vrijdag 30 januari 2015

Cliché

Op de rand van het cliché is het mooi dansen”. Ingmar Heytze bij het lezen van “Cello”, een gedicht uit de Top100 van de Turing-gedichtenwedstrijd. Bij "Met het oog op morgen" is men ondertussen met 'Cello' al aan keuzegedicht nr. 5 toe. Of er mooi volk achter de gedichten uit de Top100 steekt leren we straks als we doorheen de verzamelbundel met als stichtende titel “Liegen op een hoger plan” mogen bladeren...


Walter Haesaert - Droevig feest

Verjaardagen zijn wel vaker uitgelezen momenten om stil te staan bij de betekenis van een literair oeuvre. Dichter en prozaïst Walter Haesaert die op 13 januari tachtig werd, ontsnapt niet aan de waan van de verjaardagsaandacht. Maar mooier is dat Uitgeverij Lannoo deze gelegenheid aangrijpt om de poëzie van Haesaert opnieuw samen te brengen. Dit onder de titel 'Droevig Feest. Het boek wordt op zaterdag 31/1/2015 tijdens een hommageavond met veel liefhebbende aandacht voorgesteld in het Malpertuis-theater in Tielt, de stad waar Walter Haesaert zowat zijn hele leven doorbracht.

Walter Haesaert publiceerde zes dichtbundels: De kleine Prins (1967), Droevig feest (1969), Koudbloedig (1970), Over warme en koelere Gronden (1972), Langzaam naar het zand
(1976) en Een warme holte. Daarnaast schreef hij twee romans Vivomanen (1965) en Regenvogels (1970) en een bundel dierenverhalen Onder de dierenriem (1974). Na zijn zesde dichtbundel ‘Een warme holte’ uit 1979 kreeg hij het gevoel dat hij alles had gezegd en nam een even konsekwente als intrigerende en moedige beslissing door onverbiddelijk op te houden met publiceren. “Er viel een enorme last van mijn schouders eenmaal ik die beslissing genomen had. Dichten is schandalig lastig en vergt veel van een mens” liet hij later daarover weten. In Tielt werd hij al ’s eerder gefêteerd. In 2010, toen hij 75 werd, las hij een niet eerder gepubliceerd gedicht voor dat indruk maakte en dat ongetwijfeld nu ook wordt opgenomen in het verzameld werk.

Vaak wordt de poëzie van Walter Haesaert in verband gebracht met die van Paul Snoek die een goede vriend was van de dichter en die op de terugweg van een bezoek aan Haesaert in oktober 1981 verongelukte in het West-Vlaamse Egem. In Tielt gaat Walter Haesaert morgen zaterdag 31/1/2015 in gesprek met Hugo Brems en Victor Vroomkoning terwijl Wim Opbrouck voor enkele muzikale tussenkomsten zal zorgen.

Extern
Walter Haesaert bij Dbnl
Droevig Feest bij Uitgeverij Lannoo
Theater Malpertuis: Hommage Walter Haesaert


(Paul Rigolle)


donderdag 29 januari 2015

Mijn stad - Paul Rigolle


Mijn stad heeft iets van alle steden.
In het concertgebouw komen
de mooiste stemmen thuis terwijl
buiten ketchup tegen de muren kleeft.

Je eet en je slaapt, je vergaloppeert je
in de parken. Je noteert het gonzen
en het huilen. Van elke leeftijd
is de mens die jou op de trappen

van het station net niet weet
aan te raken. Op elke rotonde
breekt een beeld de hemel open.
In de glasbol sterft het gerinkel.

Mijn stad heeft iets van alle steden.
Wie het hier - levend tussen Laagland
en Polder - over het sublieme heeft zal niet
zwijgen over wat neerligt in de straten.

Er zal neergang zijn en verblijding!
Het bloed zal ruisen. Dozen doe je dicht,
boeken sla je open. Wie hier wil wonen
zoekt geen reden om hier te blijven.


© Paul Rigolle


(eerder ook gepubliceerd in het literair tijdschrift Ballustrada)


woensdag 28 januari 2015

Kruisheuvel - Albert Hagenaars


Zondagochtend. Gedachten aan een kinderkuil
vol broeiend stro en licht uit de jaren vijftig
op deze heuvel die nog aan alle kanten vastgroeit

in hout, ijzer, marmer en vooral vastberadenheid.

