zondag 29 december 2013
Je zou voor hem de benen nemen - Leen Pil
Je zou voor hem de benen nemen
hij vervangt de steen hij weet het materiaal is taai
wanneer het botst of valt wanneer de bodem
vuil en ongelijk een zwerfstroom kent
een andere weg
hij rilt alleen in het begin wanneer hij overhelt
wanneer zijn voet laag staat en zijn hoofd wat knelt
hij houdt de lus nog open verlangt
naar een retour
de spieren raken opgevuld en zetten uit liggen
in een bochel in de knoop nog even
blinkt zijn evenwicht hij buigt
hij hoort de straten juichen
© Leen Pil
Leen Pil bij de Schaal van Digther
Total Loss
Je hebt een vervolg nodig
Pianoforte
De kamer waar
Je zou voor hem de benen nemen
zaterdag 28 december 2013
De kamer waar - Leen Pil
De kamer waar
mijn vader ligt is flinterdun behangen
met de plaatjes van een oude huid
droog steekt hij in de bedrand vast
en brokkelt eindjes op de grond
rekt het vel iets op en is al vaal
hij breekt appels in azijn en slikt
geen suiker wrijft zo zoet
dat enkel mooie straten overblijven
© Leen Pil
Leen Pil bij de Schaal van Digther
Total Loss
Je hebt een vervolg nodig
Pianoforte
De kamer waar
Je zou voor hem de benen nemen
donderdag 26 december 2013
Pianoforte - Leen Pil
Pianoforte
hij leest de leegte tussen vier lijnen voelt het afscheid
in zijn vingertoppen vijlt de nagelranden
en komt aan het punt dat hij haar begrijpt
hij speelt achtereen op dezelfde toets
de schouders lopen vast de hamer kreunt
maar hij gaat door ziet enkel nog hoe fout
de hoop wel is en zoekt zijn tanden
prikt in de klank de galm wordt rond hij vangt
haar in de mond drinkt en zucht en klinkt
opnieuw
verstomd onschuldig
© Leen Pil
Leen Pil bij de Schaal van Digther
Total Loss
Je hebt een vervolg nodig
Pianoforte
De kamer waar
Je zou voor hem de benen nemen
dinsdag 24 december 2013
Je hebt een vervolg nodig - Leen Pil
Je hebt een vervolg nodig
niet jonge mannen die met gebonden handen en vol gaten
zelfs niet drijven nu het water is gezakt
de kampen en de stromen worden oud
wat rest er nog dat tastbaar is en zonder zoon
waar blijven broden om de vrouwen te verwarmen
en bedacht te zijn want de winter komt niet onverwacht
door niets te doen maak je de hoofden hard
worden de vingers vallen, de klem zit om de nek
de regen gaat te keer op paden en muren
vernietigt eerst en bespiegelt dan
© Leen Pil
Leen Pil bij de Schaal van Digther
Total Loss
Je hebt een vervolg nodig
Pianoforte
De kamer waar
Je zou voor hem de benen nemen
maandag 23 december 2013
Total Loss - Leen Pil
Total Loss
ze heeft het gezien zo slapen oude mensen
de dozen worden dunner
de ontlasting ook
hij deelt zijn kleren uit maar vindt de namen niet
de boorden maakt hij vuil
hij wisselt tekens
hij luistert naar de open lijn ziet honger op het lijf
praat binnensmonds omdat hij niets verwacht
verder zwijgt de plek
© Leen Pil
Leen Pil bij de Schaal van Digther
ze heeft het gezien zo slapen oude mensen
de dozen worden dunner
de ontlasting ook
hij deelt zijn kleren uit maar vindt de namen niet
de boorden maakt hij vuil
hij wisselt tekens
hij luistert naar de open lijn ziet honger op het lijf
praat binnensmonds omdat hij niets verwacht
verder zwijgt de plek
© Leen Pil
Leen Pil bij de Schaal van Digther
zondag 22 december 2013
Vijf gedichten van Leen Pil
In de komende dagen publiceert Digther vijf gedichten van Leen Pil:
- Total loss
- Je hebt een vervolg nodig
- Pianoforte
- De kamer waar
- Je zou voor hem de benen nemen
Leen Pil (°1961) is dichter en vormer en coach voor het secundair onderwijs.
Eerder publiceerde zij gedichten in “Zee van verhalen” (Creatief Schrijven 2012) en de “Poemtata-dichtbundel” (2013). In 2013 verscheen van haar de dichtbundel “Stad boven water” en won zij de Beeld Express november 2013 (van Creatief Schrijven).
Samen met Patrick Riguelle (songs) en Micheline Verlinden (poëzie) verzorgde ze op 20/6/2013 een poëzievoorstelling in CC Mechelen/De Maan.
Weblog: http://leenpil.blogspot.be
- Total loss
- Je hebt een vervolg nodig
- Pianoforte
- De kamer waar
- Je zou voor hem de benen nemen
Leen Pil (°1961) is dichter en vormer en coach voor het secundair onderwijs.
Eerder publiceerde zij gedichten in “Zee van verhalen” (Creatief Schrijven 2012) en de “Poemtata-dichtbundel” (2013). In 2013 verscheen van haar de dichtbundel “Stad boven water” en won zij de Beeld Express november 2013 (van Creatief Schrijven).
Samen met Patrick Riguelle (songs) en Micheline Verlinden (poëzie) verzorgde ze op 20/6/2013 een poëzievoorstelling in CC Mechelen/De Maan.
Weblog: http://leenpil.blogspot.be
dinsdag 10 december 2013
“Alles viel samen” van Martin Carrette – Recensie van Frank Decerf
In 2010 werd Martin Carrette stadsdichter van Deinze. In 2006 mochten we al kennismaken met zijn debuutbundel “Boswording” waarin de dichter vooral binnen de perken van de klassieke poëtica bleef. Nadien kreeg hij de smaak te pakken en verschenen, gelukkig voor ons, “Echo’s van Raveel e.a.” en “De Kleinmansuite” bij Berghmans Uitgevers, Antwerpen.
In de periode 2010-2013 zorgde het creatief talent van Carrette alweer voor een lading nieuwe gedichten en dit leidde tot de bundel die hier voor mij ligt en uitnodigend in elkaar is gestoken. Dankzij de steun van de Stad Deinze en zijn Schepen van Cultuur Rutger de Reu werden kosten noch moeite gespaard om het boek qua vormgeving zo mooi mogelijk naar voor te brengen. Marc Jacobs nam die taak op zich. De voorkaft deed mijn voorhoofd fronsen, terwijl de achterkaft mij bijna gebiedt om Deinze te bezoeken. Hier slaan de krachten van de toeristische dienst hun slag. Maar laten we de bundel openslaan en een paar keer lezen.
De auteur werpt zijn beschermende cape over Deinze en zijn deelgemeenten. Het is nu eenmaal afgesproken dat een stadsdichter zijn huiswerk zal maken en dat hij zijn broodheer zal dienen. Het stadsdichterschap is en blijft altijd een moeilijke evenwichtsoefening. Sommigen bedanken ervoor. Ik hoop dat Martin Carrette genoeg los touw kreeg om verder dan de kleine stadskringetjes te geraken. Startschot in de bundel is een citaat van JP Sartre : “ Ce n’est pas dans je ne sais quelle retraite que nous nous découvrirons, c’ est sur la route, dans la ville, au milieu de la foule, chose parmi les choses, homme parmi les hommes.”
Als inleiding vinden we het strakke gedicht : Een stad is een lief. Daarna komen de cycli : Alles viel samen; waarin een parade personages aan ons oog voorbijtrekt, plus ervaringen van jaargetijden en hier en daar wat nostalgische terugblikken. In Museumstukken bestond de oefening erin om via de vaste collectie van het Museum van Deinze en de Leiestreek schilderijen op papier te zetten. Hier geen loutere beschrijvingen; dat zou niet in de aard liggen van wat deze dichter beoogt. Het resultaat zijn gedichten die geen schilderijen nodig hebben om te kunnen voortleven. Ze zijn geen aanhangsel van een stuk strak canvas. Ze zijn via het oliedoek grootgebracht, dat wel, maar ze kunnen nu een eigen leven gaan leiden. En dat is een hele opgave. Niet elke dichter komt los van het louter in woorden omgezette picturale. De cyclus Stadsgez/dichten is sterk door de samenwerking met fotograaf Ive Steyaert.
V STROOM
Astene sas
Dit is wat de oude filosofen zeggen,
dat alles stroomt en dat niets blijft,
het water en het licht, het leven
en het bloed. En dat alles drijft op
de olieloze kogellagers van de tijd.
En dat alles wat van de mensen is
een drager nodig heeft, vaandel
en virus, kruis en kroon, kind en kist,
zoals water het glas en de bedding,
zoals energie de pyloon en het net,
zoals de liefde een lijf, de warmte ervan,
zoals een kind schouders, een schoot.
En dat alles gedragen, geperst door
het enge bekken, de sluis van de tijd,
de stroom die van zijn rijmwoord
droom de aorta en de draagbaar is.
In de bundel lezen we : “De reeks ”Stadsgez/dichten” werd geschreven (…) met de bedoeling een ring rond de stad aan te leggen. Ze werden gepubliceerd als postkaarten, met foto’s van fotograaf Ive Steyaert, op 1000 ex. en gratis verspreid”. Ook hier weer vormt de symbiose tussen de twee kunstvormen een elegante cocktail van eigenheid, afwerking en schoonheid. Carrette laat de foto’s zijn muze op gang trekken, maar gaat daarna als een eenzame Flandrien zijn eigen weg. De relatie fotograaf-dichter is hier een verstandshuwelijk zonder de nare gevolgen van al te dicht bij elkaar te willen blijven. Deze auteur gebruikt de verschillende literaire technieken. Hij kent ze. Hij blijft meester. Hij is doeltreffend met o.a. binnenrijm en hanteert zijn alliteraties afgemeten en passend. Zijn teksten bewegen op de ritmiek van de menselijke stem die in een monologe stroomversnelling de lezer al swingend en slowend in een gracieus leesmoment meeneemt. Herhalingen worden daarbij niet geschuwd, de cadans wordt op die manier een ondertoon in deze bundel. Carrette volgt geen vormelijk keurslijf. Zijn gedichten nemen de structuur aan die nodig is om een spanningsveld mogelijk te maken. De lezer wordt voortgestuwd in zijn queeste doorheen dit poëtisch landschap.
Met Alles viel samen heeft Martin Carrette misschien zijn broodheren gediend, maar ook wij kunnen in deze gedichten ontdekkingen doen en dat is toch een van de redenen om met gedichten bezig te blijven. Of niet soms? Bedankt Martin.
Recensie:Frank Decerf
Alles viel samen, Martin Carrette
Berghmans Uitgevers, Antwerpen 2013
ISBN 9789070959968
Prijs: €19,50
Meer info: website Berghmans Uitgevers
De auteur werpt zijn beschermende cape over Deinze en zijn deelgemeenten. Het is nu eenmaal afgesproken dat een stadsdichter zijn huiswerk zal maken en dat hij zijn broodheer zal dienen. Het stadsdichterschap is en blijft altijd een moeilijke evenwichtsoefening. Sommigen bedanken ervoor. Ik hoop dat Martin Carrette genoeg los touw kreeg om verder dan de kleine stadskringetjes te geraken. Startschot in de bundel is een citaat van JP Sartre : “ Ce n’est pas dans je ne sais quelle retraite que nous nous découvrirons, c’ est sur la route, dans la ville, au milieu de la foule, chose parmi les choses, homme parmi les hommes.”
Als inleiding vinden we het strakke gedicht : Een stad is een lief. Daarna komen de cycli : Alles viel samen; waarin een parade personages aan ons oog voorbijtrekt, plus ervaringen van jaargetijden en hier en daar wat nostalgische terugblikken. In Museumstukken bestond de oefening erin om via de vaste collectie van het Museum van Deinze en de Leiestreek schilderijen op papier te zetten. Hier geen loutere beschrijvingen; dat zou niet in de aard liggen van wat deze dichter beoogt. Het resultaat zijn gedichten die geen schilderijen nodig hebben om te kunnen voortleven. Ze zijn geen aanhangsel van een stuk strak canvas. Ze zijn via het oliedoek grootgebracht, dat wel, maar ze kunnen nu een eigen leven gaan leiden. En dat is een hele opgave. Niet elke dichter komt los van het louter in woorden omgezette picturale. De cyclus Stadsgez/dichten is sterk door de samenwerking met fotograaf Ive Steyaert.
V STROOM
Astene sas
Dit is wat de oude filosofen zeggen,
dat alles stroomt en dat niets blijft,
het water en het licht, het leven
en het bloed. En dat alles drijft op
de olieloze kogellagers van de tijd.
En dat alles wat van de mensen is
een drager nodig heeft, vaandel
en virus, kruis en kroon, kind en kist,
zoals water het glas en de bedding,
zoals energie de pyloon en het net,
zoals de liefde een lijf, de warmte ervan,
zoals een kind schouders, een schoot.
En dat alles gedragen, geperst door
het enge bekken, de sluis van de tijd,
de stroom die van zijn rijmwoord
droom de aorta en de draagbaar is.
In de bundel lezen we : “De reeks ”Stadsgez/dichten” werd geschreven (…) met de bedoeling een ring rond de stad aan te leggen. Ze werden gepubliceerd als postkaarten, met foto’s van fotograaf Ive Steyaert, op 1000 ex. en gratis verspreid”. Ook hier weer vormt de symbiose tussen de twee kunstvormen een elegante cocktail van eigenheid, afwerking en schoonheid. Carrette laat de foto’s zijn muze op gang trekken, maar gaat daarna als een eenzame Flandrien zijn eigen weg. De relatie fotograaf-dichter is hier een verstandshuwelijk zonder de nare gevolgen van al te dicht bij elkaar te willen blijven. Deze auteur gebruikt de verschillende literaire technieken. Hij kent ze. Hij blijft meester. Hij is doeltreffend met o.a. binnenrijm en hanteert zijn alliteraties afgemeten en passend. Zijn teksten bewegen op de ritmiek van de menselijke stem die in een monologe stroomversnelling de lezer al swingend en slowend in een gracieus leesmoment meeneemt. Herhalingen worden daarbij niet geschuwd, de cadans wordt op die manier een ondertoon in deze bundel. Carrette volgt geen vormelijk keurslijf. Zijn gedichten nemen de structuur aan die nodig is om een spanningsveld mogelijk te maken. De lezer wordt voortgestuwd in zijn queeste doorheen dit poëtisch landschap.
Met Alles viel samen heeft Martin Carrette misschien zijn broodheren gediend, maar ook wij kunnen in deze gedichten ontdekkingen doen en dat is toch een van de redenen om met gedichten bezig te blijven. Of niet soms? Bedankt Martin.
Recensie:Frank Decerf
Alles viel samen, Martin Carrette
Berghmans Uitgevers, Antwerpen 2013
ISBN 9789070959968
Prijs: €19,50
Meer info: website Berghmans Uitgevers
woensdag 4 december 2013
Ik weid niet graag uit over de verachting
'Je n'aime pas m'étendre sur le mépris. C'est ainsi qu'en littérature
je n'ai pas formulé d'opinion nettement défavorable sur quoi que ce
soit. Si je ne fais pas plus souvent oeuvre critique, c'est à cause
de cela aussi. Je me compte parmi les disciples de l'homme qui a
dit "La critique sera amour ou ne sera pas.'
André Breton in een brief naar Simone Kahn - 31/08/1920.
(Citaat opgetekend door Alain Delmotte)
André Breton in een brief naar Simone Kahn - 31/08/1920.
(Citaat opgetekend door Alain Delmotte)
zondag 1 december 2013
Hoe we ons moeten vestigen
"Bontridder blijkt daarin ondanks zijn leeftijd een van de meest beweeglijke en gevarieerde dichters in ons taalgebied. Hij lijkt voorbestemd om de dichter te worden voor de jongere generaties die de onvermijdelijke problematiek van hoe we ons moeten vestigen in deze tijd, vasthaken aan een beredeneerde en toch intuïtief ontstane vorm."
Hans Vandevoorde in Ons Erfdeel 4 – November 2013 – pagina 149-151
Recensie over "Wonen in de vloed" van Albert Bontridder
Foto: Albert Bontridder signeert een exemplaar van 'Wonen in de vloed' voor Digther.
De voorstelling van de bundel op 11/12/2012 staat overigens nog altijd mooi na te kijken op onze verenigde you tube-zenders: http://www.youtube.com/watch?v=cX6HAiRektk
Bij deze hier ook graag even ge-'embed'... 1u 38'en 53" poëtisch kijkplezier!
Hans Vandevoorde in Ons Erfdeel 4 – November 2013 – pagina 149-151
Recensie over "Wonen in de vloed" van Albert Bontridder
Foto: Albert Bontridder signeert een exemplaar van 'Wonen in de vloed' voor Digther.
De voorstelling van de bundel op 11/12/2012 staat overigens nog altijd mooi na te kijken op onze verenigde you tube-zenders: http://www.youtube.com/watch?v=cX6HAiRektk
Bij deze hier ook graag even ge-'embed'... 1u 38'en 53" poëtisch kijkplezier!
zondag 24 november 2013
3029
Dichters in Vlaanderen en Nederland? Zeg niet dat we niet met velen zijn!
Een fragment uit het recentste Turing-bericht:
Vijfde editie Turing Gedichtenwedstrijd trekt meer dichters
20 november 2013
Met maar liefst 9.835 gedichten sloot vrijdag 15 november om middernacht de inzendingstermijn voor de vijfde editie van de Turing Gedichtenwedstrijd. De prijs voor het beste Nederlandstalige gedicht trok 3.029 dichters, 700 meer dan afgelopen jaar. Ook het aantal Vlaamse deelnemers groeide: van 377 in 2012 naar 598 in 2013. Op woensdag 5 februari 2014 – als afsluiter van de Poëzieweek 2014 - wordt bekend gemaakt wie de hoofdprijs van € 10.000 wint.
Bron: "Vijfde editie Turing Gedichtenwedstrijd trekt meer dichters"
Een fragment uit het recentste Turing-bericht:
Vijfde editie Turing Gedichtenwedstrijd trekt meer dichters
20 november 2013
Met maar liefst 9.835 gedichten sloot vrijdag 15 november om middernacht de inzendingstermijn voor de vijfde editie van de Turing Gedichtenwedstrijd. De prijs voor het beste Nederlandstalige gedicht trok 3.029 dichters, 700 meer dan afgelopen jaar. Ook het aantal Vlaamse deelnemers groeide: van 377 in 2012 naar 598 in 2013. Op woensdag 5 februari 2014 – als afsluiter van de Poëzieweek 2014 - wordt bekend gemaakt wie de hoofdprijs van € 10.000 wint.
Bron: "Vijfde editie Turing Gedichtenwedstrijd trekt meer dichters"
zaterdag 23 november 2013
Lyrisch en beredeneerd
Dan zette Holvoet weer een grote V op het bord. Die had hij al eerder gebruikt om de kloof én de verbinding tussen tegenpolen aan te geven, maar nu schreef hij er links ‘vervoering’ en rechts ‘belevenis’ bij. Hij zei er eerst bij dat men in een gedicht alle vrijheden heeft: ‘Je bent vrij in een gedicht om verschillende eeuwen en verschillende plaatsen te bespoken.’ Maar twee zaken moet je als dichter wel nastreven. Een gedicht moet vervoeren – wat meer is dan ontroeren, Holvoet noemt daarom taal een vervoermiddel. En ten tweede moet een gedicht lezen een belevenis zijn. Daarom mag (maar moet niet) een gedicht ook shockeren, ontregelen. Waarna een vierde poëzieles volgde: daag jezelf als schrijver uit, durf tot op het bot te gaan.
