Interview van Andreas Van Rompaey met Dirk Kroon, n.a.v. het verschijnen van 'Na de vogels', de nieuwe dichtbundel van Kroon.
Dirk Kroon (°09.05.1946, Schiedam) studeerde taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit van Leiden en gaf daarna les in Rotterdam. Als docent was hij aanvankelijk deeltijds tewerkgesteld omdat hij zijn literair-maatschappelijke bezigheden niet wilde opgeven. In de eerste plaats ziet hij zichzelf als een schrijver. Schrijven, en dan vooral het voortbrengen van poëzie, geldt voor hem als ‘de hoogst haalbare graad van bewustzijn’. Niet verwonderlijk is hij – zoals aangegeven wordt in de flaptekst van zijn essaybundel
Is het werkelijk? (2015) – gefascineerd door dichters die ‘een andere werkelijkheid verkennen en streven naar eenheidsbeleving’. In zijn eigen poëzie wordt dat verlangen meermaals gesymboliseerd door de vogel. Deze diersoort representeert niet alleen een hoger ideaal, maar ook de aardse natuur en de hiermee verbonden levenscyclus. Het beeld van de vogel keert dan ook terug in de titels die hij aan zijn verzamelde gedichten en aan zijn nieuwste dichtbundels gaf:
Op de hoogte van de vogels (2017),
Onder de vogels (2019) en
Na de vogels (2021).
Met Is het werkelijk? (essays) en Op de hoogte van de vogels (poëzie) heeft u eigenlijk al uw ‘verzameld werk’ samengesteld. Waarom vond u het belangrijk dit reeds te doen verschijnen? De meeste auteurs kiezen er veeleer voor om een selectieve bloemlezing op de markt te brengen. Valt hieruit af te leiden dat u geen onderverdeling wenst te maken, geen voorkeur wenst aan te geven?
Op de hoogte van de vogels bracht alle bundels samen die vanaf 1968 bij uiteenlopende uitgevers waren verschenen. Een idee van Uitgeverij Liverse dat ik met beide handen aangreep, zeker ook omdat ik tweemaal met een zware hersenbloeding in het ziekenhuis was beland. Ik wilde graag mijn ‘nalatenschap’ zelf verzorgen en dat leidde tot de verzamelde gedichten en essays. Een voorzichtige voorkeur zag het licht met de bundel Vijftig (1996), die bij mijn 50ste verjaardag verscheen.
Uw vroege poëzie, maar ook vele van uw nieuwere gedichten zijn tamelijk kort en kernachtig. Ligt hieraan een zekere bedachtzaamheid ten grondslag? Waarom koos u er later soms voor om in zulke gedichten af te stappen van het vrije vers?
Gedichten schrijf ik o.m. om de wereld in tal van opzichten te verkennen. De veelvormigheid ervan krijgt haar beslag in de vorm van de gedichten. Verhalende poëzie ligt mij niet omdat deze een te herleiden structuur veronderstelt. Ik zoek liever de kern van wat dan werkelijkheid heet. Ik heb nooit gekozen voor een bepaalde vorm, de woorden zelf kozen die vorm. Ik merkte dat ik gedurende een zekere periode wel eenzelfde of vergelijkbare vorm hanteerde, op het strenge af. In die vorm begeleid ik de woorden. Daar ben ik duidelijk op gericht, ik besef dan goed hoe het gedicht eruit moet zien. En als de woorden dan stokken, als een bepaalde cyclische eenheid blijkbaar voltooid is, kan ik na enige tijd weer moeiteloos een andere vorm hanteren. Die nestelt zich dan weer tijdelijk in mijn kop. Zo heb ik in de afgelopen twee jaar uitsluitend assonerende vierregelige gedichten geschreven en niet één in een afwijkende vorm.
Critici stelden in uw oeuvre een verschuiving van ‘abstract’ naar ‘concreet’ vast. Wilde u de herkenbaarheid vergroten of waren wendingen in uw eigen leven doorslaggevend?
Dat klopt inderdaad, ik ging duidelijk van het algemene naar het bijzondere. De anekdotiek die ik vroeger verfoeide, liet ik gaandeweg toe. En uiteraard doen zich in de loop van het leven raadsels, ervaringen en gebeurtenissen voor die je diep raken en die je niet kunt negeren, ook niet in de poëzie. Het ouder worden is daardoor een onontkoombaar thema in mijn werk geworden. De eerste bundel die ik bij Uitgeverij Liverse publiceerde, heette niet voor niets Bijna oud, gedichten van een babyboomer (2011). Dit thema heeft mij niet meer losgelaten.
Enerzijds vertrekt u vanuit filosofische bezonnenheid, maar anderzijds laat u zich leiden door spontane ingevingen. Hoe verhouden deze twee inspiratiebronnen zich tot elkaar? Primeert voor u de vorm of de inhoud?
Filosofische bezonnenheid heb ik leren waarderen via mijn leermeester Victor E. van Vriesland, die zelfs een eigen filosofie heeft geschreven. En tijdens mijn studie Nederlandse taal- en letterkunde koos ik als bijvak filosofie. Dus beschouwelijkheid zul je in mijn poëzie altijd wel vinden. Maar spontane ingevingen veronachtzaam ik evenmin. Een inval kan echt een geschenk zijn. Dat vorm en inhoud één zijn, ervaar ik bijna aan den lijve.
