Nu al mooi om aan te kondigen: Met Gedichtendag 2013 verschijnt bij Van Gennep de bloemlezing 'Dansen tot na sluitingstijd - Het beste uit Poëzierapport'. Het boek zal o.a. ook bijdragen bevatten van Digther-redacteurs Alain Delmotte & Paul Rigolle.
Links
Uitgeverij Van Gennep
Dansen tot na sluitingstijd bij Lettergoesting
zondag 23 december 2012
dinsdag 18 december 2012
Mark Braet-Poëzieprijs-Editie2-Het juryverslag
Voor de tweede editie van de Mark Braet poëzieprijs ontving het Masereelfonds 91 inzendingen. Dit was minder dan de vorige edities. Wellicht was dit te wijten aan de hoge moeilijkheidsgraad. Het opgegeven thema ‘Verontwaardiging en engagement’ deed zich minder vanzelfsprekend voor dan op het eerste gezicht leek. Een thema waarmee en waarbij men allerlei poëtische wegen uit kon. Een zeker risico viel niet uit te sluiten. Er loerde met name een gevaar. Het gevaar van het al te opdringerig expliciete dat ten koste gaat van het subtiel en taalgevoelige impliciete dat goede poëzie meestal kenmerkt.
De eerste reactie van de meeste juryleden bij heel wat van de inzendingen was dat de meeste teksten weliswaar bruisten van verontwaardiging en engagement (wat uiteindelijk als hoopgevend werd ervaren), maar dat slechts weinig inzendingen blijk konden geven van het voor poëzie levensnoodzakelijke impliciete (wat voor sommige juryleden dan weer een teleurstellende vaststelling was). Die ‘weinig inzendingen’ haalden dus wel de eindselectie.
Uit het pakket kozen de juryleden, elk voor zichzelf, tien bijdragen uit. De keuzes werden bij elkaar gevoegd en van daaruit werden naar gemeenschappelijke doorsneden gezocht. Men kwam op die manier en op basis van compromis op zes inzendingen uit. Het waren stuk voor stuk correcte bijdragen die zeker een publicatie zouden verdienen. Maar er kon maar één winnaar zijn.
In termen van ‘lengte en breedte’ was de bijdrage van Maurice Petrarca wellicht de meest opvallende. Het gedicht ‘Wegwaaiende straat’ kenmerkt zich in eerste instantie door de narratieve, zo men wil, expliciete lijn. De taal is direct, zonder franjes. Het gedicht wordt in een rechte lijn uitgesproken: eindpunten worden weggelaten, wat het gedicht een snelle vaart bezorgt - tot er in de slotregels een wrange stilte valt. De tekst getuigt van een sterke adem die het gedicht in de diepte een lyrisch, zo men wil, impliciet karakter bezorgt. Het narratieve laat zich dan als schijnbeweging zien: de eerder elegische ondertoon is alles. Verontwaardiging om verloedering en om wat verloren gaat laat zich onderhuids de schijnbaar achteloze taal aanvoelen. ‘Wat niet door mensenhanden gebeurt, is altijd minder erg’ is een versregel die de juryleden niet zo vlug zullen vergeten. Achter de schuilnaam Maurice Petrarca verschool zich Jan Posman uit Maldegem.
Het gedicht ‘Huis’ is van een heel andere teneur. De juryleden kozen duidelijk voor het voluit impliciete, voor het engagement van en in de taal. Het betreft een compact en af gedicht bestaande uit een vierregelige en twee vijfregelige strofen. Een gedicht geschreven door iemand die zich mentaal aan de rand van een ‘komma’ bevindt. Een puike maar nimmer honkvaste plek. Waar dichters wonen staat nooit iets vast – misschien is dit wel hun maatschappelijke rol: dingen in vraag stellen, dingen zich in vraag laten stellen. In dit geladen gedicht ontwaren we weinig zekerheid: de vaderfiguur wijst naar het ijle en op de achtergrond tekenen zinkende schepen en een doolhof zich af. In de spankracht van deze versregels kristalliseren zich abstract klinkende begrippen als ‘verontwaardiging’, ‘ontreddering’ en ‘vervreemding’ tot een pregnant geheel dat in alle eenvoud wordt verwoord. Maar een eenvoud die niet ten koste gaat van de complexiteit die de hoger vernoemde begrippen mee veronderstellen. Nee, dit gedicht schopt niet meteen de lezer een geweten. Maar de lezer hoort er wel een geschopt geweten in knagen. Philippe Jacobs uit Korbeek-Lo bleek zich achter het pseudoniem ‘Ennis’ te verschuilen.
Ik zei het al: er kan maar één winnaar zijn. Na een twee uur durend secuur overleg van de jury werd als winnaar uitgekozen: het gedicht ‘Huis’ van Philippe Jacobs. Het gedicht van Jan Posman ‘Wegwaaiende straten’ werd een eervolle vermelding gegund en krijgt de prijs van de stad Brugge.
Een tevreden jury feliciteert de laureaten.
(Juryverslag: Alain Delmotte)
De jury bestond uit Koen Stassijns (voorzitter), Paul Rigolle, Alain Delmotte, Lisette Keustermans en Frank De Crits.
Vic De Raeymaecker (secretaris Masereelfonds Brugge) en Bernard Desmet (directeur Masereelfonds) namen deel aan de beraadslaging, zonder beslissingsrecht.
Bernard Desmet nam de notulen van de vergadering, Alain Delmotte stond in voor dit juryverslag.
De winnende gedichten zijn hier na te lezen:
Huis van Philippe Jacobs
Wegwaaiende straten van Jan Posman
Zie ook het verslag op de bladzijden van het Masereelfonds.
De eerste reactie van de meeste juryleden bij heel wat van de inzendingen was dat de meeste teksten weliswaar bruisten van verontwaardiging en engagement (wat uiteindelijk als hoopgevend werd ervaren), maar dat slechts weinig inzendingen blijk konden geven van het voor poëzie levensnoodzakelijke impliciete (wat voor sommige juryleden dan weer een teleurstellende vaststelling was). Die ‘weinig inzendingen’ haalden dus wel de eindselectie.
Uit het pakket kozen de juryleden, elk voor zichzelf, tien bijdragen uit. De keuzes werden bij elkaar gevoegd en van daaruit werden naar gemeenschappelijke doorsneden gezocht. Men kwam op die manier en op basis van compromis op zes inzendingen uit. Het waren stuk voor stuk correcte bijdragen die zeker een publicatie zouden verdienen. Maar er kon maar één winnaar zijn.
In termen van ‘lengte en breedte’ was de bijdrage van Maurice Petrarca wellicht de meest opvallende. Het gedicht ‘Wegwaaiende straat’ kenmerkt zich in eerste instantie door de narratieve, zo men wil, expliciete lijn. De taal is direct, zonder franjes. Het gedicht wordt in een rechte lijn uitgesproken: eindpunten worden weggelaten, wat het gedicht een snelle vaart bezorgt - tot er in de slotregels een wrange stilte valt. De tekst getuigt van een sterke adem die het gedicht in de diepte een lyrisch, zo men wil, impliciet karakter bezorgt. Het narratieve laat zich dan als schijnbeweging zien: de eerder elegische ondertoon is alles. Verontwaardiging om verloedering en om wat verloren gaat laat zich onderhuids de schijnbaar achteloze taal aanvoelen. ‘Wat niet door mensenhanden gebeurt, is altijd minder erg’ is een versregel die de juryleden niet zo vlug zullen vergeten. Achter de schuilnaam Maurice Petrarca verschool zich Jan Posman uit Maldegem.
