Ik leef te kort De buren spreken schande Ik
ik moet als vader En hij hij wil voortaan ma-
man na-apen Zo erg is het met ons gesteld
En toch wil ik iets anders over vaders kwijt
’s Nachts knagen vaders aan onze darmen
Ze komen spoken in ons huis Wij wij hebben
al hun kleren aan En toch wil ik iets anders
© Maarten Embrechts
Uit de bundel 'Vel' die verschijnt bij Uitgeverij de Vries-Brouwers en op zondag 25/9/2016 wordt voorgesteld.
woensdag 31 augustus 2016
dinsdag 30 augustus 2016
Maarten Embrechts - Vel - Voorpublicatie
Maarten Embrechts (°1946) kan en mag je als dichter veeleer een laatbloeier noemen.
Pas vanaf 2008 publiceerde hij achtereenvolgens in de literaire tijdschriften Meander, De Brakke Hond, Het Liegend Konijn, Digther, De Contrabas en Gierik & NVT. In 2010 en 2011 werd zijn werk genomineerd voor de Melopeeprijs. In zijn debuut: Dagen van koffie en van brood (2014), speelt de moederfiguur een centrale rol. Twee gedichten hieruit werden door Peter Vandermeersch opgenomen in de bundel: De 100 beste gedichten van 2015.
In zijn tweede bundel: Vel, staat de vaderfiguur dominant op de voorgrond.
De bundel die verschijnt bij Uitgeverij De Vries-Brouwers wordt op zondag 25/9/2016 voorgesteld bij Rosario, Poreel 10a, Bever. (Bij voorkeur parkeren aan de kerk!). Aanvang: 11 uur. Het wordt een concertante presentatie. Lucienne Stassaert zal de bundel inleiden. Paulus van Kruijssen speelt fragmenten uit de partita 1 in d klein van J.S. Bach. Fransje Dorst sluit af met de nocturne opus 55 nr.2 van Frédéric Chopin. Na de voorstelling wordt er een gratis koffietafel aangeboden. Deelname aan de koffietafel vooraf melden aan info@rosario.be
Op donderdag 13 oktober volgt er nog een presentatie in galerie De Zwarte Panter (Antwerpen). Vel zal er samen met De Rouwvlinder worden voorgesteld, een publicatie van Jos Daelman. Aanvang: 20 uur. Iedereen is van harte welkom.
De Schaal van Digther publiceert vanaf morgen drie gedichten uit Vel in voorpublicatie:
Tekort
Tate Modern
Zijn woord
Meer info en bestellen: Uitg. De Vries-Brouwers
Maarten Embrechts bij Digther
De bundel die verschijnt bij Uitgeverij De Vries-Brouwers wordt op zondag 25/9/2016 voorgesteld bij Rosario, Poreel 10a, Bever. (Bij voorkeur parkeren aan de kerk!). Aanvang: 11 uur. Het wordt een concertante presentatie. Lucienne Stassaert zal de bundel inleiden. Paulus van Kruijssen speelt fragmenten uit de partita 1 in d klein van J.S. Bach. Fransje Dorst sluit af met de nocturne opus 55 nr.2 van Frédéric Chopin. Na de voorstelling wordt er een gratis koffietafel aangeboden. Deelname aan de koffietafel vooraf melden aan info@rosario.be
Op donderdag 13 oktober volgt er nog een presentatie in galerie De Zwarte Panter (Antwerpen). Vel zal er samen met De Rouwvlinder worden voorgesteld, een publicatie van Jos Daelman. Aanvang: 20 uur. Iedereen is van harte welkom.
De Schaal van Digther publiceert vanaf morgen drie gedichten uit Vel in voorpublicatie:
Tekort
Tate Modern
Zijn woord
Meer info en bestellen: Uitg. De Vries-Brouwers
Maarten Embrechts bij Digther
maandag 29 augustus 2016
Over de dichter Leopold M. Van den Brande - Frans Deschoemaeker
(brief aan Herwig Verleyen)
Oudenaarde, zondag 17 januari 2016
Goede vriend Herwig, correspondent in het kakelbonte maar wegzinkende Brugge,
Jouw portret van de kunstenaar als bejaarde wielertoerist, de foto van de dichter Leopold M. Van den Brande, die je eigenhandig nam, vorig jaar, in zijn beluikje te Mechelen, is waarlijk een document. Wie zou in deze krasse knar in zijn aftandse wielerplunje met die gerecycleerde koersfiets de ooit befaamde dichter van Alchemie van de roos en De kooi van Faraday herkennen? En toch is dit stellig Van den Brande. Omdat hij er zo atypisch uitziet voor een coureur. Hij heeft meer van de monolithische pedaalstamper dan van de gestroomlijnde, in een flashy windjack geperste wielertoerist. Bovendien zie ik niet zo dadelijk een andere wielertoerist op zijn borst de publiciteit voeren voor de ASLK/CGER, een instelling die al minstens 15 jaar niet meer onder deze naam bestaat. (Prangende vraag die hierbij in mij opkomt: hoeveel wasbeurten kan zo’n wielerplunje eigenlijk doorstaan?) Voorwaar, goede vriend Herwig, een tot nadenken stemmend document.
Zelf heb ik minder dan een handvol herinneringen aan persoonlijke ontmoetingen met de dichter Leopold M. Van den Brande. In een tijdspanne van veertig jaar hebben onze wegen elkaar niet meer dan welgeteld drie keer gekruist. En weer moeten de archieven open.
Op 21 maart 1975 om half negen in de avond ontving ik in de Conferentiezaal van het Dendermondse stadhuis uit handen van juryvoorzitter Hugo Brems de poëzieprijs van het Davidsfonds Dendermonde en het tijdschrift Hagelslag. Ik was daar met mijn zus, zelf had ik nog geen auto en geen rijbewijs. Het was mijn eerste literaire prijsuitreiking, mijn eerste publieke optreden, mijn eerste outing, mijn eerste poëzielezing op een podium, het zou nog vier jaar duren vooraleer ik met een bundel officieel in de letteren zou debuteren. Dat ik mij onwennig voelde is een understatement. Blood stond ik daar, en bloot. En deze prijs, mijn prijs, werd die avond gecontesteerd door een dichter waar ik naar opkeek: toen Leopold M. Van den Brande op het podium geroepen werd om de tweede prijs, een aanmoedigingsprijs, in ontvangst te nemen, klonk het vanop één van de achterste rijen scherp en duidelijk: Leopold M. Van den Brande weigert de prijs! Geroezemoes in het publiek. Dendermonde had zijn literair schandaal! Het belette de dichter en zijn entourage niet naderhand uitgebreid te borrelen op de receptie, maar onze wegen hebben elkaar die avond eerder ontweken dan daadwerkelijk gekruist.