Rubriek: Citaat/Citaten
Bron: Xavier Roelens maakt op zijn thuissite plaats voor de "Zes poëzielessen van Peter Holvoet-Hanssen!
Rubriek: Citaat/Citaten
Bron: Xavier Roelens maakt op zijn thuissite plaats voor de "Zes poëzielessen van Peter Holvoet-Hanssen!
woensdag 20 november 2013
Vijf voor Twaalf in Ieper
Vijf voor Twaalf - Zaterdag 23/11/2013 - 20:00 in de Ieperse Stadsbibliotheek. Poëzieprogramma met 3 redactieleden van Digther! Vijf dichters lezen elk twaalf minuten. Vijf voor Twaalf! Iedereen welkom!
Meer info op de blog van de Ieperse bibliotheek.
woensdag 13 november 2013
Belijdenis - Bert Bevers
Je moet niets verbranden. Zelfs geen mieren
als je denkt dat die een oprukkend leger zijn.
Dat heb ik wel gebiecht ja, dat heb ik toen wel
gebiecht. Ego te absolvo a peccatis tuis in nomine
Patris et Filii et Spiritus Sancti. Amen. Amen.
Ach, die 10 Ave Maria’s en 5 Paternosters
waarmee ik mijn zieltje destijds schoon waste.
Het blonk daarna weer als een ansjovisbuikje.
Nooit echt heb ik me onderworpen aan de sluier
van de dwang. Onrustige biechtelingen waren
er genoeg hoor, bang mokkend in hun eigen
schaduw. Vierduizend mijl dik waren voor hen
de muren van de hel. Zij leerden de beschroomde
tere tinten van berouw nooit kennen. Bleven
verhard in wrede gedachten, grauw als gummi.
© Bert Bevers
als je denkt dat die een oprukkend leger zijn.
Dat heb ik wel gebiecht ja, dat heb ik toen wel
gebiecht. Ego te absolvo a peccatis tuis in nomine
Patris et Filii et Spiritus Sancti. Amen. Amen.
Ach, die 10 Ave Maria’s en 5 Paternosters
waarmee ik mijn zieltje destijds schoon waste.
Het blonk daarna weer als een ansjovisbuikje.
Nooit echt heb ik me onderworpen aan de sluier
van de dwang. Onrustige biechtelingen waren
er genoeg hoor, bang mokkend in hun eigen
schaduw. Vierduizend mijl dik waren voor hen
de muren van de hel. Zij leerden de beschroomde
tere tinten van berouw nooit kennen. Bleven
verhard in wrede gedachten, grauw als gummi.
© Bert Bevers
dinsdag 12 november 2013
De trage zandloper van het geluk
Guy van Hoof over Frank Decerf
Rubriek: "Werk van de redactie"
Over het literaire werk van redactielid Frank Decerf verscheen recent bij VKH Torhout het essay De trage zandloper van het geluk. Het is een diepgaande analyse van het werk van Frank geworden van de hand van dichter, essayist en criticus Guy van Hoof.
Het boek is uitgegeven door VKH-Torhout en telt 60 pagina's op glanzend papier, met veel foto's in zwart-wit en kleur, documenten, bio-bibliografie. De cover draagt een afbeelding van een schilderij van Luc Martinsen.
Prijs 12,50 euro (verzendkosten 2,50 ). Over te schrijven op rek. van VKH, Revinzestraat 24 8820 Torhout: rek. nr. BE78 7509 4850 7386 BIC AXA BBE22.
Meer info via VKH Torhout of via decerf_frank@skynet.be en hoof.guy.van@skynet.be
Rubriek: "Werk van de redactie"
Over het literaire werk van redactielid Frank Decerf verscheen recent bij VKH Torhout het essay De trage zandloper van het geluk. Het is een diepgaande analyse van het werk van Frank geworden van de hand van dichter, essayist en criticus Guy van Hoof.
Het boek is uitgegeven door VKH-Torhout en telt 60 pagina's op glanzend papier, met veel foto's in zwart-wit en kleur, documenten, bio-bibliografie. De cover draagt een afbeelding van een schilderij van Luc Martinsen.
Prijs 12,50 euro (verzendkosten 2,50 ). Over te schrijven op rek. van VKH, Revinzestraat 24 8820 Torhout: rek. nr. BE78 7509 4850 7386 BIC AXA BBE22.
Meer info via VKH Torhout of via decerf_frank@skynet.be en hoof.guy.van@skynet.be
maandag 11 november 2013
Meandertalers, verhalen van Rood en Zwart
Op 3 oktober ll. was het alweer 3 jaar geleden dat Danny Decaestecker ("D.A.C.D.") is overleden. Danny was Digther-redactielid van het eerste uur en tevens een begenadigd inleider van literaire en andere manifestaties. Veel te vroeg van ons vandaan, je kent dat... Om hem eer te bewijzen heeft zijn kompaan Peter Bossu met wie hij in maart 2004 het boekje "Meandertalers, verhalen van Rood en Zwart" schreef, nu de tekst via een publieke facebook-bladzijde beschikbaar gesteld. Hele mooie zaak! De integrale tekst kan nu door iedereen die het wil worden nagelezen. Dit via deze facebook-link.
Schrijft Peter Bossu daarover:
"Drie jaar na het overlijden van Danny heb ik een aantal van onze demonen verslagen en ben ik klaar met wat moet klaar zijn in een leven. Hieronder gewoon onze tekst van bijna 10 jaar terug. Geschonken in naam van ons aan wie het moge lief hebben."
Extern:
Meandertalers, verhalen van Rood en Zwart
Doorkijk in het mangat. Herinneringstekst van Hugo Verstraeten.
Schrijft Peter Bossu daarover:
"Drie jaar na het overlijden van Danny heb ik een aantal van onze demonen verslagen en ben ik klaar met wat moet klaar zijn in een leven. Hieronder gewoon onze tekst van bijna 10 jaar terug. Geschonken in naam van ons aan wie het moge lief hebben."
Extern:
Meandertalers, verhalen van Rood en Zwart
Doorkijk in het mangat. Herinneringstekst van Hugo Verstraeten.
zondag 10 november 2013
Watermerk - een cadeau!
Graag maken we jullie hierbij nog ’s attent op de publicatie Watermerk, (een doorslag van 10 jaar literaire passie) het mooie boekwerk dat Digther eind 2010 bij uitgeverij Comsa liet verschijnen naar aanleiding van het tienjarig bestaan van het tijdschrift. Het boek is een mooie afdruk van wat een literair tijdschrift kan zijn.
Van elke geselecteerde dichter die ooit één of meerdere bijdragen in Digther leverde, werd één gedicht weerhouden. Van Peter-Holvoet Hanssen over Joris Denoo en Renaat Ramon tot Delphine Lecompte… Van Frederik Lucien De Laere over Lut De Block, Philip Hoorne, Frans Budé tot Peter W.J. Brouwer… Van Guy Dierckx, Guy Van Hoof, Jan van Meenen, Patrick Cornillie, Xavier Roelens tot Sylvie Marie en David Troch. En dan vergeten we nog een pak mensen omdat een volledige opsomming ons hier ietwat te ver zou leiden. (Martin Carrette, Frank Devos, Reinout Verbeke, Toon Vanlaere, Didi de Paris, Arne Schoenvuur... Enzoverder, enzovoort).
In Watermerk is er uiteraard ook ruimschoots aandacht voor het creatieve werk van de zeven redactieleden zelf. Frank Decerf, Alain Delmotte, Diana Freys, Frédéric Leroy, Paul Rigolle, Hugo Verstraeten en Herlinda Vekemans kozen vijf gedichten uit eigen werk en schreven er hun toelichtende poëtica bij... Samen verscheiden. Elk op zich verschillend.
Watermerk! Misschien een idee voor een vroegtijdig nieuwjaarsgeschenk! En dat alles voor het weggeefprijsje van 15,00 euro!
Info & bestelling bloemlezing 'Watermerk' - www.comsa.be/watermerk Uitgever Comsa! - Nieuwstraat 15, 8690 Alveringem - 058/289 666 - info@comsa.be
Van elke geselecteerde dichter die ooit één of meerdere bijdragen in Digther leverde, werd één gedicht weerhouden. Van Peter-Holvoet Hanssen over Joris Denoo en Renaat Ramon tot Delphine Lecompte… Van Frederik Lucien De Laere over Lut De Block, Philip Hoorne, Frans Budé tot Peter W.J. Brouwer… Van Guy Dierckx, Guy Van Hoof, Jan van Meenen, Patrick Cornillie, Xavier Roelens tot Sylvie Marie en David Troch. En dan vergeten we nog een pak mensen omdat een volledige opsomming ons hier ietwat te ver zou leiden. (Martin Carrette, Frank Devos, Reinout Verbeke, Toon Vanlaere, Didi de Paris, Arne Schoenvuur... Enzoverder, enzovoort).
In Watermerk is er uiteraard ook ruimschoots aandacht voor het creatieve werk van de zeven redactieleden zelf. Frank Decerf, Alain Delmotte, Diana Freys, Frédéric Leroy, Paul Rigolle, Hugo Verstraeten en Herlinda Vekemans kozen vijf gedichten uit eigen werk en schreven er hun toelichtende poëtica bij... Samen verscheiden. Elk op zich verschillend.
Watermerk! Misschien een idee voor een vroegtijdig nieuwjaarsgeschenk! En dat alles voor het weggeefprijsje van 15,00 euro!
Info & bestelling bloemlezing 'Watermerk' - www.comsa.be/watermerk Uitgever Comsa! - Nieuwstraat 15, 8690 Alveringem - 058/289 666 - info@comsa.be
dinsdag 5 november 2013
Bart Vonck - Uitvinding van de Aankomst
(1)
Wat altijd al in onze plaats is begonnen
en hoort bij geen enkele tijd -
de ongenode duistert
in strijklicht, het dorp
komt in ons aan
en hult zich in stilzwijgen.
We moeten het doen met wat vergaan is
en blijft, met wat rot in te harde vuist,
met wat terugdeinst,
met: en wat voor richting gaat het uit?
Kijk: oefenterreinen,
met bomen en doornen omzoomd,
onverschrokken. En om het leefbaar
te houden: woekerplanten,
kwaadgras, mos op onze vingers.
En de huid, flinterdun,
nog net niet aan flarden.
(2)
Het dorpsplein strekte zich uit
en iedereen kwam naar de wurgpaal gelopen,
ook wij. Om waarheid uit te horen
die daar in lompen stond:
openbaar, onbespreekbaar,
op blote afstand onverschillig.
De omstandigheden leken ons behoorlijk
ongezien. Een zwarte pracht
hing voor onze ogen. De wereld
hees zich in wind. En alles stond
zienderogen op het spel
van geven en nemen in brand.
(3)
Wat gisteren nog kotsend ging slapen,
komt nu tot de ochtend aan zijn eind.
Terwijl het heil uit ieders mond
aanstekelijk verbeurde,
en ook de horizon werd uitgewoond.
En zich ook daaraan had geschramd,
de gast, de ongenode, hij die niet sprak.
(4)
Hier wuifden wij ons uit, ons hele
hebben en houden. Moest het dan zo,
kon het niet anders? Was er echt niets
voorhanden dat voorbereid was,
tot in de puntjes? Niets schoot ons
te binnen dat zich losstiet
uit weidser gepraat. Zo moest
aankomst wel erg snel
besterven. Water kwam in mij op,
en op mijn hand lagen de lippen
van het licht in uiterste verduistering.
Alles sloop weg uit zijn eigen
beweging, uit het dorp,
uit zijn aarde.
(5)
Zo kwam het geheugen
aan bedelen toe. Alsof
niets meer gebeurde,
nooit was begonnen.
© Bart Vonck (2012-2013)
Bart Vonck is dichter, vertaler en essayist.
Extern: Bart Vonck op Auteurslezingen
Recentste dichtbundel: Wanvuur, (Uitgeverij P, 2008)
Wat altijd al in onze plaats is begonnen
en hoort bij geen enkele tijd -
de ongenode duistert
in strijklicht, het dorp
komt in ons aan
en hult zich in stilzwijgen.
We moeten het doen met wat vergaan is
en blijft, met wat rot in te harde vuist,
met wat terugdeinst,
met: en wat voor richting gaat het uit?
Kijk: oefenterreinen,
met bomen en doornen omzoomd,
onverschrokken. En om het leefbaar
te houden: woekerplanten,
kwaadgras, mos op onze vingers.
En de huid, flinterdun,
nog net niet aan flarden.
(2)
Het dorpsplein strekte zich uit
en iedereen kwam naar de wurgpaal gelopen,
ook wij. Om waarheid uit te horen
die daar in lompen stond:
openbaar, onbespreekbaar,
op blote afstand onverschillig.
De omstandigheden leken ons behoorlijk
ongezien. Een zwarte pracht
hing voor onze ogen. De wereld
hees zich in wind. En alles stond
zienderogen op het spel
van geven en nemen in brand.
(3)
Wat gisteren nog kotsend ging slapen,
komt nu tot de ochtend aan zijn eind.
Terwijl het heil uit ieders mond
aanstekelijk verbeurde,
en ook de horizon werd uitgewoond.
En zich ook daaraan had geschramd,
de gast, de ongenode, hij die niet sprak.
(4)
Hier wuifden wij ons uit, ons hele
hebben en houden. Moest het dan zo,
kon het niet anders? Was er echt niets
voorhanden dat voorbereid was,
tot in de puntjes? Niets schoot ons
te binnen dat zich losstiet
uit weidser gepraat. Zo moest
aankomst wel erg snel
besterven. Water kwam in mij op,
en op mijn hand lagen de lippen
van het licht in uiterste verduistering.
Alles sloop weg uit zijn eigen
beweging, uit het dorp,
uit zijn aarde.
(5)
Zo kwam het geheugen
aan bedelen toe. Alsof
niets meer gebeurde,
nooit was begonnen.
© Bart Vonck (2012-2013)
Bart Vonck is dichter, vertaler en essayist.
Extern: Bart Vonck op Auteurslezingen
Recentste dichtbundel: Wanvuur, (Uitgeverij P, 2008)
dinsdag 29 oktober 2013
Literaire Living - Editie 2013
Ook dit jaar kunnen we niet nalaten om hier meer dan wat gewone
airplay te geven aan wat wij graag het lieftalligste dichtersfestival van het jaar noemen: Literaire Living. De editie 7 van 2013 gaat dit jaar door op zaterdag 7 december 2013 in Het Sacrament (Roeselare). De vertrouwde locatie van de Wezekapel in Ardooie werd dus verlaten. Benieuwd wat het wordt in Roeselare. Aan de affiche zal het in geen geval liggen. De namen zijn ook dit jaar niet mis & niet min: Menno Wigman, Peter Theunynck, Andy Fierens en Lieke Marsman. Muziek is er van Chantal Acda (Isbells, True Bypass) en de presentatie is dit jaar in handen van Roderik Six. De winnaar van de jaarlijkse poëziewedstrijd "Dichter uit de schaduw" krijgt ook dit jaar een plaatsje op het podium. Misschien ben jij dat wel!
Meer info: www.deschaduw.net
Update 2013-11-28
Ondertussen zijn ook de winnaars van de poëziewedstrijd van Literaire Living 2013 bekend: 1. Jelmer van Lenteren 2. Geert Jan Beeckman 3. Edward Hoornaert 4. J.J. Kok 5. Philippe Jacobs. Alle deelnemers - maar liefst 34 dichters! - krijgen van de organisatie een gratis duoticket aangeboden. En de winnaar Jelmer van Lenteren horen we op het podium zelf zijn winnende gedichten lezen!
Eerdere edities:
Editie 1 – zondag 20 mei 2007
Editie 2 - zaterdag 3 mei 2008
Editie 3 – zaterdag 14 november 2009
Editie 4 – zaterdag 20 november 2010
Editie 5 – zaterdag 19 november 2011
Editie 6 - zaterdag 24 november 2012
Bericht overgenomen van Paul Rigolle
airplay te geven aan wat wij graag het lieftalligste dichtersfestival van het jaar noemen: Literaire Living. De editie 7 van 2013 gaat dit jaar door op zaterdag 7 december 2013 in Het Sacrament (Roeselare). De vertrouwde locatie van de Wezekapel in Ardooie werd dus verlaten. Benieuwd wat het wordt in Roeselare. Aan de affiche zal het in geen geval liggen. De namen zijn ook dit jaar niet mis & niet min: Menno Wigman, Peter Theunynck, Andy Fierens en Lieke Marsman. Muziek is er van Chantal Acda (Isbells, True Bypass) en de presentatie is dit jaar in handen van Roderik Six. De winnaar van de jaarlijkse poëziewedstrijd "Dichter uit de schaduw" krijgt ook dit jaar een plaatsje op het podium. Misschien ben jij dat wel!
Meer info: www.deschaduw.net
Update 2013-11-28
Ondertussen zijn ook de winnaars van de poëziewedstrijd van Literaire Living 2013 bekend: 1. Jelmer van Lenteren 2. Geert Jan Beeckman 3. Edward Hoornaert 4. J.J. Kok 5. Philippe Jacobs. Alle deelnemers - maar liefst 34 dichters! - krijgen van de organisatie een gratis duoticket aangeboden. En de winnaar Jelmer van Lenteren horen we op het podium zelf zijn winnende gedichten lezen!
Eerdere edities:
Editie 1 – zondag 20 mei 2007
Editie 2 - zaterdag 3 mei 2008
Editie 3 – zaterdag 14 november 2009
Editie 4 – zaterdag 20 november 2010
Editie 5 – zaterdag 19 november 2011
Editie 6 - zaterdag 24 november 2012
Bericht overgenomen van Paul Rigolle
zondag 20 oktober 2013
Ook vrienden worden ouder - Frank Decerf over Antonio Gamoneda
Hij is in essentie nog steeds dezelfde gebleven sinds mijn laatste ontmoeting met hem in Castrillo de los Polvazares in Astorga, Noord-Spanje naar aanleiding van een poëzielezing.
Maar toch is dichter Antonio Gamoneda freler geworden, zijn trouwe wandelstok wijkt niet meer van zijn zijde. Zijn handdruk is nog stevig maar tijdens het spreken sluiten zijn oogleden zich vaker dan voorheen. Geboren in 1931 (Oviedo) werkt hij nog steeds aan zijn poëtisch oeuvre. Vijf jaar terug bracht hij zijn eerste memoires uit: periode 1936 – 1945 en getiteld Un armario lleno de sombra. In dit boek vertelt hij zijn ervaringen tussen de leeftijd van 5 jaar en 14 jaar. Nu is het tweede deel klaar en het bestrijkt de periode 1945 - 1960. In dit werk beschrijft hij zijn intense werkdagen en moeilijke levensomstandigheden. Hij verdiende zijn brood als loopjongen bij de Banco Mercantil van Léon. Hij werkte van 5 u ’s morgens tot ’s avonds laat en dat allemaal voor een aalmoes.Ook verhaalt hij over zijn clandestien werk tijdens het Franco-tijdperk, maar hij benadrukt dat hij nooit een verzetsheld was, maar toch bijna een paar keer tegen de lamp liep. Antonio Gamoneda kampt met een moreel probleem; zijn ingeboren eerlijkheidsgevoel drijft hem vaak tot gewetensproblemen. Hij beseft maar al te goed dat de publicatie van dit 2de deel memoires oude wonden zal openen en dat wil hij eigenlijk niet, maar tezelfdertijd wil hij dat de waarheid verteld wordt voor het te laat is...