Honderdduizenden kruisen, medaillons en balken,
behangen met tinkelende rozenkransen en foto's
van wie eenduidig gekend wil worden, door-

grond op dit snijpunt van geloof en politiek.

Elke blik roept oudere namen op nu,
elke stap nieuw leven, woord voor woord
aangeblazen tot geknetter van ondertonen,

traag opstijgende rook in het zuidwesten.

Hier heersen de dogma’s en genade van U
die tot mij zwijgt, ontkent wat zich in onze hof,
die geblakerde diepte, eindelijk doet verstaan
als het oorverdovend oogsten van de wereld.



© Albert Hagenaars


KRYŽIŲ KALNAS




Sekmadienio rytas. Mintys apie vaikišką duobę,
pilną bręstančio šieno ir šviesos iš penkto dešimtmečio,
ant šios kalvos, kuri vis plečiasi ir iš visų pusių apauga

medžiu, geležimi, marmuru ir ypač pasiryžimu.

Šimtai tūkstančių kryžių, medalionų ir sijų,
nukabinėtų skimbčiojančiais rožančiais ir nuotraukomis
tų, kurie neabejotinai nori būti pažinti, per–

smelkti šioje tikėjimo ir politikos sankirtoje.

Kiekvienas žvilgsnis iškviečia senuosius vardus į dabartį,
kiekvienas žingsnis naują gyvenimą, žodis po žodžio
įpučiamas iki pusbalsio spragsėjimo,

palengva kylantis rūkas pietvakariuose.

Čia viešpatauja dogmos ir gailestingumas Tavasis,
man nebylus esi, paneigi Save mūsų rojaus sode,
ta išdegusi gelmė, galiausiai suprantama

kaip kurtinantys pasaulio derliai.


Vertaling / Vertimas: Andromeda Grigalevichiute


© Albert Hagenaars

Kruisheuvel op de Albert Hagenaars-thuissite

Zie ook "Dodenherdenking" op Bergen op Zoom-in beeld


zaterdag 24 januari 2015

Jonathan, 2006

je hebt een leven gekregen, liefde, de borst, een hart-
operatie, wat menselijk falen en een gat in de grond
precies groot genoeg voor je belachelijk kleine kistje.

En jij, Jonathan, als was je een van ons, maar graaien
met je vingertjes van plezier. Pak het dan, Jonathan,

pak me dan.


© Olaf Risee



Bovenstaand gedicht is opgenomen in de debuutbundel ‘in de kersenboom’ van Olaf Risee. De bundel, deel 9 van de reeks Amsterdam Renaissance Chapbooks, is net verschenen bij uitgeverij Stanza.

In een (eerste) recensie zegt Mark van der Schaaf op Eekhoornoase over de bundel:
In de kersenboom’ is voor mij een bundel met twee gezichten: één die hartelijk wil lachen om deze belachelijke wereld en één die per se in de wereld wil staan, die verslag doet van de werkelijkheid. Geef mij die eerste maar. En misschien denkt Risee er zelf ook zo over, als hij zegt:
een relevantie ligt doodgelachen achter een raam


Meer info en te bestellen via dit Stanza-adres: Stanza-Crug-Tungsten-in de kersenboom
In samenspraak met de auteur publiceert Digther de komende dagen drie gedichten uit de bundel:

Een man en een raam
Man met de tuba (reprise)
Jonathan, 2006


vrijdag 23 januari 2015

man met de tuba (reprise) - Olaf Risee

de man met de tuba blijkt achteraf
nooit een tuba te hebben gehad

jarenlang zat de tuba verscholen
in het stugge zwijgen van de man
(zoals men enkel in West-Vlaanderen zwijgen kan)

als een komisch misverstand dat ergens achterop de tong
is blijven steken en zich daar uitstekend vermaakt

of zoals de mist boven de akkers van het boerenland
melancholiek de kruinen van de bomen aait

zo zat achter het raam de man met de tuba
die dus nooit een tuba gehad heeft
maar daarover altijd onverstoorbaar zweeg

'dag man met de tuba'


© Olaf Risee



Bovenstaand gedicht is opgenomen in de debuutbundel ‘in de kersenboom’ van Olaf Risee. De bundel, deel 9 van de reeks Amsterdam Renaissance Chapbooks, is net verschenen bij uitgeverij Stanza.

