Poëzie als een heel fijn geschenk
Inleiding bij 'Onderkoorts', het poëtisch debuut van Kris De Lameillieure
Zaterdag 25/10/2025 - Bib Harelbeke
Dag vrienden van de
poëzie, dag vrienden van Kris. 
Elke voorstelling van een nieuwe dichtbundel of een nieuw boek is een reden tot
vreugde. Ook al zullen sceptici misschien zeggen: waarom er nog eentje
toevoegen als er al zoveel mooie titels bestaan... In tijden waarin de
literatuur en de cultuur steeds meer onder druk komt te staan van de vaak verbijsterende
besparingswoede van de politiek, mag ik hier – in dit Harelbeekse prachtige oord
van het boek – volop zeggen: nee, er kunnen nooit genoeg nieuwe dichtbundels en
boeken zijn. Vandaar het onmiskenbaar genoegen waarmee ik hier ‘Onderkoorts’
het poëtisch debuut van Kris De Lameillieure mag voorstellen.
En toch heeft het, beste mensen, niet veel gescheeld of het poëziedebuut van
Kris De Lameillieure was er helemaal niet geweest. Gelukkig voor ons, en ook
voor Kris, vond hij in de persoon van Jana Arns, zelf dichter en drie jaar lang
zijn lesgeefster in Sint-Niklaas, een absolute voorvechtster voor zijn poëzie.
Vooraan in Onderkoorts vermeldt hij
trouwens zeer expliciet: 
“Dank aan Jana,
voor geduldig en
uitdagend motiveren bij het schrijven,
voor langdurig, niet
aflatend aandringen bij deze publicatie.”
Hieruit zou je kunnen afleiden dat Kris zelf veel vragen heeft - niet over het
schrijven van gedichten - maar over het publiceren ervan. Niettemin weet hij
heel goed welke richting hij met zijn poëzie uitwil. In mei laatstleden liet
hij o.a. daarover in het tijdschrift Meander optekenen: “Poëzie is voor mij
niet ‘levensnoodzakelijk’ maar wel een heel fijn ‘geschenk’. Ze mag mij tot
verwondering leiden, tot verbazing en stilte, tot dankbaarheid en dikwijls tot
diepe troost. Ik reken ze – in mijn gezond egoïsme – tot een grote
kostbaarheid.
Dat hij, hoewel hij ooit afstudeerde als germanist en een boeiende literaire
thesis schreef over
de Brugse en nu vergeten schrijver van een aantal koloniale romans Gerard Soete,
was de poëzie voor Kris zelf toch nog een héle grote ontdekking. Op zijn
vijftigste ontdekte hij – bijna een openbaring was het - dat hij in staat was
om zich op een heel eigen manier poëtisch uit te drukken. Eerder was hij daar
met een druk gezins- en beroepsleven niet echt toegekomen.
In een eerste periode omstreeks het jaar 2012, waarin hij een ingrijpende
scheiding diende te verwerken, begon hij gedichten te schrijven. En dat hij
talent had bleek al onmiddellijk. Gedichten van hem werden al meteen in een
aantal wedstrijden bekroond. Van toen af publiceerde hij ook regelmatig in literaire
tijdschriften zoals daar zijn Het Gezeefde Gedicht, Meander, De
Schaal van Digther, Art04 en zowaar ook in het Liegend Konijn.
Zelf
had ik het genoegen om in 2017 in de jury te zetelen die hem in Izegem de Prijs
van de Stad toekende, een prijs die hij deelde met Geert Viaene een andere talentvolle
dichter uit onze streek. 
Ik leerde Kris – die op dat moment in Wingene een dorpsgenoot van mij was -
toen ook beter kennen. 