Hij is ook de dichter die constant schrapt en redigeert. Voor hem is een gedicht, een bundel of eender welke tekst eigenlijk nooit af. Zes maanden geleden "voltooide" hij de poëziebundel Las venas comunales. Dichter en illustrator Juan Carlos Mestre zorgde voor de passende tekeningen. Nu wil Gamoneda eigenlijk weer correcties in zijn werk brengen, maar dan kloppen de tekeningen volgens hem niet meer volledig. Dus besloot hij tot op vandaag (15 augustus 2014) de publicatie van deze bundel uit te stellen. De fans en lezers van Gamoneda blijven zo op hun honger en voor de illustrator wordt het ook nagelbijten. De 82-jarige dichter die eigenlijk niks meer te bewijzen heeft, is het prototype van de twijfelende poëet gebleven die door zijn interne muze steeds verleid wordt tot kleine aanpassingen en reconstructies.
Nadat Gamoneda in 2006 de prestigieuze Premio Cervantes ontving, brak een tijd aan van voortdurende lezingen en vooral veel reizen in binnen- en buitenland. Maar stilaan en gedwongen door de ouderdom leert hij om voor de vele uitnodigingen te bedanken. Onlangs liet hij een invitatie om naar Hong Kong, Peking en Tibet te komen, links liggen. “Teveel bijeenkomsten, teveel lezingen” zegt hij. Antonio Gamoneda is een complexe figuur omdat hij de eerlijkheid en de rechtlijnigheid heel erg hoog in zijn vaandel draagt en nog altijd oproept tot maatschappelijk engagement. Hij zoekt tot hij gevonden heeft. De titel van zijn 2de reeks memoires daar is hij ook nog niet mee klaar. Hij heeft een paar werktitels in zijn hoofd, maar de eindbeslissing laat nog op zich wachten. Zijn uitgever moet een geduldig man zijn... Van Antonio Gamoneda zijn uitstekende vertalingen op de markt dankzij de literaire arbeid van Bart Vonck, maar wie Spaans kent leest zijn werk überhaupt beter in de originele taal. Gamoneda zal waarschijnlijk nooit de Nobelprijs krijgen. Zijn verhaal lijkt een beetje op dat van Hugo Claus. Te gedreven, te kritisch en teveel sociaal engagement. Dat zijn literaire erfenis die prijs verdient zal geen enkele eerlijke literatuurkenner ontkennen.
Frank Decerf
Maar toch is dichter Antonio Gamoneda freler geworden, zijn trouwe wandelstok wijkt niet meer van zijn zijde. Zijn handdruk is nog stevig maar tijdens het spreken sluiten zijn oogleden zich vaker dan voorheen. Geboren in 1931 (Oviedo) werkt hij nog steeds aan zijn poëtisch oeuvre. Vijf jaar terug bracht hij zijn eerste memoires uit: periode 1936 – 1945 en getiteld Un armario lleno de sombra. In dit boek vertelt hij zijn ervaringen tussen de leeftijd van 5 jaar en 14 jaar. Nu is het tweede deel klaar en het bestrijkt de periode 1945 - 1960. In dit werk beschrijft hij zijn intense werkdagen en moeilijke levensomstandigheden. Hij verdiende zijn brood als loopjongen bij de Banco Mercantil van Léon. Hij werkte van 5 u ’s morgens tot ’s avonds laat en dat allemaal voor een aalmoes.Ook verhaalt hij over zijn clandestien werk tijdens het Franco-tijdperk, maar hij benadrukt dat hij nooit een verzetsheld was, maar toch bijna een paar keer tegen de lamp liep. Antonio Gamoneda kampt met een moreel probleem; zijn ingeboren eerlijkheidsgevoel drijft hem vaak tot gewetensproblemen. Hij beseft maar al te goed dat de publicatie van dit 2de deel memoires oude wonden zal openen en dat wil hij eigenlijk niet, maar tezelfdertijd wil hij dat de waarheid verteld wordt voor het te laat is...
Hij is ook de dichter die constant schrapt en redigeert. Voor hem is een gedicht, een bundel of eender welke tekst eigenlijk nooit af. Zes maanden geleden "voltooide" hij de poëziebundel Las venas comunales. Dichter en illustrator Juan Carlos Mestre zorgde voor de passende tekeningen. Nu wil Gamoneda eigenlijk weer correcties in zijn werk brengen, maar dan kloppen de tekeningen volgens hem niet meer volledig. Dus besloot hij tot op vandaag (15 augustus 2014) de publicatie van deze bundel uit te stellen. De fans en lezers van Gamoneda blijven zo op hun honger en voor de illustrator wordt het ook nagelbijten. De 82-jarige dichter die eigenlijk niks meer te bewijzen heeft, is het prototype van de twijfelende poëet gebleven die door zijn interne muze steeds verleid wordt tot kleine aanpassingen en reconstructies.
Nadat Gamoneda in 2006 de prestigieuze Premio Cervantes ontving, brak een tijd aan van voortdurende lezingen en vooral veel reizen in binnen- en buitenland. Maar stilaan en gedwongen door de ouderdom leert hij om voor de vele uitnodigingen te bedanken. Onlangs liet hij een invitatie om naar Hong Kong, Peking en Tibet te komen, links liggen. “Teveel bijeenkomsten, teveel lezingen” zegt hij. Antonio Gamoneda is een complexe figuur omdat hij de eerlijkheid en de rechtlijnigheid heel erg hoog in zijn vaandel draagt en nog altijd oproept tot maatschappelijk engagement. Hij zoekt tot hij gevonden heeft. De titel van zijn 2de reeks memoires daar is hij ook nog niet mee klaar. Hij heeft een paar werktitels in zijn hoofd, maar de eindbeslissing laat nog op zich wachten. Zijn uitgever moet een geduldig man zijn... Van Antonio Gamoneda zijn uitstekende vertalingen op de markt dankzij de literaire arbeid van Bart Vonck, maar wie Spaans kent leest zijn werk überhaupt beter in de originele taal. Gamoneda zal waarschijnlijk nooit de Nobelprijs krijgen. Zijn verhaal lijkt een beetje op dat van Hugo Claus. Te gedreven, te kritisch en teveel sociaal engagement. Dat zijn literaire erfenis die prijs verdient zal geen enkele eerlijke literatuurkenner ontkennen.
Frank Decerf
maandag 7 oktober 2013
Buren bij Hugo Verstraeten
Hugo Verstraeten, redactielid, dichter & schilder stelt naar aanleiding van de nieuwste "Buren bij Kunstenaars"-editie zijn schilderkamers open voor het publiek. Iedereen van harte welkom
op 18-19-20 oktober 2013!
Vrijdag 14 tot 19.00 u - Zaterdag 10 tot 12/ 14 tot 19.00 u en Zondag 10 tot 12/ 14 tot 19.00 u
Locatie: Oude pastorie, Sint Veerleplein 10, 8600 Oostkerke
Vrijdag 14 tot 19.00 u - Zaterdag 10 tot 12/ 14 tot 19.00 u en Zondag 10 tot 12/ 14 tot 19.00 u
Locatie: Oude pastorie, Sint Veerleplein 10, 8600 Oostkerke
zaterdag 28 september 2013
Uit de lucht gegrepen - Alain Delmotte
Van redactielid Alain Delmotte verschijnt zeer binnenkort de nieuwe dichtbundel "Uit de lucht gegrepen". Een uitgave van uitgeverij de Contrabas.
De bundel wordt op vrijdag 4 oktober 2013 om 20:00 uur voorgesteld tijdens de eerste activiteit van "Vers in West". Dit in Boekhandel Theoria in Kortrijk. Die avond wordt in Theoria samen met de bundel van Delmotte ook nog 's "Dansen tot na sluitingstijd. Het beste uit Poëzierapport" voorgesteld. Iedereen welkom!
Meer info via dit blogbericht van Paul Rigolle die in Theoria samen met de samensteller van "Dansen tot na sluitingstijd", Philip Hoorne, Alain Delmotte (uiteraard!) en ondermeer Philippe Cailliau één van de dichters is die op "Vers in West#1" aan het woord komen. We verwijzen hierbij ook graag naar de Theoria-site.
Meer info via dit blogbericht van Paul Rigolle die in Theoria samen met de samensteller van "Dansen tot na sluitingstijd", Philip Hoorne, Alain Delmotte (uiteraard!) en ondermeer Philippe Cailliau één van de dichters is die op "Vers in West#1" aan het woord komen. We verwijzen hierbij ook graag naar de Theoria-site.
donderdag 26 september 2013
Kluger Hans
Eind dit jaar houdt het literair tijdschrift Kluger Hans op met verschijnen. Jammer én helaas. Eén van de zovele voorbeelden van een tendens die niet meer in te dammen is? Lees de brief van de redactie aan de lezers...
klugerhans.wordpress.com
Update:
Kluger Hans gaat er mee door! Een ware doorstart dus met andere woorden: zie hiervoor dit bericht.
klugerhans.wordpress.com
Update:
Kluger Hans gaat er mee door! Een ware doorstart dus met andere woorden: zie hiervoor dit bericht.
Het schrijven
"Deze poëzie ontleent haar kracht aan een sober en afgemeten taalgebruik, geen hermetische metaforen of moeilijke structuren. Elk woord staat waar het moet staan en draagt feilloos bij tot betekenis, vorm en ritme van het geheel. Voor de dichter Rigolle geldt -Descartes parafraserend- “Ik kan het schrijven, dus het bestaat.”
Richard Foqué, die zelf eerder ook al publiceerde in Digther, bespreekt op de bladzijden van de VVL-boekhouding "Tot het bestaat", de recentste dichtbundel van Digther-redactielid Paul Rigolle. Lees de volledige recensie hier.
Richard Foqué, die zelf eerder ook al publiceerde in Digther, bespreekt op de bladzijden van de VVL-boekhouding "Tot het bestaat", de recentste dichtbundel van Digther-redactielid Paul Rigolle. Lees de volledige recensie hier.
zondag 8 september 2013
Alain Delmotte - Dichterlijke overdrijvingen #3
DICHTERLIJKE OVERDRIJVINGEN
3.
Het werk van Whitman is imposant: in de breedte en in de hoogte. Personen met agorafobie zou ik de lectuur ervan afraden. Maar er zijn zaken die me storen. Zijn egotisme, bijvoorbeeld. Of liever: het egotisme van het personage, zoals Borges ons onderwees, dat zich in Whitman’s teksten te kennen geeft en door de dichter zelf ‘Walt Whitman’ wordt genoemd. Ook zijn exhibitionistisch uitvallende taalboulimie kan me wel eens irriteren. Ik hou veeleer van gedichten die hun eigen onvermogen bekennen, hun armoede toegeven, die met grote moeite en met weinig succes hun illusies proberen door te prikken, die zich in hun eloquentie verspreken. Zoals gezegd hoef ik van de dichter daarbij enkel de contour waar te nemen en niet zijn gehele lijf en leden, zijn karakter en zijn humeuren. Ik zoek de dichter in de wijze waarop hij vorm geeft, waarop hij verwoordt. Waarop hij faalt.
Bij Whitman is dat niet het geval. Hij is me bijwijlen te assertief. Maar ik zie zijn grootheid in, en hoe contradictorisch het ook klinkt, zijn werk zou ik niet willen missen. Iets trekt me erin aan. Is het de oraliteit., het onstuimige, de ongegeneerde, ongedwongen manier waarop hij in de lyriek volhardt? Zijn werk is namelijk één grote dichterlijke overdrijving.
Je voelt Whitmans hete adem als je zijn gedichten ondergaat. Hoewel ik het meer van gebroken stemmen moet hebben, maken zijn meerdere al dan niet verboden stemmen grote indruk. Hij spreekt geheel zonder complexen - zoals nogal wat huidige dichters dat waarschijnlijk niet meer kunnen of willen kunnen. Of er gewoonweg niet meer in staat toe zijn.
Zijn uitbundigheid: in welke mate is die nog de onze, kan die nog de onze zijn? We leven berekend en beredeneerd. We leven zurig. Scepsis drong tot in de kiem van vele poëzie door, tastte hard het lyrische aan. We beschikken meer over het talent om te treuren dan om te jubelen. Moet ik toegeven dat ik die uitbundigheid van Whitman benijd? En dat het daarom is dat hij mij wel eens irriteert?
In ‘Salut au monde’ zien we Whitman ons extravert en met open armen tegemoet komen: ‘Hallo, hier ben ik, hier ben jij, hier zijn we’. Met een grote, eenstemmigheid uitstralende lyrische drijfkracht ‘refresh’d by storms, immensity, liberty, action’. Je stapt een luchtballon in en je maakt in dertien zangen een reis rond de wereld. (Als ik een gedicht lees, dan lees ik het voor. Natuurlijk niet altijd hardop maar met een innerlijke stem. En dat ‘voorlezen’ van ‘Salut au monde’ werkt zo aanstekelijk dat je ervan gaat hyperventileren. Gevaarlijk in zo’n luchtballon.)
Achter Whitmans recitatieve poëzie zitten allerlei retorische trucages. Je kunt ze er zo uithalen. Maar het werkt. In elk geval mist het op mij zijn effect niet. En natuurlijk is sinds de negentiende eeuw de wereld niet meer zo netjes opgedeeld zoals Whitman het in zijn tekst voorstelt. De feitelijke waarheid is niet de inzet, maar de waarachtigheid van het gebaar dat er zich in aftekent. Hier klinkt gulle hartelijkheid door. Empathisch wordt alles wat (en iedereen die) bestaat toegejuicht. En alles en iedereen mag er zijn. Dit unanimistische gedicht is een kaakslag aan alle potentaten en Pol Pots ter wereld. (Twijfelachtig of ze uit die kaakslag iets zullen leren.) Het solidaire gehalte, het gebaar, het open, democratische gebaar van Whitman, daar gaat het mij bij de lectuur van deze tekst om! I raise high the perpendicular hand, /I make the signal,/ To remain after me in sight forever, /For all the haunts and homes of men. En dat het allemaal gebeurt in naam van Amerika, neem ik er maar bij.
Maar die lyrische roes, schuilt daar geen nuchtere kijk achter? Ik had het over trucages. Begroette Whitman niet meer de woorden, dan wel mensen in levenden lijve? Was hij niet veeleer op zoek naar menselijkheid in de woorden? Wat maken woorden menselijk? Hun etymologie die zowaar hun biografie is? Hun lemma’s in het woordenboek? Woorden gaan van mond tot mond. Wie ‘goedendag’ zegt, evoceert, haalt levensechte verhalen aan. Aan elk woord zijn geschiedenissen verbonden. Is het onder meer niet aan de dichters om die geschiedenissen (of zouden het levensverhalen zijn) in hun gedichten door te vertellen, om erover te waken? ‘Salut au monde’ is een zich rond zich heen zwierende, pakkende geschiedenisles.
Nee, – hoe graag we het ook zouden willen en willen geloven – het gedicht werd niet in een luchtballon geschreven. Wellicht in een studeerkamer met woordenboeken, encyclopedieën, historische geschriften, spirituele literatuur en atlassen binnen handbereik. En hier komen we weer bij D’Haen terecht. Dit gedicht is een lang citaat: een lexicale tsunami, een kosmopolitische inventarisatie ‘refresh’d by storms, immensity, liberty, action’.
Al dan niet uitgekiend sleept deze litanie in zijn vaart alle ‘geciteerde woorden’ met grote gemakzucht mee. Het lijkt wel of je hier voor het eerst die woorden leest, dat je voor het eerst al die geschiedenissen en gezichten achter de woorden ziet. (Pol Pot en zijn clubje bedachten voor de woorden geen gezichten maar ideologische aberraties – door o.m. de geschiedenis van het woord ‘goedendag’ neer en leeg te halen.)
Spreken overigens niet alle gedichten voor het eerst? Waar spreekverbod geldt, is de dichter dan de eerste die het zwijgen wordt opgelegd? Ik zou het niet weten. Maar met zekerheid weet ik daarentegen wel dat de dichter één van de eersten zal zijn die het woord opnieuw tot zich zal weten te nemen. We overdrijven niet door die dichter hier nu al te begroeten, want hij zal onmisbaar blijken.
© Alain Delmotte
Dichterlijke overdrijvingen#1 - Wo 4/9/2013
Dichterlijke overdrijvingen#2 - Vr 6/9/2013
Dichterlijke overdrijvingen#3 - Zo 8/9/2013
3.
Het werk van Whitman is imposant: in de breedte en in de hoogte. Personen met agorafobie zou ik de lectuur ervan afraden. Maar er zijn zaken die me storen. Zijn egotisme, bijvoorbeeld. Of liever: het egotisme van het personage, zoals Borges ons onderwees, dat zich in Whitman’s teksten te kennen geeft en door de dichter zelf ‘Walt Whitman’ wordt genoemd. Ook zijn exhibitionistisch uitvallende taalboulimie kan me wel eens irriteren. Ik hou veeleer van gedichten die hun eigen onvermogen bekennen, hun armoede toegeven, die met grote moeite en met weinig succes hun illusies proberen door te prikken, die zich in hun eloquentie verspreken. Zoals gezegd hoef ik van de dichter daarbij enkel de contour waar te nemen en niet zijn gehele lijf en leden, zijn karakter en zijn humeuren. Ik zoek de dichter in de wijze waarop hij vorm geeft, waarop hij verwoordt. Waarop hij faalt.
Bij Whitman is dat niet het geval. Hij is me bijwijlen te assertief. Maar ik zie zijn grootheid in, en hoe contradictorisch het ook klinkt, zijn werk zou ik niet willen missen. Iets trekt me erin aan. Is het de oraliteit., het onstuimige, de ongegeneerde, ongedwongen manier waarop hij in de lyriek volhardt? Zijn werk is namelijk één grote dichterlijke overdrijving.
Je voelt Whitmans hete adem als je zijn gedichten ondergaat. Hoewel ik het meer van gebroken stemmen moet hebben, maken zijn meerdere al dan niet verboden stemmen grote indruk. Hij spreekt geheel zonder complexen - zoals nogal wat huidige dichters dat waarschijnlijk niet meer kunnen of willen kunnen. Of er gewoonweg niet meer in staat toe zijn.
Zijn uitbundigheid: in welke mate is die nog de onze, kan die nog de onze zijn? We leven berekend en beredeneerd. We leven zurig. Scepsis drong tot in de kiem van vele poëzie door, tastte hard het lyrische aan. We beschikken meer over het talent om te treuren dan om te jubelen. Moet ik toegeven dat ik die uitbundigheid van Whitman benijd? En dat het daarom is dat hij mij wel eens irriteert?
In ‘Salut au monde’ zien we Whitman ons extravert en met open armen tegemoet komen: ‘Hallo, hier ben ik, hier ben jij, hier zijn we’. Met een grote, eenstemmigheid uitstralende lyrische drijfkracht ‘refresh’d by storms, immensity, liberty, action’. Je stapt een luchtballon in en je maakt in dertien zangen een reis rond de wereld. (Als ik een gedicht lees, dan lees ik het voor. Natuurlijk niet altijd hardop maar met een innerlijke stem. En dat ‘voorlezen’ van ‘Salut au monde’ werkt zo aanstekelijk dat je ervan gaat hyperventileren. Gevaarlijk in zo’n luchtballon.)