In een (eerste) recensie zegt Mark van der Schaaf op Eekhoornoase over de bundel:
In de kersenboom’ is voor mij een bundel met twee gezichten: één die hartelijk wil lachen om deze belachelijke wereld en één die per se in de wereld wil staan, die verslag doet van de werkelijkheid. Geef mij die eerste maar. En misschien denkt Risee er zelf ook zo over, als hij zegt:
een relevantie ligt doodgelachen achter een raam


Meer info en te bestellen via dit Stanza-adres: Stanza-Crug-Tungsten-in de kersenboom
In samenspraak met de auteur publiceert Digther drie gedichten uit de bundel:

Een man en een raam
Man met de tuba (reprise)
Jonathan, 2006


donderdag 22 januari 2015

Een man en een raam - Olaf Risee

Een man en een raam zitten rond een eettafel van beukenhout.
Achter een raam verschuilt zich een zekere relevantie
maar dat doet niet ter zake.

Een man staat op, loopt naar een raam, opent een venster en kijkt
en ziet: een raam rond een eettafel van beukenhout
en achter een raam een niet ter zake doende zekere relevantie.

Een man zwijgt.

Zitten een zwijgende man en een raam rond een eettafel van beukenhout.
Verschuilt zich achter een raam een zekere relevantie
die niet ter zake doet.

Een antwoord arriveert hoogmoedig bij een beukenhouten eettafel.
Een zekere relevantie duikt dieper weg in het kreupelhout.
Een raam sluit een venster.
Een zwijgende man bedenkt een thema.

'Tien.'

Een antwoord krimpt ineen tot nauwelijks waarneembare proportie.
Een niet ter zake doende zekere relevantie haalt opgelucht adem en zucht
gniffelend een nauwelijks waarneembaar antwoord weg door een raam.
Een raam verbaast zich.

Een man staat op, loopt naar een raam, opent een venster en kijkt
en ziet: een opnieuw verbaasd raam, een gniffelende relevantie,
ergens in de verte een eettafel.

Een man en een raam zitten rond niets van beukenhout.
Een relevantie ligt doodgelachen achter een raam


© Olaf Risee



Bovenstaand gedicht is opgenomen in de debuutbundel ‘in de kersenboom’ van Olaf Risee. De bundel, deel 9 van de reeks Amsterdam Renaissance Chapbooks, is net verschenen bij uitgeverij Stanza.

Meer info en te bestellen via dit Stanza-adres: Stanza-Crug-Tungsten-in de kersenboom
In samenspraak met de auteur publiceert Digther drie gedichten uit de bundel:

Een man en een raam
Man met de tuba (reprise)
Jonathan, 2006


donderdag 15 januari 2015

Wat ik je aanbied is niet veel

Bij de lectuur van twee bundels van Philippe Cailliau


Op relatief korte tijd gaf Philippe Cailliau twee dichtbundels uit in de poëziereeks van Kleinood & Grootzeer. Reeks die door Gerrit Westerveld wordt geredigeerd en ambachtelijk vormgegeven en waarvan de uiterlijke kenmerken zijn: klein, smal, dun en veelkleurig.

Met ‘Het boek nul’ en ‘Niets verloren’ eigent Cailliau zich een plaatsje binnen de Nederlandstalige poëzie toe.

Op het eerste gezicht zou de lezer de indruk kunnen hebben dat de twee bundels met elkaar in verband staan. Zo onder meer door de titels: met die ‘nul’ en die ‘niets’ die erin weerklinken. Maar het ‘niets’ in de tweede bundel is niet de ‘nul’ uit de eerste bundel. Er staat ‘Niets verloren’, de dichter is er nog, de dichter is zichzelf niet kwijt. Wat wordt beklemtoond door de foto van de auteur op de voorflap. Dat - kantje boord - het gevaar bestond dat de dichter zichzelf kwijt kon spelen, zichzelf op het wit van het blad helemaal weg zou inhaleren, deed zich voor in een strofe uit het laatste gedicht van‘Het boek nul’:

Hij is een krachtige inhalator, hij spuwt
en stottert soms huilend, dan roepend,
naar zichzelf, soms wit op wit: zichzelf

In beide bundels lezen we uiteraard dezelfde dichter maar in thematiek en opbouw zijn die bundels toch erg verschillend.

Hoezeer de achtergrond - naar alle waarschijnlijkheid - autobiografisch is, klinkt ‘Het boek nul’ in al de
‘onzegbare’ verschrikking die het probeert te verwoorden anoniem. Pijn en lijden, de opvallendste hoofdthema’s uit de eerste bundel, maken immers anoniem. Meer zelfs: anonimiteit maakt deel uit van het lijden, is de pijn zelf.

