donderdag 31 maart 2016

Meisje met jas - Sander Hobin

Er is een stad die van lucht wil zijn
en in haar armen vangt ze vogels
een meisje van net twintig
danst
en haar jasje danst mee
er is geen einde
of begin
zoals de wolken hier voorbij
schuiven
er is aarde
en er is hemel
er is een meisje
dat van water is
ze danst
meisje van net twintig
en je haren dansen mee
zoals de wolken
rennen

er is geen einde



© Sander Hobin

 

woensdag 30 maart 2016

Fleur - Sander Hobin


Ochtendzon
boven een grijze stad

er staat
een appelboom
in mijn tuin

de lucht is
alsof we hem inhaalden
voor de nacht
en uit-
ademen

we leggen hem dun
als een deken
over ons

(kijk eens,
hoe ik alleen ben
en toch gelukkig)

straks zal ik zingen

ochtendzon
boven een grijze stad

de appels
zijn voor mijn nicht


© Sander Hobin



zaterdag 26 maart 2016

Aardse paradijzen (3/3) - Frans Deschoemaeker

over lelies, stiletto’s, Sixtijnse sluiers (3)


In de afdeling erotica van mijn bibliotheek staat een deeltje uit de reeks Icons van de uitgeverij Taschen, dat een keuze omvat uit de fotoreeksen die de Franse fotograaf Serge Jacques in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw maakte voor het Parijse blootblad Paris-Hollywood.

Niet open te slaan is dit boekje, zonder dat het mij wegvoert op vleugelen van nostalgie. Ooit, diep in die jaren zestig, toen ik een kostschoolknaap met pukkels was, moet wel eens een exemplaar van dat obscure, onder de toonbank verhandelde boulevardblaadje onder een gunstige wind uit Frankrijk mijn pad hebben gekruist, of moeten althans excerpten uit Paris-Hollywood die ik god weet waar gevonden had, en in het schuurtje onder de werkbank bewaarde, nog enkele jaren dààrvoor verantwoordelijk zijn geweest voor mijn eerste ongerichte, primaire, nachtelijke onrust.

Ooit was het werk van Serge Jacques ondeugend en gewaagd. Soms pornografisch. Hij mikte dan ook deels op de toen al geliberaliseerde Scandinavische markt, maar in blaadjes als Paris-Hollywood dienden zijn foto’s alsnog geretoucheerd te verschijnen; slipjes van Chinese inkt, airbrush, Sixtijnse versluieringen, daartoe noopten hem zijn aanvaringen met de Franse justitie.

Nochtans, zeer gekleed zijn de dames van Serge Jacques, aangegord als ze zijn met guêpières, jarretellengordels, nylonkousen, kanten slipjes, babydolls, French knickers of katoentjes van Petit-Bateau, bontjasjes en laarsjes en in de lens priemende stiletto’s; attributen waarvan ze zich, naarmate de fotoreeks vordert, langzaam ontdoen. Blanke rondingen die zich te voorschijn draaien uit een sneeuw van kant, zijde, zilvervos, veren boa’s en pompons.

De striptease als verhalend fotografisch procédé, in veelal huiselijk aandoende decors, tussen voorwerpen in de modernistische vormgeving van de vroege sixties, die de toenmalige nieuwerwetse livings stoffeerden; een vaas met kunstbloemen, een taboeret bekleed met zebrahuid, cilindervormige lampenkappen, een barmeubel in bamboe, plastieken kuipzetels met verchroomde pootjes, puntig in het hoogpolig tapijt geplant. Alles even knus en intiem. Alsof het vrouwtje ten gerieve van de handelsreiziger die ze net heeft binnengelaten even uit de kleren gaat (om een zacht prijsje voor haar nieuwe stofzuiger te bedingen, bijvoorbeeld, want als er iets is wat erotiek moet hebben, dan is het: waan en fantasie).

De corpora delicti, vroeger te vinden in de laden van menig politiecommissariaat, zijn vandaag de dag ingedikt tot heerlijke kitsch, verfijnd fetisjisme voor de salontafels van nostalgische vijftigers. Onder het patina van de jaren, en in het licht van de seksuele tolerantie van vandaag, zijn die haarscherpe en nu ongecensureerde zwart-witfoto’s aandoenlijk. In tegenstelling tot de meisjes in de hedendaagse glossy blootbladen zijn ze zeer anoniem, de meisjes van Jacques, en tegelijk zeer herkenbaar. Je kon ze tegenkomen op straat, op kantoor, in de buurtwinkel, in de afdeling cosmetica van de Galeries Lafayette, wat de erotische suggestie sterk verhoogt.

Zij kijken nooit uitdagend, maar altijd vriendelijk of timide, één enkele keer schaapachtig smachtend, in de lens. Niet altijd mag een pose op een veel te smalle bank langoureus heten, een spoortje cellulitis mag al eens een bil tooien, een hesje mag al eens een knoopje missen, een kous al eens een laddertje vertonen. Waren er niet genoeg onberispelijke modellen voorhanden en werden ze slecht betaald, zodat ze hun accessoires niet tijdig konden vernieuwen? Of had de fotograaf doodgewoon oog voor die subtiele pikanterieën? Ik ben er vrijwel zeker van, van dat laatste. Want als er iets is wat erotiek niet kan hebben, dan is het: perfectie.

Mais ou sont les neiges d’antan?

Waar zijn ze gebleven, de dames die de onduidelijke droomgestalten uit onze kinderjaren een gezicht en een lichaam, ja tastbaarheid hebben gegeven? Hoe lang konden ze de lichtheid van hun bestaan blijven dragen? Wanneer zijn ze uit het beroep gestapt? Zijn sommigen onder hen na de glamourperiode met Jacques aan het tippelen geslagen in de rue Saint-Denis of op de boulevard de Clichy? Zijn ze braaf huisvrouw geworden of secretaresse of kassierster in een superette van de banlieu? Behoort het nog tot de mogelijkheden dat één van hen in de gedaante van een ietwat sjofele maar nog kokette oude dame vóór mij komt neerzitten in de metro, als ik weer eens in Parijs ben, en mij haar verstrooide glimlach schenkt?