De vierde poëzieprijs van de stad Izegem werd uitgereikt op vrijdagavond 7 november 1986 in het cultureel centrum aldaar, ter gelegenheid van de jaarlijkse Izegemse boekenbeurs. Leopold M. Van den Brande was die avond laureaat. Ik verwierf de tweede prijs. Wie in die jaren meedeed aan poëziewedstrijden kwam gegarandeerd Van den Brande op zijn weg tegen. Naast de bescheiden geldprijs kregen de beide laureaten ook een indrukwekkend boekenpakket overhandigd, dat slechts met de grootste moeite tot aan het station te torsen was. In de trein van Izegem naar Kortrijk onderwierp Van den Brande die stapel aan een vluchtig onderzoek en wat hem niet aanstond keilde hij terstond door het open raampje de nog milde herfstnacht in. Bij aankomst te Kortrijk was de klus geklaard. Veel hield hij niet over. Ik reis graag licht, was zijn commentaar.
Op woensdag 18 november 1987 interviewde ik de dichter te Kortrijk in het kader van de literaire avonden van Mayapan. Dit evenement is vereeuwigd op een foto, waarvan
ik hier een kopie insluit. Er was aan dat interview een correspondentie voorafgegaan waarin hij me Waarde vriend Frans, en zichzelf Je Leopold M. Van den Brande noemde en waarin hij op het paranoïde af fulmineerde tegen de maffiosi van de Vlaamse literaire kritiek, de uitgevers, de kranten, de subsidieverstrekkers, enfin, de hele zwik, iedereen was tegen hem en zelfs zijn typmaschiene had het weer eens begeven. Hij schreef letterlijk: als men mij niet erkent als cultuurdrager, dan zal ik mij buiten de cultuur plaatsen.
Ook die avond te Kortrijk ging het nauwelijks over zijn werk maar des te meer over het verfoeide establishment. Kort daarna verdween hij van de radar. Van den Brande was een opmerkelijk dichter (misschien is hij dat nog steeds) maar ik kan mij niet van de indruk ontdoen, en ik betreur het, dat de mythe Van den Brande (misschien is het woord te zwaar, ik weet het) vandaag eerder gevoed wordt door dat dertigjarig zwijgen dan door het geschrevene daarvóór. De rest is leedvermaak.
Een warme groet uit het koude hart van de winter,
Je
F.D.
© Frans Deschoemaeker
Uit: De waterlelies van Montparnasse, een werk in gestadige voortgang.
Oudenaarde, zondag 17 januari 2016
Goede vriend Herwig, correspondent in het kakelbonte maar wegzinkende Brugge,
Jouw portret van de kunstenaar als bejaarde wielertoerist, de foto van de dichter Leopold M. Van den Brande, die je eigenhandig nam, vorig jaar, in zijn beluikje te Mechelen, is waarlijk een document. Wie zou in deze krasse knar in zijn aftandse wielerplunje met die gerecycleerde koersfiets de ooit befaamde dichter van Alchemie van de roos en De kooi van Faraday herkennen? En toch is dit stellig Van den Brande. Omdat hij er zo atypisch uitziet voor een coureur. Hij heeft meer van de monolithische pedaalstamper dan van de gestroomlijnde, in een flashy windjack geperste wielertoerist. Bovendien zie ik niet zo dadelijk een andere wielertoerist op zijn borst de publiciteit voeren voor de ASLK/CGER, een instelling die al minstens 15 jaar niet meer onder deze naam bestaat. (Prangende vraag die hierbij in mij opkomt: hoeveel wasbeurten kan zo’n wielerplunje eigenlijk doorstaan?) Voorwaar, goede vriend Herwig, een tot nadenken stemmend document.
Zelf heb ik minder dan een handvol herinneringen aan persoonlijke ontmoetingen met de dichter Leopold M. Van den Brande. In een tijdspanne van veertig jaar hebben onze wegen elkaar niet meer dan welgeteld drie keer gekruist. En weer moeten de archieven open.
Op 21 maart 1975 om half negen in de avond ontving ik in de Conferentiezaal van het Dendermondse stadhuis uit handen van juryvoorzitter Hugo Brems de poëzieprijs van het Davidsfonds Dendermonde en het tijdschrift Hagelslag. Ik was daar met mijn zus, zelf had ik nog geen auto en geen rijbewijs. Het was mijn eerste literaire prijsuitreiking, mijn eerste publieke optreden, mijn eerste outing, mijn eerste poëzielezing op een podium, het zou nog vier jaar duren vooraleer ik met een bundel officieel in de letteren zou debuteren. Dat ik mij onwennig voelde is een understatement. Blood stond ik daar, en bloot. En deze prijs, mijn prijs, werd die avond gecontesteerd door een dichter waar ik naar opkeek: toen Leopold M. Van den Brande op het podium geroepen werd om de tweede prijs, een aanmoedigingsprijs, in ontvangst te nemen, klonk het vanop één van de achterste rijen scherp en duidelijk: Leopold M. Van den Brande weigert de prijs! Geroezemoes in het publiek. Dendermonde had zijn literair schandaal! Het belette de dichter en zijn entourage niet naderhand uitgebreid te borrelen op de receptie, maar onze wegen hebben elkaar die avond eerder ontweken dan daadwerkelijk gekruist.
De vierde poëzieprijs van de stad Izegem werd uitgereikt op vrijdagavond 7 november 1986 in het cultureel centrum aldaar, ter gelegenheid van de jaarlijkse Izegemse boekenbeurs. Leopold M. Van den Brande was die avond laureaat. Ik verwierf de tweede prijs. Wie in die jaren meedeed aan poëziewedstrijden kwam gegarandeerd Van den Brande op zijn weg tegen. Naast de bescheiden geldprijs kregen de beide laureaten ook een indrukwekkend boekenpakket overhandigd, dat slechts met de grootste moeite tot aan het station te torsen was. In de trein van Izegem naar Kortrijk onderwierp Van den Brande die stapel aan een vluchtig onderzoek en wat hem niet aanstond keilde hij terstond door het open raampje de nog milde herfstnacht in. Bij aankomst te Kortrijk was de klus geklaard. Veel hield hij niet over. Ik reis graag licht, was zijn commentaar.
Op woensdag 18 november 1987 interviewde ik de dichter te Kortrijk in het kader van de literaire avonden van Mayapan. Dit evenement is vereeuwigd op een foto, waarvan
Mayapan - 18/11/1987 - Leopold M. Van den Brande (l) - Frans Deschoemaeker |
ik hier een kopie insluit. Er was aan dat interview een correspondentie voorafgegaan waarin hij me Waarde vriend Frans, en zichzelf Je Leopold M. Van den Brande noemde en waarin hij op het paranoïde af fulmineerde tegen de maffiosi van de Vlaamse literaire kritiek, de uitgevers, de kranten, de subsidieverstrekkers, enfin, de hele zwik, iedereen was tegen hem en zelfs zijn typmaschiene had het weer eens begeven. Hij schreef letterlijk: als men mij niet erkent als cultuurdrager, dan zal ik mij buiten de cultuur plaatsen.
