Een verslag van de poëziewedstrijd "Tactiele beeldentuin".
Naar aanleiding van het vijfentwintigjarig bestaan van de tactiele beeldentuin in het Wit Huis (een voorziening voor personen met een visuele beperking) werd er in 2016 een poëziewedstrijd georganiseerd voor een ruim publiek. De bedoeling van de wedstrijd was dat een professionele jury een vijftigtal gedichten zou selecteren (waaruit nog eens een beperkte keuze werd gemaakt en waarvan er drie werden bekroond). De gedichten uit de tweede keuze zouden op affiches worden afgedrukt en op panelen tentoongesteld in de tactiele beeldentuin van het Withuis in Loppem.
Het thema was vrijblijvend, met dien verstande dat de deelnemers op de hoogte waren dat hun gedicht kans maakte om tentoongesteld te worden.
De jury bestond uit Alain Delmotte, Bart Madou en Daniel Billiet.
Alain Delmotte (1957) is medewerker aan de schaal van Digther. Op 25 februari 2017 verschijnt zijn nieuwste dichtbundel "Warhoofds Gekkenwerk" bij uitgeverij Stanza.
Bart Madou (1950) heeft een palmares aan prijzen en publicaties op zijn naam staan. Hij is dichter, romanschrijver en plastisch kunstenaar. Oprichter en voorzitter van culturele & literaire kring Het Beleefde Genot vzw in Zedelgem. Meer info via deze link bij Het Beleefde Genot.
Daniel Billiet (1950) is dichter, jeugdauteur en poëziecriticus met grote faam. Meer info op de Wikipedia-bladzijde van de auteur. Een nieuwe dichtbundel is voorzien voor 2017.
De komende dagen publiceren we in drie afzonderlijke berichten de winnende gedichten voorafgegaan door het juryverslag dat bij de gedichten hoort en verzorgd werd door telkens een jurylid.
De bekroonde dichters waren Piet Deryckere, Karin Dée en Erika De Stercke.
Er waren een hele reeks genomineerden: Patrick Cornillie, Cora de Vos, Luc C. Martens, Janne van der Leer, Luc Vandromme, Anneke Wasscher, Pascale Wouters, Jacob Bisschops, Inge Boulonios, Anna Crevits, Veerle De Ketelaere, Joris Denoo, Derlet Marie, Ann Dewulf, Hilde Habing, Zomers Julian, Mél nd Langeveld, Patsy Lestabels, Marieke Maerrevoet, Suzanne Neutkens, Leen Pil, Robin Roefs, Tibo Roekaerts, Tobias Santens, Kerstin Schepers, Anke Senden, Bennie Sieverink, Wicky Steevensz, Hedda Treffers, Elfi Vandenabeele, Jan Vanmeenen, Bout Vercnocke.
Alle gedichten werken verzameld in een bloemlezing ’Verlangen verbeeld je’ uitgegeven door het Wit Huis, Rijselsestraat 13, 8210 Loppem. De bundel is aldaar te verkrijgen en is ook te bestellen bij de drijvende kracht achter dit project Geert Viaene Te mailen via geert punt viaene ad live dot be
(Bericht van de redactie)
zaterdag 31 december 2016
vrijdag 30 december 2016
Blindganger - Hugo Verstraeten
(fragment uit een roman in wording)
Met de aankoop van de containers vreemd loensende kerstmannen nam Felice Dampierre een naar zijn zeggen berekend financieel risico. Felice zag het als een opportuniteit, alhoewel de markt van kerstmannen aan het instorten was. De vraag naar kerstmannen liep gestaag terug. Er was niets meer aan om zo’n als kerstman vermomde pop tegen je muur te laten klimmen. De afgelopen jaren zag men hen wel meer tegen gevels bengelen. Wanneer het er echter op aankwam je van je gebuur te onderscheiden was de aankoop van zo’ n kerstman geen goed idee. Tegen muren klimmende kerstmannen waren passé. ‘Made in Taiwan’, stond op de dozen. In elk geleverd pakket zaten de onderdelen voor tien kerstmannen. Armen, benen, koppen waarop een idiote lach was geschilderd, kleren, een buikmicrofoontje dat bij druk of bruuske bewegingen ‘Hoho’ de wereld instuurde. Het duurde wel een poos voor Dampierre er één met de juiste armen en benen had samengelegd die bovendien ‘Hoho!’ kon zeggen.
Het liep tegen november en de herfst trok een spoor van goud en koper door de hagen. In de warenhuizen probeerde de eerste kerstverlichting een nieuwe trend te zetten. Nog een korte tijd en de eerste kerstmarkten kwamen er aan. Ze kwamen elk jaar wel vroeger. Wie niet een jaar vooraf een kerststand reserveerde was er aan voor de moeite. Ze werden almaar duurder, deze aan kerststallen refererende onderdakjes.
Tot het zo ver kwam was Felice druk met de montage van kerstmannen. Hij zag het groot en om de twee containers met kerstmanledematen in elkaar te krijgen was wel wat mankracht en logistiek vereist. Hij huurde in de buurt van de haven een afgelegen magazijn dat hij met zijn enthousiasme en sloten goedkope jenever verwarmde. Om zijn ondernemingszin kracht bij te zetten bediende hij zich van een mank lopend managementjargon en keek onbegrijpend naar onze onbedwingbare lachbuien wanneer we de eerste kerstmannen zagen verschijnen. Dat hun aangezichten er verdacht Aziatisch uitzagen kon zijn vreugde niet temperen. Waar het op aankwam was een verhaal en een strategie. Aan het eerste zou het hem niet ontbreken. Het tweede kwam er op neer dat hij familie, vrienden en kennissen vennoot zou maken. Ieder kreeg een sector toebedeeld om nieuwe kerstmarkten te verkennen. Zij zouden vreugden en winsten delen. Dat het met het laatste mis zou lopen lag van meet af aan vast. Felice was de laatste die dat inzag tot hij tegen Pasen de wijk moest nemen naar een exotisch belastingparadijs om de opdringerige deurwaarders te ontlopen.
We hielpen hem zo veel we konden en er ging geen verjaardag, geboorte of overlijden voorbij of de spilfiguur mocht zich de trotse bezitter noemen van een vreemd loensende kerstman met een ‘hoho’ voor elk seizoen. Hij hield met ons contact via Ka’ s GSM. Die bezat een privénummer en dat viel door zijn meestal ingebeelde vereffenaars moeilijker op te sporen. Een jaar later verscheen Felice opnieuw op het toneel. Felicien was zijn echte naam, maar zijn moeder vond Felice beter passen. Ze sprak het uit op zijn Italiaans. Wat eerst monkelend werd nagepraat, lag achteraf vlotjes in de mond. Felice dus. Hij was terug in het land en dook andermaal in de gesprekken op omdat hij zijn zoveelste faillissement aan het voorbereiden was. Hij was in een oud fabriekspand een groothandel begonnen in hotelporselein. ‘Overstocks’ stond op de voorgevel, de afbladderende verf liet vermoeden dat het opschrift nog van de vorige eigenaar was. Daarboven had hij de naam van zijn nieuw lief gekalkt. BARBARA. Zijn eigen naam gebruiken was te riskant vanwege zijn ‘onduidelijke financiële positie’. Zo lang we hem kenden was het duidelijk dat het leven van Felice zich afspeelde tussen blunders en fout lopende relaties en projecten. Wanneer het leven een toneelstuk is, dan kwam Felicien Dampierre in het script enkel met horten en stoten voor. Bij hem werd heel tastbaar hoe mank het leven kan lopen. Hij was een makelaar in alles maar vooral in niets. Felicien was een hartstochtelijke looser, maar we hielden al van hem, nog voor we dat wisten. Hij was zo met ons leven vergroeid dat we hem altijd zouden verdedigen voor de volkstribunalen van het gezonde verstand. Wanneer hij bij ons was viel alle ballast weg. Hij keek dan ver weg om alles wat dichtbij lag te relativeren.
Felice leek altijd elders te zijn. Er lag altijd verte in zijn blik. Er werd vreemd genoeg naar hem geluisterd. Hij was te weinig van deze wereld om hem tegen te spreken. Hij werd lang geleden op een ondergesneeuwde decemberdag het klasje binnengeloodst waar Nick zich aan wat rekensommen probeerde te warmen. Nick wist waar de nieuwkomer woonde. Het witte huis op de dijk. Hij fietste er langs op weg naar school en zag na lange tijd van leegstand weer beweging achter de ramen. Het kleine gezin kwam uit het onbekende aangewaaid. De moeder van Felice sprak evenwel de taal van de streek. Bij de vader meenden de mensen uit de buurt een Pools accent te herkennen. Hij raakte die tongval nooit meer kwijt . Nick kwam er nooit achter hoe de man werkelijk heette en het bleef een raadsel hoe Felice aan zijn familienaam kwam. ‘Dampierre’ klonk zo weinig Pools als zijn voornaam en rond het gezin bleef een waas hangen van geheimzinnigheid. Toch stelde niemand vragen, omdat men nooit wist wat de antwoorden konden teweegbrengen. Zoals eigen aan de streek kreeg iedereen een bijnaam. Zo heette Nick Beekman ‘Mus’. Nick Mus. Felicien werd ‘Felicien, Van De Pool’, al was die afkomst nooit zeker.
Het gezin hield nooit op nieuwkomer te zijn. Er heerste een afwachtende vriendelijkheid, al sloegen de kwaadste tongen aan het fluisteren wanneer het de vermeende Polen betrof. Kinderen slopen echter muren. Breken doorheen de sociale codes die volwassenen hen opleggen. Nick lag op zijn buik door een opening in de haag elke beweging in de tuin te observeren toen de lieflijke stem van de moeder hem uitnodigde met Felicien kennis te maken. Van dan af zouden zij meer als broers dan als vrienden hun weg zoeken naar het leven. Het gat in de haag werd hun uitkijk op de wereld. Wanneer men in de buurt de één zag opduiken, dan ook de ander. En wanneer dat niet het geval was, leek de één de amputatie te zijn van de ander. Het nam niet weg dat Felice soms lange perioden uit het logboek van Nicks herinnering verdween. Er volgden ziekenhuisopnames en talrijke verblijven in het buitenland. Moeders baren zich zorgen. Er waren periodes dat angsten en woedeaanvallen zich van Felice meester maakten. Nachtmerries reden door zijn nachten en men beweerde dat hij overdag soms urenlang tegen de vogels sprak.
© Hugo Verstraeten
Met de aankoop van de containers vreemd loensende kerstmannen nam Felice Dampierre een naar zijn zeggen berekend financieel risico. Felice zag het als een opportuniteit, alhoewel de markt van kerstmannen aan het instorten was. De vraag naar kerstmannen liep gestaag terug. Er was niets meer aan om zo’n als kerstman vermomde pop tegen je muur te laten klimmen. De afgelopen jaren zag men hen wel meer tegen gevels bengelen. Wanneer het er echter op aankwam je van je gebuur te onderscheiden was de aankoop van zo’ n kerstman geen goed idee. Tegen muren klimmende kerstmannen waren passé. ‘Made in Taiwan’, stond op de dozen. In elk geleverd pakket zaten de onderdelen voor tien kerstmannen. Armen, benen, koppen waarop een idiote lach was geschilderd, kleren, een buikmicrofoontje dat bij druk of bruuske bewegingen ‘Hoho’ de wereld instuurde. Het duurde wel een poos voor Dampierre er één met de juiste armen en benen had samengelegd die bovendien ‘Hoho!’ kon zeggen.
Het liep tegen november en de herfst trok een spoor van goud en koper door de hagen. In de warenhuizen probeerde de eerste kerstverlichting een nieuwe trend te zetten. Nog een korte tijd en de eerste kerstmarkten kwamen er aan. Ze kwamen elk jaar wel vroeger. Wie niet een jaar vooraf een kerststand reserveerde was er aan voor de moeite. Ze werden almaar duurder, deze aan kerststallen refererende onderdakjes.
Tot het zo ver kwam was Felice druk met de montage van kerstmannen. Hij zag het groot en om de twee containers met kerstmanledematen in elkaar te krijgen was wel wat mankracht en logistiek vereist. Hij huurde in de buurt van de haven een afgelegen magazijn dat hij met zijn enthousiasme en sloten goedkope jenever verwarmde. Om zijn ondernemingszin kracht bij te zetten bediende hij zich van een mank lopend managementjargon en keek onbegrijpend naar onze onbedwingbare lachbuien wanneer we de eerste kerstmannen zagen verschijnen. Dat hun aangezichten er verdacht Aziatisch uitzagen kon zijn vreugde niet temperen. Waar het op aankwam was een verhaal en een strategie. Aan het eerste zou het hem niet ontbreken. Het tweede kwam er op neer dat hij familie, vrienden en kennissen vennoot zou maken. Ieder kreeg een sector toebedeeld om nieuwe kerstmarkten te verkennen. Zij zouden vreugden en winsten delen. Dat het met het laatste mis zou lopen lag van meet af aan vast. Felice was de laatste die dat inzag tot hij tegen Pasen de wijk moest nemen naar een exotisch belastingparadijs om de opdringerige deurwaarders te ontlopen.
We hielpen hem zo veel we konden en er ging geen verjaardag, geboorte of overlijden voorbij of de spilfiguur mocht zich de trotse bezitter noemen van een vreemd loensende kerstman met een ‘hoho’ voor elk seizoen. Hij hield met ons contact via Ka’ s GSM. Die bezat een privénummer en dat viel door zijn meestal ingebeelde vereffenaars moeilijker op te sporen. Een jaar later verscheen Felice opnieuw op het toneel. Felicien was zijn echte naam, maar zijn moeder vond Felice beter passen. Ze sprak het uit op zijn Italiaans. Wat eerst monkelend werd nagepraat, lag achteraf vlotjes in de mond. Felice dus. Hij was terug in het land en dook andermaal in de gesprekken op omdat hij zijn zoveelste faillissement aan het voorbereiden was. Hij was in een oud fabriekspand een groothandel begonnen in hotelporselein. ‘Overstocks’ stond op de voorgevel, de afbladderende verf liet vermoeden dat het opschrift nog van de vorige eigenaar was. Daarboven had hij de naam van zijn nieuw lief gekalkt. BARBARA. Zijn eigen naam gebruiken was te riskant vanwege zijn ‘onduidelijke financiële positie’. Zo lang we hem kenden was het duidelijk dat het leven van Felice zich afspeelde tussen blunders en fout lopende relaties en projecten. Wanneer het leven een toneelstuk is, dan kwam Felicien Dampierre in het script enkel met horten en stoten voor. Bij hem werd heel tastbaar hoe mank het leven kan lopen. Hij was een makelaar in alles maar vooral in niets. Felicien was een hartstochtelijke looser, maar we hielden al van hem, nog voor we dat wisten. Hij was zo met ons leven vergroeid dat we hem altijd zouden verdedigen voor de volkstribunalen van het gezonde verstand. Wanneer hij bij ons was viel alle ballast weg. Hij keek dan ver weg om alles wat dichtbij lag te relativeren.
Felice leek altijd elders te zijn. Er lag altijd verte in zijn blik. Er werd vreemd genoeg naar hem geluisterd. Hij was te weinig van deze wereld om hem tegen te spreken. Hij werd lang geleden op een ondergesneeuwde decemberdag het klasje binnengeloodst waar Nick zich aan wat rekensommen probeerde te warmen. Nick wist waar de nieuwkomer woonde. Het witte huis op de dijk. Hij fietste er langs op weg naar school en zag na lange tijd van leegstand weer beweging achter de ramen. Het kleine gezin kwam uit het onbekende aangewaaid. De moeder van Felice sprak evenwel de taal van de streek. Bij de vader meenden de mensen uit de buurt een Pools accent te herkennen. Hij raakte die tongval nooit meer kwijt . Nick kwam er nooit achter hoe de man werkelijk heette en het bleef een raadsel hoe Felice aan zijn familienaam kwam. ‘Dampierre’ klonk zo weinig Pools als zijn voornaam en rond het gezin bleef een waas hangen van geheimzinnigheid. Toch stelde niemand vragen, omdat men nooit wist wat de antwoorden konden teweegbrengen. Zoals eigen aan de streek kreeg iedereen een bijnaam. Zo heette Nick Beekman ‘Mus’. Nick Mus. Felicien werd ‘Felicien, Van De Pool’, al was die afkomst nooit zeker.
Het gezin hield nooit op nieuwkomer te zijn. Er heerste een afwachtende vriendelijkheid, al sloegen de kwaadste tongen aan het fluisteren wanneer het de vermeende Polen betrof. Kinderen slopen echter muren. Breken doorheen de sociale codes die volwassenen hen opleggen. Nick lag op zijn buik door een opening in de haag elke beweging in de tuin te observeren toen de lieflijke stem van de moeder hem uitnodigde met Felicien kennis te maken. Van dan af zouden zij meer als broers dan als vrienden hun weg zoeken naar het leven. Het gat in de haag werd hun uitkijk op de wereld. Wanneer men in de buurt de één zag opduiken, dan ook de ander. En wanneer dat niet het geval was, leek de één de amputatie te zijn van de ander. Het nam niet weg dat Felice soms lange perioden uit het logboek van Nicks herinnering verdween. Er volgden ziekenhuisopnames en talrijke verblijven in het buitenland. Moeders baren zich zorgen. Er waren periodes dat angsten en woedeaanvallen zich van Felice meester maakten. Nachtmerries reden door zijn nachten en men beweerde dat hij overdag soms urenlang tegen de vogels sprak.
© Hugo Verstraeten
donderdag 29 december 2016
Vie de campagne - Frans Deschoemaeker
De wijnruit die ik al een aantal jaren in een terracottapot op het terras cultiveer, heeft bezoek gekregen van een koninginnepage. Ik dacht dat deze schitterende vlinder uitsluitend wortelloof of dille uitkoos om zijn eitjes te leggen, maar blijkbaar is ook de aromatische, huidirritaties en hallucinaties veroorzakende Ruta graveolens geschikt als kweekbodem voor het nageslacht.
Met zeven zijn ze, zeven minuscule rupsjes, amper te ontwaren tussen de blauwgroene gelobde blaadjes. Ik observeer ze al een paar dagen. Ze groeien snel. Met hun groene grondkleur en hun zwarte banden met roodoranje stippen zijn het echte sieraden, de hals van een Cleopatra waardig. Men zegt soms dat uit de meest afstotelijke rupsen de mooiste vlinders komen, maar bij de koninginnepage klopt dat niet, en steekt de rups de vlinder in kleurenpracht naar de kroon.
Ik heb besloten niet in te grijpen en mijn wijnruit dit jaar genereus ter beschikking te stellen van het toch al zo kwetsbare vlinderbestand. Wekenlang tel en observeer ik mijn kweek, af en toe roep ik Myriam bij de kaler wordende plant om haar te tonen hoe dik de rupsen worden, hoe diep de twijgjes wel doorbuigen onder hun gewicht
(…en weer zie ik ons zitten, in het schuurtje van grootvader, achter in de tuin, in de emblematische zomer, onder bussels uien, aan de werkbank, ik neem de dode vlinders uit de bokaal met de in ether gedrenkte wattenprop en prik ze op het witte piepschuim, terwijl Dekeukeleire met Oost-Indische inkt in zijn sierlijkste kalligrafie de namen op de etiketten schrijft: Lysandra bellargus, Vanessa polychloros, Papilio machaon…).
Steeds dikker worden de rupsen. Het kan nu niet lang meer duren voor ze zich gaan verpoppen. Op een avond zijn ze inderdaad verdwenen. Maar helaas, de wijnruit draagt duidelijk de sporen van een schermutseling, en hier en daar kleeft een donsveertje aan een geknakte stengel.
Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat het insectenetende gevogelte mijn rupsen al een tijdje gadesloeg, geduldig wachtend tot de hap op zijn best zou zijn. Zo ook slaat het bessenetende gevogelte onze kerselaar gade, en het rijpingsproces dat zich daar in de beloken bladerkroon voltrekt, om, achtenveertig uur vóór de eerste kersen het pluk- en consumeerbare stadium hebben bereikt, met honderden tegelijk op de boom aan te vallen, ons de stelen en de pitten latend. Ja, dat vogelvolkje beidt zijn tijd!
Je zit je daar als smaragdgroen kruipend sieraad vol te vreten, wekenlang, onwetend van enige andere levensvervulling dan je vol te vreten, tot een vleugelslag de zon verduistert en je uitwist. En welke hogere macht, van boven welk hoger wolkendek, slaat mij en jou gade, en beidt zijn tijd?
© Frans Deschoemaeker
Uit: De waterlelies van Montparnasse, een werk in gestadige voortgang.
Met zeven zijn ze, zeven minuscule rupsjes, amper te ontwaren tussen de blauwgroene gelobde blaadjes. Ik observeer ze al een paar dagen. Ze groeien snel. Met hun groene grondkleur en hun zwarte banden met roodoranje stippen zijn het echte sieraden, de hals van een Cleopatra waardig. Men zegt soms dat uit de meest afstotelijke rupsen de mooiste vlinders komen, maar bij de koninginnepage klopt dat niet, en steekt de rups de vlinder in kleurenpracht naar de kroon.
Ik heb besloten niet in te grijpen en mijn wijnruit dit jaar genereus ter beschikking te stellen van het toch al zo kwetsbare vlinderbestand. Wekenlang tel en observeer ik mijn kweek, af en toe roep ik Myriam bij de kaler wordende plant om haar te tonen hoe dik de rupsen worden, hoe diep de twijgjes wel doorbuigen onder hun gewicht
(…en weer zie ik ons zitten, in het schuurtje van grootvader, achter in de tuin, in de emblematische zomer, onder bussels uien, aan de werkbank, ik neem de dode vlinders uit de bokaal met de in ether gedrenkte wattenprop en prik ze op het witte piepschuim, terwijl Dekeukeleire met Oost-Indische inkt in zijn sierlijkste kalligrafie de namen op de etiketten schrijft: Lysandra bellargus, Vanessa polychloros, Papilio machaon…).