Strasbourg Saint-Denis, Réaumur Sebastopol, in dat kwartier dat afglijdt van het chique Châtelet naar het groezelige Barbès-Rochechouart, moet je er nog een aantal kunnen vinden, denk ik soms. Zij moeten intussen bejaard tot hoogbejaard zijn, de dames die in mijn boekje figureren. Ongetwijfeld heeft de tijd velen al uitgewist. Vandaag, op deze Dag der Doden gaan mijn gedachten ook naar hén uit, naar de meiden van Serge Jacques, die ons erotische universum of seksuele bolwerk mee gestalte hebben gegeven. Het is november, en ver weg is onze jeugd. Bladerend in hun guêpières, hun bont en hun kant, houd ik de onrust vaardig en de dood veraf.


Uit: De waterlelies van Montparnasse, een werk in gestadige voortgang.


© Frans Deschoemaeker


maandag 14 maart 2016

Kruisheuvel - de video bij het gedicht van Albert Hagenaars

Eind januari 2015 publiceerde 'de Schaal van Digther' het gedicht Kruisheuvel van Albert Hagenaars. Een reis door Polen en de Baltische staten bracht de dichter ook naar een bijzondere plaats in Litouwen, Kryžių Kalnas. De dichter werd erg door de plaats ontroerd en schreef er het gedicht Kruisheuvel over. Intussen heeft Bongers Productions voor een you-tube-video gezorgd die we hier graag 's voor iedereen 'embedden'...



You tube-link
Nieuwslink website Albert Hagenaars


zaterdag 12 maart 2016

Interview met Radna Fabias - Frank Decerf

Stilaan wordt het een traditie dat ik de winnaar van de literaire prijs van de Stad Oostende een forum geef dat via een interview wordt verwerkt. In de editie 2016 kwam de jonge Nederlandse schrijfster Radna Fabias als uitverkorene uit de deliberaties. De juryleden waren: Geert van Istendael, Hester Knibbe, Lies Van Gasse, Koen Stassijns, Koen Vergeer, Frank Decerf en voorzitter Ivo van Strijtem . Radna was bereid enkele vragen te beantwoorden. Hieronder een neerslag van haar inzichten, haar plannen en haar levensvisie. Een verrassende dame met duidelijke standpunten .

Radna, proficiat met je eerste plaats. Waarom deed je mee aan de Poëzieprijs van de stad Oostende?
Ik ben al een tijdje in afzondering aan het schrijven. Het is alweer even geleden dat ik met werk naar buiten trad. Ik vond dat het tijd werd om dat weer te doen. Ik nam me bijvoorbeeld ook voor eens te gaan voordragen en zag ergens de wedstrijd langskomen. De inzending was een persoonlijke, symbolische stap. Ik verwachtte er niets van. Het ging mij om de beweging naar buiten toe.

Kende je de stad Oostende al?
Nee. Ik kom regelmatig in Antwerpen en Brussel, maar Oostende kende ik nog niet. Ik vind Oostende wel mooier van klank dan bijvoorbeeld Scheveningen.

Waarom ben je beginnen schrijven?
Ik heb geen goed antwoord op de vraag waarom ik begon. Nu is het een manier om grip te krijgen op dingen, denk ik. Op papier is het goed zoeken, goed twijfelen.

Kun je ons vertellen waarmee je nu bezig bent?
Ik ben nu bezig met een reeks gedichten en een flinke bulk beschouwend proza. Daarnaast ben ik voor een installatie beeldbeschrijvingen aan het schrijven van honderden foto’s die ik tijdens mijn laatste bezoek aan mijn geboorteland maakte. Dat laatste voelde lange tijd als afleiding, maar inmiddels worden die eerste twee projecten erdoor besmet. Ik vind dat nu een goede zaak. Tussendoor doe ik onbegrijpelijke dingen met mijn schrijftijd. Bijvoorbeeld een portret van mijn grootmoeder overtrekken en haar hoofd vervolgens herhaaldelijk naast elkaar tekenen zodat er een patroon ontstond. Vervolgens bedacht ik dat ik een huisje wilde timmeren en de binnenkant van het huis met die gezichten wilde behangen. Gaat dat ooit echt gebeuren? Niemand weet het. Ik kan ook niet timmeren. En waarom een poppenhuis behangen. Waartoe? Aan wie laat ik zoiets zien? Ik wil ook de gezichten van mijn grootmoeder op de binnenmuren van een oud, voor de sloop klaargemaakt gebouw schilderen. Gaat dát ooit gebeuren? Geen idee. Eerder zou ik daarover inzitten, dat ik zoiets bedenk terwijl ik eigenlijk iets anders aan het maken ben. Of ik zou balen dat ik zoiets bedenk zonder dat het helder is waar ik het voor ga gebruiken. Nu probeer ik me niet teveel bezig te houden met het waarom. Ik zie die onbegrijpelijke tijdbestedingen nu als deel van mijn schrijfproces. Het zijn andere uitingsvormen van dat waar ik in het schrijven mee bezig ben. Het zijn blijkbaar dingen waar ik geen woorden voor wil of kan gebruiken. Ik laat ze rusten. In de wat luchtiger hoek schrijf ik recepten. En daar schrijf ik ook weer stukjes bij. Kleine, meestal luchtige stukjes. Om de pen soepel te houden. Zoiets. Plus het sluit aan bij mijn werk in de keuken.

Zijn er terugkerende thema’s in je werk?
Het werk gaat momenteel vaak over identiteit, de vervreemding en de rijkdom van migratie, armoede, het idee van thuis zijn. Of thuis een vaste plek is. Thuis in een land, maar ook bijvoorbeeld in je sociaal-economische of culturele achtergrond, in een groep mensen, of in een lijf.