Het gedicht ‘Huis’ is van een heel andere teneur. De juryleden kozen duidelijk voor het voluit impliciete, voor het engagement van en in de taal. Het betreft een compact en af gedicht bestaande uit een vierregelige en twee vijfregelige strofen. Een gedicht geschreven door iemand die zich mentaal aan de rand van een ‘komma’ bevindt. Een puike maar nimmer honkvaste plek. Waar dichters wonen staat nooit iets vast – misschien is dit wel hun maatschappelijke rol: dingen in vraag stellen, dingen zich in vraag laten stellen. In dit geladen gedicht ontwaren we weinig zekerheid: de vaderfiguur wijst naar het ijle en op de achtergrond tekenen zinkende schepen en een doolhof zich af. In de spankracht van deze versregels kristalliseren zich abstract klinkende begrippen als ‘verontwaardiging’, ‘ontreddering’ en ‘vervreemding’ tot een pregnant geheel dat in alle eenvoud wordt verwoord. Maar een eenvoud die niet ten koste gaat van de complexiteit die de hoger vernoemde begrippen mee veronderstellen. Nee, dit gedicht schopt niet meteen de lezer een geweten. Maar de lezer hoort er wel een geschopt geweten in knagen. Philippe Jacobs uit Korbeek-Lo bleek zich achter het pseudoniem ‘Ennis’ te verschuilen.
Ik zei het al: er kan maar één winnaar zijn. Na een twee uur durend secuur overleg van de jury werd als winnaar uitgekozen: het gedicht ‘Huis’ van Philippe Jacobs. Het gedicht van Jan Posman ‘Wegwaaiende straten’ werd een eervolle vermelding gegund en krijgt de prijs van de stad Brugge.
Een tevreden jury feliciteert de laureaten.
(Juryverslag: Alain Delmotte)
De jury bestond uit Koen Stassijns (voorzitter), Paul Rigolle, Alain Delmotte, Lisette Keustermans en Frank De Crits.
Vic De Raeymaecker (secretaris Masereelfonds Brugge) en Bernard Desmet (directeur Masereelfonds) namen deel aan de beraadslaging, zonder beslissingsrecht.
Bernard Desmet nam de notulen van de vergadering, Alain Delmotte stond in voor dit juryverslag.
De winnende gedichten zijn hier na te lezen:
Huis van Philippe Jacobs
Wegwaaiende straten van Jan Posman
Zie ook het verslag op de bladzijden van het Masereelfonds.
Huis - Philippe Jacobs
(winnend gedicht Marc Braet Poëzieprijs 2012)
Ik vraag mijn vader de weg
naar mijn huis.
Hij wijst in de verte
naar zinkende schepen.
Ik woon aan de rand
van een komma,
mijn zakken vol spijkers
sper ik mijn vleugels en
kantel naar binnen.
Met de mol ben ik blind,
ik sta waar geen plaats is
en val me een nacht.
en we delven een doolhof
en we spelen met kruimels.
Philippe Jacobs, Korbeek-Lo
Ik vraag mijn vader de weg
naar mijn huis.
Hij wijst in de verte
naar zinkende schepen.
Ik woon aan de rand
van een komma,
mijn zakken vol spijkers
sper ik mijn vleugels en
kantel naar binnen.
Met de mol ben ik blind,
ik sta waar geen plaats is
en val me een nacht.
en we delven een doolhof
en we spelen met kruimels.
Philippe Jacobs, Korbeek-Lo
Wegwaaiende straten - Jan Posman
(eervolle vermelding Marc Braet poëzieprijs 2012)
Ik moet nog achterhalen waar jij tegenwoordig woont
misschien geef je les aan kinderen in de jungle,
verblijf je in een sanatorium in een land van bergen
je had iets dat nooit genas, zat altijd in de nevel
op de wc stond een volle asbak als een karikatuur
die inrichtingen hebben vaak nog iets van de jaren twintig
zoals in je verbeelding als je leest dat Van Ostaijen er
onder een geruite deken het einde van zijn leven doorbracht
mijn moeder woonde als kind in de buurt van een sanatorium,
waar mensen uit twee provincies kwamen om te lijden
als ze er met de fiets langsreed, durfde ze nooit adem te halen
het was de tijd van tuberculose, elke tijd heeft zijn ziekten
waaraan mensen dan niet proberen te denken
de straat waar je woonde, voor we samen die studio huurden,
is onlangs afgebroken, vraag me niet waarom ik je
Dat nu zo nodig moet schrijven, onachterhaalbare plicht
tegenwoordig worden hele straten op één morgen afgebroken
er is wat lawaai en dan ineens niets dan stof en steenresten
met kalk en behangselpapier met arabesken aan
mensen die er langskomen houden even stil en reconstrueren
een slaapkamer met drama of een keuken vol overspel
ook mijn straat van vroeger is onlangs verdwenen
op een morgen is ze weggewaaid, zo stel ik het me voor
wat niet door mensenhanden gebeurt, is altijd minder erg
er komt een gebouw zo groot als mijn straat in haar geheel was
een gebouw met een logo voor mensen in donkere pakken
we behoren tot een groep, ooit moest het er van komen
we woonden lange tijd in een straat die niet meer bestaat
mijn straat was voor mij nooit lelijk, ze had een zeldzame orde
ik begreep dat anderen haar lelijk vonden, begreep het goed
ik stel me de stilte voor zoals ze om je heen is als je dit leest
die stilte ben ik
Jan Posman
Ik moet nog achterhalen waar jij tegenwoordig woont
misschien geef je les aan kinderen in de jungle,
verblijf je in een sanatorium in een land van bergen
je had iets dat nooit genas, zat altijd in de nevel
op de wc stond een volle asbak als een karikatuur
die inrichtingen hebben vaak nog iets van de jaren twintig
zoals in je verbeelding als je leest dat Van Ostaijen er
onder een geruite deken het einde van zijn leven doorbracht
mijn moeder woonde als kind in de buurt van een sanatorium,
waar mensen uit twee provincies kwamen om te lijden
als ze er met de fiets langsreed, durfde ze nooit adem te halen
het was de tijd van tuberculose, elke tijd heeft zijn ziekten
waaraan mensen dan niet proberen te denken
de straat waar je woonde, voor we samen die studio huurden,
is onlangs afgebroken, vraag me niet waarom ik je
Dat nu zo nodig moet schrijven, onachterhaalbare plicht
tegenwoordig worden hele straten op één morgen afgebroken
er is wat lawaai en dan ineens niets dan stof en steenresten
met kalk en behangselpapier met arabesken aan
mensen die er langskomen houden even stil en reconstrueren
een slaapkamer met drama of een keuken vol overspel
ook mijn straat van vroeger is onlangs verdwenen
op een morgen is ze weggewaaid, zo stel ik het me voor
wat niet door mensenhanden gebeurt, is altijd minder erg
er komt een gebouw zo groot als mijn straat in haar geheel was
een gebouw met een logo voor mensen in donkere pakken
we behoren tot een groep, ooit moest het er van komen
we woonden lange tijd in een straat die niet meer bestaat
mijn straat was voor mij nooit lelijk, ze had een zeldzame orde
ik begreep dat anderen haar lelijk vonden, begreep het goed
ik stel me de stilte voor zoals ze om je heen is als je dit leest
die stilte ben ik
Jan Posman
zondag 16 december 2012
In een blauwe zon - Steven Graauwmans
(Rubriek: Uit de toevloed)
Het is bekend dat het Poëziecentrum op het gebied van poëziebundels vaak oog heeft voor de esthetiek van de publicatie. Ook dit keer is dit voor In een blauwe zon van Steven Graauwmans het geval. De kaft toont het mooie ontwerp van Ilse Mertens die voor haar creatie een beeld gebruikt uit “ Champignon Nucléarie Vertical ”; een ets van Danny Danino. Maar wat kan over de inhoud van deze nieuwe bundel gezegd worden? In HONGERDAGEN observeert de dichter schijnbaar anonieme personages vanop een veilige afstand. Hij observeert hun wat bizarre handelingen, probeert aan te voelen wat ze denken en ziet wat ze van plan zijn. Hun mysterie wil de dichter ten alle prijze beschermd houden. Hij schakeert zijn strofen vol tussenideeën. Zijsporen waarop andere werelden ontstaan en waar andere sentimenten dirigeren. De cyclus GLINSTERDINGEN groepeert een geladen gevoel van verlies en vertwijfeling. Klinisch zuiver maakt Graauwmans de eindbalans op; het verlies wordt ervaren en toegegeven. Genezing lijkt niet meer mogelijk. De dichter wentelt zich niet in lakens van optimisme. Hij is eerder zwartgallig, maar dan wel zonder ten onder te gaan. Hij blijft in controle. Wanneer het evenwicht in zijn poëzie verloren lijkt, komt plots het herstel. De dichter speelt met zijn lezer. Hierin is Steven Graauwmans sterk; zijn gedichten zetten de geduldige lezer op het verkeerde been. Zowel korte stukjes als wat langere gedichten strikken. Die reis - hoewel niet rechtlijnig - is wel boeiend, want gave poëzie moet proberen meer te zijn dan wat losse woordjes op een juiste plaats gezet. De dichter muilkorft het noodlot; die uitdaging gaat hij niet uit de weg.