Ook die avond te Kortrijk ging het nauwelijks over zijn werk maar des te meer over het verfoeide establishment. Kort daarna verdween hij van de radar. Van den Brande was een opmerkelijk dichter (misschien is hij dat nog steeds) maar ik kan mij niet van de indruk ontdoen, en ik betreur het, dat de mythe Van den Brande (misschien is het woord te zwaar, ik weet het) vandaag eerder gevoed wordt door dat dertigjarig zwijgen dan door het geschrevene daarvóór. De rest is leedvermaak.
Een warme groet uit het koude hart van de winter,
Je
F.D.
© Frans Deschoemaeker
Uit: De waterlelies van Montparnasse, een werk in gestadige voortgang.
donderdag 25 augustus 2016
Ik haal mijn moeder uit de was - Jana Arns
Ik haal mijn moeder uit de was.
Ze lijkt gekrompen maar ik zeg er niets van,
we zien elkaar al zo weinig.
Met haar tong kort ze mijn meerderjarigheid in.
Haar woorden strijken applicaties
op de sleetplekken van mijn broek.
Dat ik voorzichtiger moet zijn
nu ik niet meer buiten speel
en dat het huis, ja, vooral dat het huis.
Ze heeft soep mee (het potje moet ze terug)
en spijs voor het spaarvarken van mijn kind.
Ook dat mag meer gespekt.
Ze gaat niet zitten, ruimt een lege tafel af.
Er kleeft een verleden aan het laken.
Haar handen zijn als washandjes
en ik hou mijn armen omhoog
alsof ik schuld beken
aan krimpende moeders.
© Gedicht én foto: Jana Arns
Uit de debuutbundel 'Status: het is ingewikkeld' die wordt uitgegeven
door Uitgeverij P en die op zaterdag 24 september 2016
wordt voorgesteld in het Poëziecentrum Gent.
woensdag 24 augustus 2016
Carissimi - Jana Arns
Hij zit in elke kamer alleen,
de man met vele huizen.
Zijn leven op een andere plek
dan eerder aangenomen.
Zij tilt hem uit zijn pasvorm,
keert hem binnenstebuiten in teveel kledij,
brengt wat aandacht mee en een antwoord
op vragen die hij niet stelt.
De file in zijn hoofd wordt omgeleid via haar benen.
Ze wegen samen wat te licht wordt bevonden.
De nacht wordt moe van mensen zoals zij.
In dromen zouden ze elkaar kunnen vinden,
maar daarvoor slapen ze te slecht.
© Gedicht én foto: Jana Arns
Uit de debuutbundel 'Status: het is ingewikkeld' die wordt uitgegeven
door Uitgeverij P en die op zaterdag 24 september 2016
wordt voorgesteld in het Poëziecentrum Gent.
dinsdag 23 augustus 2016
Fase 2 - Jana Arns
In deze straat met doodlopende huizen,
scheurt een man herinneringen van zijn kalender.
Hij doet dit meermaals per dag,
meermaals per dag.
Hij ligt als een bladwijzer tussen zijn verhalen,
maar kan de leesbril nergens vinden.
Ook zijn woonst wordt zwaarder met de jaren.
Hij heeft kinderen bijgebouwd.
Die maken veel oppervlakte.
Ze hoesten dokers op. Naaien zijn hiaten dicht.
Houden hun witte jassen altijd aan.
Het tocht in het verleden.
Vaak staat een antiekmarkt op de planning.
Hij hoeft er het huis niet voor uit.
De hometrainer verplaatst hem.
© Gedicht én foto: Jana Arns
Uit de debuutbundel 'Status: het is ingewikkeld' die wordt uitgegeven
door Uitgeverij P en die op zaterdag 24 september 2016
wordt voorgesteld in het Poëziecentrum Gent.
maandag 22 augustus 2016
Status: het is ingewikkeld - Jana Arns - Voorpublicatie
Jana Arns (°Gent, 1983) debuteert als dichter met de bundel “Status: het is ingewikkeld”, een uitgave van Uitgeverij P. Zij is behalve dichteres ook muzikante en fotografe, en dat zoals ze zelf graag zegt, nooit los van elkaar. Als muzikante concerteert ze met het ensemble Aranis al sinds 15 jaar in binnen- en buitenland.
Na haar muzikale opleiding aan het Koninklijk Conservatorium in Antwerpen volgde ze een opleiding als fotografe aan het SASK en stelde onder meer tentoon in de Salons in Sint-Niklaas en Museum M in Leuven. Gedichten van Jana Arns verschenen eerder in Poëziekrant, Meander, De Contrabas en in de bloemlezing Het Gezeefde Gedicht. Haar debuutbundel 'Status: het is ingewikkeld' wordt op zaterdag 24 september 2016
voorgesteld in het Poëziecentrum Gent. Iedereen welkom maar liefst wel vooraf een seintje via het Poëziecentrum
’De Schaal van Digther’ publiceert vanaf morgen in voorpublicatie drie gedichten uit ‘Status: het is ingewikkeld’:
Jana Arns
Uit de debuutbundel 'Status: het is ingewikkeld' die wordt uitgegeven
door Uitgeverij P en die op zaterdag 24 september 2016
wordt voorgesteld in het Poëziecentrum Gent.
Fase 2
Carissimi
Ik haal mijn moeder uit de was
Meer info:
Poëziecentrum – Reservatie aangewezen
Bundelpresentatie op Facebook: “Ik ben ondersteboven van jou”
Uitgeverij P
Info en reservatie: info@uitgeverijp.be
Thuissite Jana Arns
Na haar muzikale opleiding aan het Koninklijk Conservatorium in Antwerpen volgde ze een opleiding als fotografe aan het SASK en stelde onder meer tentoon in de Salons in Sint-Niklaas en Museum M in Leuven. Gedichten van Jana Arns verschenen eerder in Poëziekrant, Meander, De Contrabas en in de bloemlezing Het Gezeefde Gedicht. Haar debuutbundel 'Status: het is ingewikkeld' wordt op zaterdag 24 september 2016
voorgesteld in het Poëziecentrum Gent. Iedereen welkom maar liefst wel vooraf een seintje via het Poëziecentrum
’De Schaal van Digther’ publiceert vanaf morgen in voorpublicatie drie gedichten uit ‘Status: het is ingewikkeld’:
Jana Arns
Uit de debuutbundel 'Status: het is ingewikkeld' die wordt uitgegeven
door Uitgeverij P en die op zaterdag 24 september 2016
wordt voorgesteld in het Poëziecentrum Gent.