Wie waren / zijn je grote voorbeelden uit de hedendaagse literatuur en waarom?
Voorbeelden. Dat impliceert dat ik zou willen doen wat ze doen. Misschien is dat wel hoe het werkt, maar dat zou onbewust zijn. Bewust kan ik zeggen dat er heel veel werken zijn waar ik van onder de indruk ben. Mijn bewondering heeft geen betrekking op auteurs, maar op specifieke werken. Soms komt daar ook de werkhouding van een auteur bij. Zoals bij Jonathan Franzen. Ik was bijzonder onder de indruk van Vrijheid,
maar ik vind de lengte van zijn werkproces minstens zo mooi. Ik vind het prachtig dat hij ruim negen jaar over Vrijheid heeft gedaan. Ik ben onder de indruk van het beschouwend werk van Zadie Smith, maar ik kan nu niets met haar romans, Dat geldt ook voor Valeria Luiselli. Ik ben naast Vrijheid ook onder de indruk van het beschouwend werk van Jonathan Franzen, maar ik pakte De Correcties op en bleef steeds hangen. Ik heb essays van David Foster Wallace gelezen waar ik bijzonder blij van werd, maar ik sla vervolgens Infinite Jest open en merk dat ik daar geen geduld voor heb. Dat heb ik met meer auteurs. Daarom zeg ik werken. Geen auteurs.
Ik kan me soms wel onderdompelen in het werk van één schrijver, maar dat gebeurt niet meer zo vaak. Ooit las ik bijvoorbeeld alles van Houellebecq en Bret Easton Ellis en Jay McInerney en jaren geleden tijdens mijn studie aan de academie dook ik helemaal in Heiner Müller en Sarah Kane en Samuel Beckett en was er een fascinatie met Antonin Artaud en Tadeusz Kantor die ik poëtisch mooi vond in hun gekte. Ik heb ze nodig gehad en ze zitten stevig in mijn systeem, maar tegelijkertijd was het op een gegeven moment ook klaar. Het werd wel erg zwart ook. Zo nihilistisch. Nu haal ik bijvoorbeeld veel rust en troost uit het werk van A L Snijders. Dat is misschien wel de enige Nederlandse schrijver die ik de afgelopen jaren heb gelezen. Ik vind dat hij een aangename vorm heeft gevonden waar zijn stem bijzonder goed in past. Dát vind ik bewonderenswaardig. Dat is iets om na te streven, vind ik. Ik lees hem graag. Ik luister ook graag naar hem. Ik stond een tijd lang op zondag op tijd op om hem op radio 4 een praatje met Niels Heithuis te horen maken en een zeer kort verhaal te horen voordragen. Soms hoor ik bijna zijn stem als ik hem lees.

Wat zou je nog graag willen schrijven?
Een bundel essays of korte verhalen of liever nog: een hybride van die twee. En een dichtbundel. En ik ben ooit tot dramaschrijver opgeleid. Ik zou nog best wel een keer een toneelstuk willen schrijven. Dat heb ik al een tijdje niet gedaan. En- het past voor mijn gevoel niet in dit rijtje, maar ik zou ook graag een kookboek met recepten en al dan niet losjes aan die recepten gerelateerde stukjes willen schrijven. En ooit, misschien, een roman. Eentje maar.

Heb je tijdens het schrijven een bepaalde routine? Hoe ga je te werk?
Het genereren van materiaal gebeurt doorlopend. Dan ga ik zitten en bouw ik daarop voort. Vervolgens vernietig ik dingen tot er iets overblijft waarvan ik het idee heb dat het een eenheid vormt. Grofweg is dat mijn proces. De grootste uitdaging is om niet alles te vernietigen. Het is constant zoeken naar de mildheid om dingen te laten staan.

Heeft poëzie een doel op zich?
Ik zeg hier nee op. Elk ander antwoord zou resulteren in abstracte kletspraat waar ik zelf ook van ga walgen.

Wat was de aanleiding voor je laatste bundel/gedichten reeks/ enz? Vanwaar de titel?
Mijn laatste gedichtenreeks is ‘Brandplekken en Snijwonden’. Met veel van de gedichten uit die reeks begon ik tijdens mijn bijscholing tot kok. Aan Gieser Wildeman werkte ik tijdens de lessen warenkennis, bij de behandeling van het hoofdstuk fruit. Ook de titel van de reeks refereert aan die periode van bijscholing en het werken in een professionele keuken. Hoe meer ik schreef, hoe meer het ook ging over andere dingen waar men zich aan kan snijden of branden.

Volg je de huidige lichting nieuwe en jonge dichters? Waarom wel / niet?
Ik heb niet echt een overzicht van wie de ‘huidige lichting jonge dichters’ is. Daarvoor
Radna's leeshoek
heb ik me ook te zeer afzijdig gehouden van elke ‘scene’. Groepen jonge dichters… Ik weet het niet. Het kan erg inspirerend zijn, maar het kan ook snel een pretentieuze bierclub worden. Twee jaar geleden zag ik tijdens de Nacht van de Poëzie Maud van Hauwaert. Ik vond haar grappig. En ik vind dat ze aantrekkelijk voordraagt. Dat was een toevalstreffer. Ik volg niet veel. Ik volg een aantal mensen waarmee ik op de academie heb gezeten. Bijvoorbeeld Oscar Wyers of Marc Robbemond. Dit zijn veelal mensen wiens werk me toen al iets deed. Zij brengen mij soms weer bij het werk van andere dichters. En laatst kreeg ik na mijn verblijf in Oostende een bericht van iemand die me wees op het werk van allemaal jonge dichters waar hij aan moest denken. Dat was fijn.