Achter Whitmans recitatieve poëzie zitten allerlei retorische trucages. Je kunt ze er zo uithalen. Maar het werkt. In elk geval mist het op mij zijn effect niet. En natuurlijk is sinds de negentiende eeuw de wereld niet meer zo netjes opgedeeld zoals Whitman het in zijn tekst voorstelt. De feitelijke waarheid is niet de inzet, maar de waarachtigheid van het gebaar dat er zich in aftekent. Hier klinkt gulle hartelijkheid door. Empathisch wordt alles wat (en iedereen die) bestaat toegejuicht. En alles en iedereen mag er zijn. Dit unanimistische gedicht is een kaakslag aan alle potentaten en Pol Pots ter wereld. (Twijfelachtig of ze uit die kaakslag iets zullen leren.) Het solidaire gehalte, het gebaar, het open, democratische gebaar van Whitman, daar gaat het mij bij de lectuur van deze tekst om! I raise high the perpendicular hand, /I make the signal,/ To remain after me in sight forever, /For all the haunts and homes of men. En dat het allemaal gebeurt in naam van Amerika, neem ik er maar bij.
Maar die lyrische roes, schuilt daar geen nuchtere kijk achter? Ik had het over trucages. Begroette Whitman niet meer de woorden, dan wel mensen in levenden lijve? Was hij niet veeleer op zoek naar menselijkheid in de woorden? Wat maken woorden menselijk? Hun etymologie die zowaar hun biografie is? Hun lemma’s in het woordenboek? Woorden gaan van mond tot mond. Wie ‘goedendag’ zegt, evoceert, haalt levensechte verhalen aan. Aan elk woord zijn geschiedenissen verbonden. Is het onder meer niet aan de dichters om die geschiedenissen (of zouden het levensverhalen zijn) in hun gedichten door te vertellen, om erover te waken? ‘Salut au monde’ is een zich rond zich heen zwierende, pakkende geschiedenisles.
Nee, – hoe graag we het ook zouden willen en willen geloven – het gedicht werd niet in een luchtballon geschreven. Wellicht in een studeerkamer met woordenboeken, encyclopedieën, historische geschriften, spirituele literatuur en atlassen binnen handbereik. En hier komen we weer bij D’Haen terecht. Dit gedicht is een lang citaat: een lexicale tsunami, een kosmopolitische inventarisatie ‘refresh’d by storms, immensity, liberty, action’.
Al dan niet uitgekiend sleept deze litanie in zijn vaart alle ‘geciteerde woorden’ met grote gemakzucht mee. Het lijkt wel of je hier voor het eerst die woorden leest, dat je voor het eerst al die geschiedenissen en gezichten achter de woorden ziet. (Pol Pot en zijn clubje bedachten voor de woorden geen gezichten maar ideologische aberraties – door o.m. de geschiedenis van het woord ‘goedendag’ neer en leeg te halen.)
Spreken overigens niet alle gedichten voor het eerst? Waar spreekverbod geldt, is de dichter dan de eerste die het zwijgen wordt opgelegd? Ik zou het niet weten. Maar met zekerheid weet ik daarentegen wel dat de dichter één van de eersten zal zijn die het woord opnieuw tot zich zal weten te nemen. We overdrijven niet door die dichter hier nu al te begroeten, want hij zal onmisbaar blijken.
© Alain Delmotte
Dichterlijke overdrijvingen#1 - Wo 4/9/2013
Dichterlijke overdrijvingen#2 - Vr 6/9/2013
Dichterlijke overdrijvingen#3 - Zo 8/9/2013
vrijdag 6 september 2013
Alain Delmotte - Dichterlijke overdrijvingen #2
DICHTERLIJKE OVERDRIJVINGEN
2.
Overdreef ik? Waagde ik me niet op glad ijs? Beschouw ik poëzie dan niet als een tekstueel feit maar als een menselijke kwaliteit? Ja, dat klopt. Ik sluit met name niet uit dat je poëzie vanuit een ethische hoek kunt benaderen. Deze bewering of aanpak is overigens verre van een primeur en welke literaire Pol Pot zal het me verbieden? In het gedicht dat ik lees, ga ik steeds weer op zoek naar een menselijke contour. Het heeft niets te maken met de vorm die een dichter hanteert, of het filosofisch, poëticaal schema van waaruit hij schrijft.
Ik ga in poëzie op zoek naar een soort existentiële toegevoegde waarde. Iets wat aan het leven – ‘het leven dat niet eeuwig is’ – het onverwachte toevoegt.(Noem het voor mijn part verlangen). Iets dat het leven, het naakte, het niet vast te grijpen leven, het onvoltooide leven (met zijn tekorten, zijn poreusheid) een soort kans tot mentale tastbaarheid gunt. Kan men een vagere omschrijving bedenken? Ik weet het, het is vaag, het is vrijblijvend. Maar ik zinspeelde op een formulering van de door mij zeer gewaardeerde dichter en essayist Jean-Michel Maulpoix. Ik citeer en vertaal het hier fragmentatief. Misschien verduidelijkt het mijn invalshoek.
‘”Hoe gaat het met het leven dat niet eeuwig is?” blijft de dichter zich op vriendschappelijke bijna familiaire wijze afvragen, want de enige werkelijkheid, zoals Yves Bonnefoy schrijft,”is de mens betrokken in zijn eenzaamheid, dit wil zeggen in het toeval en de tijd”. Indien de poëzie ons nog altijd aanbelangt (...) dan is het omwille van de manier waarop ze het gemeenschappelijke leven ondervraagt en daarbij de taal krachtig tot zich neemt.’ (Origineel citaat: Plus rien à écrire.)
Ik verwacht van de poëzie, ik hoop van de poëzie dat zij de haast niet te verwoorden werkelijkheid met haar acute vraagstelling dan toch leefbaarder kan maken, het leefbaar kan houden. Poëzie zou moeten gaan waarover statistieken het nooit hebben. Niet over hoe de werkelijkheid zich voordoet, maar over hoe de werkelijkheid ‘is’. Wat ik apprecieer in een dichtwerk is de luciditeit, de gekwetste luciditeit ten aanzien van de werkelijkheid. De ontroering ontstaat bij mij als ik die luciditeit ontmoet en herken. Ontroering dus omwille van de adem die het draagt en uitdraagt.
En uiteraard hebben statistieken hun rol. Maar de poëzie, in zeer ruime zin, ook.
Nee, als ik hier overdrijf dan is het in de uitweiding. Ik week namelijk ernstig af van wat eigenlijk de bedoeling van dit stuk moest zijn: de waarde van de begroeting in de poëzie. Of het gedicht nu echt iets is dat een ontmoeting met de lezer zou moeten bewerkstelligen (lectori salutem), dat is iets waar we rustig over kunnen ruziën (maar niet te veel en niet te lang). Daarentegen geen geruzie over de vaststelling dat het motief van de begroeting in vele gedichten werd gethematiseerd. Waarschijnlijk meer dan men vermoedt. Ik zocht het niet op maar zomaar uit de mouw geschud denk ik meteen aan (en wie niet) op ‘Marc groet ’s morgens de dingen’van Paul van Ostaijen (te bekend om hier te citeren), op ‘Ik groet u’ van Jan Greshoff,
‘IK GROET U
Ik groet u, buurman, kameraad,
Ik groet u, orgelman, soldaat,
Besteller, boer en bedelaar!
Ik groet u, blinde vedelaar!
Ik groet de honden op de straat
En 't paard dat voor de broodkar gaat.
Ik ben als gij,— ook ik bemin
Een vrouw, een kind, wat aardsch gewin—
Gejaagd, gedeukt en toch nog even
Gebrand op dit onzalig leven.’
Op ‘Dag’ van Hugo Claus,
‘DAG
Een morgen als altijd uw huis staat leeg
Men telt en een voor een
Treden de dagen in de kooi
Men ziet ik zie gij ziet
De verborgene dieren in de spiegel zien
Zo zal het blijven onderhuids
Het mes roest het bloed dat stolt
De stenen poreus en de melk verschaald
Men zegt gij zegt
Met een verblinde stem met een versteend gebaar
Dag
Dag lieve kinderen’
En op dat zo sympathieke, zo onpretentieuze, prachtige dingetje ‘Zij zag mij en groette’ van Sylvia Hubers, een gedicht alsof het de gewoonste zaak van de wereld betrof.
‘ZIJ ZAG MIJ EN GROETTE
Ik lag met mijn buik tegen de aarde
beestjes weg te jagen van de bloemen
vlakbij mijn borst.
Er had van alles kunnen gebeuren
een vliegtuig kon landen
een boom kan verjaren
een groep bejaarden kon worden gelucht.
Maar er kwam een oud vrouwtje
op een ezel met een deken over haar
benen over het bospad voorbij.
Zij zag mij en groette.
Zij zag mij en groette
alsof het de gewoonste zaak van de wereld
was, alsof zij bloemen plukte
alsof zij al eeuwenlang achter een boom had gewacht.’
Er moeten en zullen er meer zijn. Maar binnen de wereldliteratuur is er één begroetingsgedicht dat ze alle overtreft: ‘Salut au monde’ van Walt Whitman. http://classiclit.about.com/library/bl-etexts/wwhitman/bl-ww-salut.htm
© Alain Delmotte
Dichterlijke overdrijvingen#1 - Wo 4/9/2013
Dichterlijke overdrijvingen#2 - Vr 6/9/2013
Dichterlijke overdrijvingen#3 - Zo 8/9/2013
2.
Overdreef ik? Waagde ik me niet op glad ijs? Beschouw ik poëzie dan niet als een tekstueel feit maar als een menselijke kwaliteit? Ja, dat klopt. Ik sluit met name niet uit dat je poëzie vanuit een ethische hoek kunt benaderen. Deze bewering of aanpak is overigens verre van een primeur en welke literaire Pol Pot zal het me verbieden? In het gedicht dat ik lees, ga ik steeds weer op zoek naar een menselijke contour. Het heeft niets te maken met de vorm die een dichter hanteert, of het filosofisch, poëticaal schema van waaruit hij schrijft.
Ik ga in poëzie op zoek naar een soort existentiële toegevoegde waarde. Iets wat aan het leven – ‘het leven dat niet eeuwig is’ – het onverwachte toevoegt.(Noem het voor mijn part verlangen). Iets dat het leven, het naakte, het niet vast te grijpen leven, het onvoltooide leven (met zijn tekorten, zijn poreusheid) een soort kans tot mentale tastbaarheid gunt. Kan men een vagere omschrijving bedenken? Ik weet het, het is vaag, het is vrijblijvend. Maar ik zinspeelde op een formulering van de door mij zeer gewaardeerde dichter en essayist Jean-Michel Maulpoix. Ik citeer en vertaal het hier fragmentatief. Misschien verduidelijkt het mijn invalshoek.
‘”Hoe gaat het met het leven dat niet eeuwig is?” blijft de dichter zich op vriendschappelijke bijna familiaire wijze afvragen, want de enige werkelijkheid, zoals Yves Bonnefoy schrijft,”is de mens betrokken in zijn eenzaamheid, dit wil zeggen in het toeval en de tijd”. Indien de poëzie ons nog altijd aanbelangt (...) dan is het omwille van de manier waarop ze het gemeenschappelijke leven ondervraagt en daarbij de taal krachtig tot zich neemt.’ (Origineel citaat: Plus rien à écrire.)
Ik verwacht van de poëzie, ik hoop van de poëzie dat zij de haast niet te verwoorden werkelijkheid met haar acute vraagstelling dan toch leefbaarder kan maken, het leefbaar kan houden. Poëzie zou moeten gaan waarover statistieken het nooit hebben. Niet over hoe de werkelijkheid zich voordoet, maar over hoe de werkelijkheid ‘is’. Wat ik apprecieer in een dichtwerk is de luciditeit, de gekwetste luciditeit ten aanzien van de werkelijkheid. De ontroering ontstaat bij mij als ik die luciditeit ontmoet en herken. Ontroering dus omwille van de adem die het draagt en uitdraagt.
En uiteraard hebben statistieken hun rol. Maar de poëzie, in zeer ruime zin, ook.
Nee, als ik hier overdrijf dan is het in de uitweiding. Ik week namelijk ernstig af van wat eigenlijk de bedoeling van dit stuk moest zijn: de waarde van de begroeting in de poëzie. Of het gedicht nu echt iets is dat een ontmoeting met de lezer zou moeten bewerkstelligen (lectori salutem), dat is iets waar we rustig over kunnen ruziën (maar niet te veel en niet te lang). Daarentegen geen geruzie over de vaststelling dat het motief van de begroeting in vele gedichten werd gethematiseerd. Waarschijnlijk meer dan men vermoedt. Ik zocht het niet op maar zomaar uit de mouw geschud denk ik meteen aan (en wie niet) op ‘Marc groet ’s morgens de dingen’van Paul van Ostaijen (te bekend om hier te citeren), op ‘Ik groet u’ van Jan Greshoff,
‘IK GROET U
Ik groet u, buurman, kameraad,
Ik groet u, orgelman, soldaat,
Besteller, boer en bedelaar!
Ik groet u, blinde vedelaar!
Ik groet de honden op de straat
En 't paard dat voor de broodkar gaat.
Ik ben als gij,— ook ik bemin
Een vrouw, een kind, wat aardsch gewin—
Gejaagd, gedeukt en toch nog even
Gebrand op dit onzalig leven.’
Op ‘Dag’ van Hugo Claus,
‘DAG
Een morgen als altijd uw huis staat leeg
Men telt en een voor een
Treden de dagen in de kooi
Men ziet ik zie gij ziet
De verborgene dieren in de spiegel zien
Zo zal het blijven onderhuids
Het mes roest het bloed dat stolt
De stenen poreus en de melk verschaald
Men zegt gij zegt
Met een verblinde stem met een versteend gebaar
Dag
Dag lieve kinderen’
En op dat zo sympathieke, zo onpretentieuze, prachtige dingetje ‘Zij zag mij en groette’ van Sylvia Hubers, een gedicht alsof het de gewoonste zaak van de wereld betrof.
‘ZIJ ZAG MIJ EN GROETTE
Ik lag met mijn buik tegen de aarde
beestjes weg te jagen van de bloemen
vlakbij mijn borst.
Er had van alles kunnen gebeuren
een vliegtuig kon landen
een boom kan verjaren
een groep bejaarden kon worden gelucht.
Maar er kwam een oud vrouwtje
op een ezel met een deken over haar
benen over het bospad voorbij.
Zij zag mij en groette.
Zij zag mij en groette
alsof het de gewoonste zaak van de wereld
was, alsof zij bloemen plukte
alsof zij al eeuwenlang achter een boom had gewacht.’
Er moeten en zullen er meer zijn. Maar binnen de wereldliteratuur is er één begroetingsgedicht dat ze alle overtreft: ‘Salut au monde’ van Walt Whitman. http://classiclit.about.com/library/bl-etexts/wwhitman/bl-ww-salut.htm
© Alain Delmotte
Dichterlijke overdrijvingen#1 - Wo 4/9/2013
Dichterlijke overdrijvingen#2 - Vr 6/9/2013
Dichterlijke overdrijvingen#3 - Zo 8/9/2013
woensdag 4 september 2013
Alain Delmotte - Dichterlijke overdrijvingen #1
DICHTERLIJKE OVERDRIJVINGEN
1.
Ik herinner mij – vele jaren geleden – een publiek vraaggesprek tussen de dichters Christine D’Haen en Frans Deschoemaeker. Van die avond is een uitspraak van Christine D’Haen me intens bijgebleven. In welke context, hoe en waarom, D’Haen zich deze uitspraak liet ontglippen ben ik helemaal vergeten. Ik vermoed dat het hoogstwaarschijnlijk naar aanleiding van een (onvermijdelijke) vraag van Frans over intertekstualiteit zal zijn geweest. D’Haen stelde het volgende: ‘Als ik een ‘goedendag’ zeg, dan is dit al een citaat.’ Dit lokte bij het publiek een minzaam lachje uit. Wellicht kwam het als een dichterlijk overdrijving over.
Je kunt het je inderdaad makkelijk maken en het als volgt beschouwen. Iemand een ‘goedendag’ zeggen is gewoon iets heel formeels, een woord dat hoort bij onze sociale gedragscode. Een woord zonder dubbele bodem, een woord zonder echo, een woord dat niet resoneert: niet meer dan een conventie. Om niet te zeggen: een kleinburgerlijke conventie. D’Haen dacht daar klaarblijkelijk anders over.
Aan die voor mij intrigerende uitspraak van D’Haen moest ik terugdenken toen ik onlangs een documentaire zag over wat ongetwijfeld één van de meest repressieve, tirannieke en moorddadige regimes van de twintigste eeuw is geweest: het regime van Pol Pot in Cambodja. Dit regime verbood alles wat zoal verboden kon worden. Ook het verbod op het gebruik van een aantal woorden. Onder meer het Cambodjaanse woord voor ‘goedendag’. Wie het aandurfde om het woord uit te spreken, wie over de moed beschikte om iemand te begroeten, kon er het leven bij inschieten. Je kunt je afvragen waarom dit verbod gold. Niemand werd ontzien: was het dat kleinburgerlijke dat ten allen prijze uit de bevolking moest worden gewied?
De redenering van Christine D’Haen volgend, kan je concluderen dat het in de kern eigenlijk verboden was om te citeren. Om dus boeken te lezen. En consequent waren ze wel, de rode Khmers: bibliotheken werden verboden. Komaan jongens, de fik erin. Alleen de rode boekjes en de citaten eruit bleven over.
Door dit verbod op het woord ‘goedendag’ blijkt nu plots dat achter het woord dan toch een potentieel aan resonanties, dubbele bodems en echo’s schuilgaat. Wie het woord schrapt, komt zonder meer op brutaliteit uit. In het Cambodjaanse geval: op onderdrukking en moord.
Laat het me in een ruimere context plaatsen, ruimer dan het woord ‘goedendag’. Laat het me hebben over de begroeting in het algemeen. Verbaal. En heel het gamma aan non-verbale begroetingen: van een handdruk tot een hoofdknikje. Als ik me dan probeer de stemmen en de gezichten voor te stellen van al diegenen die ik ooit eens heb begroet of die mij hebben begroet, op wie, op wat kom ik dan uit? Op een particulier levensverhaal, op een al dan niet gemeenschappelijke taal, op een gezamenlijke geschiedenis, op een cultuur. Kortom: op een beschaving. Op beschaving.
Wat is de zin, de allerelementairste zin van een begroeting? Wederzijdse bevestiging van elkaars aanwezigheid? Erkenning? Erkentelijkheid? Medemenselijkheid? (En ja, kijk eens, zelfs een hond komt je ’s morgens met een likje begroeten op een wijze die niks met veinzen te maken heeft. Conditionering? Roedelgedrag? Kleinburgerlijke conventie? Hoe was het overigens met de honden gesteld onder het regime van Pol Pot?)
En iemand niet begroeten. In vlagen van boosheid en onredelijkheid, betrap ik mezelf daar wel eens op. Het boosaardige effect dat ik ermee beoog moet kwetsender zijn dan de allerkwalijkste invectief. Want iemand niet begroeten, is dat niet iemands aanwezigheid ontkennen en daarmee zijn waardigheid?
Ik koppel hier dus het woord ‘begroeting’ aan het begrip ‘ontmoeting’. En door, dankzij, die begroeting wordt het een ontmoeting tussen gelijken. Ik denk niet dat het een dichterlijke overdrijving is om te stellen dat door het verbod op het gebruik van het woord ‘goedendag’ het de bedoeling was van Pol Pot om het individu en de gehele mensheid tot een monddode klodder te reduceren. Amputatie van het menselijke. Het was een verbod op het bestaan tout court. Een verbod op taal. Op dialoog. Het was een verbod op poëzie.
© Alain Delmotte
Dichterlijke overdrijvingen#1 - Wo 4/9/2013
Dichterlijke overdrijvingen#2 - Vr 6/9/2013
Dichterlijke overdrijvingen#3 - Zo 8/9/2013
1.