Steeds dikker worden de rupsen. Het kan nu niet lang meer duren voor ze zich gaan verpoppen. Op een avond zijn ze inderdaad verdwenen. Maar helaas, de wijnruit draagt duidelijk de sporen van een schermutseling, en hier en daar kleeft een donsveertje aan een geknakte stengel.
Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat het insectenetende gevogelte mijn rupsen al een tijdje gadesloeg, geduldig wachtend tot de hap op zijn best zou zijn. Zo ook slaat het bessenetende gevogelte onze kerselaar gade, en het rijpingsproces dat zich daar in de beloken bladerkroon voltrekt, om, achtenveertig uur vóór de eerste kersen het pluk- en consumeerbare stadium hebben bereikt, met honderden tegelijk op de boom aan te vallen, ons de stelen en de pitten latend. Ja, dat vogelvolkje beidt zijn tijd!
Je zit je daar als smaragdgroen kruipend sieraad vol te vreten, wekenlang, onwetend van enige andere levensvervulling dan je vol te vreten, tot een vleugelslag de zon verduistert en je uitwist. En welke hogere macht, van boven welk hoger wolkendek, slaat mij en jou gade, en beidt zijn tijd?
© Frans Deschoemaeker
Uit: De waterlelies van Montparnasse, een werk in gestadige voortgang.
vrijdag 23 december 2016
Kortverhalenwedstrijd 2017 - Stad Deinze
Literaire inzendwedstrijden voor gedichten zijn er ruim voldoende. Voor romans en voor het kortverhaal zijn die dingen eerder op een hand te tellen. Daarom moet je zo’n wedstrijd als die tweejaarlijkse Kortverhalenwedstrijd van de Stad Deinze ook buiten de kersttijd een warm hart toedragen. Deinze is intussen al aan de tiende editie van de wedstrijd toe. Twintig jaar al primeert men in de Oost-Vlaamse stad van winter- en andere pret aan de Leie, een stuk proza dat anders misschien nooit het daglicht en de ogen van de lezer had gezien. Dus insturen maar, die in lades liggende of in bestanden vegeterende verhalen! Het onderwerp is vrij. Het winnende verhaal wordt gehonoreerd met 750 euro en er zijn twee vermeldingen van 250 euro.
Rijk word je er niet van maar beginnende schrijversroem ligt wel voor het grijpen.
Voor wie het voor een keer toch niet over de prozaboeg wil gooien is er, niet getreurd, in Deinze, de stad ook waar Luc C. Martens momenteel stadsdichter is, ook nog een Canteclaerwedstrijd voor gedichten. Voor beide wedstrijden heb je nog tijd tot 1 maart 2017 om iets betoverends uit jouw verzamelde klavieren te rammen!
- Reglement Kortverhalenwedstrijd < 1/3/2017
- Reglement Canteclaerwedstrijd “Deinze rijmt” < 1/3/2017
(Bericht: Paul Rigolle)
Voor wie het voor een keer toch niet over de prozaboeg wil gooien is er, niet getreurd, in Deinze, de stad ook waar Luc C. Martens momenteel stadsdichter is, ook nog een Canteclaerwedstrijd voor gedichten. Voor beide wedstrijden heb je nog tijd tot 1 maart 2017 om iets betoverends uit jouw verzamelde klavieren te rammen!
- Reglement Kortverhalenwedstrijd < 1/3/2017
- Reglement Canteclaerwedstrijd “Deinze rijmt” < 1/3/2017
(Bericht: Paul Rigolle)
donderdag 22 december 2016
Wittgenstein in postervorm - Paul Rigolle
Enkele bedenkingen bij het gedicht.
Het woord ‘connaisseur’… Af en toe, en zeker als het over kunst en gedichten gaat, willen we het woord nog wel ‘ns tegenkomen. Een aardig maar bij nader toezien ook erg
beladen woord. Een woord van de Franse slag. Iets waar veel langgerekts in steekt dat ons met plezier mag doen denken aan trage zondagnamiddagen gevuld met heel veel koffie en slagroom. Connaisseur… Een woord, uitstekend geschikt om met bravoure te gebruiken in een discours over kunst en andere mooie dingen waarin – beleefd als we zijn - voor één keer niemand gelijk moet halen. En toch zint het me niet helemaal, dat woord. Het roept een rare exclusiviteit op die, zoals in het cliché, laat uitschijnen dat velen dan misschien wel mogen geroepen maar slechts enkelen uitverkoren zijn. Alsof er een brevet moet worden uitgereikt vooraleer men zich een kenner mag noemen die toegang verkrijgt tot de wereld van de hedendaagse kunst en de poëzie.
Neem nu het gedicht… “Gedichten, je moet er nu éénmaal gevoel voor hebben…” Vaak is dat, wanneer je het onderwerp nog maar hebt aangesneden, de eerste opmerking die je te horen krijgt. “Dat men zelf geen kenner is…” en dus bijgevolg geen eigen oordeel heeft. Van dooddoeners gesproken... Het gemak waarmee velen zich al van meet af aan zonder enige aarzeling gewonnen geven en zich over hedendaagse kunst en poëzie totaal onbevoegd verklaren is wat mij betreft vaak ongehoord. Stuitend. Schokkend zelfs. Alsof men zelf geen zintuigen zou hebben die waarnemen en registreren, geen ogen die kunnen zien. Alsof er eerst een zeef aan uitleg over de hoofden moet worden uitgestrooid vooraleer men zelf aan het lezen slaat. Okee, zo makkelijk als we het hier laten uitschijnen is het discours nu ook weer niet. Het is en blijft een verhaal dat vol heikele punten steekt.
Kunst en poëzie, en de perceptie daarvan, blijven voor drempels zorgen die niet meer in één stap te nemen zijn. Het vakjargon heeft vaak de mensentaal opzij gezet. Toe te geven dat men niet op alle terreinen thuis kan zijn heet hier – o die mooie bescheidenheid van ons – te getuigen van goeie smaak. Waarover je niet kunt spreken moet je zwijgen… Wittgenstein in postervorm… Bescheidenheid mag ons doorgaans sieren maar hier heeft ze iets pijnlijks. Openlijk de eigen onkunde belijden is een houding die dezer dagen maar al te vlug voor lief genomen wordt. Wat het gedicht kan betekenen in deze holle en voorthollende tijd die niet van gedichten houdt, is niet meteen in een paar woorden te vatten. De werkelijkheid is nog complexer dan ze lijkt. Makkelijk leven is het niet met de verwarring die in onze dagen huist. Kan het dan anders dan dat ook het gedicht daarvan vroeg of laat de sporen draagt. Diep in ons rust nog steeds het verlangen naar helderheid. Klaarte… Kunst en gedichten ondergraven onze gewone eenduidige manier van kijken. Het gedicht zet alles wat we kennen op de helling. Stelt meer in vraag dan dat er oplossingen zijn. Het gedicht maakt het mysterie alleen maar groter. En dat is zoals het hoort!
Misschien moeten we maar ‘ns een begin maken met dat in al zijn omvang onder ogen te zien. Dat er geen helderheid hoeft te zijn, dat niet alles moet worden uitgelegd. Dat zien niet hetzelfde als kijken is. Ik weiger te geloven dat kunst en gedichten er alleen maar voor een paar ingewijden zijn. Gedichten bestaan uit woorden die ook in bijsluiters en in kranten staan. Niet geschreven in een geheimschrift waarvoor er slechts enkele sleutels zouden zijn. Het woord connaisseur… Ha! Of men een kenner is of niet, doet er niet eens zo heel veel toe… Leggen we alles wat al is geweest maar ‘ns vaker naast ons neer. Laten we ons vooral niet onbevoegd verklaren ook al begrijpen we vaak niet wat we horen en zien. Laten we de onbevangenheid blijven zoeken en de ootmoedigheid waarmee men zeggen kan: ik ben een kenner die niets weet en daarom begin ik - gretig en wel - telkens weer van vooraf aan.
© Paul Rigolle
Het woord ‘connaisseur’… Af en toe, en zeker als het over kunst en gedichten gaat, willen we het woord nog wel ‘ns tegenkomen. Een aardig maar bij nader toezien ook erg
beladen woord. Een woord van de Franse slag. Iets waar veel langgerekts in steekt dat ons met plezier mag doen denken aan trage zondagnamiddagen gevuld met heel veel koffie en slagroom. Connaisseur… Een woord, uitstekend geschikt om met bravoure te gebruiken in een discours over kunst en andere mooie dingen waarin – beleefd als we zijn - voor één keer niemand gelijk moet halen. En toch zint het me niet helemaal, dat woord. Het roept een rare exclusiviteit op die, zoals in het cliché, laat uitschijnen dat velen dan misschien wel mogen geroepen maar slechts enkelen uitverkoren zijn. Alsof er een brevet moet worden uitgereikt vooraleer men zich een kenner mag noemen die toegang verkrijgt tot de wereld van de hedendaagse kunst en de poëzie.
Neem nu het gedicht… “Gedichten, je moet er nu éénmaal gevoel voor hebben…” Vaak is dat, wanneer je het onderwerp nog maar hebt aangesneden, de eerste opmerking die je te horen krijgt. “Dat men zelf geen kenner is…” en dus bijgevolg geen eigen oordeel heeft. Van dooddoeners gesproken... Het gemak waarmee velen zich al van meet af aan zonder enige aarzeling gewonnen geven en zich over hedendaagse kunst en poëzie totaal onbevoegd verklaren is wat mij betreft vaak ongehoord. Stuitend. Schokkend zelfs. Alsof men zelf geen zintuigen zou hebben die waarnemen en registreren, geen ogen die kunnen zien. Alsof er eerst een zeef aan uitleg over de hoofden moet worden uitgestrooid vooraleer men zelf aan het lezen slaat. Okee, zo makkelijk als we het hier laten uitschijnen is het discours nu ook weer niet. Het is en blijft een verhaal dat vol heikele punten steekt.
Kunst en poëzie, en de perceptie daarvan, blijven voor drempels zorgen die niet meer in één stap te nemen zijn. Het vakjargon heeft vaak de mensentaal opzij gezet. Toe te geven dat men niet op alle terreinen thuis kan zijn heet hier – o die mooie bescheidenheid van ons – te getuigen van goeie smaak. Waarover je niet kunt spreken moet je zwijgen… Wittgenstein in postervorm… Bescheidenheid mag ons doorgaans sieren maar hier heeft ze iets pijnlijks. Openlijk de eigen onkunde belijden is een houding die dezer dagen maar al te vlug voor lief genomen wordt. Wat het gedicht kan betekenen in deze holle en voorthollende tijd die niet van gedichten houdt, is niet meteen in een paar woorden te vatten. De werkelijkheid is nog complexer dan ze lijkt. Makkelijk leven is het niet met de verwarring die in onze dagen huist. Kan het dan anders dan dat ook het gedicht daarvan vroeg of laat de sporen draagt. Diep in ons rust nog steeds het verlangen naar helderheid. Klaarte… Kunst en gedichten ondergraven onze gewone eenduidige manier van kijken. Het gedicht zet alles wat we kennen op de helling. Stelt meer in vraag dan dat er oplossingen zijn. Het gedicht maakt het mysterie alleen maar groter. En dat is zoals het hoort!
Misschien moeten we maar ‘ns een begin maken met dat in al zijn omvang onder ogen te zien. Dat er geen helderheid hoeft te zijn, dat niet alles moet worden uitgelegd. Dat zien niet hetzelfde als kijken is. Ik weiger te geloven dat kunst en gedichten er alleen maar voor een paar ingewijden zijn. Gedichten bestaan uit woorden die ook in bijsluiters en in kranten staan. Niet geschreven in een geheimschrift waarvoor er slechts enkele sleutels zouden zijn. Het woord connaisseur… Ha! Of men een kenner is of niet, doet er niet eens zo heel veel toe… Leggen we alles wat al is geweest maar ‘ns vaker naast ons neer. Laten we ons vooral niet onbevoegd verklaren ook al begrijpen we vaak niet wat we horen en zien. Laten we de onbevangenheid blijven zoeken en de ootmoedigheid waarmee men zeggen kan: ik ben een kenner die niets weet en daarom begin ik - gretig en wel - telkens weer van vooraf aan.
© Paul Rigolle
dinsdag 20 december 2016
Prisonline - Luc C. Martens
gevlucht uit zijn vermoorde stad, gestrand
in een landschap van zand en rotsen, woestijn
van tenten en overvolle barakken, koud
van duizend dode ogen
in dit kamp het verhaal over bommen en brand,
zijn verloren land. hier waait de wind anders dan thuis.
zijn vader staart en rookt. moeder, de glimlach verloren
kookt de gekregen rijst.
het vuur uit dringt kou door dekens en slaapzak, verkleumt
zijn spieren en hart dat hier niet welkom is, hij verlangt
naar de geur van Arabische koffie, de smaak van zijn land.
achter prikkeldraad enkel angst
© Luc C. Martens
Luc C. Martens werd voor de periode 2014-16 aangesteld als stadsdichter van Deinze. Recent werd zijn mandaat verlengd tot gedichtendag 2019.
De gedichten ‘Kinderen van Aleppo’ en ‘Prisonline’ werden geschreven bij twee koffieschilderijen van Jesse van Gompel (kunstschilder te Deinze).
Meer info over de dichter: thuissite Luc C. Martens
in een landschap van zand en rotsen, woestijn
van tenten en overvolle barakken, koud
van duizend dode ogen
in dit kamp het verhaal over bommen en brand,
zijn verloren land. hier waait de wind anders dan thuis.
zijn vader staart en rookt. moeder, de glimlach verloren
kookt de gekregen rijst.
het vuur uit dringt kou door dekens en slaapzak, verkleumt
zijn spieren en hart dat hier niet welkom is, hij verlangt
naar de geur van Arabische koffie, de smaak van zijn land.
achter prikkeldraad enkel angst
© Luc C. Martens
Luc C. Martens werd voor de periode 2014-16 aangesteld als stadsdichter van Deinze. Recent werd zijn mandaat verlengd tot gedichtendag 2019.
De gedichten ‘Kinderen van Aleppo’ en ‘Prisonline’ werden geschreven bij twee koffieschilderijen van Jesse van Gompel (kunstschilder te Deinze).
Meer info over de dichter: thuissite Luc C. Martens
maandag 19 december 2016
Kinderen van Aleppo - Luc C. Martens
kinderen, de ogen donker, ontsnapt aan kogels.
geen huis, geen school, geen moeder
angstig voor mensen zonder gezicht, voor
scherven van granaten, precies gericht.
als échte dokters stelpen Muhammed en Joussef
het bloed van onbekende vaders, hun veel te ruime,
witte schorten open. In deze stad valt elke naam,
stijgt de dood uit de grond, geven kinderen
hun laatste warmte, wordt Joussef dodelijk gewond.
het laatste water in de ogen legt Muhammed hem
in de afgerukte armen van zijn moeder. de wangen
bleek verloren kinderen van Aleppo hun verleden,
lippen zwijgen een versteend verlangen.
© Luc C. Martens
Luc C. Martens werd voor de periode 2014-16 aangesteld als stadsdichter van Deinze. Recent werd zijn mandaat verlengd tot gedichtendag 2019.
De gedichten ‘Kinderen van Aleppo’ en ‘Prisonline’ werden geschreven bij twee koffieschilderijen van Jesse van Gompel (kunstschilder te Deinze).
Meer info over de dichter: thuissite Luc C. Martens
geen huis, geen school, geen moeder
angstig voor mensen zonder gezicht, voor
scherven van granaten, precies gericht.
als échte dokters stelpen Muhammed en Joussef
het bloed van onbekende vaders, hun veel te ruime,
witte schorten open. In deze stad valt elke naam,
stijgt de dood uit de grond, geven kinderen
hun laatste warmte, wordt Joussef dodelijk gewond.
het laatste water in de ogen legt Muhammed hem
in de afgerukte armen van zijn moeder. de wangen
bleek verloren kinderen van Aleppo hun verleden,
lippen zwijgen een versteend verlangen.
© Luc C. Martens
Luc C. Martens werd voor de periode 2014-16 aangesteld als stadsdichter van Deinze. Recent werd zijn mandaat verlengd tot gedichtendag 2019.
De gedichten ‘Kinderen van Aleppo’ en ‘Prisonline’ werden geschreven bij twee koffieschilderijen van Jesse van Gompel (kunstschilder te Deinze).
Meer info over de dichter: thuissite Luc C. Martens
zaterdag 10 december 2016
Over "Een man begraaft een boom" van Shari Van Goethem
Recensie Frank Decerf
Shari Van Goethem observeert haar personages vanop afstand en maakt haar conclusies, zoals een voyeur die meent de waarheid te zien. Ze experimenteert met vormgeving en layout, maar inspanningen zonder doel leiden meestal enkel tot verspilde energie. Ze komt tot gedichten die door de afgemeten chaos heel interessante filmische beelden opwekken. Deze bundel leent zich het best tot een interactie met video of film. Het is alsof de geest van Bunuel tussen de witregels sluipt. Wie van sacrale herhaling houdt, zal in dit werk zijn ding vinden.
Ik vermoed bij Van Goethem een reeks gevolgde schrijfcursussen. Ik ervaar een teveel aan luisteren naar anderen en het inwinnen van “goede” raad. Ik lees een vorm van braafheid. Shari Van Goethem doet er goed aan om zich gedurfder te positioneren. Zij moet haar woorden uit de dikke mist bevrijden en voorspelbare woordassociaties drastischer aanpakken. In een volgende bundel – en die zal er komen - moet ze niemand betrekken, niemand om raad vragen, niemand bedanken, niemand om begeleiding vragen want al die goede bedoelingen belemmeren de vrijheid die elke schrijver nodig heeft om zijn talent op punt te zetten. Van Goethem heeft een potentieel aan talent, maar blijft te veel in de schaduw van haar zogenaamde meesters. Ze moet haar eigen stempel drukken. Shari weet in bepaalde verzen spanning op te roepen, bijvoorbeeld door het weglaten van woorden, door te schrappen, door de restinvulling aan de lezer over te laten. De boodschap wordt uitgepuurd tot een naast de kwestie lezen een onoverkomelijke noodzaak wordt. Ik zou deze gedichten liever horen dan zelf lezen. Op een podium zouden veel van haar gedichten zeker sterk overkomen. De karakters in “Een man begraaft een boom” leven naast elkaar, hebben geen weet van elkaar en werken toch op een of andere manier samen. De mens wordt hier een zombie; een opgedreven egocentrisch wezen. Geen menselijke warmte meer tussen man, vrouw en kind.
het kind bouwt burchten nu. graaft er grachten tijd omheen. tijd
die niet tikt. die verdwijnt
als vloer onder verse voeten. als straten onder vingervlugge burchten
stil nu. er moet meer
de man valt samen. ook het ademhalen. het kraken
klinkt als sissen nu
de vrouw omvat de aarde nu. schenkt zich traag
in de scheuren. alleen volstaat ze niet
de man drukt zich zacht tegen haar. het kind stampt
de man aan
Het beangstigende isolement overheerst. Het ijskoude hart dat doet bibberen. Dit is de wereld die ik in deze bundel lees. Van Goethem waarschuwt, ze wil ons doen zien, ons met de aftakeling confronteren en als een zoekend alchemist probeert ze diverse formules uit. Aan ons om haar te volgen of niet.
Een man begraaft een boom, Shari Van Goethem, Uitgeverij Vrijdag,2016, ISBN 978 94 6001 431 4
© Recensie: Frank Decerf
Shari Van Goethem observeert haar personages vanop afstand en maakt haar conclusies, zoals een voyeur die meent de waarheid te zien. Ze experimenteert met vormgeving en layout, maar inspanningen zonder doel leiden meestal enkel tot verspilde energie. Ze komt tot gedichten die door de afgemeten chaos heel interessante filmische beelden opwekken. Deze bundel leent zich het best tot een interactie met video of film. Het is alsof de geest van Bunuel tussen de witregels sluipt. Wie van sacrale herhaling houdt, zal in dit werk zijn ding vinden.
Ik vermoed bij Van Goethem een reeks gevolgde schrijfcursussen. Ik ervaar een teveel aan luisteren naar anderen en het inwinnen van “goede” raad. Ik lees een vorm van braafheid. Shari Van Goethem doet er goed aan om zich gedurfder te positioneren. Zij moet haar woorden uit de dikke mist bevrijden en voorspelbare woordassociaties drastischer aanpakken. In een volgende bundel – en die zal er komen - moet ze niemand betrekken, niemand om raad vragen, niemand bedanken, niemand om begeleiding vragen want al die goede bedoelingen belemmeren de vrijheid die elke schrijver nodig heeft om zijn talent op punt te zetten. Van Goethem heeft een potentieel aan talent, maar blijft te veel in de schaduw van haar zogenaamde meesters. Ze moet haar eigen stempel drukken. Shari weet in bepaalde verzen spanning op te roepen, bijvoorbeeld door het weglaten van woorden, door te schrappen, door de restinvulling aan de lezer over te laten. De boodschap wordt uitgepuurd tot een naast de kwestie lezen een onoverkomelijke noodzaak wordt. Ik zou deze gedichten liever horen dan zelf lezen. Op een podium zouden veel van haar gedichten zeker sterk overkomen. De karakters in “Een man begraaft een boom” leven naast elkaar, hebben geen weet van elkaar en werken toch op een of andere manier samen. De mens wordt hier een zombie; een opgedreven egocentrisch wezen. Geen menselijke warmte meer tussen man, vrouw en kind.
het kind bouwt burchten nu. graaft er grachten tijd omheen. tijd
die niet tikt. die verdwijnt
als vloer onder verse voeten. als straten onder vingervlugge burchten
stil nu. er moet meer
de man valt samen. ook het ademhalen. het kraken
klinkt als sissen nu
de vrouw omvat de aarde nu. schenkt zich traag
in de scheuren. alleen volstaat ze niet
de man drukt zich zacht tegen haar. het kind stampt
de man aan
Het beangstigende isolement overheerst. Het ijskoude hart dat doet bibberen. Dit is de wereld die ik in deze bundel lees. Van Goethem waarschuwt, ze wil ons doen zien, ons met de aftakeling confronteren en als een zoekend alchemist probeert ze diverse formules uit. Aan ons om haar te volgen of niet.