Ben je beïnvloed in je schrijven?
Natuurlijk. Elke maker die anders beweert, heeft er te kort bij stilgestaan. Niemand is volledig autonoom. Ik word, net als ieder ander, beïnvloed door alles wat ik waarneem. Dit alles beweegt door me heen en komt er door mijn persoonlijke filter weer uit als ik iets maak. Mijn filter bestaat weer uit dingen waar ik zelf voor kies, zoals de kunst-uitingen die ik tot me neem, wat ik lees, waar ik woon en werk en de mensen waarmee ik me omring, maar daarnaast - en dat dringt pas de laatste tijd écht door- is daar ook alles waar ik zelf niet voor koos, maar wat wel bij mij hoort. De sociaal-economische situatie waarin ik opgroeide, mijn geboorteplaats, mijn sekse, mijn lijf, mijn geaardheid, mijn familie, mijn culturele achtergrond, dat soort zaken. Dat zijn ook allemaal invloeden. Daar ontkomt niemand aan. Verdringen kan, maar ze zijn er wel.

Ben je in een of ander literair hokje te plaatsen?
Ongetwijfeld. Alles bevragende postpostpostmoderne generatie Y-er, maar dan de deels uit-de-onderklasse-afkomstige-migrant editie? Zoiets?

We leven in woelige tijden, hebben de maatschappelijke evoluties een invloed op jouw werk?
De écht grote problemen, de dingen waar mensen aan sterven, die generaties aan pijn veroorzaken, vinden geen thuis in mijn zinnen. Ze hebben wel invloed, zoals alles invloed heeft, maar ik schuur er slechts langs. Soms met dichtgeknepen ogen. Vaak met huiver.

Wat stoort jou het meest in de literaire wereld?
Ai. Lastig. De eenvormigheid van afkomst? En daarmee bedoel ik geen huidskleur. Publiceerdrift? Een tijd geleden schreef iemand mij dat Joost Zwagerman ooit had gezegd dat je niet moest wachten met debuteren tot je oud was en niet meer kon klaarkomen. Ik schreef terug dat ik spuugde op debuteerhaast. Dat is gechargeeerd, maar ik vind wachten een goede zaak. Niet passief, maar spelend, zoekend, oefenend, slijpend. Niet elk kuchje hoeft gedeeld te worden. Dat is geen sexy standpunt. Dat wachten kan als falen voelen, maar ik zie het liever als rijping. Soms is er ineens iemand die op oudere leeftijd debuteert en waarover er geschreven wordt dat hij of zij ‘uit het niets’ kwam. Of uit de lucht. Ik ben daar vaak benieuwd naar. Ik ken twee jonge schrijvers die pas na hun veertigste willen debuteren. Een bewuste keuze. Ik heb daar respect voor. Ik kijk naar dat werk uit. Let wel: ik zeg absoluut niet dat er geen jonge mensen zijn wiens werk ik waardeer, maar het in stilte rijpen, schrijven niet als een beroep zien, niet iets waar je ‘carriere in maakt’ door met elk zuchtje naar buiten te treden; ik vind dat een mooie houding. Aantrekkelijk. En wat de eenvormigheid betreft: het is geen aanklacht, ik reken het niemand aan. Het is ook geen verontwaardiging.

Toch stoort het me soms wel. Ik las ooit over een schrijver die zei dat minderheden hun weerspiegeling ergens in willen zien om te weten dat ze geen vampieren zijn. Ik denk dat ik dat snap. Natuurlijk, er zijn universele verhalen die ons dwars door alle verschillen heen raken omdat ze ons algemene mens-zijn aanspreken. En gelukkig maar. Toch wringt er soms wat. Ik weet nog dat ik tijdens mijn studie verzuchtte dat er iets in mij zou breken als ik nóg een stuk zou moeten lezen over een onder de burgerlijke oppervlakte gebroken middenklasse gezin met geheimen en wind tegen. Ik heb in die categorie behoorlijk goed geschreven dingen gelezen, begrijp me niet verkeerd, maar daarbuiten is ook een wereld.

De Nobelprijs werd ooit aan een bejaarde schrijfster (88 jaar, Doris Lessing) gegeven. Zijzelf was daar niet wild enthousiast over. Wat is jouw visie ivm dergelijke prijs?
Prijzen…Mooi dat ze bestaan, maar je moet er niet op wachten. Je moet er niet iets van af laten hangen, denk ik. Verder heb ik daar weinig over te zeggen.

Wat mogen wij nog van jou verwachten?
Als het meezit, als het me lukt om de mildheid te vinden en te bewaren, om niet alleen maar te vernietigen, hopelijk eerst een bundel met hybride korte verhalen/essays. En misschien een dichtbundel. Wie weet.

Met welke drie auteurs zou je voor enkele weken naar een verlaten eiland willen vertrekken?
Jonathan Franzen. Dat komt: hij is vogelaar. Ik ben om onduidelijke reden onder de indruk van mensen die in de natuur verder komen bij het benoemen van wat ze zien dan ‘kijk, een vogel.’ Of ‘wat een mooie bloem.’ Georges Perec zou ik er ook graag bij hebben. Lijkt me gezellig. En Michel de Montaigne, denk ik. In deze fictieve situatie spreek ik Frans. Dat vind ik leuk. En mag ik daar nog een vrouw bij? Iemand die haar verhaal dráágt? Dan kies ik Mary Karr.

Wat is de top vijf van je meest geliefde auteurs?
Titels vind ik makkelijker, maar ik kan hier héél lang over doorgaan. Ik kan geen top
vijf  maken. Een min of meer willekeurige greep: Lolita van Nabokov, Vrijheid van Jonathan Franzen, Un homme qui dort van Georges Perec, De helaasheid der dingen van Dimitri Verhulst, veel van Lydia Davis, veel verhalen van Tsjechov, De morgen loeit weer aan van Tip Marugg, Consider the Lobster van David Foster Wallace, Factotum van Bukowski. De Hamletmachine en Beeldbeschrijving van Heiner Muller. O, en Truman Capote. De man schreef fijn. En Joan Didion. En Kafka. En Raymond Carver. En Jorge Luis Borges. En misschien ook iets van Harold Pinter. En ik lees ook graag de stukjes van Martin Bril. Ik vind ze rustgevend. En ik heb twee titels van Edouard Leve. Autoportrait en Works. Het lukt me al jaren niet om dat eerste boek uit te lezen, maar het raakt me vreselijk. Iets soortgelijks heb ik ook met Bert Schierbeek, de Nederlandse dichter die zijn vormexperimenten ‘proëzie’ noemde. Dat werk is onleesbaar, maar prachtig.