Ik herinner mij – vele jaren geleden – een publiek vraaggesprek tussen de dichters Christine D’Haen en Frans Deschoemaeker. Van die avond is een uitspraak van Christine D’Haen me intens bijgebleven. In welke context, hoe en waarom, D’Haen zich deze uitspraak liet ontglippen ben ik helemaal vergeten. Ik vermoed dat het hoogstwaarschijnlijk naar aanleiding van een (onvermijdelijke) vraag van Frans over intertekstualiteit zal zijn geweest. D’Haen stelde het volgende: ‘Als ik een ‘goedendag’ zeg, dan is dit al een citaat.’ Dit lokte bij het publiek een minzaam lachje uit. Wellicht kwam het als een dichterlijk overdrijving over.
Je kunt het je inderdaad makkelijk maken en het als volgt beschouwen. Iemand een ‘goedendag’ zeggen is gewoon iets heel formeels, een woord dat hoort bij onze sociale gedragscode. Een woord zonder dubbele bodem, een woord zonder echo, een woord dat niet resoneert: niet meer dan een conventie. Om niet te zeggen: een kleinburgerlijke conventie. D’Haen dacht daar klaarblijkelijk anders over.
Aan die voor mij intrigerende uitspraak van D’Haen moest ik terugdenken toen ik onlangs een documentaire zag over wat ongetwijfeld één van de meest repressieve, tirannieke en moorddadige regimes van de twintigste eeuw is geweest: het regime van Pol Pot in Cambodja. Dit regime verbood alles wat zoal verboden kon worden. Ook het verbod op het gebruik van een aantal woorden. Onder meer het Cambodjaanse woord voor ‘goedendag’. Wie het aandurfde om het woord uit te spreken, wie over de moed beschikte om iemand te begroeten, kon er het leven bij inschieten. Je kunt je afvragen waarom dit verbod gold. Niemand werd ontzien: was het dat kleinburgerlijke dat ten allen prijze uit de bevolking moest worden gewied?
De redenering van Christine D’Haen volgend, kan je concluderen dat het in de kern eigenlijk verboden was om te citeren. Om dus boeken te lezen. En consequent waren ze wel, de rode Khmers: bibliotheken werden verboden. Komaan jongens, de fik erin. Alleen de rode boekjes en de citaten eruit bleven over.
Door dit verbod op het woord ‘goedendag’ blijkt nu plots dat achter het woord dan toch een potentieel aan resonanties, dubbele bodems en echo’s schuilgaat. Wie het woord schrapt, komt zonder meer op brutaliteit uit. In het Cambodjaanse geval: op onderdrukking en moord.
Laat het me in een ruimere context plaatsen, ruimer dan het woord ‘goedendag’. Laat het me hebben over de begroeting in het algemeen. Verbaal. En heel het gamma aan non-verbale begroetingen: van een handdruk tot een hoofdknikje. Als ik me dan probeer de stemmen en de gezichten voor te stellen van al diegenen die ik ooit eens heb begroet of die mij hebben begroet, op wie, op wat kom ik dan uit? Op een particulier levensverhaal, op een al dan niet gemeenschappelijke taal, op een gezamenlijke geschiedenis, op een cultuur. Kortom: op een beschaving. Op beschaving.
Wat is de zin, de allerelementairste zin van een begroeting? Wederzijdse bevestiging van elkaars aanwezigheid? Erkenning? Erkentelijkheid? Medemenselijkheid? (En ja, kijk eens, zelfs een hond komt je ’s morgens met een likje begroeten op een wijze die niks met veinzen te maken heeft. Conditionering? Roedelgedrag? Kleinburgerlijke conventie? Hoe was het overigens met de honden gesteld onder het regime van Pol Pot?)
En iemand niet begroeten. In vlagen van boosheid en onredelijkheid, betrap ik mezelf daar wel eens op. Het boosaardige effect dat ik ermee beoog moet kwetsender zijn dan de allerkwalijkste invectief. Want iemand niet begroeten, is dat niet iemands aanwezigheid ontkennen en daarmee zijn waardigheid?
Ik koppel hier dus het woord ‘begroeting’ aan het begrip ‘ontmoeting’. En door, dankzij, die begroeting wordt het een ontmoeting tussen gelijken. Ik denk niet dat het een dichterlijke overdrijving is om te stellen dat door het verbod op het gebruik van het woord ‘goedendag’ het de bedoeling was van Pol Pot om het individu en de gehele mensheid tot een monddode klodder te reduceren. Amputatie van het menselijke. Het was een verbod op het bestaan tout court. Een verbod op taal. Op dialoog. Het was een verbod op poëzie.
© Alain Delmotte
Dichterlijke overdrijvingen#1 - Wo 4/9/2013
Dichterlijke overdrijvingen#2 - Vr 6/9/2013
Dichterlijke overdrijvingen#3 - Zo 8/9/2013
dinsdag 3 september 2013
Plus rien à écrire?
Face au désarroi extrême de l’Epoque, à son absence d’appuis et d’orientation, je demande: “N’avons-nous plus rien à écrire? N’avons-nous rien à apprendre, à déduire de l’histoire des oeuvres qui nous ont précédés?” Ne se trouve-t-il pas déposé, dans les bibliothèques, les musées, les églises, la mémoire des aspirations, des désirs, des chimères et des espérances? “Et comment va la vie qui n’est pas éternelle?” continue de demander le poète, d’une façon amicale en presque familière, puisque la seule réalité, comme l’écrit Yves Bonnefoy, “ « c’est l’être humain engagé dans sa solitude, c’est à dire dans le hasard en dans le temps ». Si la poésie nous concerne toujours, ce n’est pas seulement comme une ‘radicalisation frontale de la question de la littérature’, c’est par la manière dont elle interroge la vie commune en s’emparant vigoureusement de la langue. C’est par la curiosité du réel en les brusques trouées qu’elle fait dans l’existence. La poésie est ce langage en qui nos raisons d’être n’ont pas perdu leurs dents: la nudité dont elle sait se montrer capable n’a d’égale que son absence de résignation.
Jean Michel Maulpoix in ‘Par quatre chemins’ Francis Ponge, Henri Michaux, René Char, Saint-John Perse, Agora Pocket, 2013
Citaat bij wijze van inleiding op “Dichterlijke overdrijvingen”, een nieuwe column van Alain Delmotte die hier vanaf morgen, woensdag 4 september 2013, in drie delen verschijnt.
Jean Michel Maulpoix in ‘Par quatre chemins’ Francis Ponge, Henri Michaux, René Char, Saint-John Perse, Agora Pocket, 2013
Citaat bij wijze van inleiding op “Dichterlijke overdrijvingen”, een nieuwe column van Alain Delmotte die hier vanaf morgen, woensdag 4 september 2013, in drie delen verschijnt.
zondag 1 september 2013
Korte geschiedenis van de schaduw - Frank de Crits
één
korte geschiedenis van de schaduw
eerst was er helemaal niets
dan was er de blauwe lucht
en de zon onmetelijk veel licht
zoveel dat iedereen naar binnen vluchtte
niemand wou in dat licht staan
want de schaduw was nog niet ontdekt
er werden zelfs een aantal straffe verhalen
over haar verteld zoals je kan nooit je
eigen schaduw zijn of je kan nooit je
eigen schaduw inhalen of nog probeer
eens je eigen schaduw te schaduwen
of haar te zien zelfs met een vergrootglas
het lukt je niet met een verrekijker te kijken
de vijand hij is een schaduw van het heden
van het verre verleden een schaduw
aanspreken is niet gebruikelijk zij
heeft nogal wat maniertjes:schaduwrijk
een schaduw wijn een zuchtje melk
een stipje pen een vermoeden lust
en dan de schaduw heeft geen geluid
luister eens naar haar geen zinnig antwoord
geeft ze ze wordt zelfs boos wat we uiteraard
van haar niet verwachten de zon is soms haar
bondgenoot alhoewel er is ook zoiets als een
valse schaduw onbetrouwbaar voor iemand
die wil zonnen en met getaande huid in een
vergadering van de gewichtigen wil verschijnen
je kan niet in een schaduw zonnen ze is daar
helemaal niet mee opgezet we kunnen onver-
mijdelijk in haar staan en slechts een schaduw
van onszelf zijn dus graatmager geen gezicht is dat
hoor hoor iedereen ik ben mijn eigen schaduw
niet meer
© Frank de Crits
korte geschiedenis van de schaduw
eerst was er helemaal niets
dan was er de blauwe lucht
en de zon onmetelijk veel licht
zoveel dat iedereen naar binnen vluchtte
niemand wou in dat licht staan
want de schaduw was nog niet ontdekt
er werden zelfs een aantal straffe verhalen
over haar verteld zoals je kan nooit je
eigen schaduw zijn of je kan nooit je
eigen schaduw inhalen of nog probeer
eens je eigen schaduw te schaduwen
of haar te zien zelfs met een vergrootglas
het lukt je niet met een verrekijker te kijken
de vijand hij is een schaduw van het heden
van het verre verleden een schaduw
aanspreken is niet gebruikelijk zij
heeft nogal wat maniertjes:schaduwrijk
een schaduw wijn een zuchtje melk
een stipje pen een vermoeden lust
en dan de schaduw heeft geen geluid
luister eens naar haar geen zinnig antwoord
geeft ze ze wordt zelfs boos wat we uiteraard
van haar niet verwachten de zon is soms haar
bondgenoot alhoewel er is ook zoiets als een
valse schaduw onbetrouwbaar voor iemand
die wil zonnen en met getaande huid in een
vergadering van de gewichtigen wil verschijnen
je kan niet in een schaduw zonnen ze is daar
helemaal niet mee opgezet we kunnen onver-
mijdelijk in haar staan en slechts een schaduw
van onszelf zijn dus graatmager geen gezicht is dat
hoor hoor iedereen ik ben mijn eigen schaduw
niet meer
© Frank de Crits
vrijdag 30 augustus 2013
Amour fou
Gedichten schrijven - als je het niet kan (zoals ik) moet je ermee ophouden op de dag dat je zestien jaren oud wordt maar als je zo goed bent als, bijvoorbeeld, Ilja Leonard Pfeijfer zal je moeten doorschrijven tot de dood erop volgt. Ik ben er na vijftig jaar lezen nog altijd niet achter wat poëzie is. Het brengt iets te weeg - een onzichtbaar deeltje dringt door de pupillen de hersenen binnen en raakt een receptor, dan gebeurt er iets. Ontroering. Een vorm van verliefdheid, intens, kort. Het lezen van een gedicht maakt je niet onmiddellijk ongelukkig - zoals plotselinge verliefdheden bijna altijd doen - maar naarmate de tijd verstrijkt, blijken zich herinneringen aan het gedicht te hechten, zoals wieren en zeebeesten die zich vastklampten aan de houten schepen waarmee ontdekkingsreizigers de oceanen verkenden. Die herinneringen groeien aan naarmate de tijd verstrijkt. Omdat verstreken tijd voltooide tijd is, zijn ze onbereikbaar geworden, behalve voor het geestesoog. Op termijn veroorzaken de meeste goede gedichten weemoed en uiteindelijk verdriet, soms tot ontroostbaarheid aan toe.
Paul Dijstelberge op de Neder-L-blog (via dit bericht op de Contrabas)
Rubriek:Citaat
Paul Dijstelberge op de Neder-L-blog (via dit bericht op de Contrabas)
Rubriek:Citaat
vrijdag 23 augustus 2013
Voor de vleugels
"Verbeelding dwing je niet af, voor de vleugels van de poëzie bestaat geen handleiding."
Piet Gerbrandy in een recensie in de Groene Amsterdammer over Liefde en aarde, de tweede dichtbundel van Tom Van de Voorde (Poëziecentrum 2013) (Link: poëziecentrum).
Vrij recent stonden ook 5 gedichten van Van de Voorde, die ook vertaler is van werk van ondermeer Wallace Stevens, op "Het moment". Zie verder ook deze recensie van Liefde en aarde op Meander.
Piet Gerbrandy in een recensie in de Groene Amsterdammer over Liefde en aarde, de tweede dichtbundel van Tom Van de Voorde (Poëziecentrum 2013) (Link: poëziecentrum).
Vrij recent stonden ook 5 gedichten van Van de Voorde, die ook vertaler is van werk van ondermeer Wallace Stevens, op "Het moment". Zie verder ook deze recensie van Liefde en aarde op Meander.
donderdag 22 augustus 2013
Dood zijn doet geen pijn - Philippe Cailliau
Een zerk was hem beloofd. Echt marmer bovenop,
dat werd verzekerd. Maar poedersgewijs waren
verbazing en verdriet verspreid tussen de zoden.
De dode was aldus verstrooid, vertelde, die van
marmer was, de steen: “Hij struikelde over zijn
stoppelbaard toen hij, als elke nacht, het huis
verliet”. Verloederd was zijn leven al. Nu nog zijn
dood. Aangevinkt stond in het register van het
kerkhof dat deze verscheiden man geen ligging
had. Geen knekelhuis, geen schuilkapel. En op
een glimmend bord: dat elke verse bloem moest
worden overhandigd aan de gravers van de dag of
de conciërge. Ook dat verstrekte diensten werden
gefactureerd pas na betaling van het liggeld.
Wat een bekend terrein! Hier is hij thuis, hier is
hij. In de grond een lap lankmoedigheid, veel
doodstrijd en verkommering. Gelukkig is het
niets. Wat zwijgt. Dat spreekt.
© Philippe Cailliau
Meer info over Philippe Cailliau via deze Digther-link
dinsdag 20 augustus 2013
Tableau mort - Philippe Cailliau
Weg is niets. Geen afstand
meer. Gezelschap is verlangen
amper. Prijsgegeven naakt.
De nachten in de stormkampen
waarin een liefde werd
bedreven als zeehandel drijven,
hebben de hete buigzaamheid
van toen niet meer. Geen
toekomst lonkt. Om weg te zijn.
In waken heerst berekening.
In slaap is water onvoltooid.
© Philippe Cailliau
Meer info over Philippe Cailliau via deze Digther-link
zondag 18 augustus 2013
Was jij erbij - Philippe Cailliau
Was jij erbij toen ik, me van geen kwaad
bewust, acht jaar terug geworpen werd
uit een hoog raam? Mijn blik die brak.
Mijn botten werden soepel.
Was jij erbij toen ik, me niet bewust van
veel gevaar, mijn darmen aan de kapstok hing?
Mijn buikvlies klapte weg, de voedingsbaan
werd ingekort en omgeleid. Wat was ik blij
dat ik mijn bloed beleed en door het oog
kroop van een naald. Was jij erbij
toen ik erbij was? Toen ik erbij was, nog,
om met een open borst mijn navelsliert
te laten knopen aan een zenuwbaan,
waardoor het eindelijk weer werd
voor mijn eigen weerbericht?
© Philippe Cailliau
Meer info over Philippe Cailliau via dit bericht op Digther
Drie gedichten van Philippe Cailliau
Digther publiceert in de komende dagen 3 gedichten van Philippe Cailliau. Vandaag het gedicht “Was jij erbij”.
Philippe Cailliau (°1954 Congo-Elisabethstad) publiceerde bij Kleinood & Grootzeer begin dit jaar met Het boek nul al zijn negende dichtbundel. Zijn vorige bundel, Zwijgboek, verscheen in 2007.
Gedichten van hem verschenen eerder o.a. in Maatstaf, Nieuw Vlaams Tijdschrift, De Vlaamse Gids, Yang en Poëziekrant.
Cailliau werkte in het verleden mee aan literaire tijdschriften als Kreatief en Randschrift, leverde bijdragen aan het Kritisch Lexicon van de Moderne Nederlandstalige Literatuur, schreef een monografie over Jef Geeraerts en schoolboeken over Hugo Claus.
Meer info:
Kleinood & Grootzeer
Philippe Cailliau bij Ampersand & Tilde
Het boek nul op de CDR-blog
De vloeibaarste der angsten - Recensie Joop Leibbrand op Meander
Poëzie begint bij nul - VVL-Boekhouding
Philippe Cailliau (°1954 Congo-Elisabethstad) publiceerde bij Kleinood & Grootzeer begin dit jaar met Het boek nul al zijn negende dichtbundel. Zijn vorige bundel, Zwijgboek, verscheen in 2007.
Gedichten van hem verschenen eerder o.a. in Maatstaf, Nieuw Vlaams Tijdschrift, De Vlaamse Gids, Yang en Poëziekrant.
Cailliau werkte in het verleden mee aan literaire tijdschriften als Kreatief en Randschrift, leverde bijdragen aan het Kritisch Lexicon van de Moderne Nederlandstalige Literatuur, schreef een monografie over Jef Geeraerts en schoolboeken over Hugo Claus.
Meer info:
Kleinood & Grootzeer
Philippe Cailliau bij Ampersand & Tilde
Het boek nul op de CDR-blog
De vloeibaarste der angsten - Recensie Joop Leibbrand op Meander
Poëzie begint bij nul - VVL-Boekhouding
woensdag 7 augustus 2013
Poëzie is gevoel, meneer
Column Alain Delmotte
1.
Een tijd geleden verzorgde ik het voorwoord bij de voorstelling van een nieuwe dichtbundel van een collega dichter. Ik gaf een persoonlijk leesverslag. Na de voorstelling kwam iemand me op eerder verwijtende toon aanspreken: ‘poëzie is gevoel, meneer, en ik heb u daarover niets horen zeggen!’
‘Poëzie is gevoel’: dit zou het voor veel lezers blijkbaar moeten zijn. Ik beschouw deze uitspraak noch als waar, noch als onwaar, maar toch wel meer als onwaar dan als waar. Waarmee ik bedoel dat deze uitspraak mij te reductionistisch uitvalt. Ik zal in deze column proberen die uitspraak met de nodige reserves, sereniteit en respect voor die anonieme toehoorder te rectificeren. Dit wel – en ik dring daar hard op aan - niet op zogenaamde literair-wetenschappelijke basis maar op basis van eigen meningen, subjectieve inzichten en persoonlijke overtuigingen in verband met poëzie.
Poëzie afgerond definiëren lijkt me, gelukkig, onmogelijk. Elke generatie herontdekt en herdefinieert het poëtische gegeven voor zichzelf. Een grote rol spelen daarin uiteraard de historische omstandigheden, het tijdsgewricht. Elke generatie wordt met een eigen problematiek geconfronteerd en poogt er eigen antwoorden op te bedenken. Ik kan maar voor mezelf vaststellen dat poëzie er is, zonder echt duidelijk te kunnen omschrijven wat er is. Ik merk enkel dat er (binnen de Westerse cultuur althans) sprake is van een soort historische ontwikkeling rond het gegeven ‘poëzie’. Ik ontwaar er traditie in. En evenzeer breuklijnen. Traditie en breuklijn die je als dichter en lezer niet zomaar kunt negeren. Uit die ontwikkelingen kan men alvast een ding leren: poëtica’s zijn ook maar kinderen van hun tijd.
‘Poëzie is gevoel’: dit is vaag, het komt me voor als een metonymie. Wat die toehoorder me wellicht wou duidelijk maken is dat voor hem poëzie de uitdrukking van een gevoel moet zijn.
