zaterdag 29 mei 2021

De rododendron - Miel Vanstreels

De rododendron
die hij plantte
in mijn tuin:

lang na zijn dood
groeit hij nog
gestaag

en ieder jaar
in mei

bloeit hij
zo uitbundig

dat het weer gaat
leven: mijn vader
en zijn pijn


© Miel Vanstreels


woensdag 19 mei 2021

Alles is kamers - Hans Hanssens

(voor K.G.)

Ik ken een plaats waar een man piano speelt
Een plek waar de zinnen verkorten
De wereld niet tot letters vervaagt
Om een historie nadien nooit meer te vertellen

De vingers spelen over de toetsen
Zo ook over de oude letters
Bij voorkeur vloeiend als wat water
Zo met de regen op de pannen van het dak

Meer zie ik niet voor mij
Zoals ik alles in kamers zie
Een lied, een dag
Zon door de ramen – buiten pratende wolken

En dan is het gedaan
Zo is het gegaan

Naast de piano een asbak
Naast de asbak de schrijfmachine
De smeulende sigaar
Het hele verhaal


© Hans Hanssens






dinsdag 18 mei 2021

Polaroid - Hans Hanssens

als in een droom is elke reis een splinter vrijheid
een roman zonder interpunctie waarin een kat lang na middernacht een verlaten straat oversteekt
een insect vangt bij volle maan de slag van zee nabij
waarbij een stad alleen vuurtoren en baken voor een handvol uitgestrooide sterren is

zaailingen in een nachthemel waarin
mijn vriendin slaapt

ik neem een foto
ik schrijf haar een brief

over

de kat
de straat
het insect

de zee
de stad
de maan

over de sterren heen


© Hans Hanssens






maandag 17 mei 2021

Woestijnzucht van Geert Jan Beeckman - De voorstelling

Uitnodiging! Geert Jan Beeckman nodigt uit!



 









 

Op zaterdag 19 juni 2021 wordt om 19:00 u de bundel 'Woestijnzucht' van Geert Jan Beeckman voorgesteld. Aanpassingen aan het gebeuren zijn wegens de corona-beperkingen nog altijd mogelijk.  Wie aanwezig wil zijn kan best reserveren op Geertbeeckman@telenet.be of GSM 0497/29 21 49. De plaatsen zullen wellicht beperkt zijn. 

Een aantal gedichten uit de bundel verschenen eerder op De Schaal van Digther en kunnen nagelezen worden via 'het Geert Jan Beeckman-label'.

(P.R)

 

 


 

 

zondag 16 mei 2021

Het ware leven van Charles Baudelaire - Alain Delmotte

Enkele weken geleden (om precies te zijn op 9/04/2021) plaatste de Schaal van Digther mijn tekst over Charles Baudelaire naar aanleiding van zijn 200ste geboortedag. Daarin schreef ik dat er een boek op komst was waarin de Baudelaire-vertalingen waren opgenomen die Menno Wigman (1966-2018) aan
het prille begin van zijn dichterscarrière had gemaakt. Ondertussen is het boek verschenen. Het is voor wie van Menno Wigman houdt (en daar hoor ik bij!) zeker een niet te missen publicatie.
Want het is meer een boek van Menno Wigman en minder een boek over Baudelaire geworden. Dat merken we overigens meteen als we het openslaan. Waar we eigenlijk een foto of een portret van Baudelaire zouden verwachten, zien we een foto van Wigman samen met enkele biografische specificaties. De boodschap is duidelijk en ik heb daar niets op tegen.

Wat heeft het boek te bieden? Alle vertalingen van Wigman die in 1986 in eigen beheer verschenen (en herdrukt werden in 1989), samen met de inleiding die Menno erbij schreef. Wigman (°1966) was toen nog geen 21 jaar en als dichter nog niet gedebuteerd. Zijn eerste bundel ('s Zomers stinken alle steden') verscheen pas in 1997. (Zelf heb ik zijn werk leren kennen bij het verschijnen van ‘De wereld bij avond’, het boekje dat hoorde bij gedichtendag 2006. En ik was meteen gewonnen.)

Naast de inleiding, de vertaalde gedichten, de beknopte notities die bij de vertaalde gedichten horen en een bibliografie lezen we ook enkele vertaalde prozagedichten van Baudelaire die eerder in de bloemlezing ‘Wees altijd dronken – Franse prozagedichten uit het fin de siècle, gekozen, vertaald en ingeleid door Menno Wigman’ (1998). Een verzameling die best ook wel eens zou mogen herdrukt worden, vind ik. 