Een man begraaft een boom, Shari Van Goethem, Uitgeverij Vrijdag,2016, ISBN 978 94 6001 431 4
© Recensie: Frank Decerf
vrijdag 9 december 2016
Convalescence,23 - Robin Hutse
uit mijn ijzeren nachtland gesneden
dat stil huiverde
niets anders kon dan zich in de eigen, vreemde armen nemen
vorstwoede
duwde schedels uit onze akkergrond omhoog, (winteroogst)
zaagde met zijn tanden door je jas
licht zo ver -
Mercurius ’s ochtends
maar ik vond er een tederheid
het is alles wat je hoeft te weten
het is het enige wat ik naar je meeneem
© Robin Hutse
Robin Hutse bij Digther:
- Gordiaans
- Voyager II
- Convalescence, 23
dat stil huiverde
niets anders kon dan zich in de eigen, vreemde armen nemen
vorstwoede
duwde schedels uit onze akkergrond omhoog, (winteroogst)
zaagde met zijn tanden door je jas
licht zo ver -
Mercurius ’s ochtends
maar ik vond er een tederheid
het is alles wat je hoeft te weten
het is het enige wat ik naar je meeneem
© Robin Hutse
Robin Hutse bij Digther:
- Gordiaans
- Voyager II
- Convalescence, 23
donderdag 8 december 2016
Voyager II - Robin Hutse
koud als ruimtevaart
niets in mijn woorden
om je organen te doorbloeden
ontbintenis
in mora, niet langer in de echt
geen mantels van liefde
geen afscheidszoen
ons huis breek ik
om er mezelf uit te vlooien:
mijn minachten dat achter de muren marmert
mijn verzuim onder het tapijt
kalk op de ramen, mijn ezelsoren in je boek
je was er zo graag blind voor
je liefde is foutenmarge
© Robin Hutse
Robin Hutse bij Digther:
- Gordiaans
- Voyager II
- Convalescence, 23
niets in mijn woorden
om je organen te doorbloeden
ontbintenis
in mora, niet langer in de echt
geen mantels van liefde
geen afscheidszoen
ons huis breek ik
om er mezelf uit te vlooien:
mijn minachten dat achter de muren marmert
mijn verzuim onder het tapijt
kalk op de ramen, mijn ezelsoren in je boek
je was er zo graag blind voor
je liefde is foutenmarge
© Robin Hutse
Robin Hutse bij Digther:
- Gordiaans
- Voyager II
- Convalescence, 23
woensdag 7 december 2016
Gordiaans - Robin Hutse
bijna botsen we de poten van de keukentafel te los
op een dag haal ik dit huis leeg
en weet hoe het voelde toen
ik mijn vader hielp zijn thuis uit te wissen:
los van een verhaal.
Ik zal kokend water in mijn keel gieten maar
niets te ontdooien,
alleen nog te barsten en
worden we een gradiënt
vloeiend tegengesteld naar hetzelfde -
alles op rotten
alles op weer kind worden
alles op het ontwarren van een cirkel
© Robin Hutse
Robin Hutse (°1993) publiceerde eerder in “Het gezeefde gedicht”, Poëziekrant en Meander en won een tweede prijs bij "Jeugd en Poëzie". Groeide op in Eeklo, woont in Gent en is afgestudeerd in Taal- en letterkunde. Volgt momenteel een master in de economie. Digther publiceert vanaf vandaag drie gedichten:
- Gordiaans
- Voyager II
- Convalescence, 23
op een dag haal ik dit huis leeg
en weet hoe het voelde toen
ik mijn vader hielp zijn thuis uit te wissen:
los van een verhaal.
Ik zal kokend water in mijn keel gieten maar
niets te ontdooien,
alleen nog te barsten en
worden we een gradiënt
vloeiend tegengesteld naar hetzelfde -
alles op rotten
alles op weer kind worden
alles op het ontwarren van een cirkel
© Robin Hutse
Robin Hutse (°1993) publiceerde eerder in “Het gezeefde gedicht”, Poëziekrant en Meander en won een tweede prijs bij "Jeugd en Poëzie". Groeide op in Eeklo, woont in Gent en is afgestudeerd in Taal- en letterkunde. Volgt momenteel een master in de economie. Digther publiceert vanaf vandaag drie gedichten:
- Gordiaans
- Voyager II
- Convalescence, 23
dinsdag 6 december 2016
Ilse dus - Sacha Blé
bij Het verkoolde alfabet - Paul de Wispelaere, dagboek (1992)
Dit jaarboek is
traag, is genoeg, is een gedicht,
zo weinig bleef achter
tussen de slapen van zijn schrijver.
Een andere professor morrelt in de krant
in amper vijfhonderd woorden :
te weinig enerzijds, te weinig
anderzijds, een trip
die te particulier is,
want te geprivilegieerd, dus te vlak.
Verspilde moeite. Uw zelfportret
is mij dadels, is mij
bloed en ingewanden,
het danst koppig op dat slappe koord
dat het ik opspant.
Ook ik kreeg gewoon les
van uw Beatrice
die dus Ilse heet:
ze kende me
een onderscheiding toe, voorzichtig,
op het mondelinge examen –
© Sacha Blé, 2016.
Dit gedicht verscheen dit voorjaar in een lichtjes afwijkende versie in de nieuwe bundel van Sacha Blé “Appel met kind”. Uit deze bundel publiceerde de Schaal van Digther eerder ook drie gedichten en een recensie van Alain Delmotte. Sacha Blé herdenkt en erkent de pas overleden Paul de Wispelaere als een van zijn leermeesters; een van de weinige Nederlandstalige auteurs ook die hij herleest.
Dit jaarboek is
traag, is genoeg, is een gedicht,
zo weinig bleef achter
tussen de slapen van zijn schrijver.
Een andere professor morrelt in de krant
in amper vijfhonderd woorden :
te weinig enerzijds, te weinig
anderzijds, een trip
die te particulier is,
want te geprivilegieerd, dus te vlak.
Verspilde moeite. Uw zelfportret
is mij dadels, is mij
bloed en ingewanden,
het danst koppig op dat slappe koord
dat het ik opspant.
Ook ik kreeg gewoon les
van uw Beatrice
die dus Ilse heet:
ze kende me
een onderscheiding toe, voorzichtig,
op het mondelinge examen –
© Sacha Blé, 2016.
Dit gedicht verscheen dit voorjaar in een lichtjes afwijkende versie in de nieuwe bundel van Sacha Blé “Appel met kind”. Uit deze bundel publiceerde de Schaal van Digther eerder ook drie gedichten en een recensie van Alain Delmotte. Sacha Blé herdenkt en erkent de pas overleden Paul de Wispelaere als een van zijn leermeesters; een van de weinige Nederlandstalige auteurs ook die hij herleest.
zaterdag 3 december 2016
Twee miniaturen - Frans Deschoemaeker
1.
Dat onder mijn penne ranke een klein taalfestoen. Dat zich daar ontvouwe een noodzakelijk beeld, een juist woord, in de wellustige krulling van een arabeske. Ik zou willen schrijven in een oud palazzo, met een dadelpalm op de binnenkoer, in hoge donkere vertrekken met luiken, gesloten tegen de moker van het mediterrane middaguur. Met uitgelezen opera’s uit verborgen maar peperdure boxen in een verre achtergrond van mahonie en Nain-tapijten. Met mijn collectie zorgvuldig op veilingen en rommelmarkten bijeengegaarde diptiekjes aan de muur; eentje van Cranach, eentje van Lorenzetti, eentje van de Meester van de Madonna met de Luit onder de Kerselaar. Met op de leestafel werk van Barrès, Huysmans, Gilliams, de onfortuinlijke prins Giuseppe Tomasi di Lampedusa en andere meesters van de splendid isolation, en – om wat te staren als het oog vermoeid raakt van al die letters - met op het einde van de zaal, die uitloopt in een loggia, een besloten tuin, waar onder hibiscus water in witstenen bekkens klatert, de pauw zijn staart spreidt, tussen cipressen bemoste saters bosnimfen belagen.
(Over smaken zou niet te redetwisten vallen? Mijn beste, over smaak valt eindeloos te redetwisten, en steeds zal de conclusie zijn dat één van beide partijen zijn smaak onvoldoende ontwikkeld en verfijnd heeft, en bijgevolg jammerlijk tekortschiet).
2.
Een palimpsest. Op mijn werktafel ligt al jaren een tekstfragment, luchtdicht verpakt in een houdertje van doorzichtig plastic. Hoewel ik de zon zoveel mogelijk uit mijn werkkamer weer, is de blauwe inkt waarmee ik het ooit neerschreef verbleekt. De kalligrafie is haast onleesbaar geworden.
Ik laat de woorden deemoedig in het wit van het papier wegtrekken en papier worden. Over al het geschrevene zal wel ooit weer iets anders geschreven worden, maar ook de uitgewiste teksten zullen hier op de een of andere manier blijven rondhangen (niet in het minst omdat “iets anders” niet “iets nieuws” is, maar hoogstens een intonatieverschil) en het papier zal de letters, de mens en de wereld blijven dragen.
De tekst is van Gerrit Komrij: De verstilde, aristocratische bibliotheek geeft zin aan het zoevende, zinloze slagersmes van de wereldgeschiedenis. Kreten verstomden en werden letters en letters sloegen weer kreten los. Van papier zijt ge en tot papier zult ge wederkeren.
© Frans Deschoemaeker
Uit: De waterlelies van Montparnasse, een werk in gestadige voortgang.
Dat onder mijn penne ranke een klein taalfestoen. Dat zich daar ontvouwe een noodzakelijk beeld, een juist woord, in de wellustige krulling van een arabeske. Ik zou willen schrijven in een oud palazzo, met een dadelpalm op de binnenkoer, in hoge donkere vertrekken met luiken, gesloten tegen de moker van het mediterrane middaguur. Met uitgelezen opera’s uit verborgen maar peperdure boxen in een verre achtergrond van mahonie en Nain-tapijten. Met mijn collectie zorgvuldig op veilingen en rommelmarkten bijeengegaarde diptiekjes aan de muur; eentje van Cranach, eentje van Lorenzetti, eentje van de Meester van de Madonna met de Luit onder de Kerselaar. Met op de leestafel werk van Barrès, Huysmans, Gilliams, de onfortuinlijke prins Giuseppe Tomasi di Lampedusa en andere meesters van de splendid isolation, en – om wat te staren als het oog vermoeid raakt van al die letters - met op het einde van de zaal, die uitloopt in een loggia, een besloten tuin, waar onder hibiscus water in witstenen bekkens klatert, de pauw zijn staart spreidt, tussen cipressen bemoste saters bosnimfen belagen.
(Over smaken zou niet te redetwisten vallen? Mijn beste, over smaak valt eindeloos te redetwisten, en steeds zal de conclusie zijn dat één van beide partijen zijn smaak onvoldoende ontwikkeld en verfijnd heeft, en bijgevolg jammerlijk tekortschiet).
2.
Een palimpsest. Op mijn werktafel ligt al jaren een tekstfragment, luchtdicht verpakt in een houdertje van doorzichtig plastic. Hoewel ik de zon zoveel mogelijk uit mijn werkkamer weer, is de blauwe inkt waarmee ik het ooit neerschreef verbleekt. De kalligrafie is haast onleesbaar geworden.
Ik laat de woorden deemoedig in het wit van het papier wegtrekken en papier worden. Over al het geschrevene zal wel ooit weer iets anders geschreven worden, maar ook de uitgewiste teksten zullen hier op de een of andere manier blijven rondhangen (niet in het minst omdat “iets anders” niet “iets nieuws” is, maar hoogstens een intonatieverschil) en het papier zal de letters, de mens en de wereld blijven dragen.
De tekst is van Gerrit Komrij: De verstilde, aristocratische bibliotheek geeft zin aan het zoevende, zinloze slagersmes van de wereldgeschiedenis. Kreten verstomden en werden letters en letters sloegen weer kreten los. Van papier zijt ge en tot papier zult ge wederkeren.
© Frans Deschoemaeker
Uit: De waterlelies van Montparnasse, een werk in gestadige voortgang.
zondag 27 november 2016
Poëziewedstrijd-Stad Izegem
Zin om 's een 'landelijke' poëziewedstrijd te winnen? Neem dan deel aan de tweejaarlijkse Poëziewedstrijd van de Stad Izegem!
Alleen al de reis naar de prijsuitreiking op 4/2/2017 in het West-Vlaamse middelpuntsvliedendstadje loont al de moeite! Stuur voor 22 december 2016 drie ongepubliceerde gedichten naar "19de poëziewedstrijd, Cultuurdienst stad Izegem, Nele Descheemaeker, Stadhuis, Korenmarkt 10, 8870 Izegem". Het beste gedicht ontvangt een prijs van 1000 euro!
Meer info & reglement: Cultuurdienst Stad Izegem
Laureatenlijst tot en met 2010
(P.R.)
Meer info & reglement: Cultuurdienst Stad Izegem
Laureatenlijst tot en met 2010
(P.R.)
zaterdag 26 november 2016
Mijn Mandelstammantel
Wanneer het hier zeer hard vriest
en de stenen bijna barsten
onder de ijle vrieslucht van een ijzige ijstijd
drink ik graag een kelkje met Finse wodka
(in harmonie met vriend Jean Sibelius)
en draag ik graag
mijn gerafelde zandkleurige Mandelstammantel
(uit respect voor deze martelaar en held)
maar ik blijf blootshoofds
en stamel:
In Europa is het koud, in Italië is het donker.
© Hendrik Carette
en de stenen bijna barsten
onder de ijle vrieslucht van een ijzige ijstijd
drink ik graag een kelkje met Finse wodka
(in harmonie met vriend Jean Sibelius)
en draag ik graag
mijn gerafelde zandkleurige Mandelstammantel
(uit respect voor deze martelaar en held)
maar ik blijf blootshoofds
en stamel:
In Europa is het koud, in Italië is het donker.
© Hendrik Carette
dinsdag 22 november 2016
Barricade - Helen White over een gedicht van Renaat Ramon
Navolgende tekst werd op zondag 23/10/2016 uitgesproken als hommage aan Renaat Ramon (80) bij de opening van de tentoonstelling 'PerfOratie' in Diksmuide.
Er is een visueel gedicht van Renaat Ramon, een gedicht van steen dat helemaal niet versteend is; het is één meter hoog, zes lang, maar tegelijkertijd kan je het zó in je handpalm houden, het doet een beetje denken aan een burcht, maakt misschien een politiek statement en speelt tegelijkertijd met dobbelstenen. Het gaat om ‘Barricade’ uit de bundel Zichtbare Stemmen.
Het gedicht bestaat uit zes geometrische vormen, samenstellingen van kubussen. Op één kant van elk van de zes elementen zien we een letter, die samen het woord ‘poetry’ spellen. Volgens Renaat zelf, in een film over zijn werk, gaat het om:
‘een barricade die opgeworpen wordt tegen het verval van het woord: woorden worden misbruikt op alle mogelijke manieren, en misschien is de poëzie nog een uitwijkmogelijkheid om het woord te gebruiken in een onverdachte, ongecompliceerde, enfin wél gecompliceerde maar niet gecompromitteerde manier.’
Als de poëzie dus een barricade vormt tussen ons en een vervallen taal, wat voor een barricade is het? Als eerste merken we dat de poëzie niet alleen op de barricade staat: het is het enige woord in dit gedicht, maar
het gaat de confrontatie met het vervallen woord niet alleen aan. Bij een kunstenaar die in verschillende disciplines werkt, staat de poëzie niet los van de visuele kunst, de beeldhouwkunst, de geometrie en de wiskunde. Renaat is bekend voor zijn uitgepuurd werk: ik hoef niet de zoveelste te zijn die de zuiverheid van zijn vormen of zijn voorliefde voor strakke lijnen aanhaalt. Waar sommige visuele dichters hun heil zoeken in imperfecties die de korrel, de textuur van een geleefde wereld weergeven, distilleert Renaat de essentiële vormen eruit, met een minimaal gebruik van middelen. Ook dit minimalisme gebruikt hij als bondgenoot in zijn strijd tegen het corrupte woord. Niet omdat eenvoudige vormen voor een simpele, ondubbelzinnige waarheid zouden staan, maar juist omwille van de ruimte voor complexiteit die dit rustig, evenwichtig oppervlak kan bieden.
Rustig, evenwichtig, uitgepuurd: wat een rare woorden om een barricade mee te beschrijven. Juist hier begint de complexiteit van het gedicht, want zou een barricade geen agressie moeten uitstralen? Zou het ons niet moeten beschermen tegen een gemeenschappelijke vijand? Zou het geen solide, onbeweeglijke structuur moeten zijn, die symbool staat ... voor een beweging?
Het is ook zo: het beeldhouwwerk lijkt een beetje op een vestingmuur. En toch... het eerste wat ik in dit gedicht zag, was een bikkelspel; alleen kende ik op dat moment het woord ‘bikkel’ niet, en Renaat dacht dat ik het over dobbelstenen had. ‘Teerlingen,’ zei hij, en ik had jarenlang niet door dat hij mij daarmee een sleutel tot zijn werk aanreikte. ‘Barricade’ heeft immers een zustergedicht in Zichtbare Stemmen: ‘Hommage à Mallarmé’, waarin het woord ‘poetry’ opnieuw voorkomt, deze keer op de zijden van zes dobbelstenen, een verwijzing naar een beroemde voorloper van de visuele poëzie, het gedicht Un coup de dés jamais n'abolira le hasard van de Franse symbolist Stephane Mallarmé. ‘Barricade’ kan gezien worden als fractale dobbelstenen: we kunnen ons bij elk element een kubus voorstellen, waarvan elke zijde opnieuw een kubus wordt.
De uitspraak ‘de teerling is geworpen’, trouwens, komt uit de toespraak van Julius Caesar aan zijn leger toen hij op het punt stond om Rome te bestormen. Maar hoe noodlottig een teerlingworp ook mag wezen, heeft deze poëtische barricade iets speels. Ze is massief, toch danst ze op de topjes van een onmogelijkheid: haar gekantelde kantelen balanceren op een punt, een geometrisch begrip zonder afmetingen dat fysiek niet kan bestaan in een driedimensionale wereld.
Trouwens, die foto heeft nog een goocheltruc in petto. In de film uit 2010 waarin Renaat de filmploeg in zijn atelier rondleidde, legde hij uit dat hij ‘Barricade’ graag in een versie van ongeveer één meter hoog zou ontwerpen, maar voorlopig bestond het alleen als maquette. De foto in de bundel, die in 2009 is uitgegeven, is er dus één van die maquette. Je zou het amper vermoeden, maar het gaat om elementen van zo een tien centimeter hoog. Geen vestingmuur maar blokjes die je zo kan oprapen en werpen als dobbelstenen.
En bovendien – geef toe – zou deze barricade geen fantastisch klimrek zijn? Welk kind zou niet in en op en door en onder onze barricade willen spelen?
Hoe langer we kijken, hoe complexer onze ‘Barricade’ wordt. Monumentaal, maar klein: defensief of noodlottig, maar speels. Tot zover haar uiterlijk; hoe zit het met haar functie? Een barricade is een blokkade, maar maakt dit gedicht eigenlijk iets dicht? Of als de Duitse schrijfster Christa Wolf het stelt, ‘Dichten, dicht machen, die Sprache hilft. Was denn dicht machen, und wogegen?’ Biedt de barricade bescherming door ons af te schermen tegen een vervallen, gecompromitteerde taal? Sluit dat per se uit dat het gedicht ook openingen biedt? Een barricade maakt nu eens dicht, maar een revolutie opent mogelijkheden. Op de foto zien we alvast de gaten tussen de stenen: je zou zo tussen de letters door kunnen kruipen. Entre les pavés, peut-être, la plage.
Een doorlatende barricade, dus, gecompliceerd maar niet gecompromitteerd. En als we erdoor kijken, met welke vijand staan we oog in oog?
Een gecompromitteerd taalgebruik stel ik me voor als woorden die ons de keel dichtknijpen: de mond spreekt nog, maar dan niet meer met onze eigen stem. De poëzie, als tegenpool, moet het omgekeerde doen: ons uitnodigen tot denken, tot een gesprek. En dit schijnbaar eenvoudig, bijna zwijgend werk doet dat wonderwel. De ‘Barricade’ blokkeert ons niet: ze is een startblok.
