde met de grootste onderscheiding in 1988 op een proefschrift over
De teken- en schilderkunst van Henri Michaux. Een onderzoek naar de samenhang van beelden, denken en zijn.
Merkwaardig is het motto, ontleend aan de Essais van Michel de Montaigne, dat hij aan zijn uitvoerige en gedegen studie meegaf:
‘Je ne peins pas l’être, je peins le passage’
Dat karakteriseert in één zin het denken van Montaigne, de kunst van Michaux en de poëzie van Luc Deleu.
Zijn leven lang heeft hij interesse voor ‘dubbeltalent Henri Michaux’, schilder en dichter, gekoesterd.
Hij volgde al zijn publicaties. En als er ergens iets omtrent Michaux te doen was – het mocht in Parijs zijn of waar dan ook: Luc was daar!
Professioneel heeft hij diverse functies vervuld:
- docent Kunstgeschiedenis en Esthetica aan de Portaelsschool voor Beeldende Kunst in Vilvoorde;
- stagebegeleider aan de VUB;
- bestuurssecretaris bij het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
Luc was niet alleen beroepsintellectueel, hij was, zou ik bijna zeggen, een ‘ouderwetse’ intellectueel, iemand met een zeer brede culturele en
socio-politieke belangstelling.
Hij realiseerde diverse tentoonstellingen en publiceerde in tal van literaire tijdschriften:
Amarant, Aurora, Hartslag, NVT, Vlaanderen, Yang en ook in
Poëziekrant, met name een essay over de poëzie van Hendrik Carette.
Luc, geboren in 1950, was 18 jaar in 1968, de perfecte maar ook gevaarlijke leeftijd om de grote Europese Culturele Revolutie te ondergaan.
Hij heeft die Revolutie ook als dichter verwerkt.
Zijn eerste gedichtenbundel
Dachau-Blues, verscheen in 1971.
Zelf typeerde hij deze bundel als ‘De Taalloze Wereld van de Bewustzijns-verruiming’.
Fredi Smekens schreef: ‘dachau-blues’ is een woordenboek. De dichter omschrijft niet, onderstreept nog minder maar verlaat zich telkens weer op de trefzekerheid van zijn samenstellingen. Thematiek en woordgebruik vormen een sluitend geheel.
De gedichten van Luk Deleu geven het woord een kans in de taalloze wereld van de bewustzijns-verruiming.’
Uit deze debuutbundel citeer ik het gedicht
‘Voorbij een ijsprelude’ dat de stelling van Smekens illustreert.
hij voorbij een ijsprelude sterft,
voorbij een bloedsmaak uiterst scheurbare huid.
van geen tel geen taal zijn wik
want woord na woord
de bijslaap kwetst het wederzijds ontkomen.
zijn antwoord,
aan winterspel overgeleverd
opgevouwd met een landtafereel
in ijs en nerts.
hij is de zwakstroom,
het tegenland,
hij draagt rond de hals
het spoor van droge wonden.
Vijf jaar later verscheen Europese gedichten, zijn tweede bundel.
Het Europa van Deleu was, zoals hijzelf aangaf:
‘De Utopische Vrijstaat Europa’. Veel illusies over Europa had hij niet, ook later niet.
Het zijn qua stijl en taalgebruik vrij eenvoudige gedichten, maar vol bijzonder mooie beelden en metaforen. Enkele staaltjes daarvan:
De luchtbrug was een draad
tussen twee uiterlijke werelden
en de man sloop als een spin
tussen hun mazen door.
- - -
Ik keek
hoe het luchtkasteel
naar beneden stuikte
als een monnik
tussen de mazen
van de hel.
- - -
De wolken zeilden weg
als drie religieuze
duiven
uit de toverhoed
van een misantroop.
- - -
Europa is een kulturele bloem
aan de binnenzijde van een jurk,
Je moet Europa
met je verbeelding
bevloeien.
En uit de suite ‘Liefde bedrijven in Europa’:
Tientje lachte me toe
als een kleurpotlood.
Just
for fun.
De laatste regels van deze bundel zijn typerend en hier toepasselijk:
Finir en beauté
Dit laatste sprak i uit
met de nonchalance
van een polyglot.
Polyglot was Luc ook. Hij bereisde vooral het Oosten.
Dat kwam mede door zijn belangstelling voor het boeddhisme.
Het boeddhisme is, zoals u weet, geen godsdienst maar een levensfilosofie, een vreedzame gemeenschapsleer. Een wijsbegeerte die onthechting predikt en voor Luc een steun is geweest.
Hij had ook contacten met een vereniging van boeddhisten in België, maar hij vond dat zij te veel aan uiterlijkheden hechtte en te weinig aan de beleving.
Zijn derde en helaas laatste bundel verscheen in 1987 onder de bevreemdende titel
De Vrolijke Voorsmaak Van Het Niets.
Een motto is ontleend aan Elias Canetti, een van zijn lievelingsauteurs.
Ik citeer:
‘Tot de belangrijkste dingen die zich in iemand
voorbereiden, behoren uitgestelde ontmoetingen.
Het kan daarbij om mensen en om plaatsen gaan,
zowel om schilderijen als om boeken.’
Dat motto wordt onmiddellijk gevolgd door de opdracht: ‘Aan Ode’.
ODE, gespeld als het synoniem van een lofdicht.
Overigens opent de bundel niet met een ode maar met deze Etude:
De gebarsten
kruik
op de linker
tafelhoek
bevindt zich
welgeteld
op drie
boterhammen
afstand
van dit
nieuw
gedicht.
Dit is een mooi nieuw-realistisch gedicht, één van de beste die in dit genre geschreven zijn.
Enkele andere gedichten zijn niet vrij van enig sarcasme, zoals het titelgedicht
‘De vrolijke voorsmaak van het niets’:
Het vriest dat ik kraak.
Het sneeuwt mij dicht.
De kans op overleven
neemt zichtbaar af.
Misschien
overkomt u wel iets.
En bij deze droevige gelegenheid is wel heel passend het gedicht ‘The long good-bye’
Je dood
was
je binnenpretje
Je dreef af
als
een doodzieke schuit,
verdwaald
in een zee
van tijd.
Er is ook nog een ‘Epitaaf’:
Je lichaam
is
je eigen graf.
Soms
lijken
we
op lijken.
‘Men verbeeldt zich nooit een mens, men kan zich enkel een mens herinneren’ schreef Paul Snoek’.
Luc is verast. Zijn as wordt, zoals hij dat wenste, op zee uitgestrooid.
illusieloos.
Zijn lichaam verdwijnt, spoorloos, spoorloos, in de kosmos waaruit het is ontstaan.
Maar zijn geest laat sporen na in de poëzie / in ons brein / en in ons hart.
©
Renaat Ramon