Wat de vertalingen betreft: ze zijn hoogstwaarschijnlijk bekritiseerbaar. Ik zal me niet aan een bespreking ervan wagen. Wel ervaar ik ze als authentiek. Ik meen er zelfs de stem in te herkennen van Wigmans later dichtwerk. Zoals ik het aanvoel, hebben we hier quasi te maken met proto-Wigman.

Het boek wordt afgesloten met een (liefdevolle en) verhelderende tekst van professioneel vertaalster Kiki Coumans (met wie Wigman bevriend was) die deze vertalingen situeert binnen de ontwikkeling van het werk van de dichter.
 
Naar mijn mening had het boek aangevuld mogen worden met een tekst die eerder in de essaybundel ‘Red ons van de dichters’ (2010) gepubliceerd werd, met name ‘Een buikspreker van Baudelaire’. Hier terug te vinden op dbnl. Kiki Coumans refereert weliswaar aan dat essay maar in zijn geheel had die tekst van Wigman best wel een interessante toevoeging kunnen zijn. We lezen erin hoe Wigman het vertalen van poëzie ervaart, wat hij aan Baudelaire schatplichtig is en waarom hij zijn vertalingen later nooit meer heeft willen heruitgeven (‘Ik herlees die bundel niet graag’.)

Ik had er een lange aanloop voor nodig maar waar het mij in dit artikel om te doen is, is de inleiding van Wigman. Die valt in twee delen uit. Het eerste deel schetst de biografie van Baudelaire. In het tweede lezen we hoe Wigman Baudelaire inhoudelijk benadert.

Het is bij het eerste deel dat ik enkele bedenkingen heb. De focus van deze (veel te) korte schets (en die dus noodgedwongen reductionistisch van aard is) ligt op de ‘poète maudit’-kant van Baudelaire (zijn liefdesaffaires, zijn experimenten met ‘artificiële paradijzen’, de onvermijdelijke gerechtszaak in verband met ‘Les Fleurs du mal’, zijn berooidheid, zijn fysieke neergang e.d.). Terwijl Baudelaire eigenlijk ook wel meer is dan dat. Er wordt nauwelijks iets gezegd over zijn politieke ontwikkelingen, zijn moralistisch-filosofische uitspraken en vooral zijn zuiver intellectuele kant (de krantenmedewerker, de literaire criticus, zijn verbondenheid met schilders en schilderkunst (tot in zijn scheppend werk terug te vinden), de pleitbezorger van Richard Wagner…). Ik val vooral over een aantal storende mystificaties. Verderop geef ik hiervan twee voorbeelden.

Uit de bibliografie blijkt dat Wigman zijn informatie haalde uit twee Engelstalige biografieën. Onder meer uit deze van Enid Starkie, een veelgelezen schrijfster die vooral furore maakte met haar biografieën over Rimbaud. Boeken die indertijd heel wat controverse losweekten en in academische kringen kwaad bloed zetten. Onder meer bij de kleurrijke professor René Etiemble die er met verve jarenlang over polemiseerde. Wat ik van die discussies heb onthouden: dat Starkie, niettegenstaande haar mooi verwoordende pen, een niet erg betrouwbare bron is. Ik vertrouw daarom meer op de biografie die werd geschreven door Claude Pichois-Jean Ziegler. Claude Pichois  annoteerde en stelde het verzamelde werk van Baudelaire samen voor de Pléiade-reeks in 1975. Een vijfsterren-editie die tot op vandaag herdrukt wordt en die voor velen nog steeds een referentiepunt vormt. (Op basis van deze editie koos Wigman overigens de gedichten die hij vertaalde.) Pichois is iemand die minutieus en gewetensvol te werk gaat. Hij laat niets aan het toeval over. Een geboren filoloog, die terecht zijn status als ‘autoriteit’ verdiende. Ik heb het volste vertrouwen in de Baudelaire-biografie die hij in samenwerking met Jean Ziegler in 1987 schreef en systematisch aanvulde tot in 2005.