Drie dochters
Drie dochters herstellen het huis
Moeder hoedt de schapen
Vader is al jaren ziek
De regen breekt door het dak
De kraan lekt
De kracht van de drie dochters
hoor je bovenuit de storm die het huis in stukken rijt
met blote tanden slachten ze de varkens voor het feestmaal
met hun ogen slaan ze het vuur, het vlees
saignant om geen hongerdagen
Wanneer nood niet meer is
dan het zacht vermoeden
op genezing
IN EEN BLAUWE ZON is het derde deel van de bundel waarin nogmaals wordt aangetoond dat de poëtica van Steven Graauwmans een subtiele gelaagdheid heeft. Wie zich inspant zal beloond worden. Wie genoeg tijd neemt om de versregels rustig te laten uitgroeien, komt tot de aantrekkelijkheid van deze metaforen. Kwaliteit vraagt inzet, ook van de lezer. Steven Graauwmans creëert een nieuwe wereld, een aparte biotoop waarin mutaties hun plaats opeisen. Traag maar zeker sijpelen ze door elke vorm van belemmering. Het onheilspellende karakter van de schriftuur houdt ons waakzaam. In poëzie ga ik nogal vaak op zoek naar doordrenkt leven, miserie, hoop, vertwijfeling en authenticiteit. De publicatie In een blauwe zon heeft het allemaal. De andere soort poëzie laat ik over aan de verantwoordelijkheid en de persoonlijke smaak van anderen, want zoals vriend Marcel van Maele me ooit zei: “Er zijn veel soorten poëzie Frank…”.
In een blauwe zon, Steven Graauwmans
PoëzieCentrum Gent, 2012
ISBN978-9056552657
Recensie: Frank Decerf (december 2012)
Het is bekend dat het Poëziecentrum op het gebied van poëziebundels vaak oog heeft voor de esthetiek van de publicatie. Ook dit keer is dit voor In een blauwe zon van Steven Graauwmans het geval. De kaft toont het mooie ontwerp van Ilse Mertens die voor haar creatie een beeld gebruikt uit “ Champignon Nucléarie Vertical ”; een ets van Danny Danino. Maar wat kan over de inhoud van deze nieuwe bundel gezegd worden? In HONGERDAGEN observeert de dichter schijnbaar anonieme personages vanop een veilige afstand. Hij observeert hun wat bizarre handelingen, probeert aan te voelen wat ze denken en ziet wat ze van plan zijn. Hun mysterie wil de dichter ten alle prijze beschermd houden. Hij schakeert zijn strofen vol tussenideeën. Zijsporen waarop andere werelden ontstaan en waar andere sentimenten dirigeren. De cyclus GLINSTERDINGEN groepeert een geladen gevoel van verlies en vertwijfeling. Klinisch zuiver maakt Graauwmans de eindbalans op; het verlies wordt ervaren en toegegeven. Genezing lijkt niet meer mogelijk. De dichter wentelt zich niet in lakens van optimisme. Hij is eerder zwartgallig, maar dan wel zonder ten onder te gaan. Hij blijft in controle. Wanneer het evenwicht in zijn poëzie verloren lijkt, komt plots het herstel. De dichter speelt met zijn lezer. Hierin is Steven Graauwmans sterk; zijn gedichten zetten de geduldige lezer op het verkeerde been. Zowel korte stukjes als wat langere gedichten strikken. Die reis - hoewel niet rechtlijnig - is wel boeiend, want gave poëzie moet proberen meer te zijn dan wat losse woordjes op een juiste plaats gezet. De dichter muilkorft het noodlot; die uitdaging gaat hij niet uit de weg.
Drie dochters
Drie dochters herstellen het huis
Moeder hoedt de schapen
Vader is al jaren ziek
De regen breekt door het dak
De kraan lekt
De kracht van de drie dochters
hoor je bovenuit de storm die het huis in stukken rijt
met blote tanden slachten ze de varkens voor het feestmaal
met hun ogen slaan ze het vuur, het vlees
saignant om geen hongerdagen
Wanneer nood niet meer is
dan het zacht vermoeden
op genezing
IN EEN BLAUWE ZON is het derde deel van de bundel waarin nogmaals wordt aangetoond dat de poëtica van Steven Graauwmans een subtiele gelaagdheid heeft. Wie zich inspant zal beloond worden. Wie genoeg tijd neemt om de versregels rustig te laten uitgroeien, komt tot de aantrekkelijkheid van deze metaforen. Kwaliteit vraagt inzet, ook van de lezer. Steven Graauwmans creëert een nieuwe wereld, een aparte biotoop waarin mutaties hun plaats opeisen. Traag maar zeker sijpelen ze door elke vorm van belemmering. Het onheilspellende karakter van de schriftuur houdt ons waakzaam. In poëzie ga ik nogal vaak op zoek naar doordrenkt leven, miserie, hoop, vertwijfeling en authenticiteit. De publicatie In een blauwe zon heeft het allemaal. De andere soort poëzie laat ik over aan de verantwoordelijkheid en de persoonlijke smaak van anderen, want zoals vriend Marcel van Maele me ooit zei: “Er zijn veel soorten poëzie Frank…”.
In een blauwe zon, Steven Graauwmans
PoëzieCentrum Gent, 2012
ISBN978-9056552657
Recensie: Frank Decerf (december 2012)
woensdag 28 november 2012
Ann Van Dessel - Een kei in duren
(Rubriek: Uit de toevloed)
Een debuutbundel is altijd iets speciaals. Het is als een nieuwe relatie; wat zal het worden? Is het de moeite? Zal de opwinding blijven of is de oefening uiteindelijk veel te vermoeiend? Of moeten we geduldig zijn? Ann Van Dessel is dorpsdichteres van Haacht. Dorp? Toen ik jaren terug ten huize Karel Jonckheere een babbel met de grootmeester had, leek de omgeving niet op een dorp. Maar goed deze dorpsdichteres dus, heeft haar gedichten uitgespreid over 6 cycli.