Een echte wegwijzer biedt dit gedicht nochtans ook niet. Het leert ons de les niet, spelt niet uit wat een integer woord moet zijn, tenzij dan met één ongrijpbaar begrip: ‘poetry’. En ook dat maakt dit gedicht mooi en integer. Het biedt ons maar dat ene woord, zichzelf: de rest is raamwerk voor verbeelding, zeg maar... vorm en visie. De ruimte achter de barricade behoort ons toe. Het is aan ons, diegenen die het gedicht bekijken, de betogers op de barricade, de kindjes op het klimrek, om een eigen poëtische taal te ontdekken, zelf te spreken met een integere stem. Het gedicht zelf doet niets meer – en niets minder – dan een ruimte open stellen. Derrière et entre et sur et sous les pavés, bien sûr, la poésie. Aan de barricade staat alles nog open.
© Helen White
Diksmuide, 23 oktober 2016
Barricade - Renaat Ramon |
Er is een visueel gedicht van Renaat Ramon, een gedicht van steen dat helemaal niet versteend is; het is één meter hoog, zes lang, maar tegelijkertijd kan je het zó in je handpalm houden, het doet een beetje denken aan een burcht, maakt misschien een politiek statement en speelt tegelijkertijd met dobbelstenen. Het gaat om ‘Barricade’ uit de bundel Zichtbare Stemmen.
Het gedicht bestaat uit zes geometrische vormen, samenstellingen van kubussen. Op één kant van elk van de zes elementen zien we een letter, die samen het woord ‘poetry’ spellen. Volgens Renaat zelf, in een film over zijn werk, gaat het om:
‘een barricade die opgeworpen wordt tegen het verval van het woord: woorden worden misbruikt op alle mogelijke manieren, en misschien is de poëzie nog een uitwijkmogelijkheid om het woord te gebruiken in een onverdachte, ongecompliceerde, enfin wél gecompliceerde maar niet gecompromitteerde manier.’
Als de poëzie dus een barricade vormt tussen ons en een vervallen taal, wat voor een barricade is het? Als eerste merken we dat de poëzie niet alleen op de barricade staat: het is het enige woord in dit gedicht, maar
Helen White - 23/10/2016 |
Rustig, evenwichtig, uitgepuurd: wat een rare woorden om een barricade mee te beschrijven. Juist hier begint de complexiteit van het gedicht, want zou een barricade geen agressie moeten uitstralen? Zou het ons niet moeten beschermen tegen een gemeenschappelijke vijand? Zou het geen solide, onbeweeglijke structuur moeten zijn, die symbool staat ... voor een beweging?
Het is ook zo: het beeldhouwwerk lijkt een beetje op een vestingmuur. En toch... het eerste wat ik in dit gedicht zag, was een bikkelspel; alleen kende ik op dat moment het woord ‘bikkel’ niet, en Renaat dacht dat ik het over dobbelstenen had. ‘Teerlingen,’ zei hij, en ik had jarenlang niet door dat hij mij daarmee een sleutel tot zijn werk aanreikte. ‘Barricade’ heeft immers een zustergedicht in Zichtbare Stemmen: ‘Hommage à Mallarmé’, waarin het woord ‘poetry’ opnieuw voorkomt, deze keer op de zijden van zes dobbelstenen, een verwijzing naar een beroemde voorloper van de visuele poëzie, het gedicht Un coup de dés jamais n'abolira le hasard van de Franse symbolist Stephane Mallarmé. ‘Barricade’ kan gezien worden als fractale dobbelstenen: we kunnen ons bij elk element een kubus voorstellen, waarvan elke zijde opnieuw een kubus wordt.
De uitspraak ‘de teerling is geworpen’, trouwens, komt uit de toespraak van Julius Caesar aan zijn leger toen hij op het punt stond om Rome te bestormen. Maar hoe noodlottig een teerlingworp ook mag wezen, heeft deze poëtische barricade iets speels. Ze is massief, toch danst ze op de topjes van een onmogelijkheid: haar gekantelde kantelen balanceren op een punt, een geometrisch begrip zonder afmetingen dat fysiek niet kan bestaan in een driedimensionale wereld.
Trouwens, die foto heeft nog een goocheltruc in petto. In de film uit 2010 waarin Renaat de filmploeg in zijn atelier rondleidde, legde hij uit dat hij ‘Barricade’ graag in een versie van ongeveer één meter hoog zou ontwerpen, maar voorlopig bestond het alleen als maquette. De foto in de bundel, die in 2009 is uitgegeven, is er dus één van die maquette. Je zou het amper vermoeden, maar het gaat om elementen van zo een tien centimeter hoog. Geen vestingmuur maar blokjes die je zo kan oprapen en werpen als dobbelstenen.
En bovendien – geef toe – zou deze barricade geen fantastisch klimrek zijn? Welk kind zou niet in en op en door en onder onze barricade willen spelen?
Hoe langer we kijken, hoe complexer onze ‘Barricade’ wordt. Monumentaal, maar klein: defensief of noodlottig, maar speels. Tot zover haar uiterlijk; hoe zit het met haar functie? Een barricade is een blokkade, maar maakt dit gedicht eigenlijk iets dicht? Of als de Duitse schrijfster Christa Wolf het stelt, ‘Dichten, dicht machen, die Sprache hilft. Was denn dicht machen, und wogegen?’ Biedt de barricade bescherming door ons af te schermen tegen een vervallen, gecompromitteerde taal? Sluit dat per se uit dat het gedicht ook openingen biedt? Een barricade maakt nu eens dicht, maar een revolutie opent mogelijkheden. Op de foto zien we alvast de gaten tussen de stenen: je zou zo tussen de letters door kunnen kruipen. Entre les pavés, peut-être, la plage.
Een doorlatende barricade, dus, gecompliceerd maar niet gecompromitteerd. En als we erdoor kijken, met welke vijand staan we oog in oog?
Een gecompromitteerd taalgebruik stel ik me voor als woorden die ons de keel dichtknijpen: de mond spreekt nog, maar dan niet meer met onze eigen stem. De poëzie, als tegenpool, moet het omgekeerde doen: ons uitnodigen tot denken, tot een gesprek. En dit schijnbaar eenvoudig, bijna zwijgend werk doet dat wonderwel. De ‘Barricade’ blokkeert ons niet: ze is een startblok.
Een echte wegwijzer biedt dit gedicht nochtans ook niet. Het leert ons de les niet, spelt niet uit wat een integer woord moet zijn, tenzij dan met één ongrijpbaar begrip: ‘poetry’. En ook dat maakt dit gedicht mooi en integer. Het biedt ons maar dat ene woord, zichzelf: de rest is raamwerk voor verbeelding, zeg maar... vorm en visie. De ruimte achter de barricade behoort ons toe. Het is aan ons, diegenen die het gedicht bekijken, de betogers op de barricade, de kindjes op het klimrek, om een eigen poëtische taal te ontdekken, zelf te spreken met een integere stem. Het gedicht zelf doet niets meer – en niets minder – dan een ruimte open stellen. Derrière et entre et sur et sous les pavés, bien sûr, la poésie. Aan de barricade staat alles nog open.
© Helen White
Diksmuide, 23 oktober 2016
maandag 21 november 2016
Opera - Jooris van Hulle over een gedicht van Renaat Ramon
Navolgende tekst werd op zondag 23/10/2016 uitgesproken als hommage aan Renaat Ramon (80) bij de opening van de tentoonstelling 'PerfOratie' in Diksmuide.
In zijn bundel ‘Rebuten’ (2004) richt Renaat Ramon zich op zeker moment tot Lucilius Balbus, een van de deelnemers aan Cicero’s dispuut ‘De Goden’. Ramon vindt in Balbus een tochtgenoot:
Ook jij, Balbus, prijst de schoonheid,
de maat die in de mensen ligt
en de orde die de goden hebben gewild:
maat, orde en evenwicht.
Het gedicht doet mij terugdenken aan wat André Brink, de vorig jaar overleden Zuid-Afrikaanse schrijver, in zijn essayboek ‘Herontdekking van een continent’, noteert over het belang van kunst en schoonheid in de samenleving:
‘Het erkennen van onze behoefte aan kunst betekent niet het onderschatten van het
belang van de eerste levensbehoeften voor mensen, van vrijheid, van de mogelijkheid hun lot te verbeteren: het is niet meer dan de erkenning dat de mensheid ook betekenis nodig heeft, of in ieder geval, de kans om naar betekenis te zoeken.’
Centraal in Brink beschouwing staat het woord ‘betekenis’: vanuit het teken – een taalteken, een beeldteken – zin geven aan wat mensen drijft en bezighoudt. Laat het nu ook net dit zijn wat Renaat Ramon voor,ogen heeft in en met zijn artistiek oeuvre. Als dichter-essayist én als beeldend kunstenaar blijft Renaat in zijn eigen taal communiceren met zijn lezers/toeschouwers.
Het artistieke als de weg die hij blijvend bewandelt om orde te scheppen in de chaos van het leven. Dit brengt mij tot mijn keuzegedicht: ‘Opera’ uit de bundel ‘Geheim besogne’ uit 2006. Het gedicht verenigt in één volgehouden beweging de beeldende kunst en de poëzie:
Opera
Alleen orde is eeuwig.
Man en vrouw
heb ik tot een sluitende cirkel verbogen,
van man en vrouw
een vierkant gemaakt –
zo kan ik werken
op de maat der mensen
als de vader der oorzaak,
door woonden bewoond
en door cijfers getekend.
Ik buig,
martel de metalen
luister naar het kruien van keelklanken,
de woorden wentelend
in het vuur.
En zwijg –
want niet alles
mag voor de dag een naam hebben.
‘Vorm & Visie’, om (nog) maar eens de titel te citeren van Ramons baanbrekend essayboek over de visuele poëzie. Vorm die onlosmakelijk wordt gekoppeld aan visie: geen steriel en dor formalisme, evenmin een gratuit engagement binnen een losjesweg naar voren geschoven ‘visie’, maar wel: een blijvend zoeken naar evenwicht, naar harmonie tussen rede en gevoel, tussen de mathematica van een afgelijnd bestaan (‘door cijfers getekend’ schrijft hij in ‘Opera’) en de ervaring van een gevoel van vrijheid binnen de beleving van de emoties.
Het gedicht ‘Opera’ kan in die optiek worden gelezen als een ‘poëtica’ van de dichter en de beeldend kunstenaar Renaat Ramon. De demiurg die orde schept, of althans: orde WIL scheppen. Ramons poëzie en beeldend werk hebben hun wortels in het menselijke bestaan: tot twee keer toe, in verzen die vanuit hun directe plaatsing mekaar echoën, wordt verwezen naar ‘man en vrouw’. Wat de ‘maker’ aangaat: hij heeft ervoor gekozen beide componenten te ‘verbuigen’ – let hier op de taalkundige connotatie die wordt opgeroepen – ‘verbuigen’ tot cirkel en vierkant, elementaire geometrische vormen die nadrukkelijk aanwezig worden gesteld in het beeldend werk én in de visuele poëzie. ‘Zo kan ik werken’, noteert de ik in het gedicht, ‘op de maat der mensen’, hij wordt ‘vader der oorzaak’, en weet zich door woorden bewoond en door cijfers getekend’. In een gesprek dat ik met hem had in 2005 voor Poëziekrant, zegt Renaat: ‘Ik heb begrepen dat ik voor de helft uit letters besta en voor de andere helft uit cijfers’. Poëzie – zowel de woordgedichten als de visuele gedichten – kan worden gezien als de weg die leidt naar een vorm van harmonie waarin beide helften een leefbaar verbond aangaan.
‘Ik buig, martel de metalen’ gaat hij verder in zijn ‘Opera’-gedicht. De ondraaglijke zwaarte van het scheppingsproces, dat geen enkele vorm van vrijblijvendheid duldt. Woorden wentelen in het vuur – het brandend vuur van de kunstenaar-schepper - , het vuur ook dat toelaat de metalen te buigen en te martelen. Ik keer terug naar de openingsstrofe: ‘Zo kan ik werken op de maat der mensen’, het is een bijna letterlijke herhaling van de verzen uit het Balbus-gedicht, ‘de maat die in de mensen ligt / en de orde die de goden hebben gewild: / maat, rede en evenwicht.’
Het gedicht ‘Opera’ kan in wezen niet los worden gelezen van het er in de bundel op volgende gedicht ‘Opus’. Uit het gedicht spreekt een verregaand relativeringsvermogen: ‘niet alles / wat gedacht werd was gedaan’ – ‘veel woorden weigerden vorm’ – ‘Veel bleef er onvoltooid / en veel ook bleek onvruchtbaar, / niet vatbaar voor een door- / tocht naar het paradijs’. In de beweging van een cyclische omarming grijpt het gedicht dan terug naar het ‘Opera’-gedicht door de herhaling van het vers: ‘want alleen orde is eeuwig’. Veelbetekenend is dan wel de toevoeging: ‘maar ook Chaos in een god’. Orde versus Chaos, en daarin, in die wentelende keer van het bestaan, de dichter die zoekt en blijft zoeken, en daarom, precies daarom kan schrijven – ik citeer uit gedicht 4 uit de cyclus ‘Vigilie’ in ‘Geheim Besogne’: ‘Het is goed hier te zijn, / orde te scheppen, bomen te bouwen, / takken te leiden, knopen te snoeien / en te meten met de maat der mensen.’
Bij Renaat Ramon is bij dat alles geen sprake van triomfalisme – hij spreekt met een stem die niet alles zegt of kan zeggen. De slotstrofe van ‘Opera’ getuigt daarvan:
En zwijg –
want niet alles
mag voor de dag
een naam hebben.
Het kan erop lijken dat de dichter hier minder gelooft aan de kracht van het woord. In zijn bundel ‘Noodweer’ (uit 1987) had hij al aan het slot geschreven: ‘één voor één / besterven je de woorden / in de mond’. In de slotstrofe van ‘Opera’ heeft het gevoel van onmacht als het gaat om de impact die poëzie misschien tot op zekere hoogte kan hebben, plaats gemaakt voor een dieper inzicht: ‘niet alles / mag voor de dag / een naam hebben.’ Hier is een dichter aan het woord die weet dat woorden niet steeds even adequaat kunnen vatten wat de dichter voor ogen heeft. De brief die Renaat Ramon in ‘Rebuten’ richt aan Kleanthes van Assos eindigt zo: ‘Traagheid:omdat je slechts / weloverwogen woorden spreekt.’ Zou dit, gerelateerd aan zijn ‘Opera’, niet een zelfportret kunnen zijn van Renaat?
© Jooris van Hulle
Diksmuide, 23 oktober 2016
In zijn bundel ‘Rebuten’ (2004) richt Renaat Ramon zich op zeker moment tot Lucilius Balbus, een van de deelnemers aan Cicero’s dispuut ‘De Goden’. Ramon vindt in Balbus een tochtgenoot:
Ook jij, Balbus, prijst de schoonheid,
de maat die in de mensen ligt
en de orde die de goden hebben gewild:
maat, orde en evenwicht.
Het gedicht doet mij terugdenken aan wat André Brink, de vorig jaar overleden Zuid-Afrikaanse schrijver, in zijn essayboek ‘Herontdekking van een continent’, noteert over het belang van kunst en schoonheid in de samenleving:
‘Het erkennen van onze behoefte aan kunst betekent niet het onderschatten van het
Jooris van Hulle - 23/10/2016 |
Het artistieke als de weg die hij blijvend bewandelt om orde te scheppen in de chaos van het leven. Dit brengt mij tot mijn keuzegedicht: ‘Opera’ uit de bundel ‘Geheim besogne’ uit 2006. Het gedicht verenigt in één volgehouden beweging de beeldende kunst en de poëzie:
Opera
Alleen orde is eeuwig.
Man en vrouw
heb ik tot een sluitende cirkel verbogen,
van man en vrouw
een vierkant gemaakt –
zo kan ik werken
op de maat der mensen
als de vader der oorzaak,
door woonden bewoond
en door cijfers getekend.
Ik buig,
martel de metalen
luister naar het kruien van keelklanken,
de woorden wentelend
in het vuur.
En zwijg –
want niet alles
mag voor de dag een naam hebben.
‘Vorm & Visie’, om (nog) maar eens de titel te citeren van Ramons baanbrekend essayboek over de visuele poëzie. Vorm die onlosmakelijk wordt gekoppeld aan visie: geen steriel en dor formalisme, evenmin een gratuit engagement binnen een losjesweg naar voren geschoven ‘visie’, maar wel: een blijvend zoeken naar evenwicht, naar harmonie tussen rede en gevoel, tussen de mathematica van een afgelijnd bestaan (‘door cijfers getekend’ schrijft hij in ‘Opera’) en de ervaring van een gevoel van vrijheid binnen de beleving van de emoties.
Het gedicht ‘Opera’ kan in die optiek worden gelezen als een ‘poëtica’ van de dichter en de beeldend kunstenaar Renaat Ramon. De demiurg die orde schept, of althans: orde WIL scheppen. Ramons poëzie en beeldend werk hebben hun wortels in het menselijke bestaan: tot twee keer toe, in verzen die vanuit hun directe plaatsing mekaar echoën, wordt verwezen naar ‘man en vrouw’. Wat de ‘maker’ aangaat: hij heeft ervoor gekozen beide componenten te ‘verbuigen’ – let hier op de taalkundige connotatie die wordt opgeroepen – ‘verbuigen’ tot cirkel en vierkant, elementaire geometrische vormen die nadrukkelijk aanwezig worden gesteld in het beeldend werk én in de visuele poëzie. ‘Zo kan ik werken’, noteert de ik in het gedicht, ‘op de maat der mensen’, hij wordt ‘vader der oorzaak’, en weet zich door woorden bewoond en door cijfers getekend’. In een gesprek dat ik met hem had in 2005 voor Poëziekrant, zegt Renaat: ‘Ik heb begrepen dat ik voor de helft uit letters besta en voor de andere helft uit cijfers’. Poëzie – zowel de woordgedichten als de visuele gedichten – kan worden gezien als de weg die leidt naar een vorm van harmonie waarin beide helften een leefbaar verbond aangaan.
‘Ik buig, martel de metalen’ gaat hij verder in zijn ‘Opera’-gedicht. De ondraaglijke zwaarte van het scheppingsproces, dat geen enkele vorm van vrijblijvendheid duldt. Woorden wentelen in het vuur – het brandend vuur van de kunstenaar-schepper - , het vuur ook dat toelaat de metalen te buigen en te martelen. Ik keer terug naar de openingsstrofe: ‘Zo kan ik werken op de maat der mensen’, het is een bijna letterlijke herhaling van de verzen uit het Balbus-gedicht, ‘de maat die in de mensen ligt / en de orde die de goden hebben gewild: / maat, rede en evenwicht.’
Het gedicht ‘Opera’ kan in wezen niet los worden gelezen van het er in de bundel op volgende gedicht ‘Opus’. Uit het gedicht spreekt een verregaand relativeringsvermogen: ‘niet alles / wat gedacht werd was gedaan’ – ‘veel woorden weigerden vorm’ – ‘Veel bleef er onvoltooid / en veel ook bleek onvruchtbaar, / niet vatbaar voor een door- / tocht naar het paradijs’. In de beweging van een cyclische omarming grijpt het gedicht dan terug naar het ‘Opera’-gedicht door de herhaling van het vers: ‘want alleen orde is eeuwig’. Veelbetekenend is dan wel de toevoeging: ‘maar ook Chaos in een god’. Orde versus Chaos, en daarin, in die wentelende keer van het bestaan, de dichter die zoekt en blijft zoeken, en daarom, precies daarom kan schrijven – ik citeer uit gedicht 4 uit de cyclus ‘Vigilie’ in ‘Geheim Besogne’: ‘Het is goed hier te zijn, / orde te scheppen, bomen te bouwen, / takken te leiden, knopen te snoeien / en te meten met de maat der mensen.’
Bij Renaat Ramon is bij dat alles geen sprake van triomfalisme – hij spreekt met een stem die niet alles zegt of kan zeggen. De slotstrofe van ‘Opera’ getuigt daarvan:
En zwijg –
want niet alles
mag voor de dag
een naam hebben.
Het kan erop lijken dat de dichter hier minder gelooft aan de kracht van het woord. In zijn bundel ‘Noodweer’ (uit 1987) had hij al aan het slot geschreven: ‘één voor één / besterven je de woorden / in de mond’. In de slotstrofe van ‘Opera’ heeft het gevoel van onmacht als het gaat om de impact die poëzie misschien tot op zekere hoogte kan hebben, plaats gemaakt voor een dieper inzicht: ‘niet alles / mag voor de dag / een naam hebben.’ Hier is een dichter aan het woord die weet dat woorden niet steeds even adequaat kunnen vatten wat de dichter voor ogen heeft. De brief die Renaat Ramon in ‘Rebuten’ richt aan Kleanthes van Assos eindigt zo: ‘Traagheid:omdat je slechts / weloverwogen woorden spreekt.’ Zou dit, gerelateerd aan zijn ‘Opera’, niet een zelfportret kunnen zijn van Renaat?
© Jooris van Hulle
Diksmuide, 23 oktober 2016
zondag 20 november 2016
Aan Titus Cassius Severus – Alain Delmotte over een gedicht van Renaat Ramon
Navolgende tekst werd op zondag 23/10/2016 uitgesproken als hommage aan Renaat Ramon (80) bij de opening van de tentoonstelling 'PerfOratie' in Diksmuide.
Dames en heren,
Ik begin met een stelling die velen onder u zal verbazen.. Ik poneer namelijk dat gedichten niet geschikt zijn om te worden gelezen.