Aan het begin van zijn inleiding schrijft Wigman het volgende: ‘Als hij tenslotte voor het gerecht verschijnt, heeft hij zijn hoofd kaalgeschoren en draagt hij een kraagloos hemd.’ Dit verhaal had ik nog nooit eerder gehoord of gelezen. Als ik bij Pichois-Ziegler ten rade ga, lees ik daar niets over. Het proces ging door op 20 augustus 1857 en het oordeel viel nog diezelfde dag. Pichois-Ziegler geven verslag van de zitting van dit proces. Ze melden niets over de vestimentaire aanwezigheid van Baudelaire. Waaruit ik concludeer dat er geen schriftelijke documenten of getuigenissen bestaan over hoe Baudelaire er die dag uitzag. Niets wijst er op dat Baudelaire er als een ter dood veroordeelde bij liep. Het lijkt me zeer speculatief. Ik geloof er niets van. Baudelaire provoceerde graag maar of hij het risico zou hebben genomen om op de beschreven manier op de rechtszitting te verschijnen, betwijfel ik: er stond te veel op het spel en Baudelaire was niet dom. Haalt Wigman het bij Starkie?

Wat Pichois-Ziegler wel citeren is een notitie uit het dagboek van de gebroeders Goncourt (die twee venijnige en wat mij betreft weinig sympathieke roddeltantes van het Franse naturalisme) waarin Baudelaire wordt beschreven zoals Wigman dat doet. Het is een notitie die is gedateerd ‘oktober 1857’. Dus enkele maanden na het geruchtmakende proces. Ik kan me niet van het gevoel ontdoen dat de Goncourts enkel rapporteren wat ze graag met hun deterministische petit-bourgeois-ideologie wilden rapporteren: dat in hun ogen Baudelaire eruit zag als een pathologische halve gare.

Andere uitspraak: ‘Hoewel de dichter al sinds lange tijd van zijn spraakvermogen was beroofd, lukt het hem toch nog vlak voor zijn dood, met zijn vuisten naar de hemel schuddend, een laatste vloek uit te stoten ‘Crénom, oh! Crénom.’ Dit verhaal was mij nu wel bekend en ik geloofde het graag. Alleen klopt het niet. Volgens Pichois-Ziegler was Baudelaire dermate lichamelijk afgetakeld dat hij op zijn laatste dag en in zijn laatste ogenblikken niet bij machte was nog een vuist naar de Schepper te maken. Nee, hij zou ‘rustig’ (sic) zijn ingeslapen, zonder een plotse blasfemische opstoot. Ik moet toegeven dat toen ik dit voor het eerst las, teleurgesteld was. Plots had die dood niets heroïsch meer. Alsof de dood iets heroïsch zou hebben.

Wat wel waar is: na zijn tuimeling bij een bezoek aan l’église Saint Loup in Namur, kon Baudelaire op een bepaald moment enkel nog maar ‘crénom’ zeggen. Daarom werd hij door de nonnen die hem moesten verzorgen in ‘l’institut Saint-Jean et Sainte-Elisabeth (Maison de Bon Secours)’ in Brussel op een weinig liefdadige manier de deur uitgewezen: ze stoorden zich aan zijn voortdurend gevloek.

Een onverwoestbare godslasteraar, een getormenteerde junkie, een perverse hoerenjager. Dit is zowat het beeld dat je van Baudelaire krijgt na het lezen van die paar bladzijden. Halve waarheden die de Mythe Baudelaire bevestigen. Het geeft in ieder geval iets aan wat we in het werk van Wigman op de achtergrond blijvend zullen aantreffen: zwarte romantiek waarvan het poète-maudit-model het archetype vertegenwoordigt. In deze tekst wordt het wel erg beklemtoond en grof uitgetekend, helemaal uit de context en het tijdskader gelicht. Het is in werkelijkheid allemaal complexer. Wigman schreef zijn inleiding in een tijd (de jaren tachtig) waarin de sombere, wanhopige en nihilistische aanvoelende romantiek van de grootstad bij vele jongeren aansloeg. De cultfilm ‘Christiane F – wir kinder vom Bahnhof Zoo’ is daarvan een beetje een symptoom van.

In het tweede deel van de inleiding herpakt Wigman zich. Wat zijn intelligentie bewijst. Hij merkt het volgende op: ‘Het lijkt inderdaad onmogelijk een strikte scheiding tussen het leven en het werk van Baudelaire aan te brengen: zoals bij iedere poète maudit zijn leven en werk onlosmakelijk met elkaar verbonden. Toch zal in deze korte inleiding getracht worden het werk zonder verwijzing naar zijn leven te behandelen.’ Dit lijkt me een goed uitgangspunt voor een benadering van het werk van Baudelaire. Wigman houdt er zich correct aan. Ook in zijn notities bij de gedichten.