Fase 2
Carissimi
Ik haal mijn moeder uit de was
Meer info:
Poëziecentrum – Reservatie aangewezen
Bundelpresentatie op Facebook: “Ik ben ondersteboven van jou”
Uitgeverij P
Info en reservatie: info@uitgeverijp.be
Thuissite Jana Arns
vrijdag 12 augustus 2016
Het boekje van de dichter - Martin Pulaski
Het boekje van Martin Pulaski... Of toch één van zijn boekjes. Martin Pulaski houdt sinds jaar en dag op zijn Hoochiekoochie-blog zijn verzamelde kronieken bij. Eerder was hij bij Digther (in de papieren editie) te gast in de reeks 'Wie blogt die blijft'... Over zijn Hoochiekoochie-blog schrijft hij zelf:
Wat ik schrijf zijn kronieken. Of is één enkele, doorlopende kroniek, een dag-tot-dag relaas met onderbrekingen. Die onderbrekingen drukken de dagen, weken uit waarin niets gebeurt of waarin wat gebeurt niet tot opflakkeringen of ‘oplevingen‘ van het bewustzijn leidt.
http://hoochiekoochie.skynetblogs.be
woensdag 10 augustus 2016
Oorsprongen – Julien Vangansbeke
Verbannen uit de bloedbaan
van mijn moeder verdween
ik schurftig uit beeld.
Geen vingerhoed moed
wekte mij op. Verwoed
ging ik tekeer tegen wat
zich ophoopte in mijn borst.
Met mijn dagboek als boei
vervelde ik van het verleden.
In cinema Rio trippelde
ik vingervlug door
je bloemige tepeltuintjes.
Spoorloos gelukkig liet ik
mijn uiterlijk achter de rug.
Buiten zinnen viel ik
uit de wolken in je armen.
Elk woord spon mij
in een smetteloos web.
© Julien Vangansbeke
Extern:
Julien Vangansbeke 80, een kleine hommage - Jan M. Meier
Toespraak Julien Vangansbeke - Harelbeke, 5/2/2016
"Tot de vrienden van de Poëzie" - Toespraak Julien Vangansbeke - Drongen, 7/2/2016
Yang-Poëziereeks-Site
van mijn moeder verdween
ik schurftig uit beeld.
Geen vingerhoed moed
wekte mij op. Verwoed
ging ik tekeer tegen wat
zich ophoopte in mijn borst.
Met mijn dagboek als boei
vervelde ik van het verleden.
In cinema Rio trippelde
ik vingervlug door
je bloemige tepeltuintjes.
Spoorloos gelukkig liet ik
mijn uiterlijk achter de rug.
Buiten zinnen viel ik
uit de wolken in je armen.
Elk woord spon mij
in een smetteloos web.
© Julien Vangansbeke
Extern:
Julien Vangansbeke 80, een kleine hommage - Jan M. Meier
Toespraak Julien Vangansbeke - Harelbeke, 5/2/2016
"Tot de vrienden van de Poëzie" - Toespraak Julien Vangansbeke - Drongen, 7/2/2016
Yang-Poëziereeks-Site
dinsdag 9 augustus 2016
Omcirkelingen – Julien Vangansbeke
Soms verdwijn ik om
mij tot leven te wekken.
Neem een pen ter hulp.
Een geranium grijnst mij toe.
Gelukkig vind ik geen
overtollige woorden, ben
ik barrevoets geboren,
en nu op kousenvoeten
oog in oog met mijn kat
een oogwenk opgewekt.
Sta mij toe heilzaam te
stamelen tegen het behang.
Een ander te zijn zonder
eelt op hiel en ziel,
hinkend naar nergens.
Luister naar de kreet die ik
binnensmonds slaak.
Kon de blos op je wangen
mij maar weer verwarmen.
Had ik maar contact met
je stem in het luchtledige.
© Julien Vangansbeke
Extern:
Julien Vangansbeke 80, een kleine hommage - Jan M. Meier
Toespraak Julien Vangansbeke - Harelbeke, 5/2/2016
"Tot de vrienden van de Poëzie" - Toespraak Julien Vangansbeke - Drongen, 7/2/2016
Yang-Poëziereeks-Site
mij tot leven te wekken.
Neem een pen ter hulp.
Een geranium grijnst mij toe.
Gelukkig vind ik geen
overtollige woorden, ben
ik barrevoets geboren,
en nu op kousenvoeten
oog in oog met mijn kat
een oogwenk opgewekt.
Sta mij toe heilzaam te
stamelen tegen het behang.
Een ander te zijn zonder
eelt op hiel en ziel,
hinkend naar nergens.
Luister naar de kreet die ik
binnensmonds slaak.
Kon de blos op je wangen
mij maar weer verwarmen.
Had ik maar contact met
je stem in het luchtledige.
© Julien Vangansbeke
Extern:
Julien Vangansbeke 80, een kleine hommage - Jan M. Meier
Toespraak Julien Vangansbeke - Harelbeke, 5/2/2016
"Tot de vrienden van de Poëzie" - Toespraak Julien Vangansbeke - Drongen, 7/2/2016
Yang-Poëziereeks-Site
maandag 8 augustus 2016
Tijdstippen – Julien Vangansbeke
Via een hersenkronkel
bereik ik een landweg.
Een vogelschrik wijst
naar je uitgelaten lach.
Een ademloze kus
streelt mijn verhemelte.
Ik hoor een ezel janken
over onbeholpen liefde.
Een merel strijkt neer.
Vliegt op met een worm.
Na een leven lang zweven
zal hij zalig uitrusten.
Om te verworden tot
humus voor zingend zaad.
Zo wil ook ik, zielenpoot,
vleugellam opflikkeren.
© Julien Vangansbeke
Extern:
Julien Vangansbeke 80, een kleine hommage - Jan M. Meier
Toespraak Julien Vangansbeke - Harelbeke, 5/2/2016
"Tot de vrienden van de Poëzie" - Toespraak Julien Vangansbeke - Drongen, 7/2/2016
Yang-Poëziereeks-Site
bereik ik een landweg.
Een vogelschrik wijst
naar je uitgelaten lach.
Een ademloze kus
streelt mijn verhemelte.
Ik hoor een ezel janken
over onbeholpen liefde.
Een merel strijkt neer.
Vliegt op met een worm.
Na een leven lang zweven
zal hij zalig uitrusten.
Om te verworden tot
humus voor zingend zaad.
Zo wil ook ik, zielenpoot,
vleugellam opflikkeren.
© Julien Vangansbeke
Extern:
Julien Vangansbeke 80, een kleine hommage - Jan M. Meier
Toespraak Julien Vangansbeke - Harelbeke, 5/2/2016
"Tot de vrienden van de Poëzie" - Toespraak Julien Vangansbeke - Drongen, 7/2/2016
Yang-Poëziereeks-Site
zondag 7 augustus 2016
Van lieverlee - Julien Vangansbeke
Ik vlucht uit bed, eet
een belegd broodje om
op krachten te komen
van een nachtmerrie,
zucht tot in mijn kruis.
Fietsend door het dorp
kom ik een vrouw tegen
met een hondse oogopslag.
Om de hoek rij ik broeierig
mijn schaduw achterna.
Ik doe boodschapen. In
mijn stamcafe is de dood
van een grijze gast stof
voor een vrolijke babbel.
Zijn laatste ademtocht bruist
in het schuimend bier.