MET ZWIJGEN GEWAPEND bevat vooral mijmeringen, nostalgische metaforen waarin een sterk persoonlijk vocabularium wordt gehanteerd. De dichteres heeft oog voor sociaal onrecht en beschrijft die situaties aan de hand van verrassende taalwendingen. Als de lezer de moeite doet om traag en beheerst te lezen, zullen de dubbele zinnigheden charmeren. Typografisch vermijdt Ann Van Dessel hoofdletters; een keuze. Ook buitenlandse oorden drijven haar om in de pen te kruipen en daarvan verslag te doen. De dichteres schuift anonieme personages naar voor die op hun beurt grenzen doorbreken en universeel worden. Dan weer worden de versregels filmische opnamen van tenger integere momenten.
In DE KANT VAN DE KERING lezen we kanttekeningen bij menselijke drama’s. Die fragmenten uit een bestaan zijn zo subtiel beschreven, zo fijn als de beste batik, streelzacht. De kern van de boodschap is uitgepuurd, spanning verhogend. De schrijfster houdt haar versregels kort. Zo bedwingt ze haar woorden tot duidelijk bericht, tot authentieke poëzie. Ze bereikt een vorm van apart zijn.
BANANENDOZEN bestreelt de kindertijd. Hier worden associaties opgeroepen die de onmogelijke terugkeer bewijzen, maar er wordt toch getracht de sentimenten terug te brengen. De dichteres wordt sjamaan.
vaart
ze fluit de school uit, stopt
haar jeugd in bananendozen onder
en trekt een huis om zich heen
de nieuwe gordijnen staan haar beeldig
wanneer ze ’s morgens het raam
op de wereld wijd open lacht
dan vouwt ze, groot als een mens,
de stad open en scheurt op de fiets
haar versgebakken leven door
Wat in heel wat poëziebundels aanwezig is, is de herinnering aan de vaderfiguur. In de cyclus DE ZON SLOEG IN is dit het geval. Het gemis, het verlorene en de hopeloosheid drijven de dichteres tot het schrijven van deze gedichten. Zij hoedt zich er voor niet melodramatisch te worden en nergens kon ik voorspelbare beeldspraak of versregels vinden. In dit deel laat Ann Van Dessel de anekdotiek toe zonder storend te worden. Bij haar geen banaliteit.
EN NERGENS IS HAAST is de cyclus die deze puik uitgegeven bundel afsluit. Doorheen dit werk schraapt de dichteres aan haar taal tot elke ballast verdwijnt en de balans een sierlijk evenwicht tussen spielerei en hoogst persoonlijke woordassociaties vindt. Soms verdraaide invalshoeken die de semantiek versterken. Bij Van Dessel krijg je dubbele bodems die een glimlach op je lippen toveren. Het resultaat is beeldspraak en poëzie die getuigen van klasse, echtheid en spontaneïteit. Een kei in duren heeft misschien lang op zich laten wachten, misschien was dat ook beter zo. Het talent is gerijpt, klaar en ontegensprekelijk. In het nawoord van dit werk dankt de schrijfster de “goede mensen die mij hebben gesteund bij het tot stand komen van deze bundel”.
Ann Van Dessel lijkt mij een humane dichteres zonder hoogheidwaanzin. Ook volgende bundel moet mijn aanvoelen bewijzen. Ik wacht (on)geduldig af…
Een kei in duren, Ann Van Dessel
Uitgeverij P, Leuven,2012
ISBN 978-94-91455-03-2
www.annvandessel.com
Recensie: Frank Decerf (11/2012)
Een debuutbundel is altijd iets speciaals. Het is als een nieuwe relatie; wat zal het worden? Is het de moeite? Zal de opwinding blijven of is de oefening uiteindelijk veel te vermoeiend? Of moeten we geduldig zijn? Ann Van Dessel is dorpsdichteres van Haacht. Dorp? Toen ik jaren terug ten huize Karel Jonckheere een babbel met de grootmeester had, leek de omgeving niet op een dorp. Maar goed deze dorpsdichteres dus, heeft haar gedichten uitgespreid over 6 cycli.
MET ZWIJGEN GEWAPEND bevat vooral mijmeringen, nostalgische metaforen waarin een sterk persoonlijk vocabularium wordt gehanteerd. De dichteres heeft oog voor sociaal onrecht en beschrijft die situaties aan de hand van verrassende taalwendingen. Als de lezer de moeite doet om traag en beheerst te lezen, zullen de dubbele zinnigheden charmeren. Typografisch vermijdt Ann Van Dessel hoofdletters; een keuze. Ook buitenlandse oorden drijven haar om in de pen te kruipen en daarvan verslag te doen. De dichteres schuift anonieme personages naar voor die op hun beurt grenzen doorbreken en universeel worden. Dan weer worden de versregels filmische opnamen van tenger integere momenten.
In DE KANT VAN DE KERING lezen we kanttekeningen bij menselijke drama’s. Die fragmenten uit een bestaan zijn zo subtiel beschreven, zo fijn als de beste batik, streelzacht. De kern van de boodschap is uitgepuurd, spanning verhogend. De schrijfster houdt haar versregels kort. Zo bedwingt ze haar woorden tot duidelijk bericht, tot authentieke poëzie. Ze bereikt een vorm van apart zijn.
BANANENDOZEN bestreelt de kindertijd. Hier worden associaties opgeroepen die de onmogelijke terugkeer bewijzen, maar er wordt toch getracht de sentimenten terug te brengen. De dichteres wordt sjamaan.
vaart
ze fluit de school uit, stopt
haar jeugd in bananendozen onder
en trekt een huis om zich heen
de nieuwe gordijnen staan haar beeldig
wanneer ze ’s morgens het raam
op de wereld wijd open lacht
dan vouwt ze, groot als een mens,
de stad open en scheurt op de fiets
haar versgebakken leven door
Wat in heel wat poëziebundels aanwezig is, is de herinnering aan de vaderfiguur. In de cyclus DE ZON SLOEG IN is dit het geval. Het gemis, het verlorene en de hopeloosheid drijven de dichteres tot het schrijven van deze gedichten. Zij hoedt zich er voor niet melodramatisch te worden en nergens kon ik voorspelbare beeldspraak of versregels vinden. In dit deel laat Ann Van Dessel de anekdotiek toe zonder storend te worden. Bij haar geen banaliteit.
EN NERGENS IS HAAST is de cyclus die deze puik uitgegeven bundel afsluit. Doorheen dit werk schraapt de dichteres aan haar taal tot elke ballast verdwijnt en de balans een sierlijk evenwicht tussen spielerei en hoogst persoonlijke woordassociaties vindt. Soms verdraaide invalshoeken die de semantiek versterken. Bij Van Dessel krijg je dubbele bodems die een glimlach op je lippen toveren. Het resultaat is beeldspraak en poëzie die getuigen van klasse, echtheid en spontaneïteit. Een kei in duren heeft misschien lang op zich laten wachten, misschien was dat ook beter zo. Het talent is gerijpt, klaar en ontegensprekelijk. In het nawoord van dit werk dankt de schrijfster de “goede mensen die mij hebben gesteund bij het tot stand komen van deze bundel”.
