dinsdag 20 januari 2009

Digther 9/4

Digther – jaargang 9-2008/nummer 4 - Inhoudstafel

Editoriaal: Hugo Verstraeten
Poëzie van Delphine Lecompte, Daniel Franck, Roel Weerheijm, Harry van de Vijfeijke, Erwin Vogelezang en Liliane Melis.
Existential Figures – tekeningen van Ine Lammers & gedichten van Alain Delmotte.
Jong bloed: een voorstelling van het Schrijverscollectief Balein
Gelegenheidsvers - Marijke Magherman
Wie blogt die blijft - Didi De Paris
Uit de toevloed. Over de nieuwste bundels van Martin Carette, Rudi Penne, Chrétien Breukers, Frank De Vos, David Troch en Herman Leenders
Proza: Invallend duister – een kortverhaal van Hugo Verstraeten
Rencontres: Lee Young-Li en Billy Collins van Diana Freys
Recensie: De ethiek van het dwarse. Bij ‘De contouren van het verdwijnen’ van Roland Jooris
Column: Belegen in woorden van Herlinda Vekemans
Rubriek overschrijven

Digther 9/4 - Editoriaal

Redactioneel

Hij hangt met één opengereten vleugel aan het prikkeldraad. De andere vruchteloos klapwiekend om verlossing. Hij die gemaakt is om als een feilloze kogel over het land te schieten bengelt nu één meter boven het weiland, verstrikt in zijn eigen hulpeloosheid. ‘Een valk’, probeer ik op basis van mijn beperkte ornithologische kennis. ‘Een sperwer’, corrigeert de wat verderop wonende valkenier waar mijn echtgenote en ik asiel voor de vogel zoeken:
Accipiter nisus, de jachtluipaard onder de dagroofvogels. Zijn snavel en klauwen laten aan duidelijkheid niets te wensen en met mijn jas over zijn gehavende corpus duurt het tergend lang voor ik de koninklijke uit zijn hachelijke situatie kan bevrijden. Gebroken vleugel. Een jaap van een wonde waar mijn vinger in kan. Mijn gelamenteer over de onzin van prikkeldraad en de wreedheid der mensen verdampt met mijn adem in de vrieskou. In de wagen voel ik de warmte door het Bourgondisch gelegde verenpatroon. De sperwer schikt zich gelaten in zijn lot. Zijn geelgroene ogen als spiegels. Zij reflecteren de wereld. De valkenier had in alle landen van Europa met zijn vogels gejaagd. Haas, fazant, konijn. Wanneer we met de nodige deernis en ontzag het dier in een geblindeerde kooi stoppen, in afwachting van meer deskundige hulp, steekt de valkenier meteen een ode af aan deze heerser der luchten. Wij schenken de man meteen ons vertrouwen. Onze patiënt is in goede handen. Wie van vogels houdt zit bezigheidshalve goeddeels met zijn hoofd in de wolken. Zo iemand
kan niet slecht zijn. Hij noodt ons naar binnen en wijst enkele porto’s later naar een opgezet exemplaar van een monumentale havik, ooit zijn geliefkoosde jager. Hij vertelt hoe hij met een mengeling van bewondering en vrees de havik kon observeren tot die als een stip aan de horizon verdween. ‘En hoe hij hem dan uit het zwerk terug op zijn hand kreeg?’ ‘Met een loer’, antwoordt hij, tegelijk een stuk leder opdiepend waarop een brok vlees kon bevestigd.
De valkenier gesticuleert hoe hij de roofvogel uit het luchtruim terug naar de aarde lokte. ‘Vandaar het gezegde ‘iemand een loer draaien’’, gaat hij verder. Hij was niet eens fier over zoveel kennis van de taalschat. Met dit gezegde zitten we meteen weer dicht bij de aarde.
Onder de mensen.

Geluk en vrede liggen weer goed in de markt tijdens de kerst- en nieuwjaarsperiode. Inflatoir, vanwege overmatig gebruik. Hoe frequenter over beide begrippen wordt gesproken, hoe ernstiger ze bedreigd zijn. Wat is geluk? Wat betekent vrede? Aan hun afwezigheid is hun betekenis pas echt te kennen. Daarom ook zijn het mythes. Het zijn niet meer dan regulerende principes die ons leiden langs de zigzaggende paden van dit ongrijpbare bestaan.

…/
In oorsprong droeg geluk zijn voorkeur weg. Hij hield zo van dat
achteloze, dat scherende. Ja, hij wilde welgemeend tot de gelukkigen
behoren. En inderdaad, het is hem aan te zien: geef toe – gedenkwaardig
is hij in geluk mislukt.

Daarom werd hij een zorgeloze. Niet langer op zoek naar iets
onstuimigs. Wel naar iets langdurigs. En nooit is dat geluk. Nooit.

(Uit het gedicht ‘Gelukzak’ in DELMOTTE Alain, Voorstander zijn. De Contrabas, Utrecht, Leeuwarden, 2008, p.42.)


Het neemt niet weg dat politici er aanhoudend hun tong over verstuiken en de modale sterveling er levenslang naar taalt. Dit verlangen naar g & v verhult de zoektocht naar de zin van het leven. Het kan wellicht niet anders of deze zin ligt in het vinden van samenhang. Op de eerste plaats een samenhang binnen onszelf. Die vormt dan weer de voorwaarde voor de samenhang naar buiten toe: in relatie tot de ander, de natuur en de gehele kosmos. ‘Dat is te veel gevraagd’, hoor ik al zeggen. Laten we al blij zijn met kleine dingen. Leven dicht bij het oppervlak. Met de nodige diepgang weliswaar: de diepte van het oppervlak waar de oude Grieken zo bedreven in waren. Waar samenhang ontbreekt, regeert de angst. Angst is ouder dan ons denken. Angst maakt eenzaam. Leven met alleen maar je ‘zelf’ is leven tegen de afgrond aan. Er is iets afgrondelijk aan ons ‘ik’. Intussen hebben we geluk vervangen door genot, de oppervlakkige inrichting en verfraaiing van ons leven. ‘Alle levenskunst wordt nu gereduceerd tot een poging het volgende moment te overleven’, overweegt Wilhelm SCHMID in zijn ‘Handboek voor de levenskunst’.

We wensen de lezers, de auteurs en de redactie van dit blad veel samenhang toe in 2009!

Hugo Verstraeten