Bij de slager vraagt een klant
of ik nog poëzie schrijf. Ik knik
en koop twee worsten. In dit
geloof wil ik verder bestaan.
© Julien Vangansbeke
Extern:
Julien Vangansbeke 80, een kleine hommage - Jan M. Meier
Toespraak Julien Vangansbeke - Harelbeke, 5/2/2016
"Tot de vrienden van de Poëzie" - Toespraak Julien Vangansbeke - Drongen, 7/2/2016
Yang-Poëziereeks-Site
een belegd broodje om
op krachten te komen
van een nachtmerrie,
zucht tot in mijn kruis.
Fietsend door het dorp
kom ik een vrouw tegen
met een hondse oogopslag.
Om de hoek rij ik broeierig
mijn schaduw achterna.
Ik doe boodschapen. In
mijn stamcafe is de dood
van een grijze gast stof
voor een vrolijke babbel.
Zijn laatste ademtocht bruist
in het schuimend bier.
Bij de slager vraagt een klant
of ik nog poëzie schrijf. Ik knik
en koop twee worsten. In dit
geloof wil ik verder bestaan.
© Julien Vangansbeke
Extern:
Julien Vangansbeke 80, een kleine hommage - Jan M. Meier
Toespraak Julien Vangansbeke - Harelbeke, 5/2/2016
"Tot de vrienden van de Poëzie" - Toespraak Julien Vangansbeke - Drongen, 7/2/2016
Yang-Poëziereeks-Site
zaterdag 6 augustus 2016
Tot de vrienden van de poëzie – Julien Vangansbeke
Beste vrienden van de poëzie,
Poëzielezers kunnen zich nauwelijks of niet voorstellen hoe iemand op een godvergeten dag dichter wordt, zelfs de meeste dichters herinneren zich dat moment niet.
Omdat ik in feite alleen voor mijzelf kan spreken, gebeurde dat waarschijnlijk toen ik op ongeveer vijfentwintigjarige leeftijd op tv de Vlaamse dichter Karel Jonckheere het,
van zijn hand, aangrijpend gedicht ‘Kinderen met een krekelstem’, over het vermoorden van een heel klasje schoolkinderen tijdens de oorlog, hoorde voorlezen. Wat mij in die periode ook boeide was het wekelijkse praatje over poëzie van de Nederlandse dichter Gabriel Smit op radio Hilversum. Niet dat ik na te hebben geluisterd naar Karel Jonckheere ’s anderdaags al naar de pen greep om mij poëtisch te bekommeren over het lot van de mensheid. Nee, wat mij boeide, waren zielenroerselen omtrent mijzelf en mijn directe leefwereld, die toen in feite niet veel groter was dan het dorp waar ik geboren ben, én gelukkig nog steeds, woon.
Toen in familiale kring voor het eerst het nieuws de ronde deed dat ik schilderijen maakte en gedichten schreef, drukte mijn grootvader mij op het hart dat een kunstenaar maar beroemd wordt na zijn dood – iets wat ik, hoe ouder ik word, meer dan ooit hoop.
Gedurende mijn leertijd als dichter stak in een binnenzak van mijn jas vaak een notitieboekje waarin ik, gedurende het fietsen van en naar mijn werk, ingevingen opschreef. Hoe interessant die op het eerste zicht ook leken, toch bleken ze zelden voldoende om er een goed gedicht van de maken. De meeste van die flitsen inspiratie belandden, ondanks al mijn fantasie, in de papiermand.
Het is evident: een dichter valt niet zomaar kant en klaar uit de lucht. Sinds het begin van de moderne tijd is elke dichter min of meer een eclecticus en, tussen aanhalingstekens, een schizofreen, wiens enige zekerheid de twijfel is. Twijfel, die de bijzonderste drijfveer is op zoek naar de kern van het bestaan.
Gedurende de jaren dat ik de stiel leerde, had ik veel aan het boek ‘Het schone geheim van de poëzie’ van de Leuvense hoogleraar letterkunde Albert Westerlinck: een synopsis van zijn lessen.
Er waren ook onvergetelijke woorden van befaamde dichters die ik in mijn oren knoopte, zoals: ‘Een poëtisch talent vergeet beter alles wat hij op school heeft geleerd’, ‘Een dichter moet de taal loszingen van haar dagelijkse betekenis’, ‘Een jonge dichter die onder de tram terechtkomt, getuigt van weinig talent’, ‘Dichters zijn oplichters’ (verdraaien de werkelijkheid) en ‘De dichter is een koe’ (is een herkauwer). Men mag echter niet vergeten dat zij die dit schreven, ook van mening waren dat poëzie tegelijk de meest verheven kunstdiscipline is. Een uitspraak waar ik volmondig achter sta.
Zoals ieder kind van zijn tijd, werd ik beïnvloed door de moderne kunst, en raakte ik begeesterd door het vrije vers. Door wat heet ‘de schok der herkenning’ vond ik via vertaald werk van grote internationale dichters vanaf het begin van vorige eeuw, geleidelijk een eigen stem.
Ongeveer vijf jaar duurde het voor een gedicht van mij werd gepubliceerd in een bekend Vlaams literair tijdschrift. Stilaan kreeg ik greep op het ordenen van de klankrijkdom van de taal en het op zinvolle wijze maken van strofen. Beeldend schrijven was mijn sterk punt. Volgens een vriend schreef ik even kleurrijk als een schilder, wat ik een compliment vond.
Van de ongeveer driehonderd gedichten die ik schreef tijdens de periode 1965-1985 zijn de helft gepubliceerd. Van dit aantal heb ik er tweemaal zes waardig gevonden om vandaag voor te lezen. Een dozijn is een mooi afgerond getal, vind ik.
Maar voor we zover zijn, nog iets over het schrijven en lezen van poëzie. Een gaaf gedicht schrijven is, zoals een vriend me ooit poëtisch op het hart drukte, hard werken vooraleer men kan zingen als de vogeltjes. Inspiratie krijgen, allemaal goed en wel, maar… Als je bezig bent een gedicht af te ronden, is het, na talrijke versies te hebben geschreven, niet zo verwonderlijk, dat de aanzet ervan de laatste strofe of versregel wordt.
Gedichten schrijven en ook lezen leidt tot een onontwarbaar kluwen van interpretaties. Laat honderd dichters over eenzelfde onderwerp een gedicht schrijven of honderd lezers eenzelfde gedicht lezen, en je zult verstomd zijn hoe afwijkend hun visie onderling is. De grote Nederlandse dichter Martinus Nijhoff heeft dat verschijnsel treffend samengevat in de boutade: Je leest nooit wat er staat.