Ja, zelfs de gedichten van Renaat Ramon zijn helemaal niet geschikt om te worden gelezen. Omdat het, met name, veeleer de bedoeling is dat gedichten (en zeker die van
Renaat Ramon) worden herlezen. Gedichten worden meer herschreven dan geschreven: ze worden bijgewerkt, vervloekt, gesloopt en weer hersteld. Dan fijn geslepen: om tenslotte bedachtzaam binnen een groter geheel te worden gestructureerd. Een cyclus. Een dichtbundel. Een oeuvre.Waarmee ik wil beweren dat net als het schrijven ervan, ook het lezen van poëzie onderhevig is aan een proces. Dichter en lezer zijn aan elkaar gewaagd: schrift en lectuur ontwikkelen zich, rijpen gestaag. Lezen, herlezen en opnieuw herlezen totdat die gedichten in het beste geval in het innerlijke gebeiteld staan en in het allerbeste, uitzonderlijke geval deel gaan uitmaken van het leven van een lezer.
Niettemin is er het moment waarop je een gedicht effectief voor het eerst leest. Tot op vandaag is het lezen van poëzie iets wat voor mij als het overschrijden van een grens is. Die grens is de grens van het gestandaardiseerde, geüniformiseerde lezen.
Het is nu eenmaal zo dat een gedicht zich niet laat doorslikken als een gezellig, in vlot- en gladheid uitblinkend columnpje. Het lezen van een gedicht vereist een soort tabla rasa, een onbevangenheid waarbij je alle vooroordelen en conditioneringen (rond het lezen tout court en het lezen van poëzie in het bijzonder) moet laten varen en waarbij je je door niets of niemand mag laten afschrikken.
Ik koos een gedicht van Renaat Ramon uit de bundel ‘Rebuten’ uit 2006. Het gedicht ‘Aan Titus Cassius Severus’. Hier kan zowel de titel van de bundel als de titel van het gedicht een lezer afschrikken.
‘Rebuten’: een woord dat gemakkelijk in een woordenboek is terug te vinden, maar dat zo ongewoon is (en in onbruik geraakt) dat ik me kan inbeelden dat er lezers zijn die afhaken. Nochtans is het doodsimpel: rebuten zijn nooit opgestuurde brieven.
Hiermee wil ik het nu even hebben over de specifieke verhouding tussen de dichter en ‘het woord’.
Op één juli van dit jaar stierf op 93-jarige leeftijd de grote Franse dichter Yves Bonnefoy. In mei was er nog een nieuwe bundel van hem verschenen ‘Ensemble encore’, ‘Nog altijd samen’. Daarin inventariseert Bonnefoy wat voor hem de pelgrimage van het gedicht inhoudt. Hij schrijft ‘Que voulions-nous? /Seulement préserver du sens aux mots’- ‘Wat willen wij? / Alleen de betekenis van de woorden behoeden.’
Naar het woord van Auden waken dichters over woorden, over hun betekenis. Ze zorgen ervoor dat woorden niet
wegzinken, niet worden opgeslorpt, niet worden opgeschort in de demagogische trucages van het lopend discours, het ideologisch discours, het discours van de macht (altijd maar het discours van de macht): de politiek, de economie, de media – alles wat of wie de mond van het woord met praatjes en ruis dichtpropt.
Dit is het wezenlijk verschil tussen poëzie en het lopend discours. Het laatste vernauwt de betekenis van de woorden. Het eerste verbreedt die.
Poëzie brengt het woord aan het spreken in het besef dat het hier om een extreem frêle organisme gaat. Dichters hebben de plicht om spaarzaam met het woord om te gaan. Wat geenszins betekent dat zij hun woorden moeten sparen.
Woorden zijn gelaagd: ze hebben een expliciete en impliciete betekenis. Expliciete betekenis: zoals de woorden daar staan, zoals we er functioneel gebruik van maken. Impliciete betekenis: zoals de woorden hun etymologische tentakels uitstrekken, zich vertakken, contexten creëren, hun opwindende, soms losbandige, libidineuze luminositeit als ze met andere woorden in aanraking komen: de onvermoede vurigheid die woorden in hun expliciete betekenis verborgen houden en die door de dichters in hun poëzie wordt blootgelegd.
In wezen houdt dit voor het lopend discours een gevaar in.
Puur op taalniveau is poëzie niet meer en niet minder een vorm van dissidentie. Poëzie is in het gebaar dat ze meent te realiseren wezenlijk aanstotendgevend. Dichters lijken het vergeten te zijn: skandalon behoort tot één van de vele domeinen van de poëzie. Weliswaar grijpt die schande onderhuids plaats en gaat niet gepaard met het soort sensatie of spektakel waar de media zo naar hongeren.
Ik citeer Saint-John Perse: ’Et c’est assez, pour le poète, d’être la mauvaise conscience de son temps.’, ‘En het volstaat voor de dichter om het slechte geweten te zijn van zijn tijd’. En uitspraak, nota bene, die hij maakte in zijn toespraak bij de uitreiking van zijn Nobelprijs in 1960.
Renaat Ramon citeert de Brusselse surrealist Louis Scutenaire:’la poésie, c’est la liberté d’esprit’ – ‘poëzie is vrijheid van geest.’ In onze democratieën lijkt dat net niet het geval te zijn: poëzie wordt onder tafel geveegd, de schande wordt gerecupereerd, de vrijheid van geest gebanaliseerd, geïgnoreerd.
Feiten bewijzen het: in rechtse en linkse, altijd barbaars uitvallende despotische regimes valt het poëtische, vrije woord als een provocatie uit. Een gegeven dat we in het gekozen gedicht zullen terugvinden.
Wat in deze bundel nog zou kunnen afschrikken: de titel van het gedicht. Meer zelfs: de gehele inhoudstafel. Je leest daar de namen van de personen tot wie de rebuten zijn gericht. Wie die correspondenten zijn, wordt niet aangegeven. Voor het ‘who is who’ moet je op de website van Renaat Ramon terecht. Op de flaptekst van de bundel lezen we het volgende: ‘Je hoeft niet alle allusies, citaten en persiflages te traceren om te genieten van deze ritmische confrontatie met het verleden dat hier bij middel van retorische figuren, anachronismen en paradoxen wordt geactualiseerd.’ Met andere woorden: de dichter nodigt ons uit om te zoeken naar de impliciete betekenis van de gedichten: hoe het gedicht spreekt, is wat het gedicht zegt. En dat is wat ik heb gedaan: ik schoof de expliciete betekenis even opzij. Ik kon niets anders: ik heb geen klassieke opleiding gehad. Niet één van de correspondenten was me bekend. Het duurde zelfs een tijd eer ik begreep dat bijvoorbeeld Quintius Horatius Flaccus niemand minder dan dé Horatius was.
Bij een eerste lezing neem ik een vrije duik in de taal van de dichter. Hoe doen woorden zich in hun context voor – wat laten ze aanvoelen, wat laten ze zien en horen? Ik kijk, betast, luister. Ik betast de taaltextuur, ik luister naar de woordcoloratuur. Ik maak enkel kennismaking met het gedicht: ik zoek openingen, lichtpunten, ademhaling. De verkenning volgt later.
In deze fase viel het me meteen op: de bijna intieme en intimistische toon van deze ‘rebuten’. Ik werd aangesproken door de manier waarop de dichter me toesprak. Deze geritmeerde, eloquente brieven konden niet worden opgestuurd gezien de mogelijke correspondenten zich al lang onder de zoden bevonden. De publicatie ervan maakt duidelijk dat de eindbestemming van deze brieven wel degelijk de richting uitgaat van de lezer.
Het is pas bij een tweede lezing dat ik aandacht gaf aan de expliciete betekenis van het gedicht. Dit op basis van de vaak laconieke notities die we op Renaats website kunnen vinden. Titus Cassius Severus was een Romeins redenaar ten tijde van Augustus en Tiberius. Hij stierf op het Griekse eiland Serifos in het jaar 32 na Christus. Hij was berucht en gevreesd om zijn sarcastische smaadschriften. Als tegenstander van het imperiale regime werd hij verbannen.
Een gegeven dat helaas van alle tijden blijkt te zijn: heersers dulden niet dat er met hen wordt gespot. Denken we aan wat recent de Duitse komiek Böhermann overkwam. Hij deed het niet altijd even elegante of subtiele uitspraken (verre van) over Erdogan maar blijkbaar waren ze cassant genoeg om hem te ergeren. Of denk aan hoe het op 7 januari 2015 plots stil werd in het redactiezaaltje van het tijdschrift Charlie Hebdo: even stil werd het als aan de oevers van de Archeron, een mythische rivier in het rijk van Hades, de vervloekte god van de onderwereld.
Ik kan het niet laten om te bekennen dat mij in dit gedicht een andere figuur te voorschijn kwam. Ik hoor in Serifos het woord ‘Siberië’ weerklinken. Ijskoud doet mij dat aan een van onze modernen denken: de Joodse Rus Osip Mandelstam die het lef en de moed had om heel terecht de vette vingers van Stalin met wormen te vergelijken en zijn snor met een nest kakkerlakken. Het is hem duur te staan gekomen.
Het gedicht is van een schrijnende actualiteit. Poëzie staat in de actualiteit. Ook formeel is het interessant: beschouwend en lyrisch tegelijkertijd (we horen in de Pontijnse moerassen de kikkers duidelijk hoorbaar kwaken). Er zijn de fijne toespelingen. Er is de ironie en het taalspel.
Wat maakt, dames en heren, dat de gedichten van Renaat Ramon uitermate geschikt zijn om te herlezen.
AAN TITUS CASSIUS SEVERUS
Severus, waarde Cassius Severus!
Zeer zeker: men zal je later prijzen
als ‘de grootste onder de modernen’; nu
oogst je slechts hoon, afkeer en bitterheid.
Wij weten het: rust, vrede, harmonie – dat
is nu eenmaal niet voor je weggelegd.
Je hebt vijanden gezocht en vijanden
gevonden: lyrische leugenaars, laag-
hartigen die heersers naar de mond praten,
die buigen, plooien, strijken voor een tiran.
Ze kwaken als kikkers in de Pontijnse
moerassen; ze nemen het je kwalijk,
zeer kwalijk, dat jij je zwijgen verzilvert,
hun geweten bezwaart, de ‘hiërarchie
van waarden’ misprijst (de Wet die in hun
oogen eeuwig is) en je talent misbruikt
om heren en augurken te gispen.
En men verwijt je dat je in verbale
gevechten als je tegenstanders velt
met manifest gebrek aan elegantie
en het fervente gebruik van sarcasmen.
Toch zijn je vijanden je waardig, vriend
Severus: naar Kreta werd je verbannen:
heel elegant! het eiland van de stier!
Dat je later op Serifos werd gedumpt,
onverbeterlijke ijzervreter,
dat is nog eens sarcasme. Waar ook sterven
moet men met mate, nietwaar: zonder haast
neem je van je omgeving de kleuren aan,
zonder haast daal je af, zonder haast keer
je het erts. En toch, Cassius Severus,
ook nu nog: als jij spreekt wordt het heel stil
aan de boorden van de Tiber, stiller nog
dan aan de oevers van Archeron.
© Alain Delmotte
Diksmuide, 23/10/2016
Dames en heren,
Ik begin met een stelling die velen onder u zal verbazen.. Ik poneer namelijk dat gedichten niet geschikt zijn om te worden gelezen.
Ja, zelfs de gedichten van Renaat Ramon zijn helemaal niet geschikt om te worden gelezen. Omdat het, met name, veeleer de bedoeling is dat gedichten (en zeker die van
Alain Delmotte - 23/10/2016 |
Niettemin is er het moment waarop je een gedicht effectief voor het eerst leest. Tot op vandaag is het lezen van poëzie iets wat voor mij als het overschrijden van een grens is. Die grens is de grens van het gestandaardiseerde, geüniformiseerde lezen.
Het is nu eenmaal zo dat een gedicht zich niet laat doorslikken als een gezellig, in vlot- en gladheid uitblinkend columnpje. Het lezen van een gedicht vereist een soort tabla rasa, een onbevangenheid waarbij je alle vooroordelen en conditioneringen (rond het lezen tout court en het lezen van poëzie in het bijzonder) moet laten varen en waarbij je je door niets of niemand mag laten afschrikken.
Ik koos een gedicht van Renaat Ramon uit de bundel ‘Rebuten’ uit 2006. Het gedicht ‘Aan Titus Cassius Severus’. Hier kan zowel de titel van de bundel als de titel van het gedicht een lezer afschrikken.
‘Rebuten’: een woord dat gemakkelijk in een woordenboek is terug te vinden, maar dat zo ongewoon is (en in onbruik geraakt) dat ik me kan inbeelden dat er lezers zijn die afhaken. Nochtans is het doodsimpel: rebuten zijn nooit opgestuurde brieven.
Hiermee wil ik het nu even hebben over de specifieke verhouding tussen de dichter en ‘het woord’.
Op één juli van dit jaar stierf op 93-jarige leeftijd de grote Franse dichter Yves Bonnefoy. In mei was er nog een nieuwe bundel van hem verschenen ‘Ensemble encore’, ‘Nog altijd samen’. Daarin inventariseert Bonnefoy wat voor hem de pelgrimage van het gedicht inhoudt. Hij schrijft ‘Que voulions-nous? /Seulement préserver du sens aux mots’- ‘Wat willen wij? / Alleen de betekenis van de woorden behoeden.’
Naar het woord van Auden waken dichters over woorden, over hun betekenis. Ze zorgen ervoor dat woorden niet
wegzinken, niet worden opgeslorpt, niet worden opgeschort in de demagogische trucages van het lopend discours, het ideologisch discours, het discours van de macht (altijd maar het discours van de macht): de politiek, de economie, de media – alles wat of wie de mond van het woord met praatjes en ruis dichtpropt.
Dit is het wezenlijk verschil tussen poëzie en het lopend discours. Het laatste vernauwt de betekenis van de woorden. Het eerste verbreedt die.
Poëzie brengt het woord aan het spreken in het besef dat het hier om een extreem frêle organisme gaat. Dichters hebben de plicht om spaarzaam met het woord om te gaan. Wat geenszins betekent dat zij hun woorden moeten sparen.
Woorden zijn gelaagd: ze hebben een expliciete en impliciete betekenis. Expliciete betekenis: zoals de woorden daar staan, zoals we er functioneel gebruik van maken. Impliciete betekenis: zoals de woorden hun etymologische tentakels uitstrekken, zich vertakken, contexten creëren, hun opwindende, soms losbandige, libidineuze luminositeit als ze met andere woorden in aanraking komen: de onvermoede vurigheid die woorden in hun expliciete betekenis verborgen houden en die door de dichters in hun poëzie wordt blootgelegd.
In wezen houdt dit voor het lopend discours een gevaar in.
Puur op taalniveau is poëzie niet meer en niet minder een vorm van dissidentie. Poëzie is in het gebaar dat ze meent te realiseren wezenlijk aanstotendgevend. Dichters lijken het vergeten te zijn: skandalon behoort tot één van de vele domeinen van de poëzie. Weliswaar grijpt die schande onderhuids plaats en gaat niet gepaard met het soort sensatie of spektakel waar de media zo naar hongeren.
Ik citeer Saint-John Perse: ’Et c’est assez, pour le poète, d’être la mauvaise conscience de son temps.’, ‘En het volstaat voor de dichter om het slechte geweten te zijn van zijn tijd’. En uitspraak, nota bene, die hij maakte in zijn toespraak bij de uitreiking van zijn Nobelprijs in 1960.
Renaat Ramon citeert de Brusselse surrealist Louis Scutenaire:’la poésie, c’est la liberté d’esprit’ – ‘poëzie is vrijheid van geest.’ In onze democratieën lijkt dat net niet het geval te zijn: poëzie wordt onder tafel geveegd, de schande wordt gerecupereerd, de vrijheid van geest gebanaliseerd, geïgnoreerd.
Feiten bewijzen het: in rechtse en linkse, altijd barbaars uitvallende despotische regimes valt het poëtische, vrije woord als een provocatie uit. Een gegeven dat we in het gekozen gedicht zullen terugvinden.
Wat in deze bundel nog zou kunnen afschrikken: de titel van het gedicht. Meer zelfs: de gehele inhoudstafel. Je leest daar de namen van de personen tot wie de rebuten zijn gericht. Wie die correspondenten zijn, wordt niet aangegeven. Voor het ‘who is who’ moet je op de website van Renaat Ramon terecht. Op de flaptekst van de bundel lezen we het volgende: ‘Je hoeft niet alle allusies, citaten en persiflages te traceren om te genieten van deze ritmische confrontatie met het verleden dat hier bij middel van retorische figuren, anachronismen en paradoxen wordt geactualiseerd.’ Met andere woorden: de dichter nodigt ons uit om te zoeken naar de impliciete betekenis van de gedichten: hoe het gedicht spreekt, is wat het gedicht zegt. En dat is wat ik heb gedaan: ik schoof de expliciete betekenis even opzij. Ik kon niets anders: ik heb geen klassieke opleiding gehad. Niet één van de correspondenten was me bekend. Het duurde zelfs een tijd eer ik begreep dat bijvoorbeeld Quintius Horatius Flaccus niemand minder dan dé Horatius was.
Bij een eerste lezing neem ik een vrije duik in de taal van de dichter. Hoe doen woorden zich in hun context voor – wat laten ze aanvoelen, wat laten ze zien en horen? Ik kijk, betast, luister. Ik betast de taaltextuur, ik luister naar de woordcoloratuur. Ik maak enkel kennismaking met het gedicht: ik zoek openingen, lichtpunten, ademhaling. De verkenning volgt later.
In deze fase viel het me meteen op: de bijna intieme en intimistische toon van deze ‘rebuten’. Ik werd aangesproken door de manier waarop de dichter me toesprak. Deze geritmeerde, eloquente brieven konden niet worden opgestuurd gezien de mogelijke correspondenten zich al lang onder de zoden bevonden. De publicatie ervan maakt duidelijk dat de eindbestemming van deze brieven wel degelijk de richting uitgaat van de lezer.
Het is pas bij een tweede lezing dat ik aandacht gaf aan de expliciete betekenis van het gedicht. Dit op basis van de vaak laconieke notities die we op Renaats website kunnen vinden. Titus Cassius Severus was een Romeins redenaar ten tijde van Augustus en Tiberius. Hij stierf op het Griekse eiland Serifos in het jaar 32 na Christus. Hij was berucht en gevreesd om zijn sarcastische smaadschriften. Als tegenstander van het imperiale regime werd hij verbannen.
Een gegeven dat helaas van alle tijden blijkt te zijn: heersers dulden niet dat er met hen wordt gespot. Denken we aan wat recent de Duitse komiek Böhermann overkwam. Hij deed het niet altijd even elegante of subtiele uitspraken (verre van) over Erdogan maar blijkbaar waren ze cassant genoeg om hem te ergeren. Of denk aan hoe het op 7 januari 2015 plots stil werd in het redactiezaaltje van het tijdschrift Charlie Hebdo: even stil werd het als aan de oevers van de Archeron, een mythische rivier in het rijk van Hades, de vervloekte god van de onderwereld.
Ik kan het niet laten om te bekennen dat mij in dit gedicht een andere figuur te voorschijn kwam. Ik hoor in Serifos het woord ‘Siberië’ weerklinken. Ijskoud doet mij dat aan een van onze modernen denken: de Joodse Rus Osip Mandelstam die het lef en de moed had om heel terecht de vette vingers van Stalin met wormen te vergelijken en zijn snor met een nest kakkerlakken. Het is hem duur te staan gekomen.
Het gedicht is van een schrijnende actualiteit. Poëzie staat in de actualiteit. Ook formeel is het interessant: beschouwend en lyrisch tegelijkertijd (we horen in de Pontijnse moerassen de kikkers duidelijk hoorbaar kwaken). Er zijn de fijne toespelingen. Er is de ironie en het taalspel.
Wat maakt, dames en heren, dat de gedichten van Renaat Ramon uitermate geschikt zijn om te herlezen.
AAN TITUS CASSIUS SEVERUS
Severus, waarde Cassius Severus!
Zeer zeker: men zal je later prijzen
als ‘de grootste onder de modernen’; nu
oogst je slechts hoon, afkeer en bitterheid.
Wij weten het: rust, vrede, harmonie – dat
is nu eenmaal niet voor je weggelegd.
Je hebt vijanden gezocht en vijanden
gevonden: lyrische leugenaars, laag-
hartigen die heersers naar de mond praten,
die buigen, plooien, strijken voor een tiran.
Ze kwaken als kikkers in de Pontijnse
moerassen; ze nemen het je kwalijk,
zeer kwalijk, dat jij je zwijgen verzilvert,
hun geweten bezwaart, de ‘hiërarchie
van waarden’ misprijst (de Wet die in hun
oogen eeuwig is) en je talent misbruikt
om heren en augurken te gispen.
En men verwijt je dat je in verbale
gevechten als je tegenstanders velt
met manifest gebrek aan elegantie
en het fervente gebruik van sarcasmen.
Toch zijn je vijanden je waardig, vriend
Severus: naar Kreta werd je verbannen:
heel elegant! het eiland van de stier!
Dat je later op Serifos werd gedumpt,
onverbeterlijke ijzervreter,
dat is nog eens sarcasme. Waar ook sterven
moet men met mate, nietwaar: zonder haast
neem je van je omgeving de kleuren aan,
zonder haast daal je af, zonder haast keer
je het erts. En toch, Cassius Severus,
ook nu nog: als jij spreekt wordt het heel stil
aan de boorden van de Tiber, stiller nog
dan aan de oevers van Archeron.