Ik sta nu even stil bij het begrip ‘gevoel’. Gevoelens, wat is hun kern? In hun zuiverste staat komen ze zelden op ons af. Gevoelens komen ons in een mengvorm voor. In hun chemie. Voor Freud, las ik, is melancholie een vorm van opgekropte woede. Een chemie tussen kwaadheid, frustratie en verdriet. Gevoelens doen zich dus vaak als ‘gemengde’ gevoelens voor. Letterlijk en figuurlijk. Ze beantwoorden aan een psychisch mechanisme. Een complex psychisch proces gaat eraan vooraf en ze worden vaak door een al even complex psychisch proces opgevolgd. Er bestaat dus zoiets als een (al dan niet) onbewuste en acute continuïteit in de wijze waarop we gevoelens ondergaan. Waardoor je ze niet zomaar uit hun context kunt isoleren. Men mag ze niet loskoppelen uit het existentieel kader waarin ze zich voordoen. Daarmee bedoel ik het leven van elke dag, ons hebben en houden. Onze biografie. Ik stel daarom voor het wat te simpel begrip ‘gevoel’ tot het veel complexere begrip ‘ervaring’ te verruimen. ‘Poëzie is de uitdrukking van een menselijke ervaring’.
Uitdrukking. Sla een dichtbundel open en wat ziet men doorgaans? Woorden. Taal. ‘Poëzie is de verwoording, de vertaling van een menselijke ervaring’. Wat kenmerkt die verwoording en/of vertaling? Ik introduceer twee termen: exclusief en specifiek.
Wat een dichter nastreeft is ‘exclusieve verwoording’. Dat streven naar het exclusieve houdt de vruchtbare utopie van de poëzie in. Namelijk: de dichter probeert iets te verwoorden dat nooit eerder op die manier werd verwoord. Deze ‘opdracht’, deze ‘roep’ is in zijn radicaliteit aartsmoeilijk. Wat dichters zeggen, is heel vaak maar een variatie op wat al eerder werd gezegd. Poëzie is een poging tot exclusieve verwoording: het is nooit af, het kan altijd beter, het kan altijd anders. Absolute exclusiviteit bestaat m.i. als betrachting, als een onophoudelijk proces. Het valt in wezen relatief uit en is daarom in zijn realisatie uitzonderlijk.
Om als poëzie benoemd te kunnen worden, moet (volgens een bepaalde traditie - en/of breuklijn - die dit stilzwijgend zo voorschrijft) de nagestreefde verwoording, aan een aantal specifieke, zij het van generatie tot generatie in klemtoon fluctuerende, kenmerken voldoen. De dichter werkt met taal. Een romanschrijver ook. Een filosoof. Een journalist. Wie een doorsnee gedicht vergelijkt met een doorsnee krantenartikel merkt het meteen. Ruim ingeschat: in een krantenartikel ligt de nadruk op het feitelijke en/of op het ‘statement’ dat expliciet wordt bekend gemaakt. Van zo’n artikel wordt verwacht dat het met een vlotte en losse pen is geschreven.
In een gedicht, daarentegen, valt het formele aspect op: het ritme dat wordt aangegeven door plaatsing van bijvoorbeeld een versregel (en de wijze waarop die wordt afgebroken) of door woorden die geïsoleerd worden in het wit van het blad. En er is het klankspel (dat niet alleen melodieus kan zijn maar evenzeer schril). Geen feiten: de woorden in het gedicht staan voor de feiten zelf. Zoiets als een ‘statement’ is niet meteen te ontwaren: misschien is het impliciet, zit het in het netwerk van de woorden verweven – als er al sprake kan zijn van statement, natuurlijk. En het gedicht werd met een haperende pen geschreven – al lijkt het soms meteen niet zo.
Specifiek aan een gedicht is de manier waarop met taal wordt omgegaan. Klank en ritme zorgen ervoor dat het gedicht iets van een ‘zang’ heeft. Dit is de lyrische component. Om deze lyriek waar te maken beschikt de dichter over een aantal stilistische middelen die ik nu graag zou willen verzamelen onder de term ‘prosodie’.
Poëzie, vanuit een antropologisch gezichtspunt, zou een orale en sacraal-religieuze origine hebben. ‘Gedichten’ werden al zingend en dansend uitgesproken en binnen bepaalde rituelen ingepast. Poëzie welt in oorsprong uit oeroude bronnen. Uiteraard staan we daar nu ver van af. Nochtans leeft dit ‘ritualiserende’ en ‘sacrale’, al dan niet verdund, voort in bepaalde poëzieopvattingen: sonore poëzie, etno-poëzie, performance, podiumpoëzie en dergelijke. Met wat ik hier evoceer (het zingen, het ritueel) laat ik me nu verleiden tot een veralgemening, zij het van betrekkelijke aard. Ik zou het willen hebben over taal als ‘spraak’ en verwijs hiermee naar het muzikale en orale karakter van de poëzie. Spraak - zijnde de symbiose tussen taal en prosodie.
Maar poëzie wordt niet alleen uitgesproken, poëzie wordt ook neergeschreven. Poëzie heeft een scripturaal en beeldend karakter. Taal als ‘spraak’ maar ook taal als ‘teken’. Lijkt dit elkaar tegen te spreken? Men moet het zien als twee extremen op een zelfde lijn. Punten op die lijn staan voor de mogelijke gradaties die men tussen spraak en teken kan bedenken. Enerzijds de sonore poëzie die niet met woorden werkt maar met klanken. Anderzijds wat o.m. genoemd wordt de visuele/concrete poëzie waarbij men soms enkel met lettertekens aan het werk gaat.
Het begon dus met ‘poëzie is gevoel’ en we kwamen voorlopig uit op ‘poëzie is een poging tot de exclusieve verwoording van een menselijke ervaring. Die verwoording gebeurt op een specifieke wijze op basis van stilistische elementen die we prosodie noemen. De dichter kenmerkt zich door een heel eigen verhouding met de taal die als, naargelang de gradatie, zowel spraak kan zijn als teken. Of iets tussenin.’ Maar is hiermee nu alles gezegd?
2.
Drie vragen wil ik nog stellen. Hoe ontstaat een gedicht? Wat is de aard van de verhouding die de dichter met de taal heeft? Hoe moet men gedichten lezen? Men weze gerustgesteld: op geen enkel van die drie vragen zal ik een adequaat antwoord kunnen geven. Ik zal ze open moeten laten en dat is op zich al een poëtische daad.
Hoe ontstaat een gedicht? Wordt het geschreven bij gratie van wat inspiratie wordt genoemd? Of is het een fundamenteel voluntaristische daad, een kwestie van wilskracht? Is het zweven? Is het zwoegen? Of is het een wisselwerking?
Onlangs las ik van de fijne Franse dichter Antoine Emaz het volgende. Over één van zijn bundels wist hij te melden: ‘ik heb dat boek in twee maand tijd geschreven en heb er twee jaar aan gewerkt’. Het schrijven van een gedicht - die uitspraak bevestigt dit – kent een procesmatig verloop dat zich in verschillende faseringen voordoet. Die faseringen verschillen van dichter tot dichter: in hun vorm, in hun timing, in hun verloop. Ik stip één fase aan: het ‘kristallisatiemoment’ tussen dichter en taal. Laat me het zo stellen: het moment waarop taal spraak (of teken) wordt. Op zo’n moment lijkt het of de dichter een vrijgeleide krijgt aangereikt waarmee hij zich naar believen in de taal mag bewegen: het ene woord roept met grote gemakzucht het andere op. De dichter is dan (dixit Leonard Nolens) als een derwisj: hij tolt in de taal. Iets laat zich dan ervaren van wat Paul Van Ostaijen heeft omschreven als ‘de laagste trap van de extase’. Een magische fase: die van de inval en de vondst. De taal in zijn aanvang betrapt.
Er zijn weliswaar uitzonderingen: soms wordt die ‘kristallisatie’ inderdaad het definitieve gedicht. Maar meestal volgt na de magie de fatale ontnuchtering: als de dichter terugblikt op zijn invallen en vondsten en hij met schaamte vaststelt dat het minder magisch uitvalt dan hij meende. Hij kan niet anders dan kritisch die invallen bewerken, herschikken, contexten geven. Dit bewerken en herschikken heeft als gevolg dat de dichter continu over taal dient te reflecteren: hij zoekt het juiste woord, het passende woord voor het nog nooit eerder gezegde. Dat is meestal het ontbrekende woord. We zijn hier op het metafysische niveau beland: het nooit eerder gezegde komt hier heel dicht in de buurt van het onzegbare.
Opnieuw Van Ostaijen voor wie poëzie ‘een in het metafysiese geankerde spel met woorden’ was. De poëzie zit, mijn inziens, geworteld in het spanningsveld van een zijnsproblematiek: in het spanningsveld tussen zijn en niet-zijn, tussen ‘leven en dood’, spreken en zwijgen. De poëzie stelt de fundamentele vraag naar het menselijke zijn, naar het zijn van de taal - want de mens is de taal en de taal is de mens. ‘De taal is het huis van het zijn’ leert ons de filosoof.
Opnieuw weer: het betreft hier een eigen mening. Ik geef hier uiteindelijk maar mijn eigen grenslijnen aan. Maar hoe dan ook: de verhouding van de dichter met de taal is problematisch. In de eerste instantie zoekt de dichter zijn plaats in de taal, een taal waarin hij kan zijn, waarin hij woorden kan laten zijn. Taal die niet uniform is, die afwijkt van het dagelijks taalgebruik. ‘Idiosyncrasie’ is het woord dat hier hoort. Eigen-aardigheid, eigengereidheid, eigenzinnigheid. ‘Een taal zoeken in de taal’ zo omschreef Paul Valery deze zoektocht. Met andere woorden (en ik weet dat veel lezers dit doorgaans niet graag horen): een poëtische tekst is een (taal)constructie - het wordt voor een groot deel gemaakt. Gekunsteldheid (ik vermijd bewust het woord ‘kunstmatigheid’) zijn gedichten niet vreemd.
Deze ‘idiosyncratische’ beweging doet veel lezers, zoals ik al vaker mocht ervaren, de poëzie als ontoegankelijk beschouwen. Want het effect dat idiosyncrasie soms sorteert is veelvormigheid. De betekenis balanceert. De betekenis omsluit niet maar integendeel de betekenis staat open: lezer, vul maar in. Vreemd genoeg wordt die openheid wel eens als ‘hermetisch’ bestempeld. Het is heel vaak de manier waarop de dichter de dingen formuleert, ‘zijn specifieke zeggingswijze’, die ongewoon aandoet en die zijn gedichten minder vanzelfsprekend maakt: maar de drang naar openheid, het woord dat zich wil richten naar de lezer, de ander, zijn aanwezige elementen. Of (laat me op mijn hoede blijven) moeten voor mij aanwezige elementen zijn.
Hoe moet men nu poëzie lezen? Er is geen recept. Dit zou een opluchting moeten zijn. Ik citeer de dichter Paul Celan: ‘Lees! Herlees: het begrip komt vanzelf.’. Wat Martinus Nijhoff schreef ‘Lees maar, er staat niet wat er staat’ is een heel mooie uitspraak, van een diepe wijsheid. Het refereert aan wat ik noemde ‘het ontbrekende woord’. Maar wie voor het eerst een gedicht leest, vangt met deze formulering niets aan. Als lezer van poëzie heb je enkel de woorden die in het gedicht staan als referentiepunt. Ik zei het al: de woorden zijn de feiten in en van het gedicht. Hoe lees ik zelf? Ik luister (spraak) en ik kijk (teken). Luisteren: elk woord, elke versregel laat ik rustig in mijzelf resoneren en dan luister ik naar wat die resonantie in andere woorden, in andere versregels doet oproepen. Kijken: ik kijk niet tegen een bundel aan als tegen een verzameling afgedrukte teksten maar als een architectuur die zich binnen een bepaald ceremonieel laat inpassen. Een bundel is dan voor mij een huis waarin zich iets gaat afspelen en waarin de cycli of de afzonderlijke gedichten de verschillende kamers zijn. Daarbinnen tekenen zich bewegingen af, rituele manoeuvres die ergens in verband staan met andere bewegingen in de andere kamers.
En dat kijken en luisteren, gebeurt bij mij zeer intuïtief. In eerste instantie raakt me de prosodie van een dichter, de aanwezige lyrische drijfkracht – ook als die paradoxaal tegen een lyrische stroom ingaat. Maar het duurt soms jaren vooraleer ik een dichter min of meer in zijn volheid begrijp. Of soms begrijp ik een dichter in zijn volheid nooit. Hoe vaak ik sommige dichters ook herlees: ik lees ze altijd voor het eerst.
Ik schreef dat ik wel eens ‘intuïtief’ op een poëtische tekst inga. Dat is natuurlijk wel erg snel van mij beweerd. Ik hoor het sommigen al zeggen: die intuïtie is niet meer dan een geconditioneerde leesgewoonte. Het is een discussie waard maar die ga ik hier niet voeren. Ik beperk me tot een niet gestaafde stelling: intuïtie kan zich op zo’n wijze fijn laten slijpen door een langdurige leeservaring dat het een lezer over zijn geconditioneerde leesgewoonte heen kan helpen. Overigens ligt het in de aard van de poëzie dat zij niet, of nauwelijks, of minder, te benaderen valt met een geconditioneerde leesgewoonte: ze vereist risico, ze is uitdaging. Misschien gokt een bepaald soort van poëzie, voor wie haar voor het eerst leest, nu net op het intuïtieve dat in elke lezer potentieel aanwezig is.
Dat het intuïtieve met een grote dosis gevoelsmatigheid is opgeladen, lijkt me vanzelfsprekend. Inderdaad, dus toch, het gevoelsmatige! Waarmee de persoon die me aansprak dan toch niet helemaal ongelijk krijgt.
©Alain Delmotte
1.
Een tijd geleden verzorgde ik het voorwoord bij de voorstelling van een nieuwe dichtbundel van een collega dichter. Ik gaf een persoonlijk leesverslag. Na de voorstelling kwam iemand me op eerder verwijtende toon aanspreken: ‘poëzie is gevoel, meneer, en ik heb u daarover niets horen zeggen!’
‘Poëzie is gevoel’: dit zou het voor veel lezers blijkbaar moeten zijn. Ik beschouw deze uitspraak noch als waar, noch als onwaar, maar toch wel meer als onwaar dan als waar. Waarmee ik bedoel dat deze uitspraak mij te reductionistisch uitvalt. Ik zal in deze column proberen die uitspraak met de nodige reserves, sereniteit en respect voor die anonieme toehoorder te rectificeren. Dit wel – en ik dring daar hard op aan - niet op zogenaamde literair-wetenschappelijke basis maar op basis van eigen meningen, subjectieve inzichten en persoonlijke overtuigingen in verband met poëzie.
Poëzie afgerond definiëren lijkt me, gelukkig, onmogelijk. Elke generatie herontdekt en herdefinieert het poëtische gegeven voor zichzelf. Een grote rol spelen daarin uiteraard de historische omstandigheden, het tijdsgewricht. Elke generatie wordt met een eigen problematiek geconfronteerd en poogt er eigen antwoorden op te bedenken. Ik kan maar voor mezelf vaststellen dat poëzie er is, zonder echt duidelijk te kunnen omschrijven wat er is. Ik merk enkel dat er (binnen de Westerse cultuur althans) sprake is van een soort historische ontwikkeling rond het gegeven ‘poëzie’. Ik ontwaar er traditie in. En evenzeer breuklijnen. Traditie en breuklijn die je als dichter en lezer niet zomaar kunt negeren. Uit die ontwikkelingen kan men alvast een ding leren: poëtica’s zijn ook maar kinderen van hun tijd.
‘Poëzie is gevoel’: dit is vaag, het komt me voor als een metonymie. Wat die toehoorder me wellicht wou duidelijk maken is dat voor hem poëzie de uitdrukking van een gevoel moet zijn.
Ik sta nu even stil bij het begrip ‘gevoel’. Gevoelens, wat is hun kern? In hun zuiverste staat komen ze zelden op ons af. Gevoelens komen ons in een mengvorm voor. In hun chemie. Voor Freud, las ik, is melancholie een vorm van opgekropte woede. Een chemie tussen kwaadheid, frustratie en verdriet. Gevoelens doen zich dus vaak als ‘gemengde’ gevoelens voor. Letterlijk en figuurlijk. Ze beantwoorden aan een psychisch mechanisme. Een complex psychisch proces gaat eraan vooraf en ze worden vaak door een al even complex psychisch proces opgevolgd. Er bestaat dus zoiets als een (al dan niet) onbewuste en acute continuïteit in de wijze waarop we gevoelens ondergaan. Waardoor je ze niet zomaar uit hun context kunt isoleren. Men mag ze niet loskoppelen uit het existentieel kader waarin ze zich voordoen. Daarmee bedoel ik het leven van elke dag, ons hebben en houden. Onze biografie. Ik stel daarom voor het wat te simpel begrip ‘gevoel’ tot het veel complexere begrip ‘ervaring’ te verruimen. ‘Poëzie is de uitdrukking van een menselijke ervaring’.
Uitdrukking. Sla een dichtbundel open en wat ziet men doorgaans? Woorden. Taal. ‘Poëzie is de verwoording, de vertaling van een menselijke ervaring’. Wat kenmerkt die verwoording en/of vertaling? Ik introduceer twee termen: exclusief en specifiek.
Wat een dichter nastreeft is ‘exclusieve verwoording’. Dat streven naar het exclusieve houdt de vruchtbare utopie van de poëzie in. Namelijk: de dichter probeert iets te verwoorden dat nooit eerder op die manier werd verwoord. Deze ‘opdracht’, deze ‘roep’ is in zijn radicaliteit aartsmoeilijk. Wat dichters zeggen, is heel vaak maar een variatie op wat al eerder werd gezegd. Poëzie is een poging tot exclusieve verwoording: het is nooit af, het kan altijd beter, het kan altijd anders. Absolute exclusiviteit bestaat m.i. als betrachting, als een onophoudelijk proces. Het valt in wezen relatief uit en is daarom in zijn realisatie uitzonderlijk.
Om als poëzie benoemd te kunnen worden, moet (volgens een bepaalde traditie - en/of breuklijn - die dit stilzwijgend zo voorschrijft) de nagestreefde verwoording, aan een aantal specifieke, zij het van generatie tot generatie in klemtoon fluctuerende, kenmerken voldoen. De dichter werkt met taal. Een romanschrijver ook. Een filosoof. Een journalist. Wie een doorsnee gedicht vergelijkt met een doorsnee krantenartikel merkt het meteen. Ruim ingeschat: in een krantenartikel ligt de nadruk op het feitelijke en/of op het ‘statement’ dat expliciet wordt bekend gemaakt. Van zo’n artikel wordt verwacht dat het met een vlotte en losse pen is geschreven.
In een gedicht, daarentegen, valt het formele aspect op: het ritme dat wordt aangegeven door plaatsing van bijvoorbeeld een versregel (en de wijze waarop die wordt afgebroken) of door woorden die geïsoleerd worden in het wit van het blad. En er is het klankspel (dat niet alleen melodieus kan zijn maar evenzeer schril). Geen feiten: de woorden in het gedicht staan voor de feiten zelf. Zoiets als een ‘statement’ is niet meteen te ontwaren: misschien is het impliciet, zit het in het netwerk van de woorden verweven – als er al sprake kan zijn van statement, natuurlijk. En het gedicht werd met een haperende pen geschreven – al lijkt het soms meteen niet zo.
Specifiek aan een gedicht is de manier waarop met taal wordt omgegaan. Klank en ritme zorgen ervoor dat het gedicht iets van een ‘zang’ heeft. Dit is de lyrische component. Om deze lyriek waar te maken beschikt de dichter over een aantal stilistische middelen die ik nu graag zou willen verzamelen onder de term ‘prosodie’.