Tijdens een gesprek dat ik onlangs met hem had, liet Kris in verband met zijn poëzie
af en toe ook ’s het achterste van zijn tong zien. “Mijn gedichten komen
weliswaar vanuit mijn persoonlijke leven vandaan, maar ik hoed er mij wel voor
dat het geen biografische ontboezemingen worden… Het is mijn betrachting en
hoop dat mijn gedichten vanuit het persoonlijke vertrekken maar voor iedereen
die ze leest herkenbaar kunnen zijn… En vooral dat ze mensen kunnen raken. Als
een gedicht van mij maar één iemand raakt is het voor mij al geslaagd. “
Wel Kris die hoop van jou is in geen geval ijdel. Ik heb jouw bundel gelezen en
werd heel regelmatig erg door jouw woorden getroffen en geraakt. Aangeraakt. De
gedichten in Onderkoorts lijken, zoals het ook de achterflap staat, in
niets op die van een debutant. Eerder mag je hier volop spreken van een gerijpt
dichterschap. Maar eerst iets over de wat vreemde titel van de bundel. Onderkoorts… Dat is immers geen woord dat we
dagelijks in de mond nemen. Maar Kris heeft er wel een sluitende verklaring
voor. ‘Onderkoorts’ staat voor het woord waarmee je een iets
verhoogde lichaamstemperatuur aanduidt. Maar ook onderkoeling kan met het woord
bedoeld worden. En ‘onderkoeld’ ja, da’s misschien ook de toon waarmee hij
zijn gedichten schrijft. De centrale thema’s van deze eerste bundel zijn immers
afscheid en loslaten van wat je dierbaar is, en was. Als je ’s nachts schrijft is het
koud… zegt hij daarover… Onderkoorts is dan ook vanwege de
thematiek niet echt een bundel om vrolijk van te worden. Eerder zou ik het een
verzameling gedichten willen noemen die een erg verrijkende en volwassen kijk en
inzicht geven op de menselijke conditie. Gelouterd door het leven. Want ja: Ellende schrijft zo mooi, weetjewel…
In die zin is ook het
blauw van de cover van de bundel niet toevallig gekozen. Het is een foto van een
werk van kunstenares Jenny Verplanke. De cover stelt vijf figuren voor die totaal
los van elkaar lijken te staan… Ze hebben niet echt ogen. Ze kijken wel naar
omhoog maar doen dat wel in verschillende richtingen. Ze lijken geïsoleerd van
elkaar en stralen één voor één een stuk eenzaamheid uit.
Wat in de eerste
plaats opvalt als je de 34 gedichten in de bundel leest, is dat Kris erg
nauwkeurig en zorgzaam omspringt met de taal. Ook opvallend: er zijn weliswaar
vier duidelijke afdelingen maar die dragen afzonderlijk geen titel. Om ze van
elkaar af te scheiden laat hij ze voorafgaan door een gedicht van Miriam Van
Hee. Over de poëzie van deze gewaardeerde dichteres zegt hij: “Ik lees haar
graag, ook al begrijp ik niet altijd alles van haar gedichten. Ze zweven net
boven de grond… Maar ik heb, en da’s het geval voor alle goede poëzie, ook geen
behoefte om alles te verstaan. Mensen verwachten dat van kunst en van poëzie
wat al teveel, vind ik…“ Een mening die ik ten andere zelf met Kris deel. Een
raadsel mag ook af en toe een raadsel blijven… Ik citeer in dit verband altijd
graag een titel van Rutger Kopland: Wie wat vindt heeft slecht gezocht…
Vaak zijn de gedichten in Onderkoorts prangend en schijnbaar bijzonder persoonlijk. De
elementen uit het leven vormen evenwel enkel de aanleiding voor de gedichten
die uiteindelijk – en da’s helemaal de verdienste van Kris – universeel worden
en op het leven van elke lezer van toepassing. 
In de eerste afdeling schrijft Kris over
het afscheid van zijn vader en moeder. De gedichten over zijn moeder zijn
korter en puntiger. Die over zijn vader zijn dan weer scherper van toon. Maar ze bevatten wel allemaal
heel precieze en confronterende beelden: 
In onze handen
klemmen we de draagbaar. Zo hard hielden we
nooit, was iemand ons
meer. Geslagen verdragen we de leegte.