© Alain Delmotte
Diksmuide, 23/10/2016
Renaat Ramon geperfOreerd in drie gedichten
Op zondag 23 oktober ging in de galerij Montanus5 in Diksmuide een mooie hommage-namiddag door ter attentie van Renaat Ramon die in de week daarvoor
net tachtig geworden was. Met "Draagvlak en vizier" werd een nieuwe dichtbundel van Renaat voorgesteld. De bundel is een uitgave van het Poëziecentrum. Tevens werd de tentoonstelling "PerfOratie" met plastisch werk van Ramon zelf en van Patrick Coenye geöpend. Deze tentoonstelling loopt momenteel nog tot en met het huidig weekend. Wie ze nog wil zien moet zich dus reppen. Op 4 december 2016 ontvangt Renaat Ramon samen met Lies Van Gasse in Aalst de Dirk Martens-prijs voor poëzie.
Na een sterke inleidende toespraak van Dirk De Geest brachten Alain Delmotte, Jooris van Hulle en Helen White op zondag 23 oktober 2016 elk op hun bevlogen manier een persoonlijke interpretatie van een gedicht van Renaat Ramon. Vanaf vandaag publiceert 'De Schaal van Digther' de drie teksten zoals ze in Diksmuide werden uitgesproken:
- Alain Delmotte over 'Aan Titus Cassius Severus'
- Jooris van Hulle over 'Opera'
- Helen White over 'Barricade'
(Notitie: Paul Rigolle)
Renaat Ramon, Diksmuide 'Montanus5' - zo 23/10/2016 |
net tachtig geworden was. Met "Draagvlak en vizier" werd een nieuwe dichtbundel van Renaat voorgesteld. De bundel is een uitgave van het Poëziecentrum. Tevens werd de tentoonstelling "PerfOratie" met plastisch werk van Ramon zelf en van Patrick Coenye geöpend. Deze tentoonstelling loopt momenteel nog tot en met het huidig weekend. Wie ze nog wil zien moet zich dus reppen. Op 4 december 2016 ontvangt Renaat Ramon samen met Lies Van Gasse in Aalst de Dirk Martens-prijs voor poëzie.
Na een sterke inleidende toespraak van Dirk De Geest brachten Alain Delmotte, Jooris van Hulle en Helen White op zondag 23 oktober 2016 elk op hun bevlogen manier een persoonlijke interpretatie van een gedicht van Renaat Ramon. Vanaf vandaag publiceert 'De Schaal van Digther' de drie teksten zoals ze in Diksmuide werden uitgesproken:
- Alain Delmotte over 'Aan Titus Cassius Severus'
- Jooris van Hulle over 'Opera'
- Helen White over 'Barricade'
(Notitie: Paul Rigolle)
zaterdag 19 november 2016
Zitbank - Sacha Blé
Hugo De Troyer - Foto S.Blé |
Nenia voor Hugo De Troyer (1964-2016)
Boek me dan, Boekenman,
Broze Viking, Indiaan Bach
drijf me, wijs
me de muur eeuwigheid,
kniel naast mij,
Verlichte, Rode Wijn –
Breng me het brons,
het graniet, de paardenkracht,
Berg van Koffie, Jij,
Bariton, Zitbank –
© Sacha Blé,
16.11.2016.
vrijdag 18 november 2016
Schemerzone - Astrid Arns
Mijn doden, zij blijven jong op het vergeeld papier.
Uit hun ogen spreekt steeds hetzelfde.
Verbazing, want een onfortuinlijk lot. Gevaar is geen hersenspinsel
en sterven doe je beter gisteren dan vandaag.
Besta ik meer dan hen omdat ik leef?
De blinden van mijn raam zijn neergelaten.
Ooit komen we bij elkaar in een met wijn besprenkelde nacht,
voor het hanengekraai en met dansende dijen.
Onze broeierige karkassen zullen feesten.
Ik zal mijn moeders moeder zijn.
© Astrid Arns
Noot:
Aan de Gentse dichteres Astrid Arns werd in het voorbije weekend de Achtste Melopeeprijs voor Poëzie toegekend. En dit voor “Ontheemden", een gedicht dat eerder werd gepubliceerd in het online tijdschrift “Het gezeefde gedicht”.
Overigens is Astrid de moeder van Jana Arns die bij Digther eerder ook al heel mooi present tekende! Bovendien is zij de nicht van die andere bevlogen dichteres Frouke Arns. Van een poëtische familie gesproken!
Naar aanleiding van de prijsuitreiking van de Melopeeprijs werd een bloemlezing uitgegeven met de 21 geselecteerde gedichten. Verkrijgbaar via Melopee-Laarne en via deze link.Ook een mailtje kan: jeugd.cultuur@laarne.be
Uit hun ogen spreekt steeds hetzelfde.
Verbazing, want een onfortuinlijk lot. Gevaar is geen hersenspinsel
en sterven doe je beter gisteren dan vandaag.
Besta ik meer dan hen omdat ik leef?
De blinden van mijn raam zijn neergelaten.
Ooit komen we bij elkaar in een met wijn besprenkelde nacht,
voor het hanengekraai en met dansende dijen.
Onze broeierige karkassen zullen feesten.
Ik zal mijn moeders moeder zijn.
© Astrid Arns
Noot:
Aan de Gentse dichteres Astrid Arns werd in het voorbije weekend de Achtste Melopeeprijs voor Poëzie toegekend. En dit voor “Ontheemden", een gedicht dat eerder werd gepubliceerd in het online tijdschrift “Het gezeefde gedicht”.
Overigens is Astrid de moeder van Jana Arns die bij Digther eerder ook al heel mooi present tekende! Bovendien is zij de nicht van die andere bevlogen dichteres Frouke Arns. Van een poëtische familie gesproken!
Naar aanleiding van de prijsuitreiking van de Melopeeprijs werd een bloemlezing uitgegeven met de 21 geselecteerde gedichten. Verkrijgbaar via Melopee-Laarne en via deze link.Ook een mailtje kan: jeugd.cultuur@laarne.be
donderdag 17 november 2016
Meeting - Astrid Arns
Ik ben het perkamenten meisje. Tijd heeft geen geluid.
Kerft met een slagersmes en vraagt zich af
op wie ik niet wil lijken met die overdaad van huid.
Wie vlucht heeft een geheime pijn en blijft niet staan.
Ik been het huis uit, ongenadig.
Ik ben een dwarsdoorsnede van mezelf.
Voordat we sterven zijn we niet normaal.
Het is een wonder dat de doden mij nog raken.
Zij trekken verder, hemelhoog en komen tevens naderbij
met zoet gezang en dat volstaat.
De ramen van mijn stille huis staan boven open.
© Astrid Arns
Noot:
Aan de Gentse dichteres Astrid Arns werd in het voorbije weekend de Achtste Melopeeprijs voor Poëzie toegekend. En dit voor “Ontheemden", een gedicht dat eerder werd gepubliceerd in het online tijdschrift “Het gezeefde gedicht”.
Overigens is Astrid de moeder van Jana Arns die bij Digther eerder ook al heel mooi present tekende! Bovendien is zij de nicht van die andere bevlogen dichteres Frouke Arns. Van een poëtische familie gesproken!
Naar aanleiding van de prijsuitreiking van de Melopeeprijs werd een bloemlezing uitgegeven met de 21 geselecteerde gedichten. Verkrijgbaar via Melopee-Laarne en via deze link.Ook een mailtje kan: jeugd.cultuur@laarne.be
Kerft met een slagersmes en vraagt zich af
op wie ik niet wil lijken met die overdaad van huid.
Wie vlucht heeft een geheime pijn en blijft niet staan.
Ik been het huis uit, ongenadig.
Ik ben een dwarsdoorsnede van mezelf.
Voordat we sterven zijn we niet normaal.
Het is een wonder dat de doden mij nog raken.
Zij trekken verder, hemelhoog en komen tevens naderbij
met zoet gezang en dat volstaat.
De ramen van mijn stille huis staan boven open.
© Astrid Arns
Noot:
Aan de Gentse dichteres Astrid Arns werd in het voorbije weekend de Achtste Melopeeprijs voor Poëzie toegekend. En dit voor “Ontheemden", een gedicht dat eerder werd gepubliceerd in het online tijdschrift “Het gezeefde gedicht”.
Overigens is Astrid de moeder van Jana Arns die bij Digther eerder ook al heel mooi present tekende! Bovendien is zij de nicht van die andere bevlogen dichteres Frouke Arns. Van een poëtische familie gesproken!
Naar aanleiding van de prijsuitreiking van de Melopeeprijs werd een bloemlezing uitgegeven met de 21 geselecteerde gedichten. Verkrijgbaar via Melopee-Laarne en via deze link.Ook een mailtje kan: jeugd.cultuur@laarne.be
woensdag 16 november 2016
Tafereel - Astrid Arns
Drogbeelden en zandkastelen , een samenscholing op de rug gezien.
Papavers tussen bomen van het niemandsland waar alles opnieuw kan beginnen.
Aan de horizon een onheilsbode met weifelende tred, gebogen bereikt hij het dorp.
En vat moed.
Ik schraap mijn keel , schreeuw me schor nog voor hij nadert.
Kijk hoe die aartsengel bevriest.
Van de weeromstuit keert hij om en wordt steeds kleiner.
In het getto van mijn geheugen gooi ik met stenen tegen een witgekalkte muur.
Iemand schiet vuurpijlen af op deze goddeloze dag.
© Astrid Arns
Noot:
Aan de Gentse dichteres Astrid Arns werd in het voorbije weekend de Achtste Melopeeprijs voor Poëzie toegekend. En dit voor “Ontheemden", een gedicht dat eerder werd gepubliceerd in het online tijdschrift “Het gezeefde gedicht”.
Overigens is Astrid de moeder van Jana Arns die bij Digther eerder ook al heel mooi present tekende! Bovendien is zij de nicht van die andere bevlogen dichteres Frouke Arns. Van een poëtische familie gesproken!
Naar aanleiding van de prijsuitreiking van de Melopeeprijs werd een bloemlezing uitgegeven met de 21 geselecteerde gedichten. Verkrijgbaar via Melopee-Laarne en via deze link.Ook een mailtje kan: jeugd.cultuur@laarne.be
dinsdag 15 november 2016
Hommage - Astrid Arns
Ze loopt behaaglijk in mijn kielzog. Ik plak een glimlach op.
Het kind van mijn kind. Het huis maakt zich op voor haar.
Ze lijkt op een hond in een kegelspel. Wie brengt haar tot bedaren?
Het kind van mijn kind. Een spiegelbeeld van vlees en stof.
Ik zit voorgoed in haar donkere bloed.
In haar bewoon ik deze onbekende kamer.
© Astrid Arns
Noot:
Aan de Gentse dichteres Astrid Arns werd in het voorbije weekend de Achtste Melopeeprijs voor Poëzie toegekend. En dit voor “Ontheemden", een gedicht dat eerder werd gepubliceerd in het online tijdschrift “Het gezeefde gedicht”.
Overigens is Astrid de moeder van Jana Arns die bij Digther eerder ook al heel mooi present tekende! Bovendien is zij de nicht van die andere bevlogen dichteres Frouke Arns. Van een poëtische familie gesproken!
Naar aanleiding van de prijsuitreiking van de Melopeeprijs werd een bloemlezing uitgegeven met de 21 geselecteerde gedichten. Verkrijgbaar via Melopee-Laarne en via deze link.Ook een mailtje kan: jeugd.cultuur@laarne.be
maandag 14 november 2016
Spijkers - Astrid Arns
Een steen uitbeitelen en daarna de aarde ziften.
Een winterkoninkje in de zomer terwijl bosmaaiers te keer gaan.
Twee gezichten samenvoegen op een onbewaakt moment
en vragen hoe het met hem is.
Licht dat enkel op een afgewend voorhoofd valt.
In het voorgeborchte waar ik mij begeef,
wormen en kevers waarnaar ik lukraak tast.
Door woede aangevreten
vragen hoe het met hem is.
Een steen uitbeitelen en daarna de aarde ziften.
Haren vol zand en zweet ,de buik van een stoffige stad
Een man slaat spijkers in mijn hart.
© Astrid Arns
De Schaal van Digther publiceert deze week 5 gedichten van Astrid Arns. Aan de Gentse dichteres werd het voorbije weekend de Achtste Melopeeprijs voor Poëzie toegekend. En dit voor “Ontheemden", een gedicht dat eerder werd gepubliceerd in het online tijdschrift “Het gezeefde gedicht”. Zij heeft uiteraard ook de gelukwensen van de voltallige redactie van ‘De Schaal van Digther’!
Overigens is Astrid de moeder van Jana Arns die bij Digther eerder ook al heel mooi present tekende! Bovendien is zij de nicht van die andere bevlogen dichteres Frouke Arns. Van een poëtische familie gesproken!
Naar aanleiding van de prijsuitreiking is een bloemlezing uitgegeven met de 21 geselecteerde gedichten. Verkrijgbaar via Melopee-Laarne en via deze link.Ook een mailtje kan: jeugd.cultuur@laarne.be
Een winterkoninkje in de zomer terwijl bosmaaiers te keer gaan.
Twee gezichten samenvoegen op een onbewaakt moment
en vragen hoe het met hem is.
Licht dat enkel op een afgewend voorhoofd valt.
In het voorgeborchte waar ik mij begeef,
wormen en kevers waarnaar ik lukraak tast.
Door woede aangevreten
vragen hoe het met hem is.
Een steen uitbeitelen en daarna de aarde ziften.
Haren vol zand en zweet ,de buik van een stoffige stad
Een man slaat spijkers in mijn hart.
© Astrid Arns
De Schaal van Digther publiceert deze week 5 gedichten van Astrid Arns. Aan de Gentse dichteres werd het voorbije weekend de Achtste Melopeeprijs voor Poëzie toegekend. En dit voor “Ontheemden", een gedicht dat eerder werd gepubliceerd in het online tijdschrift “Het gezeefde gedicht”. Zij heeft uiteraard ook de gelukwensen van de voltallige redactie van ‘De Schaal van Digther’!
Overigens is Astrid de moeder van Jana Arns die bij Digther eerder ook al heel mooi present tekende! Bovendien is zij de nicht van die andere bevlogen dichteres Frouke Arns. Van een poëtische familie gesproken!
Naar aanleiding van de prijsuitreiking is een bloemlezing uitgegeven met de 21 geselecteerde gedichten. Verkrijgbaar via Melopee-Laarne en via deze link.Ook een mailtje kan: jeugd.cultuur@laarne.be
zondag 6 november 2016
La colombe-Romain John van de Maele
Geen dans met Colomba,
bewegend op het ritme
van het hart en het verlangen.
Nodigt de duif hem uit
of stelt ze hem op de proef
in de kilte tussen zij en wij?
Wie laat zich het eerst gaan?
Wie kiest voor de vlucht
door het oude, open venster?
Een aftocht in mineur zowaar,
of een gebaar van verzoening
op het ritme van de klok.
© Romain John van de Maele
Uit de cyclus ‘Amour’
bewegend op het ritme
van het hart en het verlangen.
Nodigt de duif hem uit
of stelt ze hem op de proef
in de kilte tussen zij en wij?
Wie laat zich het eerst gaan?
Wie kiest voor de vlucht
door het oude, open venster?
Een aftocht in mineur zowaar,
of een gebaar van verzoening
op het ritme van de klok.
© Romain John van de Maele
Uit de cyclus ‘Amour’
zaterdag 5 november 2016
De uitzichtloze avond – Romain John van de Maele
Niet het vervelende getik
van de onvermoeibare klok,
maar de vele nutteloze druppels
van een lekkende kraan
bepalen het irriterende ritme
van de uitzichtloze avond.
De piano wordt niet aangraakt,
en er zijn geen woorden meer
die een brug kunnen slaan
tussen de tijd van toen
en de gevreesde dag die
hem nu al opdringerig belaagt.
© Romain John van de Maele
Uit de cyclus ‘Amour’
van de onvermoeibare klok,
maar de vele nutteloze druppels
van een lekkende kraan
bepalen het irriterende ritme
van de uitzichtloze avond.
De piano wordt niet aangraakt,
en er zijn geen woorden meer
die een brug kunnen slaan
tussen de tijd van toen
en de gevreesde dag die
hem nu al opdringerig belaagt.
© Romain John van de Maele
Uit de cyclus ‘Amour’
vrijdag 4 november 2016
Ictus – Romain John van de Maele
Plots staat de trage tijd
zomaar stil, een bevroren beeld
zonder scherpe randen,
zonder kleur en zonder diepte.
Haydn heeft geen afscheid genomen
maar wel een partituur gestolen.
Die vergeelde notenbalken
zijn voor altijd verloren.
Ze hoort nog vaag het onwillige
water dat veel te snel
uit de oude kraan stroomt.
Ze gaat helemaal kopje onder.
© Romain John van de Maele
Uit de cyclus ‘Amour’
zomaar stil, een bevroren beeld
zonder scherpe randen,
zonder kleur en zonder diepte.
Haydn heeft geen afscheid genomen
maar wel een partituur gestolen.
Die vergeelde notenbalken
zijn voor altijd verloren.
Ze hoort nog vaag het onwillige
water dat veel te snel
uit de oude kraan stroomt.
Ze gaat helemaal kopje onder.
© Romain John van de Maele
Uit de cyclus ‘Amour’
donderdag 3 november 2016
Een kleine wereld – Romain John van de Maele
Ze herinnert zich nog
de ‘Bagatelle’ en zijn aarzelende
handen. Zijn ontdekkingstocht
bij Haydn, Beethoven en Schubert.
Maar het is donker in de salon
en ze zit vastgekluisterd,
kan zelf geen toets meer aanraken,
geen flauwe noot meer lezen.
Wat moest hij hier met bloemen
en met woorden die haperden?
Nog één keer wilde ze de ‘Bagatelle’
horen, en definitief afscheid nemen.
© Romain John van de Maele
Uit de cyclus ‘Amour’
de ‘Bagatelle’ en zijn aarzelende
handen. Zijn ontdekkingstocht
bij Haydn, Beethoven en Schubert.
Maar het is donker in de salon
en ze zit vastgekluisterd,
kan zelf geen toets meer aanraken,
geen flauwe noot meer lezen.
Wat moest hij hier met bloemen
en met woorden die haperden?
Nog één keer wilde ze de ‘Bagatelle’
horen, en definitief afscheid nemen.
© Romain John van de Maele
Uit de cyclus ‘Amour’
dinsdag 1 november 2016
Karretje om de hemel te vervoeren - Eddy Vaernewyck
(Roger Raveel, 1969)
Alsof hij nooit anders dan met een witte spiegel
als een zakdoek de wereld toedekt.
Nog snel voor de avondval schaduwen
van wolken schetst in al hun kleuren
want de dag is kort nu het landschap stilaan
wegebt en zich meet aan de nacht.
Daarna stoel tafel en bed vanuit de gesloten kamer
buitenzet en behoedzaam uit een oude kast
een jongensdroom te voorschijn tovert
op zoek naar wat haast niet te vinden is:
het samenspel van zin en onzin
de keerzijde van beeld en zinnebeeld.
© Eddy Vaernewyck
Bovenstaand gedicht is een gedicht in voorpublicatie uit de bundel “Over het geluk van oude zomers” van Eddy Vaernewyck. De bundel, een uitgave van de Scriptomanen wordt voorgesteld op zondag 6 november 2016 om 10:30 u.
Place to be: Kerk van Deurle (en niet zoals eerder aangekondigd in d’Ouwe Hoeve; dit vanwege erg ruime belangstelling)
Meer info en besteladres: Vzw de Scriptomanen
Eddy Vaernewyck, Over het geluk van oude zomers. Uitgeverij De Scriptomanen ISBN 97894462662179 15€ plus 2.5€ port ( Nederland 20€) Het rekeningnummer: IBAN: BE 43 0016 9362 0101-BIC: GEBABEBB
Alsof hij nooit anders dan met een witte spiegel
als een zakdoek de wereld toedekt.
Nog snel voor de avondval schaduwen
van wolken schetst in al hun kleuren
want de dag is kort nu het landschap stilaan
wegebt en zich meet aan de nacht.
Daarna stoel tafel en bed vanuit de gesloten kamer
buitenzet en behoedzaam uit een oude kast
een jongensdroom te voorschijn tovert
op zoek naar wat haast niet te vinden is:
het samenspel van zin en onzin
de keerzijde van beeld en zinnebeeld.
© Eddy Vaernewyck
Bovenstaand gedicht is een gedicht in voorpublicatie uit de bundel “Over het geluk van oude zomers” van Eddy Vaernewyck. De bundel, een uitgave van de Scriptomanen wordt voorgesteld op zondag 6 november 2016 om 10:30 u.
Place to be: Kerk van Deurle (en niet zoals eerder aangekondigd in d’Ouwe Hoeve; dit vanwege erg ruime belangstelling)
Meer info en besteladres: Vzw de Scriptomanen
Eddy Vaernewyck, Over het geluk van oude zomers. Uitgeverij De Scriptomanen ISBN 97894462662179 15€ plus 2.5€ port ( Nederland 20€) Het rekeningnummer: IBAN: BE 43 0016 9362 0101-BIC: GEBABEBB
maandag 31 oktober 2016
Sonore bibelots - Frans Deschoemaeker
Brussel onder een prettige lentezon. Met vertaalster Danielle Losman lunch ik op een terrasje aan de Antwerpse Steenweg. Danielle vertaalt een aantal van mijn gedichten. Zij heeft om dit onderonsje verzocht om haar interpretatie van bepaalde verzen te verifiëren en scherper te stellen.
Wat zijn die sonore bibelots in het gedicht Sarabande eigenlijk?, vraagt ze mij. Ik leg haar uit dat dit een verwijzing is naar een vers van Mallarmé, overigens uit één van de meest hermetische miniaturen van de Franse taal, waarin de dichter het presteert een sonnet te schrijven op de rijmklank -yx. Alvast één regel uit dat sonnet is onsterfelijk: Aboli bibelot d'inanité sonore.