‘Het boek nul’ verwijst mijn inziens naar de toestand waarin de dichter zich bevindt, naar ‘het levensgevaar waaraan hij lijdt’. Een toestand die zich voordoet

(...) als gezwegen wordt en veel
gevraagd, als het oor niet hoort
omdat de wanhoop nader is dan
weten hoe te overleven is.

De tweeëndertig gedichten die elkaar opvolgen zijn doordrongen van die sfeer: wankelend tussen wanhoop en overleven. De woorden die de dichter in die toestand opvangt zijn hard dwz bitsig, hels en bijwijlen koortsig. De gedichten uit ‘Het boek nul’ zijn krachtig en pregnant. De dichter zet er zijn schriftuur letterlijk en figuurlijk op punt en op scherp.

Het eerste wat opvalt bij de lectuur van de tweede bundel is de zachtere toon. Sommige gedichten uit de eerste (‘als de goden moe zijn en niet huiswaarts willen keren...’) van drie cycli waarmee de bundel is opgebouwd, verraden, in mineur, melancholie en nostalgie. Zoals in de eerste, mooi melodieuze strofe van het gedicht ‘Een brooddoos met verdriet’:

Het volle licht is open nu en leerzaam zoekt
een vreemde treurigheid haar plaats tussen
een vraagstuk en een opstel dat Mijn eerste
reis naar het hiernamaals heet. De notenbalk heeft
wel een sleutel maar blijft leeg, is weggezonken.
In de brooddoos huist een onderdrukt verdriet.

Met dit soort regels kan de vakkundigheid van Cailliau moeilijk ontkend worden. Ook volgende regels uit het gedicht ‘zwerversdroom’ ervaar ik als sterk.

In schoenkasten schuilen diepe geheimen.
Laarzen waken over oude afstanden
en botten die verjaren met versleten haast.

Dat mijn persoonlijke voorkeur in de bundel ‘Niets verloren’ uitgaat naar deze cyclus hoeft geenszins te betekenen dat de twee volgende cycli van ongelijke kwaliteit zouden zijn. Ik vertolk een voorkeur.
Dat het ingenomen perspectief van de eerste cyclus deze van het ‘vroegere’, van de kindertijd was, lijkt de tweede cyclus (‘Vele bruggen’) geschreven vanuit het ‘nu’. De inventaris van het schaarse aanbod dat de dichter rest, wordt opgemaakt. Een brug wordt gelegd naar de Andere, die wel eens de vorm aanneemt van een geliefde, die wordt aangesproken als de geliefde:

Wat ik je aanbied is niet veel:
een rimpeling die jij aanvaardt
Misschien. (..)

Opvallend in deze cyclus is de aanwezigheid van de vrouw. De erotiek. Het lichaam. Maar het motief van het lichaam komt in de bundels van Cailliau vaker voor. Ook deze van voor ‘het boek nul’.

Op één gedicht krijg ik geen greep. Maar het gedicht fascineert omdat hier iets wordt geïntroduceerd dat ik nog niet eerder opmerkte: het mythische. (Wat als je geen greep krijgt op een gedicht? Zo laten en je volle aandacht geven aan de klank, het ritme, de beelden en aan wat er nog net niet staat.) Wie Nomawha is uit de het gedicht ‘Nomawha reist’, kwam ik niet te weten. Google kon me alvast niet helpen. Heeft de dichter die bipolaire, duidelijke aardse godin (of afgod) zelf verzonnen? Het doet er niet er toe: we vernemen dat ze dateert uit de tijd van de Genezers, de sjamanen.

Nomawha begraaft zich onder het gedenkteken dat
gebouwd werd, tijden voor het verdriet van Genezers
Is ontaard. In klein gedrukt.(...)

De toon van dit gedicht heeft iets sacraals. Opvallend, want in de twee bundels geeft Cailliau blijk van een illusieloos realisme: soms rauw en vaak rouwend. Elders in de bundel, in het gedicht ‘Als tinteling begonnen’ bemerk ik dezelfde neiging naar het mythische, het sacrale en het rituele:

In bodemloze opbergdozen naaien drukkers boeken toe
en knopen linten rond de dromen van een witte harlekijn.
Alchimisten zijn het, reizigers die hun door vuur gelikte
kraterwonden dichten in de noorderzon. (...)