Had je als kind een favoriet boek?
Nee. Ik las veel, maar ik kan me geen favoriet voor de geest halen. Ik was wel gevoelig voor detective-achtige structuren, geloof ik. En ik wilde al heel snel boeken voor volwassenen gaan lezen. Maar ik had geen favorieten. Dat vind ik in retrospectief best mooi.

Hoe reageerde je omgeving op het winnen van de Poëzieprijs van Oostende?
Enthousiast, enthousiast met een vleugje onbegrip, met niets dan onbegrip (‘schrijf je gedíchten?’), een enkeling enthousiast met misplaatste nationalistische trots en in de keuken met milde pesterijen. De reacties in Oostende zelf waren overigens louter enthousiast en vriendelijk. Dat was mooi. Overrompelend ook. Maar vooral mooi.


Bedankt Radna, nog veel succes en ik weet zeker dat we van jou zullen horen.


Het winnend gedicht “Gieser Wildeman” werd gisteren op 'de Schaal van Digther' gepubliceerd en lees je hier.

© Frank Decerf






Interview met Radna Fabias - Frank Decerf

Stilaan wordt het een traditie dat ik de winnaar van de literaire prijs van de Stad Oostende een forum geef dat via een interview wordt verwerkt. In de editie 2016 kwam de jonge Nederlandse schrijfster Radna Fabias als uitverkorene uit de deliberaties. De juryleden waren: Geert van Istendael, Hester Knibbe, Lies Van Gasse, Koen Stassijns, Koen Vergeer, Frank Decerf en voorzitter Ivo van Strijtem . Radna was bereid enkele vragen te beantwoorden. Hieronder een neerslag van haar inzichten, haar plannen en haar levensvisie. Een verrassende dame met duidelijke standpunten .

Radna, proficiat met je eerste plaats. Waarom deed je mee aan de Poëzieprijs van de stad Oostende?
Ik ben al een tijdje in afzondering aan het schrijven. Het is alweer even geleden dat ik met werk naar buiten trad. Ik vond dat het tijd werd om dat weer te doen. Ik nam me bijvoorbeeld ook voor eens te gaan voordragen en zag ergens de wedstrijd langskomen. De inzending was een persoonlijke, symbolische stap. Ik verwachtte er niets van. Het ging mij om de beweging naar buiten toe.

Kende je de stad Oostende al?
Nee. Ik kom regelmatig in Antwerpen en Brussel, maar Oostende kende ik nog niet. Ik vind Oostende wel mooier van klank dan bijvoorbeeld Scheveningen.

Waarom ben je beginnen schrijven?
Ik heb geen goed antwoord op de vraag waarom ik begon. Nu is het een manier om grip te krijgen op dingen, denk ik. Op papier is het goed zoeken, goed twijfelen.

Kun je ons vertellen waarmee je nu bezig bent?
Ik ben nu bezig met een reeks gedichten en een flinke bulk beschouwend proza. Daarnaast ben ik voor een installatie beeldbeschrijvingen aan het schrijven van honderden foto’s die ik tijdens mijn laatste bezoek aan mijn geboorteland maakte. Dat laatste voelde lange tijd als afleiding, maar inmiddels worden die eerste twee projecten erdoor besmet. Ik vind dat nu een goede zaak. Tussendoor doe ik onbegrijpelijke dingen met mijn schrijftijd. Bijvoorbeeld een portret van mijn grootmoeder overtrekken en haar hoofd vervolgens herhaaldelijk naast elkaar tekenen zodat er een patroon ontstond. Vervolgens bedacht ik dat ik een huisje wilde timmeren en de binnenkant van het huis met die gezichten wilde behangen. Gaat dat ooit echt gebeuren? Niemand weet het. Ik kan ook niet timmeren. En waarom een poppenhuis behangen. Waartoe? Aan wie laat ik zoiets zien? Ik wil ook de gezichten van mijn grootmoeder op de binnenmuren van een oud, voor de sloop klaargemaakt gebouw schilderen. Gaat dát ooit gebeuren? Geen idee. Eerder zou ik daarover inzitten, dat ik zoiets bedenk terwijl ik eigenlijk iets anders aan het maken ben. Of ik zou balen dat ik zoiets bedenk zonder dat het helder is waar ik het voor ga gebruiken. Nu probeer ik me niet teveel bezig te houden met het waarom. Ik zie die onbegrijpelijke tijdbestedingen nu als deel van mijn schrijfproces. Het zijn andere uitingsvormen van dat waar ik in het schrijven mee bezig ben. Het zijn blijkbaar dingen waar ik geen woorden voor wil of kan gebruiken. Ik laat ze rusten. In de wat luchtiger hoek schrijf ik recepten. En daar schrijf ik ook weer stukjes bij. Kleine, meestal luchtige stukjes. Om de pen soepel te houden. Zoiets. Plus het sluit aan bij mijn werk in de keuken.

Zijn er terugkerende thema’s in je werk?
Het werk gaat momenteel vaak over identiteit, de vervreemding en de rijkdom van migratie, armoede, het idee van thuis zijn. Of thuis een vaste plek is. Thuis in een land, maar ook bijvoorbeeld in je sociaal-economische of culturele achtergrond, in een groep mensen, of in een lijf.