Onder de boog door van sonore bibelots, vertaal dat gerust letterlijk, zeg ik.
Maar wat betékent het werkelijk?, zo dringt mijn vertaalster aan. En dan zeg ik iets dat haar lichtelijk verbijstert: ik weet het ook niet.
Onder de boog door van sonore bibelots. Een versregel die klinkt als een lange haal van de strijkstok over de G-snaar, op weg naar donkere regionen. In dit voor de rest zeer toegankelijke gedicht zit hij daar in die laatste terzine als een weerbarstige kern. Hij is daar gekomen op vleugelen van intuïtie en muzikale onderstromen. Hij werd opgeroepen door de basviool (de viola da gamba, de nobele violoncello) en ik heb hem daar gehandhaafd. Hij verleent het gedicht een donker zwaartepunt.
Een gedicht moet een kier bevatten die verten opent. Een beeld of een paar woorden die ongrijpbaar blijven. Die ongrijpbaarheid, ook al zit ze slechts in twee woorden helemaal aan het eind van een voor de rest volkomen toegankelijk gedicht, is de krachtbron die het gedicht levend houdt, de accumulator die het gedicht telkens weer laat zinderen van betekenis. Want iets in het gedicht moet de drang tot herlezen blijven opwekken. Hiermee is, denk ik, iets gezegd over hermetisme.
Sarabande
Een donkere do uit de grond
van de ahornhouten moederbuik
en de tijd vertikt zich
als Annabel de basviool beroert
in de veranda, onder dunne regen,
in de onveranderlijke zomer.
Een donkere dag, tot snaarbreedte
herleid. Dit is een drijven op
aloude onderstromen, achter het witte
zeil aan van een bladzij Bach,
onder de boog door van sonore
bibelots. Annabel, de regen en de do.
© Frans Deschoemaeker
Uit: De waterlelies van Montparnasse, een werk in gestadige voortgang.
Wat zijn die sonore bibelots in het gedicht Sarabande eigenlijk?, vraagt ze mij. Ik leg haar uit dat dit een verwijzing is naar een vers van Mallarmé, overigens uit één van de meest hermetische miniaturen van de Franse taal, waarin de dichter het presteert een sonnet te schrijven op de rijmklank -yx. Alvast één regel uit dat sonnet is onsterfelijk: Aboli bibelot d'inanité sonore.
Onder de boog door van sonore bibelots, vertaal dat gerust letterlijk, zeg ik.
Maar wat betékent het werkelijk?, zo dringt mijn vertaalster aan. En dan zeg ik iets dat haar lichtelijk verbijstert: ik weet het ook niet.
Onder de boog door van sonore bibelots. Een versregel die klinkt als een lange haal van de strijkstok over de G-snaar, op weg naar donkere regionen. In dit voor de rest zeer toegankelijke gedicht zit hij daar in die laatste terzine als een weerbarstige kern. Hij is daar gekomen op vleugelen van intuïtie en muzikale onderstromen. Hij werd opgeroepen door de basviool (de viola da gamba, de nobele violoncello) en ik heb hem daar gehandhaafd. Hij verleent het gedicht een donker zwaartepunt.
Een gedicht moet een kier bevatten die verten opent. Een beeld of een paar woorden die ongrijpbaar blijven. Die ongrijpbaarheid, ook al zit ze slechts in twee woorden helemaal aan het eind van een voor de rest volkomen toegankelijk gedicht, is de krachtbron die het gedicht levend houdt, de accumulator die het gedicht telkens weer laat zinderen van betekenis. Want iets in het gedicht moet de drang tot herlezen blijven opwekken. Hiermee is, denk ik, iets gezegd over hermetisme.
Sarabande
Een donkere do uit de grond
van de ahornhouten moederbuik
en de tijd vertikt zich
als Annabel de basviool beroert
in de veranda, onder dunne regen,
in de onveranderlijke zomer.
Een donkere dag, tot snaarbreedte
herleid. Dit is een drijven op
aloude onderstromen, achter het witte
zeil aan van een bladzij Bach,
onder de boog door van sonore
bibelots. Annabel, de regen en de do.
© Frans Deschoemaeker
Uit: De waterlelies van Montparnasse, een werk in gestadige voortgang.
zondag 30 oktober 2016
Al die tijd hield de berg zijn adem in (fragment) – Francis Cromphout
Opeens was de stroom daar. Het was nog maar een gemurmel. Antauro wist dat het turkooizen blauwe lint dat vanuit de hoogte van Capulliyoc te zien was, helemaal beneden een brullend monster werd. Hij wist ook dat in de loop van deze nachtelijke afdaling, het geluid van de Apurimac hen niet zou loslaten en hen in crescendo zou begeleiden. Antauro richtte zijn blik naar het Noorden, naar de besneeuwde toppen van de Corihayrachina en de Padreyoc die als twee schuimvlokken op de rode brij van de zonsondergang leken rond te dobberen.
- Wij zijn hier niet om van het landschap te genieten, kameraad !…
Het droge stemgeluid van de vrouw naast hem ontnuchterde hem meteen. Antauro keek naar Judith. Haar lichaam was bedekt met een brede wollen pullover en een jeans die er niet écht in slaagden om haar vrouwelijke vormen te verbergen. Toch wel een mooie vrouw, dacht hij, maar wat een verbittering klonk er door in haar stem. En dan was er ook die haat die zich verdrong achter de vurige karbonkels van haar ogen...
Ik zal vrouwen wel nooit begrijpen, meende hij, alhoewel, deze vrouw ken ik toch wel een beetje. Zij hadden elkaar voor het eerst ontmoet in de CRAS, de hoog beveiligde gevangenis van Ayacucho, waar zij samen bevrijd waren door de kamaraden van het Lichtend Pad. Zij was eigenlijk de dochter van pituco’s uit Lima die door militante medestudenten werd meegesleurd in een gewelddadige manifestatie waarbij een stadhuis van een van de districten in Lima was in brand gestoken. Toen de politie haar zocht, was zij als lagere schoolonderwijzeres ondergedoken in de streek van Ayacucho. Toen zij daar tegen de lamp liep, hadden zij haar gefolterd. Zij was bijna verstikt in een sessie van waterboarding, waarna zij naakt was opgehangen aan een kabel, terwijl men haar had geslagen met natte handdoeken. Zaken die geen sporen achterlieten en die de folteraars ongemoeid lieten. Zoals te verwachten was, hadden zij ook seksuele dingen met haar gedaan. Antauro, was een halfbloed, zoon van een intendant van een hacienda die ten gevolge van een landhervorming een collectieve onderneming onder staatstoezicht was geworden. Hij had gestudeerd aan de universiteit van Huamanga, waar Guzman, de historische leider van het Lichtend Pad, prof was geweest. De faculteit stond er volledig onder de controle van de maoïstische guerrilla. Om er aanzien te verwerven, om gratis te eten in de cantine of om gewoon gerust gelaten te worden, kon je je in die tijd best bij hen aansluiten. Na een tijdje kreeg hij almaar belangrijker opdrachten uit te voeren. Ook als hun leider gevangen genomen werd in Lima en de leiding van de beweging in andere handen kwam. Als intellectueel kreeg hij, net als Judith, steeds meer verantwoordelijkheden bij het voeren van acties. Zij werden ook geregeld met die akelige sessies van zelfkritiek geconfronteerd, iets waarin Judith een kampioene was. Haar zelfbeschuldigingen ontzagen vooral ook niemand uit haar omgeving. Antauro ervoer zij als een weke natuur, maar zo zag hij zichzelf niet. Hij was alleen redelijker en vond dat hij de mensen moest overtuigen met andere argumenten dan altijd maar geweld dat niets opbracht tenzij meer geweld. Hij staakte zijn overpeinzingen toen een van de ezeldrijvers plots de anderen voorbij stak en daarop midden op de weg bleef staan. Hij wees naar een punt in de verte. Het was een kruispunt van waaruit een zijweg zich opwurmde naar een plateau, waar een hacienda was gevestigd.
- Wij zetten de afdaling verder, riep Judith.
- Naar Playa Rosalinda?
Zonder een antwoord te geven gaf Judith een klap op de rug van haar muilezel en zette zich in beweging in de richting die zij bepaald had. De anderen volgden. De overblijvende kilometers werden in volstrekt stilzwijgen afgelegd.
Het geruis van de stroom, dat nu heel duidelijk geworden was, kondigde de vijf gezellen de nabijheid aan van hun doelwit. Aangekomen aan de bocht die een einde maakte aan hun lange afdaling, merkten zij, op een stuk pampa, het schijnsel van de politiepost. Judith deed teken om te stoppen en nodigde haar gezellen uit om naderbij te komen. Zij klom van haar rijdier en vroeg aan de dichtsbijzijnde ezeldrijver om de vracht van één van de dieren los te maken. Zij diepte er een twintigtal dynamietstaven uit en raapte toen twee grote keien op die langs de weg lagen. Nadat ze de lonten aan elkaar geknoopt had, zodat er twee groepjes met de staven werden gevormd, knoopte ze die rond de keien. Vervolgens stak zij die in twee nylonkousen die zij uit haar broekzakken haalde. Aan twee van de arrieros gaf zij een luciferdoosje en wees naar de samengevlochten lonten. Zij fluisterde hen toe:
- Als wij daarboven zijn, zal ieder van jullie die aansteken en de kousen op het dak van de politiepost gooien. Begrepen ?
De ezeldrijvers knikten. Judith haalde nu een fles boven, gevuld met een verdachte vloeistof.
- Dat is zwavelzuur. Nadat we hun kot in de fik hebben gestoken, gaan zij naar buiten komen en jij (wijzend op de derde ezeldrijver) draait dan de ijzeren stop van de fles en gooit de inhoud in hun ogen.
De derde arriero knikte op zijn beurt.
- Jij en ik, Antauro, besloot zij terwijl zij op de kolf van haar geweer tikte, gaan de klus afwerken… Maar vanaf nu moeten wij onzichtbaar en onhoorbaar worden. Wij laten onze muilezels hier achter en naderen ons doelwit zonder dat enig geluid onze komst kan verraden.
Daarop brachten zij hun rijdieren naar een groene zoom van de weg en bonden ze vast aan de boompjes die er stonden. Judith et Antauro vulden hun zakken met munitie en laadden hun geweren. Zonder nog een woord te wisselen gingen in de richting van de politiepost. Vijf gedaanten, nauwelijks zichtbaar in de mist die uit de stroom was opgestegen. Behoedzaam stappend. Vijf gedaanten, opgeslorpt door de nacht. Zij bestegen langzaam de helling die hen naar het plateau bracht. Daar wachtte een huisje, flauw belicht van binnen. Een muilezel knabbelde vreedzaam aan het gras van de weide die zich voor het huisje uitstrekte.
© Francis Cromphout
Bovenstaand fragment komt uit de roman Al die tijd hield de berg zijn adem in van Francis Cromphout. De roman wordt in december gepubliceerd bij Uitgeverij Beefcake Publishing. Bij de publicatie werd gebruik maakt van crowdfunding. De auteur deed daartoe een warme oproep via deze link op youtube.
Flaptekst:
‘Kent u het verhaal van de ijsprinses van de Ampato in Peru? In de jaren negentig werd op de hoogste flanken van deze berg het lichaam van een jong meisje gevonden uit de Inca-periode. Het lichaam was volledig gaaf gebleven, dankzij de ijslaag die het daar al die eeuwen bedekt had. Er werden allerlei wetenschappelijke onderzoekingen gedaan. Een gynaecoloog suggereerde dat, aangezien haar baarmoeder intact was gebleven, men een eisprong zou kunnen provoceren bij haar. Moreel een zeer bedenkelijk initiatief, maar wat als…
John Joseph woont in Boston als adoptiekind van gegoede pleegouders. Tijdens zijn adolescentie vertoont hij ernstige psychische problemen. Een vriend van hem, Juanjo, kind van een Peruaanse vader die archeoloog is, probeert hem daar uit te krijgen. Als hij met zijn ouders naar Peru gaat, mag John Joseph mee.
In Zuid-Amerika belandt John Joseph in een wirwar van avonturen die zijn leven op zijn kop zetten. Hij dwaalt door het oerwoud, maakt op een onzachte manier kennis met het Lichtend Pad en stuit op een Inca-site waar hij een onomkeerbare transformatie doormaakt. Het enige wat hem nooit loslaat, is de schaduw van de ijsprinses die over de tijd en ruimte heerst.
Al die tijd hield de berg zijn adem in is een overrompelende roman over angst, vriendschap en liefde, een verhaal over de relatie tussen mens en natuur met als achtergrond de indrukwekkende landschappen van Peru.
- Wij zijn hier niet om van het landschap te genieten, kameraad !…
Het droge stemgeluid van de vrouw naast hem ontnuchterde hem meteen. Antauro keek naar Judith. Haar lichaam was bedekt met een brede wollen pullover en een jeans die er niet écht in slaagden om haar vrouwelijke vormen te verbergen. Toch wel een mooie vrouw, dacht hij, maar wat een verbittering klonk er door in haar stem. En dan was er ook die haat die zich verdrong achter de vurige karbonkels van haar ogen...
Ik zal vrouwen wel nooit begrijpen, meende hij, alhoewel, deze vrouw ken ik toch wel een beetje. Zij hadden elkaar voor het eerst ontmoet in de CRAS, de hoog beveiligde gevangenis van Ayacucho, waar zij samen bevrijd waren door de kamaraden van het Lichtend Pad. Zij was eigenlijk de dochter van pituco’s uit Lima die door militante medestudenten werd meegesleurd in een gewelddadige manifestatie waarbij een stadhuis van een van de districten in Lima was in brand gestoken. Toen de politie haar zocht, was zij als lagere schoolonderwijzeres ondergedoken in de streek van Ayacucho. Toen zij daar tegen de lamp liep, hadden zij haar gefolterd. Zij was bijna verstikt in een sessie van waterboarding, waarna zij naakt was opgehangen aan een kabel, terwijl men haar had geslagen met natte handdoeken. Zaken die geen sporen achterlieten en die de folteraars ongemoeid lieten. Zoals te verwachten was, hadden zij ook seksuele dingen met haar gedaan. Antauro, was een halfbloed, zoon van een intendant van een hacienda die ten gevolge van een landhervorming een collectieve onderneming onder staatstoezicht was geworden. Hij had gestudeerd aan de universiteit van Huamanga, waar Guzman, de historische leider van het Lichtend Pad, prof was geweest. De faculteit stond er volledig onder de controle van de maoïstische guerrilla. Om er aanzien te verwerven, om gratis te eten in de cantine of om gewoon gerust gelaten te worden, kon je je in die tijd best bij hen aansluiten. Na een tijdje kreeg hij almaar belangrijker opdrachten uit te voeren. Ook als hun leider gevangen genomen werd in Lima en de leiding van de beweging in andere handen kwam. Als intellectueel kreeg hij, net als Judith, steeds meer verantwoordelijkheden bij het voeren van acties. Zij werden ook geregeld met die akelige sessies van zelfkritiek geconfronteerd, iets waarin Judith een kampioene was. Haar zelfbeschuldigingen ontzagen vooral ook niemand uit haar omgeving. Antauro ervoer zij als een weke natuur, maar zo zag hij zichzelf niet. Hij was alleen redelijker en vond dat hij de mensen moest overtuigen met andere argumenten dan altijd maar geweld dat niets opbracht tenzij meer geweld. Hij staakte zijn overpeinzingen toen een van de ezeldrijvers plots de anderen voorbij stak en daarop midden op de weg bleef staan. Hij wees naar een punt in de verte. Het was een kruispunt van waaruit een zijweg zich opwurmde naar een plateau, waar een hacienda was gevestigd.
- Wij zetten de afdaling verder, riep Judith.
- Naar Playa Rosalinda?
Zonder een antwoord te geven gaf Judith een klap op de rug van haar muilezel en zette zich in beweging in de richting die zij bepaald had. De anderen volgden. De overblijvende kilometers werden in volstrekt stilzwijgen afgelegd.
Het geruis van de stroom, dat nu heel duidelijk geworden was, kondigde de vijf gezellen de nabijheid aan van hun doelwit. Aangekomen aan de bocht die een einde maakte aan hun lange afdaling, merkten zij, op een stuk pampa, het schijnsel van de politiepost. Judith deed teken om te stoppen en nodigde haar gezellen uit om naderbij te komen. Zij klom van haar rijdier en vroeg aan de dichtsbijzijnde ezeldrijver om de vracht van één van de dieren los te maken. Zij diepte er een twintigtal dynamietstaven uit en raapte toen twee grote keien op die langs de weg lagen. Nadat ze de lonten aan elkaar geknoopt had, zodat er twee groepjes met de staven werden gevormd, knoopte ze die rond de keien. Vervolgens stak zij die in twee nylonkousen die zij uit haar broekzakken haalde. Aan twee van de arrieros gaf zij een luciferdoosje en wees naar de samengevlochten lonten. Zij fluisterde hen toe:
- Als wij daarboven zijn, zal ieder van jullie die aansteken en de kousen op het dak van de politiepost gooien. Begrepen ?
De ezeldrijvers knikten. Judith haalde nu een fles boven, gevuld met een verdachte vloeistof.
- Dat is zwavelzuur. Nadat we hun kot in de fik hebben gestoken, gaan zij naar buiten komen en jij (wijzend op de derde ezeldrijver) draait dan de ijzeren stop van de fles en gooit de inhoud in hun ogen.
De derde arriero knikte op zijn beurt.
- Jij en ik, Antauro, besloot zij terwijl zij op de kolf van haar geweer tikte, gaan de klus afwerken… Maar vanaf nu moeten wij onzichtbaar en onhoorbaar worden. Wij laten onze muilezels hier achter en naderen ons doelwit zonder dat enig geluid onze komst kan verraden.
Daarop brachten zij hun rijdieren naar een groene zoom van de weg en bonden ze vast aan de boompjes die er stonden. Judith et Antauro vulden hun zakken met munitie en laadden hun geweren. Zonder nog een woord te wisselen gingen in de richting van de politiepost. Vijf gedaanten, nauwelijks zichtbaar in de mist die uit de stroom was opgestegen. Behoedzaam stappend. Vijf gedaanten, opgeslorpt door de nacht. Zij bestegen langzaam de helling die hen naar het plateau bracht. Daar wachtte een huisje, flauw belicht van binnen. Een muilezel knabbelde vreedzaam aan het gras van de weide die zich voor het huisje uitstrekte.
© Francis Cromphout
Bovenstaand fragment komt uit de roman Al die tijd hield de berg zijn adem in van Francis Cromphout. De roman wordt in december gepubliceerd bij Uitgeverij Beefcake Publishing. Bij de publicatie werd gebruik maakt van crowdfunding. De auteur deed daartoe een warme oproep via deze link op youtube.
Flaptekst:
‘Kent u het verhaal van de ijsprinses van de Ampato in Peru? In de jaren negentig werd op de hoogste flanken van deze berg het lichaam van een jong meisje gevonden uit de Inca-periode. Het lichaam was volledig gaaf gebleven, dankzij de ijslaag die het daar al die eeuwen bedekt had. Er werden allerlei wetenschappelijke onderzoekingen gedaan. Een gynaecoloog suggereerde dat, aangezien haar baarmoeder intact was gebleven, men een eisprong zou kunnen provoceren bij haar. Moreel een zeer bedenkelijk initiatief, maar wat als…
John Joseph woont in Boston als adoptiekind van gegoede pleegouders. Tijdens zijn adolescentie vertoont hij ernstige psychische problemen. Een vriend van hem, Juanjo, kind van een Peruaanse vader die archeoloog is, probeert hem daar uit te krijgen. Als hij met zijn ouders naar Peru gaat, mag John Joseph mee.
In Zuid-Amerika belandt John Joseph in een wirwar van avonturen die zijn leven op zijn kop zetten. Hij dwaalt door het oerwoud, maakt op een onzachte manier kennis met het Lichtend Pad en stuit op een Inca-site waar hij een onomkeerbare transformatie doormaakt. Het enige wat hem nooit loslaat, is de schaduw van de ijsprinses die over de tijd en ruimte heerst.
Al die tijd hield de berg zijn adem in is een overrompelende roman over angst, vriendschap en liefde, een verhaal over de relatie tussen mens en natuur met als achtergrond de indrukwekkende landschappen van Peru.
donderdag 20 oktober 2016
PerfOratie in Montanus 5 - Renaat Ramon 80
Uitnodiging!
Maandag laatst werd Renaat Ramon 80. De jaren hebben maar weinig impact op het creatieve talent van deze veelzijdige Brugse én grensoverschrijdende dichter
-kunstenaar. Komende zondag 23 oktober 2016 wordt dat overvloedig en rijkelijk geillustreerd in het Diksmuidse huis van vertrouwen Montanus5. Om 15:00 u, Diksmuidse tijd, gaat aldaar een veelbelovende hommage-namiddag door. Collega-dichters, vrienden en een flinke schare admirateurs brengen hulde. Dirk De Geest leidt in. Digther-redacteur Alain Delmotte brengt er net als Helen White en Jooris Van Hulle een persoonlijke interpretatie van een gedicht van Ramon.
In een uitgave van het Poëziecentrum wordt tevens 'Draagvlak en vizier', de nieuwste dichtbundel van Ramon voorgesteld. Carl De Stycker overhandigt het eerste exemplaar van de nieuwe bundel.
Tegelijk opent perfOratie een tentoonstelling met beeldend werk van Ramon en grafisch werk van Patrick Coenye, die ook een bibliofiele gelegenheidsuitgave presenteert. De tentoonstelling loopt tot en met zondag 20 november. Iedereen welkom!