Ann Van Dessel lijkt mij een humane dichteres zonder hoogheidwaanzin. Ook volgende bundel moet mijn aanvoelen bewijzen. Ik wacht (on)geduldig af…
Een kei in duren, Ann Van Dessel
Uitgeverij P, Leuven,2012
ISBN 978-94-91455-03-2
www.annvandessel.com
Recensie: Frank Decerf (11/2012)
zondag 11 november 2012
Aan alles vast
(Rubriek: Uit de toevloed)
Aan alles vast is de derde dichtbundel van Reine De Pelseneer (°1982), dichteres en schrijfster van een mooie reeks frele jeugdboeken. Na haar veelbelovend debuut Doorgrond uit 2005 en de bundel Omzicht uit 2007, allebei verschenen bij uitgeverij P, is Aan alles vast haar eerste bundel bij uitgeverij De Contrabas. Ook in haar nieuwe bundel krijgt het hele eigen timbre van de dichteres je al van bij de eerste verzen te pakken. Grip (tevens de titel van het eerste gedicht) krijgt ze wel en dat meteen! Van wemel dronken vangen vossen/vale muizen uit de lucht. Aan het eind van de bundel (“Drieëndertig doolhofjes van taal“ later) is die grip er nog altijd. En meer dan ooit! Vormvastheid, knappe beelden (“een spijker die verloren valt in een spelonk”) (“vaardig kladt kobalt de hemel vol”) (“er draalt in hem een hert van hinder”) en een ritmische stem die bijwijlen, of je dat nu wil of niet, zachtjes in het hoofd aan het zingen slaat, maken van Aan alles vast een meer dan gewone bundel. In drie cycli waarin telkens een ander personage aan het woord komt, beweegt de dichteres tussen los en vast. Een meisje, een man en een vrouw bevolken ieder met hun eigen aparte stem de respectievelijke cycli. Door een fijne druktechnische ingreep lees je de titels van de cycli bovendien in hun dubbele betekenis: (W)onderland, (F)luisterrijk en (W)achtbaan. Een bundel waarvan je niet meteen los komt!
Reine De Pelseneer is - meer dan jong en veelbelovend - nu al een bijzondere dichteres die voor mijn part meer dan enkel maar haar voet mag zetten naast de veel meer airplay-krijgende dichteressen van het moment!
Aan alles vast – Reine De Pelseneer
Uitgeverij De Contrabas, Utrecht 2011 – 48 p.
ISBN 978 90 79432 52 3 - €12,50
www.reinedepelseneer.be
Recensie: Paul Rigolle – (07/2012)
Gepubliceerd in Digther - "Uit de toevloed" - 2012/jrg 13-nr 1&2
Opvlucht
Een vrouw rijt in de zoom
van een lome ochtend alle strakte uit
elkaar. Ze draagt gedachten over
zachte hoeken naar het open raam
en als een zwerm stijgt de omhaal
naar haar op. ‘Glimlach! Want het leven
rondt zich gretig om je af!’
In de galm die groeit met het uur
rijpt de stad volmaakt als een vrucht.
De vrouw maakt zich klaar
voor de pluk.
©Reine De Pelseneer
Aan alles vast is de derde dichtbundel van Reine De Pelseneer (°1982), dichteres en schrijfster van een mooie reeks frele jeugdboeken. Na haar veelbelovend debuut Doorgrond uit 2005 en de bundel Omzicht uit 2007, allebei verschenen bij uitgeverij P, is Aan alles vast haar eerste bundel bij uitgeverij De Contrabas. Ook in haar nieuwe bundel krijgt het hele eigen timbre van de dichteres je al van bij de eerste verzen te pakken. Grip (tevens de titel van het eerste gedicht) krijgt ze wel en dat meteen! Van wemel dronken vangen vossen/vale muizen uit de lucht. Aan het eind van de bundel (“Drieëndertig doolhofjes van taal“ later) is die grip er nog altijd. En meer dan ooit! Vormvastheid, knappe beelden (“een spijker die verloren valt in een spelonk”) (“vaardig kladt kobalt de hemel vol”) (“er draalt in hem een hert van hinder”) en een ritmische stem die bijwijlen, of je dat nu wil of niet, zachtjes in het hoofd aan het zingen slaat, maken van Aan alles vast een meer dan gewone bundel. In drie cycli waarin telkens een ander personage aan het woord komt, beweegt de dichteres tussen los en vast. Een meisje, een man en een vrouw bevolken ieder met hun eigen aparte stem de respectievelijke cycli. Door een fijne druktechnische ingreep lees je de titels van de cycli bovendien in hun dubbele betekenis: (W)onderland, (F)luisterrijk en (W)achtbaan. Een bundel waarvan je niet meteen los komt!
Reine De Pelseneer is - meer dan jong en veelbelovend - nu al een bijzondere dichteres die voor mijn part meer dan enkel maar haar voet mag zetten naast de veel meer airplay-krijgende dichteressen van het moment!
Aan alles vast – Reine De Pelseneer
Uitgeverij De Contrabas, Utrecht 2011 – 48 p.
ISBN 978 90 79432 52 3 - €12,50
www.reinedepelseneer.be
Recensie: Paul Rigolle – (07/2012)
Gepubliceerd in Digther - "Uit de toevloed" - 2012/jrg 13-nr 1&2
Opvlucht
Een vrouw rijt in de zoom
van een lome ochtend alle strakte uit
elkaar. Ze draagt gedachten over
zachte hoeken naar het open raam
en als een zwerm stijgt de omhaal
naar haar op. ‘Glimlach! Want het leven
rondt zich gretig om je af!’
In de galm die groeit met het uur
rijpt de stad volmaakt als een vrucht.
De vrouw maakt zich klaar
voor de pluk.
©Reine De Pelseneer
dinsdag 6 november 2012
Aardbeien plukken
wij gingen aardbeien plukken
met de ladders op de schouders
stapten wij goedgemutst en welgezind
naar de velden vol geestdrift zongen wij
het lied voor de gelegenheid geschreven en op
muziek gezet door onze opperplukker: wépion:
“aardbeien hier aardbeien daar,
wij steken ze in onze mond
als ze maar komen uit onze grond”
aangekomen werden de roten verdeeld
en tijdens het werk viel iemand van de ladder
op de mulle aarde hij prikte zijn vingers aan de
enige aanwezige kleine fijne bosaardbei en schreide
© Frank Decrits
Gepubliceerd in Digther - 2012/jrg 13-nr 1&2
met de ladders op de schouders
stapten wij goedgemutst en welgezind
naar de velden vol geestdrift zongen wij
het lied voor de gelegenheid geschreven en op
muziek gezet door onze opperplukker: wépion:
“aardbeien hier aardbeien daar,
wij steken ze in onze mond
als ze maar komen uit onze grond”
aangekomen werden de roten verdeeld
en tijdens het werk viel iemand van de ladder
op de mulle aarde hij prikte zijn vingers aan de
enige aanwezige kleine fijne bosaardbei en schreide
© Frank Decrits
Gepubliceerd in Digther - 2012/jrg 13-nr 1&2
Nog lang niet dood
Mededeling van de redactie bij het verschijnen van Digther-2012/1-2
Geachte lezer, schrijvers en sponsors,
De papieren versie van DIGTHER houdt op te bestaan! Voorliggend nummer verschijnt veel later dan gepland. Onze excuses daarvoor. Het brengt meteen een probleem aan de orde waar we de laatste tijd wel meer mee te kampen hadden. Het blijkt steeds moeilijker met de beschikbare middelen een kwaliteitsvol literair tijdschrift de wereld in te sturen. Het op papier uitgegeven tijdschrift is een zeldzaamheid geworden in Vlaanderen. Beginnend en nog sluimerend talent schrijfruimte bieden was onze belangrijkste drijfveer. Tal van schrijvers die in DIGTHER debuteerden vonden intussen hun weg naar een reguliere uitgever. De eerste DIGTHER zag het levenslicht in een obscuur kamertje ergens verloren in de nazomer van 1999 – we zijn sedertdien 13 jaargangen verder. Omwille van uiteenlopende redenen houden we er mee op in papieren versie te bestaan. Niet uit ademnood, er valt nog zoveel over literatuur te vertellen. De redactie houdt er aan te eindigen in schoonheid. Daar mag het voorliggende nummer van getuigen. We vonden het een voorrecht in de nabijheid te vertoeven van zoveel jongleurs met woorden. We hopen dat u kon genieten van wat we publiceerden. We zetten onze activiteiten verder via onze website De schaal van Digther en dit op het adres http://digther.blogspot.com.