Wij zijn geboren om
mannen te zijn. Onze naam met zachte hand
gegrift, met trots.
We rechten onze ruggen: wij, zonen, 
moederwezen.
En
in een ander gedicht Podium’ klinkt het:
Vier mannen in pak buigen,
dragen haar off-stage.
De laatste deur klapt dicht.
Kris vertelde mij dat hij zelf de teksten schreef voor wat wij hier de preek
noemen bij de afscheidsdienst van zijn moeder en dat hij aan het eind daarvan voor
haar een applaus vroeg en dat oorverdovend kreeg van een volle kerk vol
kippenvel. 
Ook in de afscheidsgedichten voor zijn vader duiken sterke beelden op: 
Vader is geen meervoud. Wij hebben er één
gehad. Knoopte zichzelf los en kwam vast te zitten
in spinsel van het taaie soort.  (‘Gunst’)
Het zijn lucide vaststellende verzen: 
Wij spiegelen niet meer in glans van jonge lijven, 
ontbinden niet langer de haren. Kaal zijn wij vanbinnen. 
Onze roes verjaard, het kinderlijk begeren verloren, 
aktes verleden. Ons wacht nog onwillig de finale. 
(In
het gedicht: Nocturne)
Zoeken
naar een vorm voor de moeilijke taal van het afscheid blijft ook aan de orde in
de tweede afdeling van de bundel die over zijn scheiding gaat.
In het titelloze gedicht op pagina 23 lees je:
Aan de deur houd jij afscheid in de handen, 
in je mond woorden 
in stuitligging.
We binden de haren strak, ontvluchten elkaar 
in staalblauwe wolken van kruisdistels. 
En
in het gedicht ‘Gouden uur’:
Nog elke dag kruis ik jou, plooi mijn vingers in een kom 
met barsten, was mij in zwerfkleuren. 
En
ook in het pakkend sonnet ‘Van alle reis terug’ waarmee hij de poëzieprijs
van de Stad Ronse won schrijft hij indringend over de stukgelopen liefde:
Langs het pad vol doornstruiken, waar wij nog
liefhadden, leg ik een tuil van bloemen,
blijf altijd je naam van stenen roemen. 
De derde afdeling bevat de gedichten die
vertolken wat er gebeurt met een man die alleen achterblijft wanneer de
kinderen, volwassen intussen, het huis uit zijn. De dichter worstelt met het
lege nestsyndroom en een nieuwe vorm van eenzaamheid wordt zijn deel. Hij bezint
zich intens over zijn eigen bestaan. Enkele fracties die dat ten volle
illustreren: De kamers van warmte leeggeroofd. Hij blijft haard
zonder vuur wanneer zijn volk vertrokken is. Van sneeuw maakt hij geen
poppen meer. 
Het eerste gedicht uit deze cyclus heet niet toevallig: ‘Leeg nest’
In mijn hoofd groeien bomen naar de seizoenen, 
zoek ik als rouwduif op schaarse takken broedsel.
In
het titelloze gedicht dat begint met ‘als je mij zoekt’ en dat enkel uit
éénlettergreep-woorden bestaat en misschien wel het allerdonkerste uit de
bundel is, staat:
Als je mij zoekt, ben ik er
als mist op het veld, stof
in je oog, rood licht
op de hoek van je straat.
Je kan mij zien en na een tijd
ruik je mij, tast mijn huid,
voel je hoe ik kil keer,
een muur bouw rond mijn krimp.
Geen mens aan wie ik nog kleef,
naast kind of kind van kind.
Voor jou ben ik een traan.
Schud mij van je af nu je nog kan.
Ook
het titelgedicht ‘Onderkoorts’ heeft
op dat vlak niets te verbergen:
Je herkauwt de waangroei in het hoofd, 
braakt residu uit een lege maag, leeft 
in permanente staat van Onderkoorts.