Het is de taak van de dichter uit de wirwar van dikwijls onsamenhangende en vluchtige gedachten, een toegankelijk geheel te smeden. Dat daar veel geduld mee gemoeid is, begrijpen buitenstaanders meestal niet. Vooral omdat deze activiteit een bezigheid is die nooit in het openbaar gebeurt. Wat bij velen ook meespeelt, is het romantische vooroordeel dat een man die zich bezondigt aan de dichtkunst per definitie een weelderige haarbos, baard en snor moet hebben en een pijp roken, en een kunstenares er excentriek en ietwat slonzig moet uitzien en nooit koket. En wat hun innerlijk betreft gaat men ervan uit dat, per definitie, beide seksen ongetwijfeld verward en verwaand zijn – kenmerken waar volgens mij niets mis mee is om, als een god in eigen gedachten, tot het schrijven van poëzie te komen.
Toen zich ooit een minnares van de poëzie verwonderde, dat mijn uiterlijk niet beantwoordde aan het beeld van een dichter dat ik net beschreef, antwoordde ik haar ironisch: ‘Sorry, mevrouw, maar ik lijk liever op een motorcrosser’.
In 1966 verscheen mijn debuutbundel. Toen er in Gazet van Antwerpen een positieve bespreking over verscheen met, in koeien van letters, als titel de toepasselijke naam ervan ‘In woorden ontwaken’, liep ik dagenlang op wolken. Maar evenzeer was ik opgetogen toen een cafékennis, die ergens iets over mijn poëtische prestatie had opgevangen, mij proficiat wenste met: ‘Van alle Drongenaars van onze generatie, Julien, ben je een van de weinige die zich aan zijn eigen haren uit de klei heeft getrokken’.
Ik heb mij echter nooit verheven gevoeld boven wie of wat dan ook. Zelfs niet toen ik in 1980 om mijn literaire prestaties gelauwerd werd tot Ridder in de Leopoldsorde. Toen dit bericht uit Brussel in mijn bus viel, voelde ik mij vereerd, maar was ik ook niet te beroerd om mij met enige zelfspot te bekronen tot ‘De Werkloze Ridder’, gewoon omdat ik op dat ogenblik toevallig ook echt zonder werk zat.
In mijn dorp nauwelijks bekend als dichter las ik tussen 1965 en 1985 mijn werk voor in expositiezalen, schouwburgen, stadhuizen, bioscopen, een casino of op een kiosk in de steden Brussel, Antwerpen, Gent, Brugge en Oostende, maar ook in parochiehuizen, cafés, marktpleinen, schuren en op zolders in velerlei kleine Vlaamse dorpen en gehuchten. En dit voor een publiek variërend tussen de tien en de vijftig luisteraars.
Inderdaad, aan dichten kunnen alleen enkele begenadigden een flinke stuiver verdienen, maar toch zal je mij hieromtrent nooit horen klagen. De oplage van mijn bundels; driehonderd exemplaren groot, of klein zoals je wilt, ging telkens vrij vlot van de hand. Bijkomende inkomsten voor mijn dichtkunst ontving ik ook via een subsidie en een reisbeurs vanwege het Ministerie van Cultuur, en het winnen van een paar poëziewedstrijden.
Maar nog meer dan door financiële tegemoetkomingen, begon mijn hart te popelen wanneer mijn gedichten werden gepubliceerd in bloemlezingen, zoals bijvoorbeeld in die van het Davidsfonds.
Tijdens mijn beste jaren als dichter begon ik in tijdschriften ook kronieken te schrijven die vooral betrekking hadden op mijn leefwereld, en mijzelf. In deze kronieken ging ik soms vrij hard tekeer tegen allerhande kortzichtigheid. Een criticus was van oordeel dat ik deze kronieken als het ware schreef met terpentijn. In 1981 verscheen mijn galspuwen onder de titel ‘Een schoen vol moed’. Hoon en waardering uit uiteenlopende hoeken vielen mij te beurt.
Vele jaren na publicatie vertelde een vriend mij dat mijn enige prozaboek, ‘Een schoen vol moed’, in een kraampje op een rommelmarkt naast een roman van Walschap te koop lag en dat, tot zijn verrassing, mijn werk er twee euro duurder te koop was dan het zijne. Van een laattijdig groot succes gesproken!
Maar met de publicatie van ‘Een schoen vol moed’ loop ik vooruit op de grote breuk in mijn dichterschap: het overlijden van mijn twaalfjarige dochter Dominique eind oktober 1975 – een klap die ik geestelijk pas na ruim vijf jaar enigszins kon verwerken in mijn dichtbundel ‘Avondliederen’. In 1981 werd gelijknamige cyclus uit deze bundel bekroond met de ‘Masereelprijs’.
Daarna verstreken er voor mij vele onproductieve jaren als dichter. Om dit gat op te vullen, begon ik vanaf 1990 te schrijven voor Dronghine, het jaarboek van de plaatselijke heemkundige kring. Wat ik nog steeds met genoegen doe. Hoe nauw verbonden ik mij ook met de poëzie blijf voelen, toch heb ik al, vanaf mijn schooltijd, ook een zwak voor geschiedenis.
Tijdens de vele jaren dat ik niet meer aan dichten toekwam, bleef ik echter altijd een verwoed poëzielezer, zowel van oud als van nieuw werk. Slechts heel sporadisch kwam ik als dichter nog eens boven water. Eerlijk gezegd moeizaam, en niet meer met dezelfde onbevangenheid als in mijn beste jaren.
Pas na 25 jaar publiceerde ik in 2006 een nieuwe bundel: ‘Benaderingen’. Rond dezelfde tijd begon ik na evenveel jaren ook opniew kritische kronieken te schrijven die verschenen in Antwerpse en West-Vlaamse literaire tijdschriften. Beide publicaties genoten, behalve via het nieuwe medium ‘internet’, in de geschreven pers nauwelijks aandacht.
En nu ik tachtig ben heb ik, voor het het eerst sinds lang, met plezier opnieuw enkele korte gedichten geschreven, net zoals in mijn debuutbundel een halve eeuw geleden, en word ik vandaag in de bloemetjes gezet. Wat kan een dichter nog beter wensen.
Ik dank u hartelijk voor uw aanwezigheid, en veel luistergenot.
© Julien Vangansbeke
Drongen, zondag 7 februari 2016
Poëzielezers kunnen zich nauwelijks of niet voorstellen hoe iemand op een godvergeten dag dichter wordt, zelfs de meeste dichters herinneren zich dat moment niet.
Omdat ik in feite alleen voor mijzelf kan spreken, gebeurde dat waarschijnlijk toen ik op ongeveer vijfentwintigjarige leeftijd op tv de Vlaamse dichter Karel Jonckheere het,
van zijn hand, aangrijpend gedicht ‘Kinderen met een krekelstem’, over het vermoorden van een heel klasje schoolkinderen tijdens de oorlog, hoorde voorlezen. Wat mij in die periode ook boeide was het wekelijkse praatje over poëzie van de Nederlandse dichter Gabriel Smit op radio Hilversum. Niet dat ik na te hebben geluisterd naar Karel Jonckheere ’s anderdaags al naar de pen greep om mij poëtisch te bekommeren over het lot van de mensheid. Nee, wat mij boeide, waren zielenroerselen omtrent mijzelf en mijn directe leefwereld, die toen in feite niet veel groter was dan het dorp waar ik geboren ben, én gelukkig nog steeds, woon.