Inzendingen kunnen ter publicatie gestuurd naar redactie_digther@hotmail.com. We danken lezers, schrijvers en sponsors. Zonder hun interesse en bijdragen was DIGTHER in dat obscure kamertje gebleven en had zijn licht nooit in het literaire duister kunnen schijnen.
Namens de redactie,
Hugo Verstraeten
Geachte lezer, schrijvers en sponsors,
De papieren versie van DIGTHER houdt op te bestaan! Voorliggend nummer verschijnt veel later dan gepland. Onze excuses daarvoor. Het brengt meteen een probleem aan de orde waar we de laatste tijd wel meer mee te kampen hadden. Het blijkt steeds moeilijker met de beschikbare middelen een kwaliteitsvol literair tijdschrift de wereld in te sturen. Het op papier uitgegeven tijdschrift is een zeldzaamheid geworden in Vlaanderen. Beginnend en nog sluimerend talent schrijfruimte bieden was onze belangrijkste drijfveer. Tal van schrijvers die in DIGTHER debuteerden vonden intussen hun weg naar een reguliere uitgever. De eerste DIGTHER zag het levenslicht in een obscuur kamertje ergens verloren in de nazomer van 1999 – we zijn sedertdien 13 jaargangen verder. Omwille van uiteenlopende redenen houden we er mee op in papieren versie te bestaan. Niet uit ademnood, er valt nog zoveel over literatuur te vertellen. De redactie houdt er aan te eindigen in schoonheid. Daar mag het voorliggende nummer van getuigen. We vonden het een voorrecht in de nabijheid te vertoeven van zoveel jongleurs met woorden. We hopen dat u kon genieten van wat we publiceerden. We zetten onze activiteiten verder via onze website De schaal van Digther en dit op het adres http://digther.blogspot.com.
Inzendingen kunnen ter publicatie gestuurd naar redactie_digther@hotmail.com. We danken lezers, schrijvers en sponsors. Zonder hun interesse en bijdragen was DIGTHER in dat obscure kamertje gebleven en had zijn licht nooit in het literaire duister kunnen schijnen.
Namens de redactie,
Hugo Verstraeten
zondag 28 oktober 2012
Digther 2012/1-2- de Inhoud
Digther 2012/1: de hele inhoud in 1 blogbericht:
* Hugo Verstraeten: De terugkeer van het onbegrepene
* Frank Decerf: Rapport tweejaarlijkse poëziewedstrijd Oostende
* Frank Decerf: In gesprek met Wout Waanders
* Nieuwe gedichten van Bert Lema, Delphine Lecompte, Peter De Cooman, Georges Van Damme, Ingrid Strobbe, Jan Zwaaneveld, Joop Leibbrand, Frank De Vos, Rene Hooyberghs, Robert Nouwen...
* Willy Spillebeen: Dichter in de regen
* Max Jacob - Vertaalde gedichten (Vertaling Frank Decrits)
* Frank Decrits: Prozagedichten
* Wie blogt die blijft: Henri-Floris Jespers
* Uit de toevloed. Besprekingen van:
* Berthe Morisot - Ina Stabergh (Frank Decerf)
* De tuinen van Thevenet - Nicole Van Overstraeten (Frank Decerf)
* Aan alles vast - Reine De Pelseneer (Paul Rigolle)
* Klemteken - Renaat Ramon (Paul Rigolle)
* Door de mazen van het net - Joris Surmont (Frank Decerf)
* Fluohesjes & andere breekbaarheden - Staf De Wilde (Frank Decerf)
* Stamboom - Rene Hooyberghs (Frank Decerf)
* Symbiose - Dirk Debosschere en Huub Onzia Derdeyn (Frank Decerf)
* Proza van Jan Vissers (Zee van Gras) en Hugo Verstraeten (Luna Kant)
* Een beetje honing. Over 'Ademruimte' van Mark Van Tongele (Paul Rigolle)
* Lords der triestheid - Frank Decrits of het prozagedicht volgens Max Jacob (Alain Delmotte)
* Hoe zit dat met jou vanbinnen - Over 'Het is fijn om van pluche te zijn' van Philip Hoorne (Alain Delmotte)
* In memoriam - Rutger Kopland
* Hugo Verstraeten: De terugkeer van het onbegrepene
* Frank Decerf: Rapport tweejaarlijkse poëziewedstrijd Oostende
* Frank Decerf: In gesprek met Wout Waanders
* Nieuwe gedichten van Bert Lema, Delphine Lecompte, Peter De Cooman, Georges Van Damme, Ingrid Strobbe, Jan Zwaaneveld, Joop Leibbrand, Frank De Vos, Rene Hooyberghs, Robert Nouwen...
* Willy Spillebeen: Dichter in de regen
* Max Jacob - Vertaalde gedichten (Vertaling Frank Decrits)
* Frank Decrits: Prozagedichten
* Wie blogt die blijft: Henri-Floris Jespers
* Uit de toevloed. Besprekingen van:
* Berthe Morisot - Ina Stabergh (Frank Decerf)
* De tuinen van Thevenet - Nicole Van Overstraeten (Frank Decerf)
* Aan alles vast - Reine De Pelseneer (Paul Rigolle)
* Klemteken - Renaat Ramon (Paul Rigolle)
* Door de mazen van het net - Joris Surmont (Frank Decerf)
* Fluohesjes & andere breekbaarheden - Staf De Wilde (Frank Decerf)
* Stamboom - Rene Hooyberghs (Frank Decerf)
* Symbiose - Dirk Debosschere en Huub Onzia Derdeyn (Frank Decerf)
* Proza van Jan Vissers (Zee van Gras) en Hugo Verstraeten (Luna Kant)
* Een beetje honing. Over 'Ademruimte' van Mark Van Tongele (Paul Rigolle)
* Lords der triestheid - Frank Decrits of het prozagedicht volgens Max Jacob (Alain Delmotte)
* Hoe zit dat met jou vanbinnen - Over 'Het is fijn om van pluche te zijn' van Philip Hoorne (Alain Delmotte)
* In memoriam - Rutger Kopland
zaterdag 21 juli 2012
Digther 2012/1-Editoriaal
Vóór het schrijven van dit redactioneel vielen twee gebeurtenissen toevallig samen: een poëzieprelude in Wulpen (juli 2012) waar ondermeer Delphine Lecompte, Lies Van Gasse en ikzelf enkele gedichten brachten, en de lectuur van ‘Het bevel uit de steen’. Het laatste een hoofdstuk uit het in 2009 verschenen ‘Du musst dein Leben ändern. Über Antropotechnik.’, van de hand van Peter Sloterdijk (in vertaling).(1)
De organisatoren van de prelude programmeerden tegelijk enkele lokale dichters die met elkaar gemeen hadden dat ze mijn aandacht niet konden opeisen. Dat konden Delphine en Lies wel wanneer zij het literaire schavotje bestegen. Het voorval deed me stilstaan bij wat poëzie redt van gepoëtiseerde middelmaat. Of sterker: waar houdt het dagelijkse gezwets op en waar begint poëzie? In ‘Het bevel uit de steen’ refereert Sloterdijk naar het sonnet uit 1908 ‘Archaïsche torso van Apollo’ van Rainer Maria Rilke. De dichter stond in het Louvre in Parijs oog in oog met de klassieke torso. Het gedicht dat die ontmoeting opleverde vormde voor Sloterdijk een aanknopingspunt in zijn onderzoek naar het religieuze reveil dat in vrijwel alle culturen werkzaam is. Hij noemt het de ‘terugkeer van het onbegrepene’(2). Sloterdijk ziet belangrijke verbanden hoe de mechanismen van religie en literaire ervaringen op ons inwerken. Hij noemt het antropotechnieken. Het zijn ‘oefeningen’ waarmee de mens een immuunsysteem tracht te ontwikkelen voor wat hem in dit leven bedreigt. Niet in het minst de acute doodszekerheid.