Wie waren / zijn je grote voorbeelden uit de hedendaagse literatuur en waarom?
Voorbeelden. Dat impliceert dat ik zou willen doen wat ze doen. Misschien is dat wel hoe het werkt, maar dat zou onbewust zijn. Bewust kan ik zeggen dat er heel veel werken zijn waar ik van onder de indruk ben. Mijn bewondering heeft geen betrekking op auteurs, maar op specifieke werken. Soms komt daar ook de werkhouding van een auteur bij. Zoals bij Jonathan Franzen. Ik was bijzonder onder de indruk van Vrijheid,
maar ik vind de lengte van zijn werkproces minstens zo mooi. Ik vind het prachtig dat hij ruim negen jaar over Vrijheid heeft gedaan. Ik ben onder de indruk van het beschouwend werk van Zadie Smith, maar ik kan nu niets met haar romans, Dat geldt ook voor Valeria Luiselli. Ik ben naast Vrijheid ook onder de indruk van het beschouwend werk van Jonathan Franzen, maar ik pakte De Correcties op en bleef steeds hangen. Ik heb essays van David Foster Wallace gelezen waar ik bijzonder blij van werd, maar ik sla vervolgens Infinite Jest open en merk dat ik daar geen geduld voor heb. Dat heb ik met meer auteurs. Daarom zeg ik werken. Geen auteurs.
Ik kan me soms wel onderdompelen in het werk van één schrijver, maar dat gebeurt niet meer zo vaak. Ooit las ik bijvoorbeeld alles van Houellebecq en Bret Easton Ellis en Jay McInerney en jaren geleden tijdens mijn studie aan de academie dook ik helemaal in Heiner Müller en Sarah Kane en Samuel Beckett en was er een fascinatie met Antonin Artaud en Tadeusz Kantor die ik poëtisch mooi vond in hun gekte. Ik heb ze nodig gehad en ze zitten stevig in mijn systeem, maar tegelijkertijd was het op een gegeven moment ook klaar. Het werd wel erg zwart ook. Zo nihilistisch. Nu haal ik bijvoorbeeld veel rust en troost uit het werk van A L Snijders. Dat is misschien wel de enige Nederlandse schrijver die ik de afgelopen jaren heb gelezen. Ik vind dat hij een aangename vorm heeft gevonden waar zijn stem bijzonder goed in past. Dát vind ik bewonderenswaardig. Dat is iets om na te streven, vind ik. Ik lees hem graag. Ik luister ook graag naar hem. Ik stond een tijd lang op zondag op tijd op om hem op radio 4 een praatje met Niels Heithuis te horen maken en een zeer kort verhaal te horen voordragen. Soms hoor ik bijna zijn stem als ik hem lees.

Wat zou je nog graag willen schrijven?
Een bundel essays of korte verhalen of liever nog: een hybride van die twee. En een dichtbundel. En ik ben ooit tot dramaschrijver opgeleid. Ik zou nog best wel een keer een toneelstuk willen schrijven. Dat heb ik al een tijdje niet gedaan. En- het past voor mijn gevoel niet in dit rijtje, maar ik zou ook graag een kookboek met recepten en al dan niet losjes aan die recepten gerelateerde stukjes willen schrijven. En ooit, misschien, een roman. Eentje maar.

Heb je tijdens het schrijven een bepaalde routine? Hoe ga je te werk?
Het genereren van materiaal gebeurt doorlopend. Dan ga ik zitten en bouw ik daarop voort. Vervolgens vernietig ik dingen tot er iets overblijft waarvan ik het idee heb dat het een eenheid vormt. Grofweg is dat mijn proces. De grootste uitdaging is om niet alles te vernietigen. Het is constant zoeken naar de mildheid om dingen te laten staan.

Heeft poëzie een doel op zich?
Ik zeg hier nee op. Elk ander antwoord zou resulteren in abstracte kletspraat waar ik zelf ook van ga walgen.

Wat was de aanleiding voor je laatste bundel/gedichten reeks/ enz? Vanwaar de titel?
Mijn laatste gedichtenreeks is ‘Brandplekken en Snijwonden’. Met veel van de gedichten uit die reeks begon ik tijdens mijn bijscholing tot kok. Aan Gieser Wildeman werkte ik tijdens de lessen warenkennis, bij de behandeling van het hoofdstuk fruit. Ook de titel van de reeks refereert aan die periode van bijscholing en het werken in een professionele keuken. Hoe meer ik schreef, hoe meer het ook ging over andere dingen waar men zich aan kan snijden of branden.

Volg je de huidige lichting nieuwe en jonge dichters? Waarom wel / niet?
Ik heb niet echt een overzicht van wie de ‘huidige lichting jonge dichters’ is. Daarvoor
Radna's leeshoek
heb ik me ook te zeer afzijdig gehouden van elke ‘scene’. Groepen jonge dichters… Ik weet het niet. Het kan erg inspirerend zijn, maar het kan ook snel een pretentieuze bierclub worden. Twee jaar geleden zag ik tijdens de Nacht van de Poëzie Maud van Hauwaert. Ik vond haar grappig. En ik vind dat ze aantrekkelijk voordraagt. Dat was een toevalstreffer. Ik volg niet veel. Ik volg een aantal mensen waarmee ik op de academie heb gezeten. Bijvoorbeeld Oscar Wyers of Marc Robbemond. Dit zijn veelal mensen wiens werk me toen al iets deed. Zij brengen mij soms weer bij het werk van andere dichters. En laatst kreeg ik na mijn verblijf in Oostende een bericht van iemand die me wees op het werk van allemaal jonge dichters waar hij aan moest denken. Dat was fijn.

Ben je beïnvloed in je schrijven?
Natuurlijk. Elke maker die anders beweert, heeft er te kort bij stilgestaan. Niemand is volledig autonoom. Ik word, net als ieder ander, beïnvloed door alles wat ik waarneem. Dit alles beweegt door me heen en komt er door mijn persoonlijke filter weer uit als ik iets maak. Mijn filter bestaat weer uit dingen waar ik zelf voor kies, zoals de kunst-uitingen die ik tot me neem, wat ik lees, waar ik woon en werk en de mensen waarmee ik me omring, maar daarnaast - en dat dringt pas de laatste tijd écht door- is daar ook alles waar ik zelf niet voor koos, maar wat wel bij mij hoort. De sociaal-economische situatie waarin ik opgroeide, mijn geboorteplaats, mijn sekse, mijn lijf, mijn geaardheid, mijn familie, mijn culturele achtergrond, dat soort zaken. Dat zijn ook allemaal invloeden. Daar ontkomt niemand aan. Verdringen kan, maar ze zijn er wel.