Toen in familiale kring voor het eerst het nieuws de ronde deed dat ik schilderijen maakte en gedichten schreef, drukte mijn grootvader mij op het hart dat een kunstenaar maar beroemd wordt na zijn dood – iets wat ik, hoe ouder ik word, meer dan ooit hoop.
Gedurende mijn leertijd als dichter stak in een binnenzak van mijn jas vaak een notitieboekje waarin ik, gedurende het fietsen van en naar mijn werk, ingevingen opschreef. Hoe interessant die op het eerste zicht ook leken, toch bleken ze zelden voldoende om er een goed gedicht van de maken. De meeste van die flitsen inspiratie belandden, ondanks al mijn fantasie, in de papiermand.
Het is evident: een dichter valt niet zomaar kant en klaar uit de lucht. Sinds het begin van de moderne tijd is elke dichter min of meer een eclecticus en, tussen aanhalingstekens, een schizofreen, wiens enige zekerheid de twijfel is. Twijfel, die de bijzonderste drijfveer is op zoek naar de kern van het bestaan.
Gedurende de jaren dat ik de stiel leerde, had ik veel aan het boek ‘Het schone geheim van de poëzie’ van de Leuvense hoogleraar letterkunde Albert Westerlinck: een synopsis van zijn lessen.
Er waren ook onvergetelijke woorden van befaamde dichters die ik in mijn oren knoopte, zoals: ‘Een poëtisch talent vergeet beter alles wat hij op school heeft geleerd’, ‘Een dichter moet de taal loszingen van haar dagelijkse betekenis’, ‘Een jonge dichter die onder de tram terechtkomt, getuigt van weinig talent’, ‘Dichters zijn oplichters’ (verdraaien de werkelijkheid) en ‘De dichter is een koe’ (is een herkauwer). Men mag echter niet vergeten dat zij die dit schreven, ook van mening waren dat poëzie tegelijk de meest verheven kunstdiscipline is. Een uitspraak waar ik volmondig achter sta.
Zoals ieder kind van zijn tijd, werd ik beïnvloed door de moderne kunst, en raakte ik begeesterd door het vrije vers. Door wat heet ‘de schok der herkenning’ vond ik via vertaald werk van grote internationale dichters vanaf het begin van vorige eeuw, geleidelijk een eigen stem.
Ongeveer vijf jaar duurde het voor een gedicht van mij werd gepubliceerd in een bekend Vlaams literair tijdschrift. Stilaan kreeg ik greep op het ordenen van de klankrijkdom van de taal en het op zinvolle wijze maken van strofen. Beeldend schrijven was mijn sterk punt. Volgens een vriend schreef ik even kleurrijk als een schilder, wat ik een compliment vond.
Van de ongeveer driehonderd gedichten die ik schreef tijdens de periode 1965-1985 zijn de helft gepubliceerd. Van dit aantal heb ik er tweemaal zes waardig gevonden om vandaag voor te lezen. Een dozijn is een mooi afgerond getal, vind ik.
Maar voor we zover zijn, nog iets over het schrijven en lezen van poëzie. Een gaaf gedicht schrijven is, zoals een vriend me ooit poëtisch op het hart drukte, hard werken vooraleer men kan zingen als de vogeltjes. Inspiratie krijgen, allemaal goed en wel, maar… Als je bezig bent een gedicht af te ronden, is het, na talrijke versies te hebben geschreven, niet zo verwonderlijk, dat de aanzet ervan de laatste strofe of versregel wordt.
Gedichten schrijven en ook lezen leidt tot een onontwarbaar kluwen van interpretaties. Laat honderd dichters over eenzelfde onderwerp een gedicht schrijven of honderd lezers eenzelfde gedicht lezen, en je zult verstomd zijn hoe afwijkend hun visie onderling is. De grote Nederlandse dichter Martinus Nijhoff heeft dat verschijnsel treffend samengevat in de boutade: Je leest nooit wat er staat.
Het is de taak van de dichter uit de wirwar van dikwijls onsamenhangende en vluchtige gedachten, een toegankelijk geheel te smeden. Dat daar veel geduld mee gemoeid is, begrijpen buitenstaanders meestal niet. Vooral omdat deze activiteit een bezigheid is die nooit in het openbaar gebeurt. Wat bij velen ook meespeelt, is het romantische vooroordeel dat een man die zich bezondigt aan de dichtkunst per definitie een weelderige haarbos, baard en snor moet hebben en een pijp roken, en een kunstenares er excentriek en ietwat slonzig moet uitzien en nooit koket. En wat hun innerlijk betreft gaat men ervan uit dat, per definitie, beide seksen ongetwijfeld verward en verwaand zijn – kenmerken waar volgens mij niets mis mee is om, als een god in eigen gedachten, tot het schrijven van poëzie te komen.
Toen zich ooit een minnares van de poëzie verwonderde, dat mijn uiterlijk niet beantwoordde aan het beeld van een dichter dat ik net beschreef, antwoordde ik haar ironisch: ‘Sorry, mevrouw, maar ik lijk liever op een motorcrosser’.
In 1966 verscheen mijn debuutbundel. Toen er in Gazet van Antwerpen een positieve bespreking over verscheen met, in koeien van letters, als titel de toepasselijke naam ervan ‘In woorden ontwaken’, liep ik dagenlang op wolken. Maar evenzeer was ik opgetogen toen een cafékennis, die ergens iets over mijn poëtische prestatie had opgevangen, mij proficiat wenste met: ‘Van alle Drongenaars van onze generatie, Julien, ben je een van de weinige die zich aan zijn eigen haren uit de klei heeft getrokken’.
Ik heb mij echter nooit verheven gevoeld boven wie of wat dan ook. Zelfs niet toen ik in 1980 om mijn literaire prestaties gelauwerd werd tot Ridder in de Leopoldsorde. Toen dit bericht uit Brussel in mijn bus viel, voelde ik mij vereerd, maar was ik ook niet te beroerd om mij met enige zelfspot te bekronen tot ‘De Werkloze Ridder’, gewoon omdat ik op dat ogenblik toevallig ook echt zonder werk zat.
In mijn dorp nauwelijks bekend als dichter las ik tussen 1965 en 1985 mijn werk voor in expositiezalen, schouwburgen, stadhuizen, bioscopen, een casino of op een kiosk in de steden Brussel, Antwerpen, Gent, Brugge en Oostende, maar ook in parochiehuizen, cafés, marktpleinen, schuren en op zolders in velerlei kleine Vlaamse dorpen en gehuchten. En dit voor een publiek variërend tussen de tien en de vijftig luisteraars.