Maar ik veroorloof mij toch een opmerking bij volgend zinsdeel: ‘zoals bij iedere poète maudit zijn leven en werk onlosmakelijk verbonden’. Ik kan daarin een beetje meestappen maar waarom zouden leven en werk bij een poète maudit meer verbonden zijn dan bij een doordeweeks dichter wiens leven schijnbaar zonder conflicten lijkt te verlopen? Omdat het leven van een zogenaamde ‘poète maudit’ meer sensatie heeft te bieden dan de kleine, futiele maar daarom niet minder pijnlijke feitjes uit het leven van die doordeweekse dichter? Je hoeft geen honger te lijden, opium tot zich te nemen of een resem maîtresses of minnaars erop na te houden om een interessante dichter te zijn. We mogen niet vergeten dat oorspronkelijk met ‘poète maudit’ (de term werd voor het eerst gebruikt door Paul Verlaine) simpelweg miskende dichters werden aangewezen. Thans lijkt het wel alsof het ‘poète-maudit-schap’ een soort decoratie is die sommige dichters zichzelf naar believen opspelden. Het probleem is niet de miskenning van de dichter, maar veeleer de miskenning van de poëzie. Poète maudit zijn, het lijkt me geen luxe, niet iets om na te streven. Niemand kiest voor miskenning: het wordt iemand opgedrongen. (Op een masochistische persoonlijkheid na. En zulke dichters zijn er wel.) Poëzie bedrijf je tegen beter (maatschappelijk) weten in – wat de levensomstandigheden van de dichter ook moge zijn. Zijn uithoudingvermogen, zijn onkreukbaarheid in de expressiviteit maken met de nodige nuances de echte biografische waarde van een dichter uit. Om het even wat in zijn of haar leven al dan niet heeft plaatsgevonden. Hoe dan ook in elk leven (spectaculair of niet) is er iets dat achterwege en verzwegen blijft. Een biograaf kan onmogelijk in zijn geheel greep krijgen op dat leven. Hoeveel we ook van zijn correspondentie ter beschikking hebben, wie Baudelaire in de kern was zullen we nooit met absolute zekerheid te weten komen. Als ik hier even Christian Bobin mag citeren: ‘Ce que l’on sait de quelqu’un empêche de le connaître.’ – ‘Wat we over iemand weten belet ons hem te kennen’.  
 
Ik heb dus de neiging om te stellen dat het ware leven van een dichter zijn gedichten zijn. Natuurlijk - ik zal het niet ontkennen - er gaat vanuit het poète maudit gegeven van Baudelaire een enorme aantrekkingskracht uit. Vooral bij jongeren spreekt dat ‘dandyesk-rebelse’ en/of anti-maatschappelijke karakter aan. Dat was in ieder het geval zo voor de adolescent die ik ooit was. Op zich is dat niet erg: het brengt aan het lezen. Maar je kunt je niet aan dat beeld blijven hechten. Of je verstart erin. Je moet het blijven bijstellen en verbreden. In het geval van Baudelaire hebben teksten van Jean-Paul Sartre, Yves Bonnefoy, Walter Benjamin, Jean Starobinski, Jean-Michel Maulpoix, Gerard Macé (en wie nog allemaal) me over dat beeld heen geholpen. Zonder het toch helemaal opzij te kunnen schuiven. Pichois merkt op: ‘On aurait le plus grand tort de ne pas tenir compte de la légende: c’est une forme particulière mais réelle de la création baudelairienne.’ Het zou dus Baudelaire zelf zijn die voor een deel verantwoordelijk is voor de mystificaties rond zijn persoon. Het leven als creatie, als theater: het past perfect in zijn dandyisme. Er zijn hoe dan ook aspecten in de biografie van Baudelaire die blijvend fascinerend zijn. Maar dit hoeft niet te betekenen dat we daarbij onze kritisch zin uit handen moeten geven. 