Om te lachen trek je zonder verpinken 
kaken op, de ogen onbewogen.
Zenuwbanen in gordiaanse knoop,
ongevoelig voor elektrische lading.
Je laat het netvlies los,
naait de lippen dicht, 
schrijft je testament 
in gedichten.
In afdeling 4 laat de dichter stilaan de donkere tijden waar hij worstelend
en schrijvend doorheen moet achter zich. Uit het duister vandaan gloort licht
aan de einder. Enkele verzen:
Het land ligt met nevel op de huid/en wacht de lange
winter uit.
En wat na de winter komt, verwelkomen we. De landman kantelt al het
winterbed, schudt het zaaigoed in de buidel en strijkt de plooien glad met een
helder lentelied…
Wellicht niet toevallig staat aan het eind van de
bundel het hoopvolle gedicht Licht. Zo eindigt de dichter met een wens
die als volgt klinkt:
Hij wil zand zijn
en verstuiven, regen en verdampen.
En als hij kon: licht.
Altijd
is er in de poëzie van Kris De Lameillieure wel de wil om te verdwijnen… Maar
ook een hang naar rust en verzoening. Dit alles in een sobere taal die nergens
gezocht aan doet. Heel wat aandacht is er ook voor de structuur van de
gedichten. Veel strofen in de bundel bestaan uit twee of uit drie x drie of 3 x
vier versregels… Die vastheid doet prettig aan. Heel soms doet de taal in de
gedichten ook plechtig en bijbels aan. Misschien de invloed van de kwarteeuw
waarin Kris zeer actief was in de Pinksterbeweging. En ergens laat zelfs een
Middeleeuwse Heer Halewijn uit zijn opleiding in de germaanse zijn echo horen. Vaak
ook dringt lichamelijkheid in de verzen door om de emotie te schragen. De dichter
put als hulpmiddel daarbij ook gretig uit de schatkamer van de natuur. Dat mag
niet verwonderen als je weet dat de dichter intussen beroepshalve het
verzekeringswezen vaarwel heeft gezegd en in de natuur is gaan werken. 
In de bundel staan tal van verzen die uit de natuur zijn geplukt.  ‘Vinken zijn de engelen van februari’.
De dichter ademt in vriesnacht, wacht op wind die naar het zuiden krimpt. Woorden
bedekt hij met meeldauw en over de schorren laat hij de blauwborst zingen.
Eigenlijk leest Onderkoorts als een intense vorm van testament, een
testament in dichtvorm waarin de dichter reflecteert op een flink deel van het
leven dat achter de rug ligt. Een leven getekend door de natuurlijke gang van
de dingen, de dood van de ouders, kinderen die het ouderlijk huis verlaten en dan
plots opduikend, eerder onverwacht maar erg welgekomen een nieuwe liefde. Onderkoorts
is een bundel die door Kris De Lameillieure diende geschreven te worden vooraleer
hij verder kan gaan met zijn poëzie. En met zijn leven. Voor hij vrank en vrij nieuwe
poëtische en andere wegen kan inslaan. 
Kris vraagt zich, beste
mensen, bescheiden als hij is, soms luidop af of hij er wel goed aan heeft
gedaan om te debuteren als dichter… Welnu Kris, je hebt er meer dan goed aan
gedaan, want Onderkoorts bevat
gedichten die, jouw familienaam “De Lameillieure” alle eer aandoend, “van de
beste” zijn die ik de voorbije jaren gelezen heb. Onderkoorts is een bundel die vraagt om gelezen te
worden. En dat meer, meer dan één keer.
Ik dank jullie voor de aandacht en wens jullie veel koortsig leesgenot.
© Paul Rigolle,
 Bib Harelbeke, zaterdag 25 oktober 2025.
Onderkoorts, Kris De Lameillieure, Uitgeverij P, 2025