Poëzie, vanuit een antropologisch gezichtspunt, zou een orale en sacraal-religieuze origine hebben. ‘Gedichten’ werden al zingend en dansend uitgesproken en binnen bepaalde rituelen ingepast. Poëzie welt in oorsprong uit oeroude bronnen. Uiteraard staan we daar nu ver van af. Nochtans leeft dit ‘ritualiserende’ en ‘sacrale’, al dan niet verdund, voort in bepaalde poëzieopvattingen: sonore poëzie, etno-poëzie, performance, podiumpoëzie en dergelijke. Met wat ik hier evoceer (het zingen, het ritueel) laat ik me nu verleiden tot een veralgemening, zij het van betrekkelijke aard. Ik zou het willen hebben over taal als ‘spraak’ en verwijs hiermee naar het muzikale en orale karakter van de poëzie. Spraak - zijnde de symbiose tussen taal en prosodie.
Maar poëzie wordt niet alleen uitgesproken, poëzie wordt ook neergeschreven. Poëzie heeft een scripturaal en beeldend karakter. Taal als ‘spraak’ maar ook taal als ‘teken’. Lijkt dit elkaar tegen te spreken? Men moet het zien als twee extremen op een zelfde lijn. Punten op die lijn staan voor de mogelijke gradaties die men tussen spraak en teken kan bedenken. Enerzijds de sonore poëzie die niet met woorden werkt maar met klanken. Anderzijds wat o.m. genoemd wordt de visuele/concrete poëzie waarbij men soms enkel met lettertekens aan het werk gaat.
Het begon dus met ‘poëzie is gevoel’ en we kwamen voorlopig uit op ‘poëzie is een poging tot de exclusieve verwoording van een menselijke ervaring. Die verwoording gebeurt op een specifieke wijze op basis van stilistische elementen die we prosodie noemen. De dichter kenmerkt zich door een heel eigen verhouding met de taal die als, naargelang de gradatie, zowel spraak kan zijn als teken. Of iets tussenin.’ Maar is hiermee nu alles gezegd?
2.
Drie vragen wil ik nog stellen. Hoe ontstaat een gedicht? Wat is de aard van de verhouding die de dichter met de taal heeft? Hoe moet men gedichten lezen? Men weze gerustgesteld: op geen enkel van die drie vragen zal ik een adequaat antwoord kunnen geven. Ik zal ze open moeten laten en dat is op zich al een poëtische daad.
Hoe ontstaat een gedicht? Wordt het geschreven bij gratie van wat inspiratie wordt genoemd? Of is het een fundamenteel voluntaristische daad, een kwestie van wilskracht? Is het zweven? Is het zwoegen? Of is het een wisselwerking?
Onlangs las ik van de fijne Franse dichter Antoine Emaz het volgende. Over één van zijn bundels wist hij te melden: ‘ik heb dat boek in twee maand tijd geschreven en heb er twee jaar aan gewerkt’. Het schrijven van een gedicht - die uitspraak bevestigt dit – kent een procesmatig verloop dat zich in verschillende faseringen voordoet. Die faseringen verschillen van dichter tot dichter: in hun vorm, in hun timing, in hun verloop. Ik stip één fase aan: het ‘kristallisatiemoment’ tussen dichter en taal. Laat me het zo stellen: het moment waarop taal spraak (of teken) wordt. Op zo’n moment lijkt het of de dichter een vrijgeleide krijgt aangereikt waarmee hij zich naar believen in de taal mag bewegen: het ene woord roept met grote gemakzucht het andere op. De dichter is dan (dixit Leonard Nolens) als een derwisj: hij tolt in de taal. Iets laat zich dan ervaren van wat Paul Van Ostaijen heeft omschreven als ‘de laagste trap van de extase’. Een magische fase: die van de inval en de vondst. De taal in zijn aanvang betrapt.
Er zijn weliswaar uitzonderingen: soms wordt die ‘kristallisatie’ inderdaad het definitieve gedicht. Maar meestal volgt na de magie de fatale ontnuchtering: als de dichter terugblikt op zijn invallen en vondsten en hij met schaamte vaststelt dat het minder magisch uitvalt dan hij meende. Hij kan niet anders dan kritisch die invallen bewerken, herschikken, contexten geven. Dit bewerken en herschikken heeft als gevolg dat de dichter continu over taal dient te reflecteren: hij zoekt het juiste woord, het passende woord voor het nog nooit eerder gezegde. Dat is meestal het ontbrekende woord. We zijn hier op het metafysische niveau beland: het nooit eerder gezegde komt hier heel dicht in de buurt van het onzegbare.
Opnieuw Van Ostaijen voor wie poëzie ‘een in het metafysiese geankerde spel met woorden’ was. De poëzie zit, mijn inziens, geworteld in het spanningsveld van een zijnsproblematiek: in het spanningsveld tussen zijn en niet-zijn, tussen ‘leven en dood’, spreken en zwijgen. De poëzie stelt de fundamentele vraag naar het menselijke zijn, naar het zijn van de taal - want de mens is de taal en de taal is de mens. ‘De taal is het huis van het zijn’ leert ons de filosoof.
Opnieuw weer: het betreft hier een eigen mening. Ik geef hier uiteindelijk maar mijn eigen grenslijnen aan. Maar hoe dan ook: de verhouding van de dichter met de taal is problematisch. In de eerste instantie zoekt de dichter zijn plaats in de taal, een taal waarin hij kan zijn, waarin hij woorden kan laten zijn. Taal die niet uniform is, die afwijkt van het dagelijks taalgebruik. ‘Idiosyncrasie’ is het woord dat hier hoort. Eigen-aardigheid, eigengereidheid, eigenzinnigheid. ‘Een taal zoeken in de taal’ zo omschreef Paul Valery deze zoektocht. Met andere woorden (en ik weet dat veel lezers dit doorgaans niet graag horen): een poëtische tekst is een (taal)constructie - het wordt voor een groot deel gemaakt. Gekunsteldheid (ik vermijd bewust het woord ‘kunstmatigheid’) zijn gedichten niet vreemd.
Deze ‘idiosyncratische’ beweging doet veel lezers, zoals ik al vaker mocht ervaren, de poëzie als ontoegankelijk beschouwen. Want het effect dat idiosyncrasie soms sorteert is veelvormigheid. De betekenis balanceert. De betekenis omsluit niet maar integendeel de betekenis staat open: lezer, vul maar in. Vreemd genoeg wordt die openheid wel eens als ‘hermetisch’ bestempeld. Het is heel vaak de manier waarop de dichter de dingen formuleert, ‘zijn specifieke zeggingswijze’, die ongewoon aandoet en die zijn gedichten minder vanzelfsprekend maakt: maar de drang naar openheid, het woord dat zich wil richten naar de lezer, de ander, zijn aanwezige elementen. Of (laat me op mijn hoede blijven) moeten voor mij aanwezige elementen zijn.
Hoe moet men nu poëzie lezen? Er is geen recept. Dit zou een opluchting moeten zijn. Ik citeer de dichter Paul Celan: ‘Lees! Herlees: het begrip komt vanzelf.’. Wat Martinus Nijhoff schreef ‘Lees maar, er staat niet wat er staat’ is een heel mooie uitspraak, van een diepe wijsheid. Het refereert aan wat ik noemde ‘het ontbrekende woord’. Maar wie voor het eerst een gedicht leest, vangt met deze formulering niets aan. Als lezer van poëzie heb je enkel de woorden die in het gedicht staan als referentiepunt. Ik zei het al: de woorden zijn de feiten in en van het gedicht. Hoe lees ik zelf? Ik luister (spraak) en ik kijk (teken). Luisteren: elk woord, elke versregel laat ik rustig in mijzelf resoneren en dan luister ik naar wat die resonantie in andere woorden, in andere versregels doet oproepen. Kijken: ik kijk niet tegen een bundel aan als tegen een verzameling afgedrukte teksten maar als een architectuur die zich binnen een bepaald ceremonieel laat inpassen. Een bundel is dan voor mij een huis waarin zich iets gaat afspelen en waarin de cycli of de afzonderlijke gedichten de verschillende kamers zijn. Daarbinnen tekenen zich bewegingen af, rituele manoeuvres die ergens in verband staan met andere bewegingen in de andere kamers.
En dat kijken en luisteren, gebeurt bij mij zeer intuïtief. In eerste instantie raakt me de prosodie van een dichter, de aanwezige lyrische drijfkracht – ook als die paradoxaal tegen een lyrische stroom ingaat. Maar het duurt soms jaren vooraleer ik een dichter min of meer in zijn volheid begrijp. Of soms begrijp ik een dichter in zijn volheid nooit. Hoe vaak ik sommige dichters ook herlees: ik lees ze altijd voor het eerst.
Ik schreef dat ik wel eens ‘intuïtief’ op een poëtische tekst inga. Dat is natuurlijk wel erg snel van mij beweerd. Ik hoor het sommigen al zeggen: die intuïtie is niet meer dan een geconditioneerde leesgewoonte. Het is een discussie waard maar die ga ik hier niet voeren. Ik beperk me tot een niet gestaafde stelling: intuïtie kan zich op zo’n wijze fijn laten slijpen door een langdurige leeservaring dat het een lezer over zijn geconditioneerde leesgewoonte heen kan helpen. Overigens ligt het in de aard van de poëzie dat zij niet, of nauwelijks, of minder, te benaderen valt met een geconditioneerde leesgewoonte: ze vereist risico, ze is uitdaging. Misschien gokt een bepaald soort van poëzie, voor wie haar voor het eerst leest, nu net op het intuïtieve dat in elke lezer potentieel aanwezig is.
Dat het intuïtieve met een grote dosis gevoelsmatigheid is opgeladen, lijkt me vanzelfsprekend. Inderdaad, dus toch, het gevoelsmatige! Waarmee de persoon die me aansprak dan toch niet helemaal ongelijk krijgt.
©Alain Delmotte
dinsdag 16 juli 2013
De schaduw van de tijd - Rita Geys
(Rubriek: Uit de toevloed)
Als er tot voor kort slechts sporadisch dichteressen waren die de interesse van uitgevers konden opwekken, is daar vandaag gelukkig een kentering in gekomen. Uitgeverij P boog zich over het manuscript van Rita Geys en vond dat het goed was.De schaduw van de tijd huisvest 6 cycli met elk een afwisselend aantal verzen. In de poëzie van Geys wordt de lijn heel strak gehouden. Het is alsof de dichteres met zo weinig woorden als kan tot goede gedichten wil komen. Door deze vorm van ontvetting komen we tot poëzie die met haiku zou kunnen verbroederen. Eén samengestelde zin krijgt door verknippen de vorm van een gedicht. De auteur herwerkt vaste uitdrukkingen, gebruikt herhalingen, hanteert alliteraties en schept abstraherende metaforen als hulpmiddelen om de lezer te boeien. In haar werk beschrijft Rita Geys onder andere details uit de natuur: rotsen, woestijn, witte roos, enz. Weer anders zijn de gedichten waar vooral de leegte spreekt; het rustpunt, de anonimiteit, het verstilde bestaan. Deze dichteres is geboeid door de rust. Ze laat de kalmte overheersen.
Door een scheur
in de nacht
komt ochtend
aangelopen
en driemaal
kraait
de haan
de droom
van gisteren
is dood
hoe het
zover
kwam
is niet geweten
evenmin
geweten is
hoe zwart
gras groeit
na zonsondergang.
(uit de cyclus V - Eindeloos de einder)
Er wordt amper gefluisterd, Rita Geys schuwt harde of stoute woorden. De sfeer in deze bundel is stijlvol somber. De vergankelijkheid overwint op het licht. De auteur bouwt haar gedichten op d.m.v. een simpel woordenpalet. Er lijkt zelfs gelet op het aantal lettergrepen in elke constructie. Zij verplicht zichzelf tot een keurslijf van weinig woorden op zoek naar essentie. Geys trekt haar poëtica open tot strofen waar afgeslankte versregels de resultante zijn. In deze leegte wordt het evenwicht gevonden tussen wat woorden zeggen en wat ze achterhouden. In De schaduw van de tijd wordt alles fragiel gehouden. Wat het oog van de lezer ziet, is van belang. De vorm wordt een essentieel onderdeel. Deze bundel geeft de lezer de vrijheid van interpreteren. Om het kaf van het koren te scheiden, liet de auteur zich bijstaan door Bart Claerhout en Dirk Hanssens. Intimistische poëzie.
De schaduw van de tijd, Rita Geys
Uitgeverij P, 2013
ISBN 978-94-91455-16-2
Prijs: €16,00
Meer info: website Uitgeverij P
Recensie: Frank Decerf (juli 2013)
Als er tot voor kort slechts sporadisch dichteressen waren die de interesse van uitgevers konden opwekken, is daar vandaag gelukkig een kentering in gekomen. Uitgeverij P boog zich over het manuscript van Rita Geys en vond dat het goed was.De schaduw van de tijd huisvest 6 cycli met elk een afwisselend aantal verzen. In de poëzie van Geys wordt de lijn heel strak gehouden. Het is alsof de dichteres met zo weinig woorden als kan tot goede gedichten wil komen. Door deze vorm van ontvetting komen we tot poëzie die met haiku zou kunnen verbroederen. Eén samengestelde zin krijgt door verknippen de vorm van een gedicht. De auteur herwerkt vaste uitdrukkingen, gebruikt herhalingen, hanteert alliteraties en schept abstraherende metaforen als hulpmiddelen om de lezer te boeien. In haar werk beschrijft Rita Geys onder andere details uit de natuur: rotsen, woestijn, witte roos, enz. Weer anders zijn de gedichten waar vooral de leegte spreekt; het rustpunt, de anonimiteit, het verstilde bestaan. Deze dichteres is geboeid door de rust. Ze laat de kalmte overheersen.
Door een scheur
in de nacht
komt ochtend
aangelopen
en driemaal
kraait
de haan
de droom
van gisteren
is dood
hoe het
zover
kwam
is niet geweten
evenmin
geweten is
hoe zwart
gras groeit
na zonsondergang.
(uit de cyclus V - Eindeloos de einder)
Er wordt amper gefluisterd, Rita Geys schuwt harde of stoute woorden. De sfeer in deze bundel is stijlvol somber. De vergankelijkheid overwint op het licht. De auteur bouwt haar gedichten op d.m.v. een simpel woordenpalet. Er lijkt zelfs gelet op het aantal lettergrepen in elke constructie. Zij verplicht zichzelf tot een keurslijf van weinig woorden op zoek naar essentie. Geys trekt haar poëtica open tot strofen waar afgeslankte versregels de resultante zijn. In deze leegte wordt het evenwicht gevonden tussen wat woorden zeggen en wat ze achterhouden. In De schaduw van de tijd wordt alles fragiel gehouden. Wat het oog van de lezer ziet, is van belang. De vorm wordt een essentieel onderdeel. Deze bundel geeft de lezer de vrijheid van interpreteren. Om het kaf van het koren te scheiden, liet de auteur zich bijstaan door Bart Claerhout en Dirk Hanssens. Intimistische poëzie.
De schaduw van de tijd, Rita Geys
Uitgeverij P, 2013
ISBN 978-94-91455-16-2
Prijs: €16,00
Meer info: website Uitgeverij P
Recensie: Frank Decerf (juli 2013)
zondag 7 juli 2013
Steven Graauwmans - BR#10
BR#10
Gehurkt in het hoge gras ziet niemand je:
je duikt onder in je gebalsemde hart
dat je houdt voor uitverkoren ridders
jij bent hun stille weeskind.
Je staat voor niemand en jezelf
met de hand aan het zwaard.
Je ontspringt aan eenieder de dans
in onbemande kroegen waar boekaniers
niet durven toasten op de troost
voor hun huizige vrouwen
je wentelt je in hun deemoed
wiegt je waanzin achter gesloten gordijnen.
Ik luister naar de echo van je hartslag
je lage huid tegen het staal
je adem die koudslaat op het glad tussen je borsten.
Ik volg het zweet langs je lemen benen
hurk me als een foetus
in je gespannen vel.
© Steven Graauwmans
Uit de cyclus Boy’s Night, Lofzangen en brieven voor een BPM*
(* BPM is de Beatutiful Perfect Mother uit 'Brooklyn Follies' van Paul Auster)
Meer info: Steven Graauwmans: 6 gedichten uit "De Tranen van Napoleon"
FL#5
FL#9
FL#16
BR#4
BR#5
BR#10
zaterdag 6 juli 2013
Steven Graauwmans - BR#5
BR#5
Je ontdubbelt
je zenuwbanen nauwkeurig
keert je vel binnenstebuiten
vult het soepel met ijskoude brandlucht.
Ten slotte sluit je ook het buitenlicht
onder je tastzin uit.
Ik herinner me in jou
in je hellende blik (je wil iets weten)
in je ingesneeuwde mond.
Ik verleer jouw stem aan de mijne
hoog aan mijn huig.
We slikken samen de stilte.
Als ik jou zie wil ik geloven
in dubbelgangers en ontheemden
hoe jij je in mij herinnert
hoe onze lippen lucht zoeken.
We beademen ons zelf
in tweevoud.
© Steven Graauwmans
Uit de cyclus Boy’s Night, Lofzangen en brieven voor een BPM*
(* BPM is de Beautiful Perfect Mother uit 'Brooklyn Follies' van Paul Auster)
Meer info: Steven Graauwmans: 6 gedichten uit "De Tranen van Napoleon"
FL#5
FL#9
FL#16
BR#4
BR#5
vrijdag 5 juli 2013
Steven Graauwmans - BR#4
BR#4
Geen kaarslicht kan de vleugels
van je neus aan als een vlinder
geen maan je schaduw in het bos
geen gefluister niet
je naam tussen mijn lippen
de gemeden offerande aan je naakte voeten.
Zo ik jou mijn laffe woord niet schenk
zo ik hulpeloos naar je vingers grijp
om niet te vallen zie je me
tot nooit meer wuiven.
Ik luister je hart af, vertaal het in mijn dagen
zo niemand onze namen in goud slaat.
Hoe de verzonnen zonde in de ogen
onderaan je rug schuilt, de gepolijste kromming
waar je kaakbeen je hals volgt
daar waar je bil tussen je passen
mijn angst jaagt om de geur
van een zoetzure bloesem.
© Steven Graauwmans
Uit de cyclus Boy’s Night, Lofzangen en brieven voor een BPM*
(* BPM is de Beautiful Perfect Mother uit 'Brooklyn Follies' van Paul Auster)
Meer info: Steven Graauwmans: 6 gedichten uit "De Tranen van Napoleon"
FL#5
FL#9
FL#16
donderdag 4 juli 2013
Steven Graauwmans - FL#16
FL#16
Ik word geen kind meer rond de grond
waar je nooit verloren loopt (blijf doorgaan)
met ander bloed door hoogsteigen aders
met slagen die je eeuwen noemt
met ochtenden die nooit ophouden.
Ik word geen danser meer
op duinen die onder me opwaaien
tot verder dan golven slaan,
ik zwem naar het eiland met de clown
weer hinterlanden in.
Nu het zand in mijn knieën schuurt
help ik kleine voeten door fabels
op strandkastelen die tussen kleutertenen spoelen.
Ik vertel me verder
nu ik niet langer dans, nu ik
geen zoon meer word.
© Steven Graauwmans
Uit de cyclus Superbia, Flarden uit gesprekken tussen vaderfiguren
Meer info: Steven Graauwmans: 6 gedichten uit "De Tranen van Napoleon"
FL#5
FL#9
woensdag 3 juli 2013
Steven Graauwmans - FL#9
FL#9
De moeder wil in een land wonen
waar niemand haar kent
waar ze achter gesloten deuren kan bloeden
waar niemand het wellen stelpt.
Ze wil tussen lucht verdwijnen
tussen barsten in de rots
weer naar haar middenaarde waren.