Renaat Ramon, dichter, essayist en beeldend kunstenaar is medewerker van
Poëziekrant en publiceerde visuele poëzie in de internationale tijdschriften Big Ode, IZ en Maintenant.
Hij publiceerde zeven bundels woordpoëzie, waaronder Rebuten (2004) en Geheim besogne (2006) en visuele poëzie, onder andere Ongehoorde gedichten (1997), Zichtbare stem (2009) en Apodicta (2013). In 2012 verscheen Klemteken, een bloemlezing uit zijn woord- en beeldpoëzie. In 2014 publiceerde Ramon, als kenner en beoefenaar van het genre, Vorm & Visie, zijn Geschiedenis van de concrete en visuele poëzie in Nederland en Vlaanderen. Dit is het eerste naslagwerk dat dit specifieke domein van onze poëzie in zijn totaliteit behandelt, van de rederijker Matthijs de Castelein tot de recentste realisaties. Verleden jaar werd het werk van Renaat Ramon nog uitgebreid toegelicht in 'Jaarwerk MMXV', het eerste Jaarboek van de VWS (Vereniging West-Vlaamse schrijvers). In een bijdrage met als titel 'Laat mijn blinde vingers over een dundruk jagen' schetste Digther-redacteur Paul Rigolle het literaire én plastisch werk van 'maître des cignes' Renaat Ramon doorheen het voorbije decennium.
praktische info:
datum: zondag 23 oktober 2016, 15 uur
locatie: Galerie Montanus, Montanusstraat 5, 8600 Diksmuide
toegang: gratis
Meld je aan of nodig vrienden en kennissen uit via het Facebookevent
Meer info: www.poeziecentrum.be
Galerie Montanus5
Website Renaat Ramon
Website Patrick Coenye
(Bericht van de redactie)
Maandag laatst werd Renaat Ramon 80. De jaren hebben maar weinig impact op het creatieve talent van deze veelzijdige Brugse én grensoverschrijdende dichter
-kunstenaar. Komende zondag 23 oktober 2016 wordt dat overvloedig en rijkelijk geillustreerd in het Diksmuidse huis van vertrouwen Montanus5. Om 15:00 u, Diksmuidse tijd, gaat aldaar een veelbelovende hommage-namiddag door. Collega-dichters, vrienden en een flinke schare admirateurs brengen hulde. Dirk De Geest leidt in. Digther-redacteur Alain Delmotte brengt er net als Helen White en Jooris Van Hulle een persoonlijke interpretatie van een gedicht van Ramon.
In een uitgave van het Poëziecentrum wordt tevens 'Draagvlak en vizier', de nieuwste dichtbundel van Ramon voorgesteld. Carl De Stycker overhandigt het eerste exemplaar van de nieuwe bundel.
Tegelijk opent perfOratie een tentoonstelling met beeldend werk van Ramon en grafisch werk van Patrick Coenye, die ook een bibliofiele gelegenheidsuitgave presenteert. De tentoonstelling loopt tot en met zondag 20 november. Iedereen welkom!
Renaat Ramon, dichter, essayist en beeldend kunstenaar is medewerker van
Foto Paul Rigolle |
praktische info:
datum: zondag 23 oktober 2016, 15 uur
locatie: Galerie Montanus, Montanusstraat 5, 8600 Diksmuide
toegang: gratis
Meld je aan of nodig vrienden en kennissen uit via het Facebookevent
Meer info: www.poeziecentrum.be
Galerie Montanus5
Website Renaat Ramon
Website Patrick Coenye
(Bericht van de redactie)
woensdag 19 oktober 2016
Hoe het spreekt is wat het zegt - Alain Delmotte
Enkele maanden geleden kwam de Franse dichter (romanschrijver en essayist) Bernard Noël in de schitterende Brusselse boekenwinkel ‘Tropismes’ een nieuwe dichtbundel voorstellen. ‘D’une main perdue’ is een prachtig uitgegeven boekje dat tot stand kwam met de Brusselse kunstenares Isabel Michel. Die Brusselse connectie verklaarde de komst van Noël (die niet graag in de belangstelling staat en die je zelfs als publiekschuw kan omschrijven) naar Tropismes.
Noël is zesentachtig geworden en ziet er dus een dagje ouder uit. Van die hoge leeftijd was ik me eigenlijk niet bewust, want zijn werk doet in zijn rebels- en koppigheid eerder jong aan. De lectuur van Bernard Noël heeft me al vroeg aangegrepen. Vooral zijn poëtisch debuut ‘Fragments du corps’ en zijn essays ‘Le sens de la sensure’ en ‘La castration mentale’ hebben ervoor gezorgd dat ik zijn werk en zijn publicaties (waar ik kon en waar ik ze vond) heb gevolgd.
Maar het is me hier niet om het werk van Noël te doen, wel om het vraaggesprek dat volgde na de lezing. Naar Franse gewoonte nam Noël de tijd om de hele bundel voor te lezen: drie reeksen van zeven gedichten elk bestaande uit zeventien breedvoerige regels. Voor Noël, die duidelijk vermoeid was, moet die lezing een kwelling zijn geweest. Het lukte hem niet om de laatste reeks voor te lezen. Die werd overgenomen door Isabel Michel. Dat maakte de lezing in zijn geheel pregnant, althans in mijn ervaring. In het interview vooraf had Noël te verstaan gegeven dat hij nooit had gedacht deze merkwaardige cyclus te kunnen afwerken. Het boek heeft dus een testamentair karakter. (‘D’une main perdue’, met verloren hand: het schrijven moet Noël fysiek moeilijk zijn geworden. Ik merkte bij het signeren van mijn exemplaar dat hij last heeft van een tremor. Deze gedichten werden letterlijk met een verloren want trillende hand geschreven.)
De opkomst was niet groot. Wat mij verbaasde, gezien het grote belang van zijn werk. Maar het was voor een merendeel een publiek van kenners, vertrouwd met Noëls werk. Na de lezing kon het publiek vragen stellen. Een dame nam het woord en vertelde dat ze eigenlijk nooit poëzie las, eerder geïnteresseerd was in plastische kunst. Ze bekende dat ze van de lezing niets had begrepen en stelde toen de vraag: ‘Mais qu’est ce que vous avez voulu dire?’ Wat hebt u nu eigenlijk willen zeggen? Noël wist niet waar hij het had. Hij wou die vraag niet beantwoorden. Of liever: hij kon die vraag niet beantwoorden wegens zijn vermoeidheid. Uiteindelijk sprongen enkele aanwezigen in de bres en beantwoordden in de plaats van Noël die onwezenlijke, misschien zelf absurde vraag.
Waarom absurd? Omdat dichters niet altijd in de hand houden wat er in het gedicht wordt gezegd. Het gezegde is niet afgelijnd. Dichters glijden al schrijvend wel eens uit: de taal duwt hen andere, soms contradictorische en onvoorspelbare richtingen uit. Op die manier ontstaat een gelaagdheid zonder dat die expliciet werd opgezocht. Wat dichters te zeggen hebben wordt overkoepeld door wat de taal hen laat zeggen. Wat ook hun antwoord moge zijn, zij beseffen dat ze nooit het juiste antwoord op die vraag zullen kunnen geven, hooguit een hypothetisch antwoord.
Maar als een lezer hem toch die vraag zou stellen, hoe kan een dichter dan daarop eventueel reageren?
Hij kan die lezer simpelweg de rug toekeren: uit ergernis, frustratie, onmacht. Het gedicht spreekt toch voor zich?
Hij zou kunnen stellen dat wat hij te zeggen had, alleen maar kon gezegd worden zoals het op papier staat geschreven. Maar als Martinus Nijhoff in de buurt zou zijn geweest, zou hij dan niet te horen hebben gekregen dat wat er staat, er eigenlijk niet staat?
Hij zou er zich met een ironische kwinkslag van af hebben kunnen maken zoals Georges Perros: ‘Ce que j’ai à dire? Tout. Ou presque’. ‘Wat ik te zeggen heb? Alles. Of toch bijna.’
Die parel van een Franse dichter, James Sacré, formuleerde wat hij te zeggen had als volgt ‘Si peu et c’est déjà trop’. ‘Ik heb weinig te zeggen en dat is al te veel.’
Horen we hier niet een beetje het sublieme gedicht ‘Density’ van Roland Jooris in naklinken?
Nevel. Zeg
nu niets.
Veel is verzwegen.
Weinig is veel.
Amper beweegt
Het woord amper
in de wind
die nergens is
Zeg nu niets.
Veeg niets uit.
In het eenzelvig vlak
Van de avond. Waartegen
nauwelijks en nergens.
Het weinige dat het gedicht te zeggen heeft, blijft het verzwegen – ergens of nergens - in de dichte nevel van de taal?
En Roland Jooris zelf, wat zou hij formeel op die vraag hebben kunnen repliceren? Misschien zou hij herhalen wat hij in 1979 in Yang schreef: ‘Ik voel me niet zo geroepen om een boodschap te brengen. Er is enkel het gedicht.’ En dat gedicht is dus bijna of zo goed als niets.
Met een kort gedicht als:
‘Geen metafoor
komt hier aan te pas.
De lucifer
conform zijn opdracht,
communiceerde verbrandend.’
en met de overbekende verzen
‘De chrysanten,
die in de vaas op de tafel
bij het raam staan: dat
zijn niet de chrysanten
die bij het raam
op de tafel
in de vaas staan.’
annihileert Hans Faverey wat het gedicht had kunnen zeggen. Ligt de betekenis van de gedichten van Faverey, wat ze te zeggen hebben, dan niet in het gebaar van de annihilatie?
Sommige dichters poneren dat poëzie het exclusieve domein van het onzegbare zou zijn. Dat weet ik niet zo zeker. Maar dat er dichters zijn (die van de écriture blanche bijvoorbeeld) die het onzegbare in hun poëzie thematiseren, is iets wat ik in geen geval ontken.
John Cage, componist en dichter: ‘I have nothing to say and I say it.’ Ik heb niets te zeggen en ik zeg het’. Een boeddhistisch getinte woordspeling, vind ik dat. Wat te gemakkelijk. Leuk en niet meer dan dat.
En wat zou mijn persoonlijke stelling zijn, als men mij deze afgrijselijke vraag zou stellen? Eerlijk, voor de vuist weg, zou ik er niets weten op te antwoorden. In mijn wilde jaren heb ik ooit eens geschreven: ‘Er is maar één manier om in een gedicht te zeggen wat je te zeggen hebt: zeg het’. Dat dateert nog uit de tijd dat me een soort antipoëzie (in de lijn van Nicanor Parra) voor ogen stond: een poëzie zonder metaforen, zonder lyrische uitwas en zelfs zonder verdichting. Ik heb daar al vlug afstand van genomen maar het was wel een noodzakelijke fase die me op langere termijn bij het ‘lyrisme critique’ deed belanden.
Zoals ik op deze blog al eerder schreef, verwacht ik dat het gedicht spreekt. Zelfs de gedichten van Faverey spreken – spreken aan. Al lijkt het gezegde in het gedicht opgeheven: hoe het spreekt, is wat het zegt. We zoeken te veel naar betekenis, luisteren te weinig naar het gedicht. Toch moet ik toegeven dat ik in een gedicht, hoe minimaal ook, naar betekenis op tast ga. Betekenis dan wel in heel brede zin.
Als het gedicht niets betekent dan wil dat niet zeggen dat het gedicht geen betekenis heeft. Maar die betekenis staat open, tekent zich geleidelijk af. Betekenis kan zich fractaal voordoen, gefragmenteerd, in fases, bij momenten, rizoomachtig of in een haastige, totaal omvattende flits.
Met andere woorden: de betekenis van het gedicht ligt in het proces. De betekenis is in eerste instantie het proces dat zich in het gedicht voordoet. En dat proces wordt gekenmerkt door een niet aflatend zoeken, een aanhoudend aftasten, het ongedurig op weg zijn.
Het slotwoord laat ik aan Guillevic over met twee gedichten die in een lange reeks genaamd ‘Quotidiennes’ (Dagelijksheden) op elkaar volgen. Guillevic, één van die dichters die met uiterste eenvoud uit het zwijgen het spreken put. De twee gedichtjes illustreren mijn bovenstaande stelling: het gedicht zegt wat het zoekt te zeggen. In het gedicht is het veeleer de taal die ons toespreekt dan wel de dichter. De dichter is intermediair.
Pourquoi
Me tairais-je
Ce n’est pas
Que je n’ai rien à dire
C’est que j’ai à trouwer
Ce qu’il me faut dire
Waarom
Zou ik zwijgen
Het is niet
Dat ik niets te zeggen heb
Ik moet vinden
Wat ik moet zeggen
Je dirai
Que je ne sais rien
A tout je dirai
Que je ne sais rien
Je me tairai dans mes paroles
Ik zal zeggen
Dat ik niets weet
Aan alles zal ik zeggen
Dat ik niets weet
Ik zal zwijgen in mijn woorden
© Alain Delmotte
Noël is zesentachtig geworden en ziet er dus een dagje ouder uit. Van die hoge leeftijd was ik me eigenlijk niet bewust, want zijn werk doet in zijn rebels- en koppigheid eerder jong aan. De lectuur van Bernard Noël heeft me al vroeg aangegrepen. Vooral zijn poëtisch debuut ‘Fragments du corps’ en zijn essays ‘Le sens de la sensure’ en ‘La castration mentale’ hebben ervoor gezorgd dat ik zijn werk en zijn publicaties (waar ik kon en waar ik ze vond) heb gevolgd.
Maar het is me hier niet om het werk van Noël te doen, wel om het vraaggesprek dat volgde na de lezing. Naar Franse gewoonte nam Noël de tijd om de hele bundel voor te lezen: drie reeksen van zeven gedichten elk bestaande uit zeventien breedvoerige regels. Voor Noël, die duidelijk vermoeid was, moet die lezing een kwelling zijn geweest. Het lukte hem niet om de laatste reeks voor te lezen. Die werd overgenomen door Isabel Michel. Dat maakte de lezing in zijn geheel pregnant, althans in mijn ervaring. In het interview vooraf had Noël te verstaan gegeven dat hij nooit had gedacht deze merkwaardige cyclus te kunnen afwerken. Het boek heeft dus een testamentair karakter. (‘D’une main perdue’, met verloren hand: het schrijven moet Noël fysiek moeilijk zijn geworden. Ik merkte bij het signeren van mijn exemplaar dat hij last heeft van een tremor. Deze gedichten werden letterlijk met een verloren want trillende hand geschreven.)
De opkomst was niet groot. Wat mij verbaasde, gezien het grote belang van zijn werk. Maar het was voor een merendeel een publiek van kenners, vertrouwd met Noëls werk. Na de lezing kon het publiek vragen stellen. Een dame nam het woord en vertelde dat ze eigenlijk nooit poëzie las, eerder geïnteresseerd was in plastische kunst. Ze bekende dat ze van de lezing niets had begrepen en stelde toen de vraag: ‘Mais qu’est ce que vous avez voulu dire?’ Wat hebt u nu eigenlijk willen zeggen? Noël wist niet waar hij het had. Hij wou die vraag niet beantwoorden. Of liever: hij kon die vraag niet beantwoorden wegens zijn vermoeidheid. Uiteindelijk sprongen enkele aanwezigen in de bres en beantwoordden in de plaats van Noël die onwezenlijke, misschien zelf absurde vraag.
Waarom absurd? Omdat dichters niet altijd in de hand houden wat er in het gedicht wordt gezegd. Het gezegde is niet afgelijnd. Dichters glijden al schrijvend wel eens uit: de taal duwt hen andere, soms contradictorische en onvoorspelbare richtingen uit. Op die manier ontstaat een gelaagdheid zonder dat die expliciet werd opgezocht. Wat dichters te zeggen hebben wordt overkoepeld door wat de taal hen laat zeggen. Wat ook hun antwoord moge zijn, zij beseffen dat ze nooit het juiste antwoord op die vraag zullen kunnen geven, hooguit een hypothetisch antwoord.
Maar als een lezer hem toch die vraag zou stellen, hoe kan een dichter dan daarop eventueel reageren?
Hij kan die lezer simpelweg de rug toekeren: uit ergernis, frustratie, onmacht. Het gedicht spreekt toch voor zich?
Hij zou kunnen stellen dat wat hij te zeggen had, alleen maar kon gezegd worden zoals het op papier staat geschreven. Maar als Martinus Nijhoff in de buurt zou zijn geweest, zou hij dan niet te horen hebben gekregen dat wat er staat, er eigenlijk niet staat?
Hij zou er zich met een ironische kwinkslag van af hebben kunnen maken zoals Georges Perros: ‘Ce que j’ai à dire? Tout. Ou presque’. ‘Wat ik te zeggen heb? Alles. Of toch bijna.’
Die parel van een Franse dichter, James Sacré, formuleerde wat hij te zeggen had als volgt ‘Si peu et c’est déjà trop’. ‘Ik heb weinig te zeggen en dat is al te veel.’
Horen we hier niet een beetje het sublieme gedicht ‘Density’ van Roland Jooris in naklinken?
Nevel. Zeg
nu niets.
Veel is verzwegen.
Weinig is veel.
Amper beweegt
Het woord amper
in de wind
die nergens is
Zeg nu niets.
Veeg niets uit.
In het eenzelvig vlak
Van de avond. Waartegen
nauwelijks en nergens.
Het weinige dat het gedicht te zeggen heeft, blijft het verzwegen – ergens of nergens - in de dichte nevel van de taal?
En Roland Jooris zelf, wat zou hij formeel op die vraag hebben kunnen repliceren? Misschien zou hij herhalen wat hij in 1979 in Yang schreef: ‘Ik voel me niet zo geroepen om een boodschap te brengen. Er is enkel het gedicht.’ En dat gedicht is dus bijna of zo goed als niets.
Met een kort gedicht als:
‘Geen metafoor
komt hier aan te pas.
De lucifer
conform zijn opdracht,
communiceerde verbrandend.’
en met de overbekende verzen
‘De chrysanten,
die in de vaas op de tafel
bij het raam staan: dat
zijn niet de chrysanten
die bij het raam
op de tafel
in de vaas staan.’
annihileert Hans Faverey wat het gedicht had kunnen zeggen. Ligt de betekenis van de gedichten van Faverey, wat ze te zeggen hebben, dan niet in het gebaar van de annihilatie?
Sommige dichters poneren dat poëzie het exclusieve domein van het onzegbare zou zijn. Dat weet ik niet zo zeker. Maar dat er dichters zijn (die van de écriture blanche bijvoorbeeld) die het onzegbare in hun poëzie thematiseren, is iets wat ik in geen geval ontken.
John Cage, componist en dichter: ‘I have nothing to say and I say it.’ Ik heb niets te zeggen en ik zeg het’. Een boeddhistisch getinte woordspeling, vind ik dat. Wat te gemakkelijk. Leuk en niet meer dan dat.
En wat zou mijn persoonlijke stelling zijn, als men mij deze afgrijselijke vraag zou stellen? Eerlijk, voor de vuist weg, zou ik er niets weten op te antwoorden. In mijn wilde jaren heb ik ooit eens geschreven: ‘Er is maar één manier om in een gedicht te zeggen wat je te zeggen hebt: zeg het’. Dat dateert nog uit de tijd dat me een soort antipoëzie (in de lijn van Nicanor Parra) voor ogen stond: een poëzie zonder metaforen, zonder lyrische uitwas en zelfs zonder verdichting. Ik heb daar al vlug afstand van genomen maar het was wel een noodzakelijke fase die me op langere termijn bij het ‘lyrisme critique’ deed belanden.
Zoals ik op deze blog al eerder schreef, verwacht ik dat het gedicht spreekt. Zelfs de gedichten van Faverey spreken – spreken aan. Al lijkt het gezegde in het gedicht opgeheven: hoe het spreekt, is wat het zegt. We zoeken te veel naar betekenis, luisteren te weinig naar het gedicht. Toch moet ik toegeven dat ik in een gedicht, hoe minimaal ook, naar betekenis op tast ga. Betekenis dan wel in heel brede zin.
Als het gedicht niets betekent dan wil dat niet zeggen dat het gedicht geen betekenis heeft. Maar die betekenis staat open, tekent zich geleidelijk af. Betekenis kan zich fractaal voordoen, gefragmenteerd, in fases, bij momenten, rizoomachtig of in een haastige, totaal omvattende flits.
Met andere woorden: de betekenis van het gedicht ligt in het proces. De betekenis is in eerste instantie het proces dat zich in het gedicht voordoet. En dat proces wordt gekenmerkt door een niet aflatend zoeken, een aanhoudend aftasten, het ongedurig op weg zijn.
Het slotwoord laat ik aan Guillevic over met twee gedichten die in een lange reeks genaamd ‘Quotidiennes’ (Dagelijksheden) op elkaar volgen. Guillevic, één van die dichters die met uiterste eenvoud uit het zwijgen het spreken put. De twee gedichtjes illustreren mijn bovenstaande stelling: het gedicht zegt wat het zoekt te zeggen. In het gedicht is het veeleer de taal die ons toespreekt dan wel de dichter. De dichter is intermediair.
Pourquoi
Me tairais-je
Ce n’est pas
Que je n’ai rien à dire
C’est que j’ai à trouwer
Ce qu’il me faut dire
Waarom
Zou ik zwijgen
Het is niet
Dat ik niets te zeggen heb
Ik moet vinden
Wat ik moet zeggen
Je dirai
Que je ne sais rien
A tout je dirai
Que je ne sais rien
Je me tairai dans mes paroles
Ik zal zeggen
Dat ik niets weet
Aan alles zal ik zeggen
Dat ik niets weet
Ik zal zwijgen in mijn woorden
© Alain Delmotte
Abonneren op:
Posts (Atom)