Ben je in een of ander literair hokje te plaatsen?
Ongetwijfeld. Alles bevragende postpostpostmoderne generatie Y-er, maar dan de deels uit-de-onderklasse-afkomstige-migrant editie? Zoiets?

We leven in woelige tijden, hebben de maatschappelijke evoluties een invloed op jouw werk?
De écht grote problemen, de dingen waar mensen aan sterven, die generaties aan pijn veroorzaken, vinden geen thuis in mijn zinnen. Ze hebben wel invloed, zoals alles invloed heeft, maar ik schuur er slechts langs. Soms met dichtgeknepen ogen. Vaak met huiver.

Wat stoort jou het meest in de literaire wereld?
Ai. Lastig. De eenvormigheid van afkomst? En daarmee bedoel ik geen huidskleur. Publiceerdrift? Een tijd geleden schreef iemand mij dat Joost Zwagerman ooit had gezegd dat je niet moest wachten met debuteren tot je oud was en niet meer kon klaarkomen. Ik schreef terug dat ik spuugde op debuteerhaast. Dat is gechargeeerd, maar ik vind wachten een goede zaak. Niet passief, maar spelend, zoekend, oefenend, slijpend. Niet elk kuchje hoeft gedeeld te worden. Dat is geen sexy standpunt. Dat wachten kan als falen voelen, maar ik zie het liever als rijping. Soms is er ineens iemand die op oudere leeftijd debuteert en waarover er geschreven wordt dat hij of zij ‘uit het niets’ kwam. Of uit de lucht. Ik ben daar vaak benieuwd naar. Ik ken twee jonge schrijvers die pas na hun veertigste willen debuteren. Een bewuste keuze. Ik heb daar respect voor. Ik kijk naar dat werk uit. Let wel: ik zeg absoluut niet dat er geen jonge mensen zijn wiens werk ik waardeer, maar het in stilte rijpen, schrijven niet als een beroep zien, niet iets waar je ‘carriere in maakt’ door met elk zuchtje naar buiten te treden; ik vind dat een mooie houding. Aantrekkelijk. En wat de eenvormigheid betreft: het is geen aanklacht, ik reken het niemand aan. Het is ook geen verontwaardiging.

Toch stoort het me soms wel. Ik las ooit over een schrijver die zei dat minderheden hun weerspiegeling ergens in willen zien om te weten dat ze geen vampieren zijn. Ik denk dat ik dat snap. Natuurlijk, er zijn universele verhalen die ons dwars door alle verschillen heen raken omdat ze ons algemene mens-zijn aanspreken. En gelukkig maar. Toch wringt er soms wat. Ik weet nog dat ik tijdens mijn studie verzuchtte dat er iets in mij zou breken als ik nóg een stuk zou moeten lezen over een onder de burgerlijke oppervlakte gebroken middenklasse gezin met geheimen en wind tegen. Ik heb in die categorie behoorlijk goed geschreven dingen gelezen, begrijp me niet verkeerd, maar daarbuiten is ook een wereld.

De Nobelprijs werd ooit aan een bejaarde schrijfster (88 jaar, Doris Lessing) gegeven. Zijzelf was daar niet wild enthousiast over. Wat is jouw visie ivm dergelijke prijs?
Prijzen…Mooi dat ze bestaan, maar je moet er niet op wachten. Je moet er niet iets van af laten hangen, denk ik. Verder heb ik daar weinig over te zeggen.

Wat mogen wij nog van jou verwachten?
Als het meezit, als het me lukt om de mildheid te vinden en te bewaren, om niet alleen maar te vernietigen, hopelijk eerst een bundel met hybride korte verhalen/essays. En misschien een dichtbundel. Wie weet.

Met welke drie auteurs zou je voor enkele weken naar een verlaten eiland willen vertrekken?
Jonathan Franzen. Dat komt: hij is vogelaar. Ik ben om onduidelijke reden onder de indruk van mensen die in de natuur verder komen bij het benoemen van wat ze zien dan ‘kijk, een vogel.’ Of ‘wat een mooie bloem.’ Georges Perec zou ik er ook graag bij hebben. Lijkt me gezellig. En Michel de Montaigne, denk ik. In deze fictieve situatie spreek ik Frans. Dat vind ik leuk. En mag ik daar nog een vrouw bij? Iemand die haar verhaal dráágt? Dan kies ik Mary Karr.

Wat is de top vijf van je meest geliefde auteurs?
Titels vind ik makkelijker, maar ik kan hier héél lang over doorgaan. Ik kan geen top
vijf  maken. Een min of meer willekeurige greep: Lolita van Nabokov, Vrijheid van Jonathan Franzen, Un homme qui dort van Georges Perec, De helaasheid der dingen van Dimitri Verhulst, veel van Lydia Davis, veel verhalen van Tsjechov, De morgen loeit weer aan van Tip Marugg, Consider the Lobster van David Foster Wallace, Factotum van Bukowski. De Hamletmachine en Beeldbeschrijving van Heiner Muller. O, en Truman Capote. De man schreef fijn. En Joan Didion. En Kafka. En Raymond Carver. En Jorge Luis Borges. En misschien ook iets van Harold Pinter. En ik lees ook graag de stukjes van Martin Bril. Ik vind ze rustgevend. En ik heb twee titels van Edouard Leve. Autoportrait en Works. Het lukt me al jaren niet om dat eerste boek uit te lezen, maar het raakt me vreselijk. Iets soortgelijks heb ik ook met Bert Schierbeek, de Nederlandse dichter die zijn vormexperimenten ‘proëzie’ noemde. Dat werk is onleesbaar, maar prachtig.