© Alain Delmotte 

Bloemen van het kwaad Charles Baudelaire vertaald door Menno Wigman, Uitgeverij Prometheus, Amsterdam, 2021

Wees altijd dronken – Franse prozagedichten uit het fin de siècle, gekozen, vertaald en ingeleid door Menno Wigman, Uitgeverij Voetnoot, Amsterdam, 1998

Red ons van de dichters, Menno Wigman, Uitgeverij Prometheus, 2010

Verzamelde gedichten, Menno Wigman – Samengesteld door Neeltje Maria Min en Rob Schouten, Uitgeverij Prometheus, Amsterdam, 2020

Charles Baudelaire – nouvelle édition, Claude Pichois & Jean Ziegler, Fayard, 2005

Gedichten van Menno Wigman op internet

Het citaat van Bobin vond ik een boek terug van Yves Namur ‘Les ennuagements du coeur’. Vertaling is van Jan H.Mysjkin.























vrijdag 14 mei 2021

1986 - Jana Arns

Wij horen zo ver buiten bereik.
Wanneer je koffer de straat inrijdt
klapt het huis als een boek open.

Je stapt ons verhaal binnen
en wij spelen dat dit mogelijk is.

We hebben zelf de souvenirs gehaald:
koffie uit de wereldwinkel om de hoek,
een familieportret in wasco botsauto's.

Jij trekt de kermis op gang:
verbeeldt postkaarten die nooit arriveren,
pakt grootse plannen uit.

Je spoelt onze stilte door,
overstemt Boudewijn De Groot


© Jana Arns


Uit de duobundel ‘In welke vrouw ik leef’ van Jana en Astrid Arns die op 30/5/2021 in Sint-Amandsberg wordt voorgesteld.

Meer info via deze Facebook-bladzijde en dit Schaal van Digther-bericht







donderdag 13 mei 2021

Beweging - Jana Arns

IV. Beweging

Ik jog niet, maar patrouilleer.
Wanneer een donker beeld de gedachtestreep overschrijdt
sla ik mezelf met de estafettestok.
Niemand om mee af te lossen.

Mijn hoofd doet aan sluikstorten.
Hier en daar drop ik een vorige geliefde.
Een route met vele knooppunten,
maar ik ontwaar geen weg vooruit.

Zolang je maar buiten bent, zegt de dokter,
binnen komt alles zoveel harder aan.
Dus loop ik op haperende voeten
naar geen horizon en terug,

een voortvluchtige met een bunker op de rug.


© Jana Arns


Uit de duobundel ‘In welke vrouw ik leef’ van Jana en Astrid Arns die op 30/5/2021 in Sint-Amandsberg wordt voorgesteld.

Meer info via deze Facebook-bladzijde en dit Schaal van Digther-bericht





woensdag 12 mei 2021

Residentie R.R. - Jana Arns

In een rolstoel die net niet onder tafel past,
vraagt hij zich af hoe hij met weekendbroek
in woensdag is gerold.

Iemand plaatst foto’s in lege ruimtes.
Iemand is zijn vrouw.
Zij draagt rouwranden onder de nagels.

Elke dag legt zij de oude heerweg in het plakboek af,
komt hem weer heel even bewonen.
Vandaag is alweer zo lang geleden, zegt hij dan

en schenkt thee uit de koffiekan.
Jaloezieën scannen een verkeerde barcode op de muur.
Het laatste memoblaadje valt niet uit een boom.


© Jana Arns


Uit de duobundel ‘In welke vrouw ik leef’ van Jana en Astrid Arns die op 30/5/2021 in Sint-Amandsberg wordt voorgesteld.

Meer info via deze Facebook-bladzijde en dit Schaal van Digther-bericht





dinsdag 11 mei 2021

Brons - Astrid Arns

Soms komt ze naar mijn kamer. Dan wil ik weggaan en toch blijven.
Wij zijn aders met hetzelfde bloed.

Draaiend om haar as, de armen uitgestrekt als een derwisj,
wuift ze me weg alsof ze een vlieg verjaagt..

Ongehavend lijkt ze wel van brons.
Geen bed ligt lekker als haar blik mij kruist en zegt:' ik ben hier niet, ik ben niet in je huis'
Ik kan niet slapen voor ik haar ontmasker.

Zij is het die mij achterliet, haar woorden hangen weerloos in de ruimte.
Ze fluistert dat de dood doorzichtig is en zoeter dan gebrande suiker,

ik weet niet wat echt is.