Inderdaad, aan dichten kunnen alleen enkele begenadigden een flinke stuiver verdienen, maar toch zal je mij hieromtrent nooit horen klagen. De oplage van mijn bundels; driehonderd exemplaren groot, of klein zoals je wilt, ging telkens vrij vlot van de hand. Bijkomende inkomsten voor mijn dichtkunst ontving ik ook via een subsidie en een reisbeurs vanwege het Ministerie van Cultuur, en het winnen van een paar poëziewedstrijden.
Maar nog meer dan door financiële tegemoetkomingen, begon mijn hart te popelen wanneer mijn gedichten werden gepubliceerd in bloemlezingen, zoals bijvoorbeeld in die van het Davidsfonds.
Tijdens mijn beste jaren als dichter begon ik in tijdschriften ook kronieken te schrijven die vooral betrekking hadden op mijn leefwereld, en mijzelf. In deze kronieken ging ik soms vrij hard tekeer tegen allerhande kortzichtigheid. Een criticus was van oordeel dat ik deze kronieken als het ware schreef met terpentijn. In 1981 verscheen mijn galspuwen onder de titel ‘Een schoen vol moed’. Hoon en waardering uit uiteenlopende hoeken vielen mij te beurt.
Vele jaren na publicatie vertelde een vriend mij dat mijn enige prozaboek, ‘Een schoen vol moed’, in een kraampje op een rommelmarkt naast een roman van Walschap te koop lag en dat, tot zijn verrassing, mijn werk er twee euro duurder te koop was dan het zijne. Van een laattijdig groot succes gesproken!
Maar met de publicatie van ‘Een schoen vol moed’ loop ik vooruit op de grote breuk in mijn dichterschap: het overlijden van mijn twaalfjarige dochter Dominique eind oktober 1975 – een klap die ik geestelijk pas na ruim vijf jaar enigszins kon verwerken in mijn dichtbundel ‘Avondliederen’. In 1981 werd gelijknamige cyclus uit deze bundel bekroond met de ‘Masereelprijs’.
Daarna verstreken er voor mij vele onproductieve jaren als dichter. Om dit gat op te vullen, begon ik vanaf 1990 te schrijven voor Dronghine, het jaarboek van de plaatselijke heemkundige kring. Wat ik nog steeds met genoegen doe. Hoe nauw verbonden ik mij ook met de poëzie blijf voelen, toch heb ik al, vanaf mijn schooltijd, ook een zwak voor geschiedenis.
Tijdens de vele jaren dat ik niet meer aan dichten toekwam, bleef ik echter altijd een verwoed poëzielezer, zowel van oud als van nieuw werk. Slechts heel sporadisch kwam ik als dichter nog eens boven water. Eerlijk gezegd moeizaam, en niet meer met dezelfde onbevangenheid als in mijn beste jaren.
Pas na 25 jaar publiceerde ik in 2006 een nieuwe bundel: ‘Benaderingen’. Rond dezelfde tijd begon ik na evenveel jaren ook opniew kritische kronieken te schrijven die verschenen in Antwerpse en West-Vlaamse literaire tijdschriften. Beide publicaties genoten, behalve via het nieuwe medium ‘internet’, in de geschreven pers nauwelijks aandacht.
En nu ik tachtig ben heb ik, voor het het eerst sinds lang, met plezier opnieuw enkele korte gedichten geschreven, net zoals in mijn debuutbundel een halve eeuw geleden, en word ik vandaag in de bloemetjes gezet. Wat kan een dichter nog beter wensen.
Ik dank u hartelijk voor uw aanwezigheid, en veel luistergenot.
© Julien Vangansbeke
Drongen, zondag 7 februari 2016
Julien Vangansbeke en het levenslange avontuur van de poëzie
Op 5/2/2016 werd Julien Vangansbeke - dichter van vele kalme en nieuw-realistische
oorlogen en onder meer medeoprichter van de legendarische Yang-Poëziereeks - tachtig. Dat werd op de dag van zijn verjaardag gevierd met een Yang-Reunie én een tentoonstelling in de Bib van Harelbeke. Julien sprak er in het gezelschap van vele collega-Yang-dichters over 'het levenslange avontuur van de poëzie' dat hem te beurt is gevallen. Ook in Drongen, zijn geboortedorp, werd Julien de zondag daarna, op 7/2/2016, vereerd met een zondagse hommage.
Vandaag publiceren we hier graag de tekst van zijn toespraak in Drongen. De tekst van de toespraak in Harelbeke staat ondertussen al een tijdje na te lezen op de Yang-poëziereeks-site.
De komende dagen publiceert de Schaal van Digther ook vier nieuwe Vangansbeke-gedichten die de dichter recent met vernieuwd plezier wist neer te schrijven.
Yang-Poëziereeks-Site
Toespraak Julien Vangansbeke - Harelbeke, 5/2/2016
"Tot de vrienden van de Poëzie" - Toespraak Julien Vangansbeke - Drongen, 7/2/2016
Julien Vangansbeke 80, een kleine hommage - Jan M. Meier
oorlogen en onder meer medeoprichter van de legendarische Yang-Poëziereeks - tachtig. Dat werd op de dag van zijn verjaardag gevierd met een Yang-Reunie én een tentoonstelling in de Bib van Harelbeke. Julien sprak er in het gezelschap van vele collega-Yang-dichters over 'het levenslange avontuur van de poëzie' dat hem te beurt is gevallen. Ook in Drongen, zijn geboortedorp, werd Julien de zondag daarna, op 7/2/2016, vereerd met een zondagse hommage.
Vandaag publiceren we hier graag de tekst van zijn toespraak in Drongen. De tekst van de toespraak in Harelbeke staat ondertussen al een tijdje na te lezen op de Yang-poëziereeks-site.
De komende dagen publiceert de Schaal van Digther ook vier nieuwe Vangansbeke-gedichten die de dichter recent met vernieuwd plezier wist neer te schrijven.
Yang-Poëziereeks-Site
Toespraak Julien Vangansbeke - Harelbeke, 5/2/2016
"Tot de vrienden van de Poëzie" - Toespraak Julien Vangansbeke - Drongen, 7/2/2016
Julien Vangansbeke 80, een kleine hommage - Jan M. Meier
woensdag 3 augustus 2016
Het portret van een hilarische Hollandse schrijver - Hendrik Carette
Het liefst begeleidt hij een lied uit een liedboek,
een psalm, een Bachcantate
in een protestants bedehuis
op een Lohmanorgel met twee klavieren.
Hij is geen gek en geen vrek, hij is hilarisch:
wanneer hij weer eens erg verliefd is fietst hij
van Warmond naar Leiden
of van zijn moestuin naar het zwembad.
Hij eet zijn middagboterham als een Hollandse
man: een eenvoudige boterham met oude kaas.
En hij gaat vroeg slapen want staat ‘s morgens
al vroeg op, nog voor het hazengrauwen.
Hij kent de ortolaan, de regenwulp,
de vogelspin, de rat en de rattenkoning,
het leven van Bach, de oude vertrouwde Bijbel
en de verhalen van zijn vriend, die andere Maarten.
© Hendrik Carette
Abonneren op:
Posts (Atom)