Archaïsche torso van Apollo
Wij zagen nooit zijn ongekend gezicht,
De oogappels die daarin rijpten. Maar
Zijn torso gloeit nog als een kandelaar,
waarin zijn blik, met een getemperd licht,
nog glanzen blijft. Anders zou jou de boeg
der borstkas niet verblinden, en in ‘t zacht
draaien der lendenen was niet die lach
naar ‘t midden toe dat het geslachtsdeel droeg
Anders stond deze steen geknot, beschadigd,
in zijn doorschijnende schoudercascade,
en zou niet glinsteren als roofdierhuid,
en zou niet als een ster losbreken uit
zijn vorm: geen plek aan hem die jou niet ziet.
Zo doorgaan met je leven kun je niet.
(Vertaling: Peter Verstegen, Amsterdam 1998)
Van het torsogedicht beklijven vooral de twee laatste versregels:
…/geen plek aan hem die jou niet ziet.
Zo doorgaan met je leven kun je niet.’
Blijkbaar verwerft de door de tijd verweerde en gehavende torso de volmacht en de autoriteit om over en voor zichzelf te spreken. Rilke laat binnen een fenomenologisch referentiekader de torso als ding – object zelf aan het woord. Daardoor verwerft het gedicht zelf een hoog ‘ding – karakter’. De autoriteit waarmee het beeld spreekt wordt overgedragen op het gedicht. Omdat het ‘iets te zeggen heeft’. Die autoriteit is niet gebaseerd op macht maar op blootstelling. Rilke dringt het beeld niet aan ons op, maar laat het zelf spreken. Sloterdijk citeert in dit verband Paul Celans ‘La poésie ne s’ impose pas, elle s’ expose’(3). De Duitse cultuurfilosoof onderzoekt wat de bron is van dergelijke autoriteit, wat hij zelf noemt een ‘niet repressieve vorm van rangverschil’: wat maakt dat we bereid zijn ons over te leveren aan deze autoriteit? ‘Ding-zijn’ betekent iets te zeggen hebben. De operatie die Rilke in het gedicht uitvoert noemt Sloterdijk de ‘boodschappelijke transformatie van het zijn’. Ik citeer verder: ‘Taal die door het ‘Zijn’ verlaten is, verandert in gezwets. Alleen als het Zijn zich concentreert in bevoorrechte dingen en zich via deze dingen tot ons wendt, is er reden om te hopen dat de aanzwellende willekeur vermeden kan worden, zowel esthetisch als filosofisch.’(4) Het gedicht verwerft autoriteit door zijn terugkeer naar geloofwaardige zin-ervaringen. ‘Het doet (5) dit door de taal te koppelen aan de goudstandaard van wat de dingen zelf meedelen. Waar willekeur wordt uitgeschakeld, daar moet autoriteit oplichten.’
Hé hé, daar kijkt een mens van op. Komrij dood, Kopland dood. Hoe levend is de poëzie? Hoe kan ze zich altijd weer vernieuwen terwijl ze toch maar 26 lettertekens ter beschikking heeft?
‘Geen plek aan hem die jou niet ziet’
Hoe ver reikt het bevel uit de steen dat ik bereid ben het vers van Rilke te geloven? Rilke beschrijft het dingelijke van het torso-oppervlak. Echter op zo’ n manier dat de diepte ervan gapend zichtbaar wordt. Blijkbaar is hier sprake van een subject – object omkering. Het ding – object wordt plots een subject dat terugkijkt. Er is geen plek op de torso die mij niet ziet. Er zijn oneindig veel plekken op het beeld en blijkbaar niet één waarop niets gebeurt. Sloterdijk besluit dat in de bereidheid mee te gaan in deze subject – object inversie het geheim schuilt van de esthetische ontroering. Dezelfde ontroering heb ik wanneer ik bij Delphine Lecompte lees:
De sterren hebben het vanavond voor het zeggen
ik verbind ze traag en ze stellen een hond voor die
de verf van een tafelpoot afbijt en even later bezwijkt aan
een loodvergiftiging.
(Uit het gedicht ‘Zonder kaarten ben ik ongeslagen)
Of bij Lies Van Gasse:
We zijn er,
maar we kunnen met de huid
het daglicht niet meer zien
(Uit het gedicht ‘Het kartonnen kasteel’)
Dergelijke passages dulden inderdaad geen tegenspraak. Het torso-gedicht van Rilke eindigt met ‘.../ Zo doorgaan met je leven kun je niet.’ Dit is een bevel. Echter geen bevel dat ons inperkt. La poésie ne s’ impose plus, elle s’ expose… Meer bepaald een bevel ons bastion te verlaten van zelfgenoegzame vanzelfsprekendheid en ons open te stellen voor de promiscuïteit van de taal. Een promiscuïteit die tegelijk dwingt en open laat.
Hugo Verstraeten
(1) Sloterdijk,P., Je moet je leven veranderen?. Over antropotechniek. Uitgeverij Boom, Amsterdam, 2011, 510 pp.
(2) Idem, p.14
(3) Idem, p.27
(4) Idem, p.28
(5) Door mezelf in de tegenwoordige tijd geplaatst.
(6) Sloterdijk, P., o.c. p.28
De organisatoren van de prelude programmeerden tegelijk enkele lokale dichters die met elkaar gemeen hadden dat ze mijn aandacht niet konden opeisen. Dat konden Delphine en Lies wel wanneer zij het literaire schavotje bestegen. Het voorval deed me stilstaan bij wat poëzie redt van gepoëtiseerde middelmaat. Of sterker: waar houdt het dagelijkse gezwets op en waar begint poëzie? In ‘Het bevel uit de steen’ refereert Sloterdijk naar het sonnet uit 1908 ‘Archaïsche torso van Apollo’ van Rainer Maria Rilke. De dichter stond in het Louvre in Parijs oog in oog met de klassieke torso. Het gedicht dat die ontmoeting opleverde vormde voor Sloterdijk een aanknopingspunt in zijn onderzoek naar het religieuze reveil dat in vrijwel alle culturen werkzaam is. Hij noemt het de ‘terugkeer van het onbegrepene’(2). Sloterdijk ziet belangrijke verbanden hoe de mechanismen van religie en literaire ervaringen op ons inwerken. Hij noemt het antropotechnieken. Het zijn ‘oefeningen’ waarmee de mens een immuunsysteem tracht te ontwikkelen voor wat hem in dit leven bedreigt. Niet in het minst de acute doodszekerheid.