Had je als kind een favoriet boek?
Nee. Ik las veel, maar ik kan me geen favoriet voor de geest halen. Ik was wel gevoelig voor detective-achtige structuren, geloof ik. En ik wilde al heel snel boeken voor volwassenen gaan lezen. Maar ik had geen favorieten. Dat vind ik in retrospectief best mooi.

Hoe reageerde je omgeving op het winnen van de Poëzieprijs van Oostende?
Enthousiast, enthousiast met een vleugje onbegrip, met niets dan onbegrip (‘schrijf je gedíchten?’), een enkeling enthousiast met misplaatste nationalistische trots en in de keuken met milde pesterijen. De reacties in Oostende zelf waren overigens louter enthousiast en vriendelijk. Dat was mooi. Overrompelend ook. Maar vooral mooi.


Bedankt Radna, nog veel succes en ik weet zeker dat we van jou zullen horen.


Het winnend gedicht “Gieser Wildeman” werd gisteren op 'de Schaal van Digther' gepubliceerd en lees je hier.

© Frank Decerf






vrijdag 11 maart 2016

Gieser Wildeman - Radna Fabias

Gieser Wildeman is een stoofpeer
ik ben een vrouw
dat is het dak van een drie eeuwen oud huis
ik ben een vrouw
dat is het troebele vocht dat uit een Spaanse perzik langs zijn lippen loopt en ik ben helaas het vocht en de perzik en elk ander handzaam, zacht, zoet, sappig fruit want ik ben een vrouw en dat is het brilmontuur van een man van gemiddelde intelligentie, maar ik
ben een vrouw en in mijzelf genoeg
er is geen leegte in mij
er is wel een schuilplaats een voorkamer een wachtruimte een plek
waar ik iemand kan ontvangen:
een man
het begin van een kind
de vingers van een vrouw
toch heb ik aan mezelf genoeg het maakt niet uit hoeveel postmoderne gendertheorie ik aan
mijn heupen hang het is aan mij te zien: ik ben een vrouw ik
zou kunnen bestaan naast een man maar een man is geen lichaam een man is geen brommende bastonen geen lage stem dikke armen stroeve vingers dikke huid geen baard een man is geen baard een man is ook geen vagevuur een man is geen lot een man is geen huis om in te wonen een man is geen bed om op te liggen een man is geen werkverschaffing een man is geen afleiding een man is geen arbeidstherapie een man is geen raspaard een man is meer dan aanbiddende ogen in een gestolen nacht een man is geen kofferbak geen zwaailicht
een man is geen diepe buiging voor mijn kruis een man
heeft ook gevoelens
denkt ook na
heeft ook pijn
soms weet hij zelfs waarom hij pijn heeft
een man is geen vleeshaak geen fileermes geen geweer geen heet merkijzer geen heilig boek
een man is geen wapen geen hobby

een man is geen hobby
een man is geen hobby
een man is geen hobby

een man is geen strafregel

een man is geen troon om met gekruiste benen op te zitten als een dame
ik ben geen dame
ik ben een vrouw



© Radna Fabias



Aantekening
Voor dit gedicht werd Radna Fabias (°1983) begin dit jaar bekroond met de poëzieprijs van de Stad Oostende, editie 2016. De tweede prijs was weggelegd voor Janine Jongsma en de derde ging naar Xavier Roelens. Eervolle vermeldingen vielen te beurt aan Ernie Bossmann, Rik Dereeper, Stefan Heulot, Sylvie Marie, Veerle Neyens, Onno-Sven Tromp en Shari Van Goethem.

Meer info via deze Oostende-link.
De winnende gedichten staan tevens in pdf-versie na te lezen op de site van de Stad Oostende en wel via deze link.
Facebook-link van de wedstrijd

Morgen publiceert ‘de Schaal van Digther’ hier een interview dat jury-lid Frank Decerf had met de winnares Radna Fabias.


zaterdag 5 maart 2016

Nomen nominandum - Bert Struyvé


je wilt allereerst mijn woorden vangen in
je vlindernetje ˂met zoals je zegt˃ zonder gaten
in je camouflagehoed die de laatste zonnebanen
scant waar verstrooid het licht je beleving danst

ach je wilt ook graag een brandslang redden die
aanzwellend zwaait door de hoge waterdruk
je zag het ooit in een kinderfilm zeg je
˂de adem speelde toen de hoofdrol˃

je sprokkelde laatst veren uit duurzaamheid
alvast voor het avondeten van gepofte appel
je maakte het af met een garnituur van ach ja
gekleurd blad en je polsbandje spinnendraden

als je de kans krijgt graaf je je nog eens vast
in een hol met lange nagels zonder spiergebruik
zoals je ook een zandkasteel op het strand
zou waarschuwen de brug wel tijdig op te halen

niets lijkt mooier dan een lege roltrap die
naar boven beweegt en meer verdwijnt
niets lijkt mooier dan een muurbloempje dat
met elk gevormd groen blaadje meer verwelkt

als de dag een hap vreet uit je opstaan
is het liefde om verloren terug te keren


© Bert Struyvé


vrijdag 4 maart 2016

De wereld is geen verhuisraam - Bert Struyvé

het was nacht dat je aanspoelde
stil en nat opstond op de rand van
ja van wat

je trippelde cirkels rond de ouderen
ze stonden daar maar met hun grotemensenhanden
ze hapten hongerig moten uit het nieuwe land

je peinsde over wat was beloofd
en waar je ongestoord zou mogen spelen
je lachte met kleine melkwitte tanden

naar de eerste meters van je nieuwe zandbak
maar hoe speelbaar kan iets zijn

als je in het donker door zand en keien waadt
een strand zonder uitneembare spijlen
met je oorsprong die in de bagage is gestouwd

de bodem thuis was met tape geplakt
toch klapten ze jouw korte bestaan
als in een verhuisdoos dicht


© Bert Struyvé