In het vuur glimt haar blote huid
waar zich dromen en demonen houden,
in de schaduw van haar zwetend hart
verschonen we ons van achterklap.
Ze rolt een kei als een huis
voor de ingang
zet zich.
Ze wil in een wereld wonen zonder geluid
zonder muziek voor wonderkinderen.
Ze wil haar kind houden
in haar tweedelig hart.
Het licht achter haar ogen valt samen
met het geluid dicht van het doek.
Daarna valt ook dat stil.
© Steven Graauwmans
Uit de cyclus Superbia, Flarden uit gesprekken tussen vaderfiguren
Meer info: Steven Graauwmans: 6 gedichten uit "De Tranen van Napoleon"
FL#5
dinsdag 2 juli 2013
Steven Graauwmans - FL#5
FL#5
Ik vlucht in een kamer zonder naam
zonder muren zonder vloeren.
Ik vlucht in een kamer zonder dak
zonder architect zonder trauma.
Ik lever me uit aan barmeisjes
laat de lakens.
Wij halen nooit de winter
in dit ontarmde land.
Wij houden ons aan de regels,
boeien ons aan de reling.
Wij sterven weer als foetussen
in de schoot van jongere moeders.
Wij verlaten ons op de nar.
Wij checken mensen af
zonder pardon of medeleven
(een rug stelt geen vragen.)
Wij wachten niet,
hernieuwen geen geloften.
Wij delen ook
onze doden.
© Steven Graauwmans
Uit de cyclus Superbia, Flarden uit gesprekken tussen vaderfiguren
Meer info: Steven Graauwmans: 6 gedichten uit "De Tranen van Napoleon"
maandag 1 juli 2013
Steven Graauwmans – 6 gedichten uit “De tranen van Napoleon”
Vanaf morgen en in de loop van de komende week hebben we op deze Digther-bladzijden het genoegen om 6 gloednieuwe gedichten van Steven Graauwmans te publiceren.
Drie uit de cyclus Boys ’Night (Lofzangen en brieven voor een BPM) en drie uit de cyclus Superbia (Flarden uit gesprekken tussen vaderfiguren).
Steven Graauwmans woont en werkt in Brussel. Eerder verschenen van hem de bundels Uitzicht Lotto (Holland, 2006), Reservisten van maandag (2009) en In een blauwe zon (2012). Deze twee laatste bundels verschenen bij het Poëziecentrum onder redactionele leiding van Hedwig Speliers. Over Reservisten van maandag schreef Paul Demets in De Morgen: ‘Het is een werkelijkheid waarin de protagonisten in zijn universum naar hun plaats zoeken. Graauwmans ontwikkelt er een eigenzinnig idioom voor’, ‘Hij is [...] de soldaat van taal die voor weerbaarheid strijdt.’ Eerder noteerden we in een recensie die Frank Decerf voor Digther over In een blauwe zon schreef, ondermeer deze staande uitdrukking “Het onheilspellende karakter van de schriftuur houdt ons waakzaam”. De volledige Digther-recensie vind je overigens hier.
© foto: Jorge Rojas
Drie uit de cyclus Boys ’Night (Lofzangen en brieven voor een BPM) en drie uit de cyclus Superbia (Flarden uit gesprekken tussen vaderfiguren).
Steven Graauwmans woont en werkt in Brussel. Eerder verschenen van hem de bundels Uitzicht Lotto (Holland, 2006), Reservisten van maandag (2009) en In een blauwe zon (2012). Deze twee laatste bundels verschenen bij het Poëziecentrum onder redactionele leiding van Hedwig Speliers. Over Reservisten van maandag schreef Paul Demets in De Morgen: ‘Het is een werkelijkheid waarin de protagonisten in zijn universum naar hun plaats zoeken. Graauwmans ontwikkelt er een eigenzinnig idioom voor’, ‘Hij is [...] de soldaat van taal die voor weerbaarheid strijdt.’ Eerder noteerden we in een recensie die Frank Decerf voor Digther over In een blauwe zon schreef, ondermeer deze staande uitdrukking “Het onheilspellende karakter van de schriftuur houdt ons waakzaam”. De volledige Digther-recensie vind je overigens hier.
© foto: Jorge Rojas
zondag 23 juni 2013
Taal is maar een model
In het voorwoord van Na de punt (Asterion) citeert Dautzenberg Jorge Luis Borges, die in zijn verhaal Het huis van Asterion de Griekse koning Asterion laat zeggen: “Net als de filosofen denk ik dat niets mededeelbaar is via de schrijfkunst.” ‘We leven in een tijd waarin het beeld bepalend is en in toenemende mate randvoorwaarden stelt aan het geschreven woord’, zegt Dautzenberg. ‘Vergelijk de kranten en tijdschriften van nu met die van pakweg twintig, dertig jaar geleden. Meer foto’s, minder tekst, schreeuwerige koppen en streamers. De opkomst van internet werkt daar natuurlijk aan mee: een bulk aan informatie, je moet in een oogopslag kunnen shiften. Met deze bundel probeer ik buiten de schrijfkunst om een literaire wereld te evoceren. Taal is uiteindelijk ook maar een model.’
Vindplaats: "Interview met A.H.J. Dautzenberg: 'Volgens mij heeft poëzie geen grenzen' op Stille Suikers
Website A.H.J. Dautzenberg
(Rubriek: Citaat)
Vindplaats: "Interview met A.H.J. Dautzenberg: 'Volgens mij heeft poëzie geen grenzen' op Stille Suikers
Website A.H.J. Dautzenberg
(Rubriek: Citaat)
maandag 17 juni 2013
Adagium
Ik huldig het adagium van de net overleden grote poëziecriticus Hans Groenewegen: ‘Als openbaar lezer is de recensent een voorlezer. Dan heeft hij de plicht er voorbeeldig op in te gaan. Poëzie die hem niet bevalt, zou hij niet moeten veroordelen, maar zien als een mogelijkheid om inzicht te krijgen op zijn eigen vooroordelen. Anders verdient zijn kritiek een onvoldoende.’ Bovendien geloof ik in de recensietechniek van Marnix Gijsen. Hij kon een hele bundel slecht vinden, maar dan ingaan op dat ene gedicht dat goed was. De schrijver over poëzie moet enthousiasmeren, niet zijn eigen dada’s naar voren schuiven. Als je dat standpunt huldigt, geloof ik dat het ook in mijn functie mogelijk blijft om poëzie te bespreken.
Carl De Strycker over het recenseren van poëzie in Knack – Boeken – ma 17/6/2013 - 'Poëzie in Vlaanderen is méér dan poëzieverkoop'
Rubriek: Citaat
Carl De Strycker over het recenseren van poëzie in Knack – Boeken – ma 17/6/2013 - 'Poëzie in Vlaanderen is méér dan poëzieverkoop'
Rubriek: Citaat
donderdag 13 juni 2013
Een gedicht is een gedicht
Wat is de definitie van poëzie? Een van de meest pragmatische en best hanteerbare antwoorden op deze vaak gestelde vraag is van de vroegere Amsterdamse hoogleraar Redbad Fokkema. ‘Een gedicht is een gedicht,’ zei hij, ‘als het er uitziet als een gedicht en is uitgegeven in Amsterdam.’ Alle andere definities zijn aanmerkelijk onpraktischer, dat moet gezegd. Meestal komen ze neer op variaties van de opvatting dat poëzie gemarkeerde taal is. Daarmee wordt bedoeld dat het bijzondere taal is, die opzettelijk afwijkt van alledaagse taal. Het is taal die wil opvallen, taal 2.0. Er is iets aan toegevoegd.
Op NRC-Boeken: Waarom Kira Wuck de C. Buddingh’-prijs moet winnen.
Rubriek: Citaat
Op NRC-Boeken: Waarom Kira Wuck de C. Buddingh’-prijs moet winnen.
Rubriek: Citaat
woensdag 5 juni 2013
55-Fiction - Nog tot 19/6 - Wat jij?
Schrijf een verhaal van max 55 woorden. Herman Brusselmans trapt de verhalenwedstrijd af: 55-fiction #joos radio1.be/programmas/joo…
— Radio 1 (@radio1be) June 3, 2013
maandag 20 mei 2013
Omwille van het bloed - Suzanne Binnemans
(Rubriek: Uit de toevloed)
Suzanne Binnemans overrompelt haar lezers niet met snel opeenvolgende publicaties. Ze is eerder bescheiden. Zij serveert kieskeurige kwaliteit waarbij goede smaak en strenge afwegingen kenmerkend krachtig zijn. Wat zij schrijft is doorwerkt. Bij haar is trage tijd een onderdeel van de opdracht als schrijfster. Haast kent zij niet, ook haar gedichten volgen die visie. Met Omwille van het bloed krijgen we een keurige bundel in handen en bij het lezen valt al vlug op dat we hier te maken hebben met tedere poëzie die een strakke lijn trekt doorheen wat een doorworsteld leven moet zijn geweest. Deze bundel is geen potpourri, geen amalgaam van gedichten die gedwongen worden onder één dak samen te wonen. Bij Binnemans is het boek één geheel. De dichteres kijkt naar wat voorbij is. Die analyses groeiden uit tot een bundel van 27 gedichten, verspreid over drie cycli. Haar verzen bestaan uit afgebeitelde woorden die via uitverkoren metaforen tot een duidelijke poëtica leiden. Sterke visualisatie. Oude wonden worden opnieuw geopend, maar enkel om een totale genezing mogelijk te maken. Na 25 jaar schrijverschap is dit Suzanne Binnemans’ rijpe debuutbundel.
De verzoeking
In deze cyclus herleeft de auteur de (wan)daden van de vaderfiguur. Hoe dichter zijn einde komt, hoe vergevingsgezinder de dichteres wordt. Hier is geen plaats voor afrekeningen, wel voor inzicht en mede voelen. Zij begrijpt het waarom en hervindt respect. Geen plaats voor woede, wel veel ruimte voor ingetogen klasse. Een dieptreffende cyclus. Een erkenning van hoe moeilijk een mens soms strijden moet.
3.
het werd een droeve reis
niemand voer met hem mee
opgesloten in een zinkend schip
zelden was er kalme zee
hij heeft nooit om hulp geroepen
ondanks de laster en de pijn
onder zijn bevende ledematen
alleen uit onmacht riep hij even
toen hij nog jong was
ging alles aan hem voorbij
elke dag was anders en niets
bleef langer dan de dag zelf
spijt doet hem nu rillen
koude dringt door tot op het bot
Belofte en schuld
Het toevallig vinden van een foto opent een sluis aan herinneringen. Voorbij gewaande emoties treden op de voorgrond en eisen de aandacht. Vanuit dat perspectief herschrijft Suzanne Binnemans een fase uit haar leven. Daarbij bespeelt zij alle storende elementen die krachtig in haar onderbewustzijn gegraveerd zijn; deze opborrelende associaties worden de hulpmiddelen om deze cyclus op te bouwen. Hier is meer dan nostalgie aan de gang, hier krijgen we het getuigenis van in de tijd bevroren emoties. De loze beloften om met het drinken te stoppen, breken de valse eerlijkheid open. De dichteres voelt weer aan en gelukkig is er nergens plaats voor meligheid. Nergens passages die herkenbaar zijn of aan iemand anders doen denken. Een eigen stijl en taalgebruik, dat vind ik bij Binnemans. Haar woorden zoeken eenvoud, vinden schoonheid.
De verzoening
Het naderende einde wordt beschreven in gestroomlijnde verzen waar geen woord teveel is en in die afslanking wordt de kracht versterkt. Met weinig zegt Suzanne Binnemans heel veel. Hoe dan ook overwint in dit werk de liefde voor de vader. De dichteres vermenselijkt het warmste gevoel dat een mens kan voortbrengen, namelijk de solidariteit met diegene die het minder goed heeft. Ook daarom vind ik Omwille van het bloed een heel humane bundel.
De stijl van Suzanne Binnemans is een eigen concept voor nu al volwassen gedichten die traag gerijpt zijn tot tijdsloze getuigenissen. Het is eigenlijk onvoorstelbaar dat dit een debuutbundel is.
Omwille van het bloed, Suzanne Binnemans
Uitgeverij De Knipscheer, Haarlem, 2013
ISBN 9789062658107
Pagina's: 40
Prijs: 15 Euro
Meer info: website auteur: www.suzannebinnemans.be
Recensie: Frank Decerf (mei 2013)
Suzanne Binnemans overrompelt haar lezers niet met snel opeenvolgende publicaties. Ze is eerder bescheiden. Zij serveert kieskeurige kwaliteit waarbij goede smaak en strenge afwegingen kenmerkend krachtig zijn. Wat zij schrijft is doorwerkt. Bij haar is trage tijd een onderdeel van de opdracht als schrijfster. Haast kent zij niet, ook haar gedichten volgen die visie. Met Omwille van het bloed krijgen we een keurige bundel in handen en bij het lezen valt al vlug op dat we hier te maken hebben met tedere poëzie die een strakke lijn trekt doorheen wat een doorworsteld leven moet zijn geweest. Deze bundel is geen potpourri, geen amalgaam van gedichten die gedwongen worden onder één dak samen te wonen. Bij Binnemans is het boek één geheel. De dichteres kijkt naar wat voorbij is. Die analyses groeiden uit tot een bundel van 27 gedichten, verspreid over drie cycli. Haar verzen bestaan uit afgebeitelde woorden die via uitverkoren metaforen tot een duidelijke poëtica leiden. Sterke visualisatie. Oude wonden worden opnieuw geopend, maar enkel om een totale genezing mogelijk te maken. Na 25 jaar schrijverschap is dit Suzanne Binnemans’ rijpe debuutbundel.
De verzoeking
In deze cyclus herleeft de auteur de (wan)daden van de vaderfiguur. Hoe dichter zijn einde komt, hoe vergevingsgezinder de dichteres wordt. Hier is geen plaats voor afrekeningen, wel voor inzicht en mede voelen. Zij begrijpt het waarom en hervindt respect. Geen plaats voor woede, wel veel ruimte voor ingetogen klasse. Een dieptreffende cyclus. Een erkenning van hoe moeilijk een mens soms strijden moet.
3.
het werd een droeve reis
niemand voer met hem mee
opgesloten in een zinkend schip
zelden was er kalme zee
hij heeft nooit om hulp geroepen
ondanks de laster en de pijn
onder zijn bevende ledematen
alleen uit onmacht riep hij even
toen hij nog jong was
ging alles aan hem voorbij
elke dag was anders en niets
bleef langer dan de dag zelf
spijt doet hem nu rillen
koude dringt door tot op het bot
Belofte en schuld
Het toevallig vinden van een foto opent een sluis aan herinneringen. Voorbij gewaande emoties treden op de voorgrond en eisen de aandacht. Vanuit dat perspectief herschrijft Suzanne Binnemans een fase uit haar leven. Daarbij bespeelt zij alle storende elementen die krachtig in haar onderbewustzijn gegraveerd zijn; deze opborrelende associaties worden de hulpmiddelen om deze cyclus op te bouwen. Hier is meer dan nostalgie aan de gang, hier krijgen we het getuigenis van in de tijd bevroren emoties. De loze beloften om met het drinken te stoppen, breken de valse eerlijkheid open. De dichteres voelt weer aan en gelukkig is er nergens plaats voor meligheid. Nergens passages die herkenbaar zijn of aan iemand anders doen denken. Een eigen stijl en taalgebruik, dat vind ik bij Binnemans. Haar woorden zoeken eenvoud, vinden schoonheid.
De verzoening
Het naderende einde wordt beschreven in gestroomlijnde verzen waar geen woord teveel is en in die afslanking wordt de kracht versterkt. Met weinig zegt Suzanne Binnemans heel veel. Hoe dan ook overwint in dit werk de liefde voor de vader. De dichteres vermenselijkt het warmste gevoel dat een mens kan voortbrengen, namelijk de solidariteit met diegene die het minder goed heeft. Ook daarom vind ik Omwille van het bloed een heel humane bundel.
De stijl van Suzanne Binnemans is een eigen concept voor nu al volwassen gedichten die traag gerijpt zijn tot tijdsloze getuigenissen. Het is eigenlijk onvoorstelbaar dat dit een debuutbundel is.
Omwille van het bloed, Suzanne Binnemans
Uitgeverij De Knipscheer, Haarlem, 2013
ISBN 9789062658107
Pagina's: 40
Prijs: 15 Euro
Meer info: website auteur: www.suzannebinnemans.be
Recensie: Frank Decerf (mei 2013)
zaterdag 11 mei 2013
Naar Auschwitz willen - 5 gedichten van Hugo Verstraeten
Naar Auschwitz willen
Het waren ochtenden zonder verweer. Hij
schreef iets in kantlijnen. Taal vluchtte het
verdriet achterna. Het kreeg iets aandoenlijks.
Er was geen terugkeren aan en dan nog zat hij
gevangen achter de tralies in zijn hoofd.
Zijn pen kraste schaduwen langs invallend
licht. Langs dichtzittende ramen waartegen
affiches, dat wel: concerten, voorstellingen
waaruit ontsnappen weer mogelijk was. Hij
op de eerste rij wanneer het melancholie betrof.
Wanhoop uit opengesperde ogen, uitgestrekte
armen. Altijd de macabere gezichten. Onheil
spellend op hun dunne lippen van verval. En dan
hij: er is geen lente, laten we de zomers overslaan.
Laat het winters sneeuwen uit het behang.
I.
Zo begonnen de feesten: hij
zocht wit bij elkaar, de stilste
onder de kleuren. Daarop zwart
‘Op zijn pinguins’, lachte zij de ernst
van zijn gezicht. Alleen de vorm
kon hem nog redden. Feesttafels
gedekt voor de honger in hem.
Toeloop van fragmenten. Lege
rituelen van opstaan, weggaan.
Zij bleef maar blijven. Alles voor
de vorm. Eten met de mond
dicht. Spreken met de twee
woorden die hij nog kende.
II.
Boeken leken hem nog het veiligste
onderkomen. Om van de wijn de vorm
te herstellen brak hij het glas.
Van ogen het verslag. Blik die rondom
moest kijken. Of zij niet languit
in de matte spiegels lag.
Vliegen bij gebrek aan vleugels, zo
leek het wel. Hij wist niets van glijvlucht,
zachte thermiek. Duikvlucht
waarna het hard aankomen was. Hij
las de woorden één na één.
Alsof hij ze at.
(Gibraltar)
Laat het nu maar ophouden. Het klonk
als het gebod van een almachtige God.
Hij stak het gebaar in de richting van
het onvoltooide. Probeerde de razernij
te bedwingen van branding, onderstroom.
Achtergrond van wat niet naar de voorgrond
wilde. Maar het hield niet op. Hij was de
mindere God. Eén die zich van continent
vergiste en op de kaart de namen niet vond
van straten die naar vrouwen werden
genoemd. Hij telde de uren op de vingers
van de tijd. Lachte naar nu: van toen
het onvatbare later. Sprak zacht een naam.
Murmelde aan zijn oor iets over oceanen.
Stak kiezels in zijn mond. Schreeuwde
zijn onmacht in de schelpen die hij vond.
Sporen
Boom. Heimwee van een bos.
Woorden. Het gedicht als een arm
er omheen geslagen.
Perspectief van een morgen.
Het kopje op de tafel deed een tweede poging te breken.
Stilleven met verlies
Van wat we toch nooit hadden.
Sneeuw verstuift als verlangen
naar niets bijzonders. Wat hier is
is al weg en ik eet en ik slik:
niets houdt ons vast
niets neemt ons over.
© Hugo Verstraeten
(Rubriek: 'Werk van de redactie')
Abonneren op:
Posts (Atom)