© Astrid Arns


Uit de duobundel ‘In welke vrouw ik leef’ van Jana en Astrid Arns die op 30/5/2021 in Sint-Amandsberg wordt voorgesteld.

Meer info via deze Facebook-bladzijde en dit Schaal van Digther-bericht





maandag 10 mei 2021

Rimpels - Astrid Arns

Ze opent de deur, de straat staat in haar ogen.
Haar rimpels oud behang onder een laag verf.

Ze stut een leeg huis. Ik sta stil,
zie hoe de wereld om ons heen beweegt.

Wanneer ze lacht trekt warmte in onze vezels.
Zij ziet kleuren die er niet zijn, een vierkant zonlicht op tegels.

Tot alles mistig wordt, weggegomd als een mislukte kindertekening.
Ik haal beschaamd de kauwgom van mijn schoenzool

en vraag mij af in welke vrouw ik leef.

en gaan naar binnen, de warmte in.

Ze doet de deur open maar er komt niemand binnen
alleen de wind
schrijven is een vorm van dans.


© Astrid Arns


Uit de duobundel ‘In welke vrouw ik leef’ van Jana en Astrid Arns die op 30/5/2021 in Sint-Amandsberg wordt voorgesteld.

Meer info via deze Facebook-bladzijde en dit Schaal van Digther-bericht

'Rimpels' werd onlangs ook gepubliceerd in de cyclus 'Les Vieux', bij en in het mooie Tijdschrift Ei ('F(r)ictie in Woord & Beeld).




zondag 9 mei 2021

Halfslaap - Astrid Arns

Je hebt de aarde met jezelf bedekt
maar in mijn halfslaap leef je nog.
Tussen de lakens leg je woorden neer.

Ik proef de leegte hiervan in mijn mond,
met elke ademhaling word je uitgevlakt.
De muren praten niet, mijn lippen te groot,

vingers te kort om aan een wond te krabben.
Herinneringen vallen als regen.

Tijd die niet keert en het verdriet
onzichtbaar als houtworm,
brand waar iemand een deken over heeft gegooid.


© Astrid Arns


Uit de duobundel ‘In welke vrouw ik leef’ van Jana en Astrid Arns die op 30/5/2021 in Sint-Amandsberg wordt voorgesteld.

Meer info via deze Facebook-bladzijde en dit Schaal van Digther-bericht





zaterdag 8 mei 2021

'In welke vrouw ik leef' van Astrid en Jana Arns

Bundelvoorstelling en voorpublicatie ‘In welke vrouw ik leef’- Astrid & Jana Arns

 

Op zondag 30 mei 2021 wordt in het Groot Begijnhof van Sint-Amandsberg “In welke vrouw ik leef” voorgesteld, een duo-bundel van 2x Arns, moeder en dochter Astrid en Jana Arns. Ze schreven samen en ook los van elkaar gedichten over hun gemeenschappelijk verleden. Beiden vanuit hun eigen standpunt en ervaring. Van deze intense samenwerking is "In welke vrouw ik leef" het indringende resultaat.
De bundel wordt uitgegeven door de vaste uitgever van Jana en Astrid, Uitgeverij P

De komende week, vanaf morgen zondag, publiceren we, gespreid over zes dagen, zes gedichten uit de bundel in voorpublicatie. Waarvoor onze Digtherlijke dank, dames!  

"De breekbaar verwoorde poëzie uit ‘In welke vrouw ik leef' handelt o.a. over de relatie tussen twee vrouwen, een moeder en een dochter. Beiden gaan het troosteloze te lijf, met bittere humor en gevatte strofen. Achter veel gedichten gaat een tragiek schuil. De doden spelen nog steeds een rol, spoken uit het verleden blijven aanwezig. Emoties en details worden niet geweerd.
Er is ‘geen horizon' en 'donkere wolken drijven hun kant op'.
De korte mails die moeder en dochter naar elkaar sturen relativeren, zorgen voor lichtheid.
Beklemmende poëzie van twee zielsverwante dichters in interactie. Met elk een eigen stijl en een groot poëtisch gehalte.
"