De derde cyclus (in opbouw soepeler, thematisch gevarieerder dan de twee vorige) ‘Zes gewatteerde planken’ meen ik enkele gedichten te herkennen die aan elementen uit de eerste bundel refereren – zonder te willen veralgemenen. Zo bijvoorbeeld in ‘Was jij erbij’:

Was jij erbij toen ik, me van geen kwaad
Bewust, acht jaar terug geworpen werd
Uit een hoog raam. Mijn blik die brak.
Mijn botten werden soepel.

Anderzijds klinkt hier een daar ‘gewatteerde’ maar nooit sentimentele ontvankelijkheid door. De beginregels van ‘Buigen voor het licht’:

Gevouwen handen zijn er niet
om warmte uit te stralen, om
dochters te ontvangen
Wel. Om er te zijn (...)


De dichter biedt ons meer aan dan wat hij zelf beweert: er steekt veel in het weinige dat zijn en vele poëzie per definitie is. De twee bundels van Cailliau kenmerken zich door hun gelaagdheid. In de tweede bundel doet die meerduidigheid zich complexer voor want in velerlei, tot velerlei thema’s vertakt. De eerste bundel bewijst en de tweede bundel bevestigt het kunnen van de dichter. Nee, niets verloren, want het laatste woord is nog lang niet te horen: we hopen op nog meer dan een boek nul..


© Alain Delmotte


Het boek nul, poëzie, Kleinood & Grootzeer, 2013. 1ste druk april 2013, 2de druk juni 2013
Niets verloren, poëzie, Kleinood & Grootzeer, 2014, 1ste druk september 2014, 2de druk december 2014


zondag 11 januari 2015

Parijs: lichtstad? – Frank Decerf

Het zal niet meer zijn zoals voorheen; de gezellige Parijse lichtstad is na zijn fase van bloed- en moordstad voor eeuwig kapot. Alleen de langzame tijd zal ooit het collectief geweten doen wegsmelten, maar dat zal niet meer zijn binnen de volgende 100 jaar. Als reactie op het dolgedraaide en vooral religieus fanatisme, kunnen we als mensen enkel nog ons hoofd naar de grond buigen en stilstaan bij hoe het verder moet én wat wij kunnen doen én wat wij moeten doen. Shakespeare schreef het al: The pen is mightier than the sword… Maar is dat zo?

Als cartoonisten hun potlood niet meer kunnen koesteren om als vrije wezens gebruik te maken van hun intelligentie, hun creativiteit en hun kunst om medemensen aan het lachen te brengen, dan is deze globe serieus ziek. Verziekt door de intolerantie van enkele idioten die een vredelievend geloof misbruiken om de hel op aarde te brengen. Mensenlevens opofferen omwille van afbeeldingen op papier, hersens doorboren met brandend metaal omwille van kritisch denken. Straks komen schrijvers aan de beurt? Of Vlaamse volksdansers die al te ritmisch hun knieën bloot dansen? Straks kom ik aan de beurt? Of jij lezer omdat je in de verkeerde winkel inkopen doet? Rushdie mocht het met zijn schitterend boek De Duivelsverzen ook bekopen met zijn vrijheid, maar niet met zijn leven, was dat toen nog onvoorstelbaar? Jarenlang mocht hij dagelijks ergens anders onderdak zoeken. Doch dat lijkt niet meer genoeg. Psychiaters, sociologen, psychologen, maatschappelijk werkers en vooral pathologen zullen alles wel weer gaan uitleggen, spreken voor en spreken tegen. Feit is dat de persoonlijke opinie, het eigen vrije denken meer dan ooit voor de afgrond staat. Corporatistische geesten (of moet ik schrijven: spoken) die de maatschappij enkel nog willen in groepen delen: wij en zij, en zeker niet meer ons. De vrijheid beeft op zijn afbrokkelende sokkel. Duidelijk, voor mij, is dat de vrije opinie ook in ons land verzuurt en verziekt, verzwakt. De manipulaties trekken aan de touwtjes. Waarom laten wij ons als groepen tegen elkaar opjutten? Waarom is de ander altijd de vijand? Waarom zwijgen wij zo vaak en zo lang? Omdat het nutteloos is, omdat wij er toch niets aan kunnen veranderen, omdat het toch ver van ons bed is? Omdat roepen in de woestijn totaal verloren moeite is, niets opbrengt? Het zal niet meer zijn zoals voorheen…
.../...
Ooit werd mij - door een bekende dichter - de opmerking toegesmeten: sociaal geëngageerde poëzie is niet meer van deze tijd, schrijf iets anders Frank. Je kunt er niets mee bereiken.
Ik heb toen breed geglimlacht en ben verder gegaan met wat ik meen te moeten doen. Schrijvers moeten hun pen gebruiken zoals zij zelf willen, ook dat is de vrijheid waarvoor wij dienen te sterven, maar ik volg Salman Rushdie:

Het is het werk van de dichter het onnoembare te noemen, bedriegers aan te wijzen, partij te kiezen, discussies op gang te brengen, de wereld richting te geven en te beletten dat zij in slaap valt.