Hoe staat u tegenover het surrealisme, dat eveneens een hogere eenheidservaring nastreefde?
Het surrealisme waardeer ik, net als andere stromingen die de vrijheid in zich dragen. Het verlangen naar bijna totale vrijheid door middel van taalexperimenten dwingt respect af. Of het poëzie is die haar doel bereikt, betwijfel ik wel. De weg is in beeld, maar het doel komt vaak niet in zicht.
U herkent zichzelf in de door u bestudeerde auteurs uit uw essays. In hoeverre is er bij u als essayist sprake van zelfbespiegeling?
Schokken van herkenning zijn weldadig. Van daaruit ben ik mij gaan verdiepen in het oeuvre van dichters die zo’n schok veroorzaakten. Essays worden dan verkenningen in het werk van verwanten. Herhaaldelijk merkte ik hoezeer ik trekken van mijzelf herkende. Achteraf dus. Ik werd mij pas in toenemende mate, al lezend, bewust van verwantschap.
In uw essays onderstreept u herhaaldelijk het belang dat vorige schrijversgeneraties hechtten aan contact met geestverwanten. Hoe belangrijk zijn dergelijke sociale constellaties voor uzelf en uw eigen literaire ontwikkeling? Probeert u via uw website contact te bevorderen?
Mijn betreurde vriend Maurits Mok vertelde, tot mijn verwondering, hoe vaak literatoren uit de twintigste eeuw elkaar opzochten en contact hielden. Mijn generatie doet dit nauwelijks, althans voor zover ik weet. Doordat ik naast mijn docentschap heel wat boeken samenstelde, o.a. over Leopold, Nijhoff en Slauerhoff (zonder de technische verworvenheden van de computer nu), bleef er vaak nauwelijks tijd voor collega-schrijvers over. Mijn website en Facebook-account fungeren inderdaad als contactmogelijkheden, overigens doorgaans zonder merkbaar resultaat.
Hoewel u los van stromingen een eigen weg gaat, zetelde u wel in de redactie van Dimensie (1976-1981). Dit tijdschrift was aanvankelijk de spreekbuis van de ‘nieuwe romantiek’. Kon u zich vinden in de hierdoor uitgedragen literatuuropvattingen?
Dimensie leerde ik op vriendschappelijke wijze kennen via Jan Biezen. In zoiets als een nieuwe romantiek geloof(de) ik niet. Een richting met nauw omschreven kenmerken is mij té beperkt en té statisch. De poëzie laat zich niet knechten en gaat onnavolgbaar haar eigen weg. Het redacteurschap van de Achterbergkroniek (1982-1995) betekende veel meer voor mij.
O.a. in de poëzie van Achterberg en Vasalis duikt het beeld van de vogel op. Liet u zich hierdoor inspireren? Waar komt deze symbolische verwijzing vandaan?
Ik heb mij niet specifiek door het thema van de vogel in hun werk laten inspireren, maar wel door de aard en de kracht van hun werk. Ik maak een diepe buiging voor hun poëzie, zoals ik dat ook doe voor die van vele anderen, te beginnen bij bv. Aeschylus. Al deze auteurs vormen samen een traditie waarin ik hoop te staan door het vuur aan te nemen dat zij doorgeven. Toen ik mijn bundel De vogelvrouw (1977) publiceerde, werd ik gewezen op de verwantschap met Egypte: de vogelvrouw als beeld voor de ziel. De vogels fungeren in mijn werk als beeld voor het verlangen in ruime zin, maar ook voor de vrijheid, voor het ontkomen aan de menselijke maat. Door middel van de opeenvolgende titels van mijn laatste bundels geef ik aan dat er stadia zijn. Naarmate het leven vordert, keren de kansen en wordt het menselijk tekort steeds groter. Mijn nieuwe bundel kreeg als titel Na de vogels. Ik bezorg je de aankondiging.
Intussen is Na de vogels verschenen bij Uitgeverij Liverse. (Bordeauxreeks nr. 61) (A.V.R.)
Na de publicatie van Kroons verzamelde gedichten, Op de hoogte van de vogels (Liverse, 2017), typeerde Renaat Ramon deze in Poëziekrant als ‘een monument’. Ook opvolger Onder de vogels (Liverse, 2019) werd enthousiast begroet. De nieuwe bundel, Na de vogels, geeft zonder omwegen een herkenbaar leven weer waaruit veel is verdwenen. Maar de dichter blijft op zoek naar raadsels en perspectieven, hij zoekt uitwegen uit een steeds schraler bestaan dat zal uitdraaien op de dood. Zo bieden dichterschap en liefde bij vlagen helderheid en uitzicht. De vorm waarin de spanningsbogen van het ouder worden verschijnen, is compact en consequent: 75 vierregelige gedichten, rijmend en vol assonanties. Stuk voor stuk benaderen ze essenties. Na de vogels is duidelijk een bundel die de nu 75-jarige dichter niet eerder had kunnen schrijven.
© Andreas Van Rompaey
Na de vogels, Uitgeverij Liverse, Dordrecht, 2021, 94 pagina's, ISBN nummer: 978 94 92519 66
Extern:
Website Dirk Kroon
Website Andreas Van Rompaey
Uitgeverij Liverse