Meer info via deze Facebook-bladzijde








dinsdag 4 mei 2021

De dichter als zijn eigen buurman

Frank Decerf over Oase van Jos Daelman

Het menselijk ras kent een oneindige variatie aan verschillen, afwijkingen en eigen aardigheden. Zo is dat ook bij schrijvers. Je hebt bananenvliegjes, eendagsvlinders en galapagosschildpadden waarvan niemand nog de leeftijd kent. Je hebt

hoog- en laagvliegers, maar allen zijn ze even waardevol omdat ze ieder an sich een reden van bestaan hebben. Sommigen schrijven datgene wat volgens hen broodnodig is, anderen arbeiden dag en nacht en nog enkele anderen tenslotte laten uiteindelijk een imposant oeuvre achter. Bij Jos Daelman (°1937-2021) kan niemand ontkennen dat dit een dichter is die een weg heeft afgelegd die alle respect verdient. Daelman heeft vele pennen versleten. Onsterfelijkheid is voor een literair mens enkel weggelegd door toeval, door geluk of door zijn toewijding aan de kunst… Door de kracht anderen met zijn woorden te inspireren en daardoor een schoonheid achter te laten die ons als lezer alleen maar kan belonen. Maar ooit loopt de laatste korrel uit de zandloper van elke auteur…

Bij Jos Daelman is die laatste zandkorrel Oase geworden. De bundel bevat een selectie gedichten uit de periode 2015-2020. Via een gecontroleerde taal en het spaarzaam gebruik van woorden, deelt de dichter zijn visie op wat komen zal. Hij wordt de visonair. Hij zit in het keurslijf van de aftakeling die dwingt en determineert. Het is vooral de menselijke achteruitgang die in dit werk alle aandacht krijgt. En die moeilijkheid, dat parcours vol emotionele obstakels, overwint Daelman dankzij zijn afgewogen taal en de strikte controle.

Een teveel aan emoties is, net als suiker, te mijden. Daelman wordt op zijn eigenste manier de analyticus van de vertraging; de observator van de verre stilstand. Hij weet wat achter de horizon ligt en aanvaardt.

Pleidooi voor een Autochtoon

Het plein voor de kerk
was opmerkelijk groter.
Geplaveid door plechtigheden
is de herinnering weg
maar niet verdwenen.

Een wereld van verschil
is het niet, maar
de weemoed is groter
dan de ruimte om me heen.

De straat verlengt zich
in andere bewoners
die de taal spreken
van nu naar tijdloos
binnen een kring van bloed en bodem.


Nuancering en een humoristische ondertoon zorgen ervoor dat Oase bij momenten luchtig blijft. Lachen met miserie als antidotum.

(…)Er is een mannetje in komen te wonen/Hij is wie ik ben./Morst met mijn soep./Steekt een boterham in mijn neus. (…)

De dichter aanvaardt de hulpeloosheid die zich opdringt, maar hij blijft kalm en sereen. Bij hem geen nijd of protest. Geen gekwijl of zelfbeklag. Integendeel hij gaat de groeiende onvolmaaktheden omarmen. Als mens leeft hij naast zijn verzen. De dichter wordt zijn eigen buurman. De woorden hebben plannen met de dichter en dat lot bepaalt het langzaam afsluiten van zijn wereld. Elke dageraad is weer net dat ietsje anders. Jos Daelman bereidt de ultieme verhuis voor naar zijn nieuwe oase…

(…) Dit is het laatste rustbed/voor roerloos stijfte bezit neemt./Lijkbleek ziet hij vingers/op het laken danspasjes/ naar de overkant wagen. (…)

De cover van de bundel heeft een sierlijk omslagontwerp van de hand van Jos Daelman zelf. Oase bestaat uit de navolgende cycli: Oase, Bij een schilderij van Francis Bacon, Mr. Parkinson, I presume en Nazomerse gedichten. Ik mag vermoeden dat in de schuif van deze in januari overleden auteur nog ongepubliceerde gedichten liggen. Die poëzie verdient het om postuum te worden uitgegeven. Daarvoor is enkel wat durf en diep menselijk respect van een uitgever nodig. Voor nu zeg ik enkel nog: Bedankt Jos!


Oase, Jos Daelman, Uitgeverij C. de Vries-Brouwers, Antwerpen, Rotterdam,2020, ISBN 978 90 5927 050 3


© Frank Decerf

Extern:
I.M. Jos Daelman bij VVBAD
Oase biij Uitgeverij de Vries-Brouwers
PZC: Er is een mannetje komen inwonen
Jos Daelman bij Schrijversgewijs.be






 

 

Foto: Camile Schelstraete