Graag verwijs ik ter illustratie van wat hierboven staat naar het mooie engagement in de "Gedichten over de vrijheid van meningsuiting" van ondermeer Martin Niemöller, Ernesto Cardenal, Bai Dang, Jan Boerstoel, Jan Hus en anderen die hier op de Nederlandse Amnesty International-site zijn na te lezen.


© Frank Charlie Decerf


vrijdag 9 januari 2015

Eigeel - Cilja Zuyderwyk


We leggen twee eieren op een kist.
Ze ruiken naar wonderolie, naar mijn moeders blootje.

Een persend korset rond haar ribbenkast
een wilde nacht in het donker, hardhorende buren.

De eieren dansen, we frommelden ze
in zilverpapier, ooit gespaard voor de negertjes
met rieten rokjes.

Mijn moeder kust een stoppelige baard,
draait de hoed op zijn hoofd van voren
naar achter. Zwijgt als het graf.

De dooiers wiegelen, mijn vader giechelt.
Zo druipt eigeel van tussen haar
benen naar god. Zo worden kinderen gemaakt,
werd mij ooit bezworen.


© Cilja Zuyderwyk


donderdag 8 januari 2015

Napijn - Cilja Zuyderwyk


Waar droom je over, vraag je.
Het gaat over mensen, zeg ik, over muziek,
drijvende vaten in een rivier,
verloren vaders, zeverende moeders,
aanmerende schepen.
Ze blazen stoom af.

Het gaat over het aaneen breien van dagen,
zoethout kauwen tijdens de lege kwartieren.
Een speelplaats in de brandende zon.
Een stem in de doofpot.
Mijn broertje die huilend
gezicht verliest.
Niets bijzonders dus

Je glimlacht. Ik haal mijn schouders op.
De gordijnen wapperen frisse lucht naar binnen.
Er roept een kind om zijn moeder.

Zin in iets nieuws, vraag je.
Op Twitter kun je alles delen, je dromen
of het weer, dat je ondanks alles
toch oud bent geworden.

Ik trek een mondhoek omhoog
leg mijn hoofd in mijn nek en staar naar
de wolken. Blauw. Mooie dag.


© Cilja Zuyderwyk


woensdag 7 januari 2015

Vergelen - Cilja Zuyderwyk


Buiten de zon, een kinderlaboratorium, god
die mijn enkels masseert.
Vocht duidt op een nare ziekte: nierlijden.
Sartre leed eraan.

Ik ben nog jong. Een boom van een meid
die geile proefjes doet. Putjes drukt
in getatoeëerde enkels, borsten betast
op knobbels en duistere metamorfosen.

Een dubbele tong? Nee, ik ken geen angst.
Een robuuste kin scheidt mijn hoofd
van een rommelige romp.
Twee graaigrage handen, één ring van titanium.
met de glans die mijn huid al jaren ontbeert.


© Cilja Zuyderwyk


maandag 5 januari 2015

Stil de tijd koester de traagheid met open zinnen

Een gedicht bekroond zien, dit keer niet met een ontzaglijke geldprijs van het halsbrekende Turing-gehalte, maar gewoon met een welverdiend plaatsje op een poëziepad... Doe dan spoorwegbeddings-gewijs mee met de poëziewedstrijd “Poëzie van A to Z, van Avelgem tot Zwevegem”. Er is wél een thema verbonden aan deze wedstrijd: “Stil de tijd koester de traagheid met open zinnen”… Jaja, een hele mondvol (stilte). Insturen voor 28/2/2015! De jury bestaat uit Lut de Block (juryvoorzitter), Philip Hoorne, Joris Denoo, Karlijn Sileghem en Tine Mortier. Meer info via deze “Uit in Avelgem-link” en (voor het volledige reglement) via deze pdf-link.