Archaïsche torso van Apollo
Wij zagen nooit zijn ongekend gezicht,
De oogappels die daarin rijpten. Maar
Zijn torso gloeit nog als een kandelaar,
waarin zijn blik, met een getemperd licht,
nog glanzen blijft. Anders zou jou de boeg
der borstkas niet verblinden, en in ‘t zacht
draaien der lendenen was niet die lach
naar ‘t midden toe dat het geslachtsdeel droeg
Anders stond deze steen geknot, beschadigd,
in zijn doorschijnende schoudercascade,
en zou niet glinsteren als roofdierhuid,
en zou niet als een ster losbreken uit
zijn vorm: geen plek aan hem die jou niet ziet.
Zo doorgaan met je leven kun je niet.
(Vertaling: Peter Verstegen, Amsterdam 1998)
Van het torsogedicht beklijven vooral de twee laatste versregels:
…/geen plek aan hem die jou niet ziet.
Zo doorgaan met je leven kun je niet.’
Blijkbaar verwerft de door de tijd verweerde en gehavende torso de volmacht en de autoriteit om over en voor zichzelf te spreken. Rilke laat binnen een fenomenologisch referentiekader de torso als ding – object zelf aan het woord. Daardoor verwerft het gedicht zelf een hoog ‘ding – karakter’. De autoriteit waarmee het beeld spreekt wordt overgedragen op het gedicht. Omdat het ‘iets te zeggen heeft’. Die autoriteit is niet gebaseerd op macht maar op blootstelling. Rilke dringt het beeld niet aan ons op, maar laat het zelf spreken. Sloterdijk citeert in dit verband Paul Celans ‘La poésie ne s’ impose pas, elle s’ expose’(3). De Duitse cultuurfilosoof onderzoekt wat de bron is van dergelijke autoriteit, wat hij zelf noemt een ‘niet repressieve vorm van rangverschil’: wat maakt dat we bereid zijn ons over te leveren aan deze autoriteit? ‘Ding-zijn’ betekent iets te zeggen hebben. De operatie die Rilke in het gedicht uitvoert noemt Sloterdijk de ‘boodschappelijke transformatie van het zijn’. Ik citeer verder: ‘Taal die door het ‘Zijn’ verlaten is, verandert in gezwets. Alleen als het Zijn zich concentreert in bevoorrechte dingen en zich via deze dingen tot ons wendt, is er reden om te hopen dat de aanzwellende willekeur vermeden kan worden, zowel esthetisch als filosofisch.’(4) Het gedicht verwerft autoriteit door zijn terugkeer naar geloofwaardige zin-ervaringen. ‘Het doet (5) dit door de taal te koppelen aan de goudstandaard van wat de dingen zelf meedelen. Waar willekeur wordt uitgeschakeld, daar moet autoriteit oplichten.’
Hé hé, daar kijkt een mens van op. Komrij dood, Kopland dood. Hoe levend is de poëzie? Hoe kan ze zich altijd weer vernieuwen terwijl ze toch maar 26 lettertekens ter beschikking heeft?
‘Geen plek aan hem die jou niet ziet’
Hoe ver reikt het bevel uit de steen dat ik bereid ben het vers van Rilke te geloven? Rilke beschrijft het dingelijke van het torso-oppervlak. Echter op zo’ n manier dat de diepte ervan gapend zichtbaar wordt. Blijkbaar is hier sprake van een subject – object omkering. Het ding – object wordt plots een subject dat terugkijkt. Er is geen plek op de torso die mij niet ziet. Er zijn oneindig veel plekken op het beeld en blijkbaar niet één waarop niets gebeurt. Sloterdijk besluit dat in de bereidheid mee te gaan in deze subject – object inversie het geheim schuilt van de esthetische ontroering. Dezelfde ontroering heb ik wanneer ik bij Delphine Lecompte lees:
De sterren hebben het vanavond voor het zeggen
ik verbind ze traag en ze stellen een hond voor die
de verf van een tafelpoot afbijt en even later bezwijkt aan
een loodvergiftiging.
(Uit het gedicht ‘Zonder kaarten ben ik ongeslagen)
Of bij Lies Van Gasse:
We zijn er,
maar we kunnen met de huid
het daglicht niet meer zien
(Uit het gedicht ‘Het kartonnen kasteel’)
Dergelijke passages dulden inderdaad geen tegenspraak. Het torso-gedicht van Rilke eindigt met ‘.../ Zo doorgaan met je leven kun je niet.’ Dit is een bevel. Echter geen bevel dat ons inperkt. La poésie ne s’ impose plus, elle s’ expose… Meer bepaald een bevel ons bastion te verlaten van zelfgenoegzame vanzelfsprekendheid en ons open te stellen voor de promiscuïteit van de taal. Een promiscuïteit die tegelijk dwingt en open laat.
Hugo Verstraeten
(1) Sloterdijk,P., Je moet je leven veranderen?. Over antropotechniek. Uitgeverij Boom, Amsterdam, 2011, 510 pp.
(2) Idem, p.14
(3) Idem, p.27
(4) Idem, p.28
(5) Door mezelf in de tegenwoordige tijd geplaatst.
(6) Sloterdijk, P., o.c. p.28
Volgende nummer komt er aan!
Even een tussentijds bericht van de Digther-redactie. Er wordt momenteel in deze jankerige kwakkelzomer volop gewerkt aan wat straks het eerste nummer van de nieuwe jaargang moet worden. Met andere woorden: het Digther-nummer 2012/1 komt er stilaan. Bij wijze van voorsmaakje volgt hier al het editoriaal van Hugo Verstraeten.
woensdag 22 februari 2012
Digther - Dubbel & Dik
Het heeft wat op zich laten wachten, maar het is er nu toch maar mooi: het lijvige Digther-nummer van de voorbije winter. Paraat voor het nieuwe voorjaar!
Ook nu weer een dubbelnummer vermits het tijdschrift, zoals eerder gemeld, vanaf deze jaargang nog slechts twee nummers voor jou in petto heeft. Maar die heb je er dan wel voor. Dubbel & dik zelfs !
Een greep uit de inhoud van nr 3 & 4 van de 12de jaargang:
- Editoriaal: Is er nog iets op deze aarde te zoeken? - Hugo Verstraeten
- Poëzie van de genomineerden in de voorbije poëzieprijs van Merendree - Sylvie Marie, Mark Roels, Paul Rigolle, Erwin Steyaert en (van Merendree & Turing-winnaar) David Troch.
- Selectie uit de Geelzucht-poëzie, editie 2011 (wielergedichten van Patrick Cornillie, Norbert Debeule, Sylvie Marie, Frank Pollet & Paul Rigolle
- Verder ook poëzie van Joris Iven (Ademzuchten van Gustav aan Alma Mahler), Bert Lema, Richard Foqué (Wat niet kan zijn), Frederik Lucien De Laere (City Memory), Jean-Paul Rosenberg (Soundtrack voor Woekerpolis), Inge Boulonois en ja hoor gedichten van de vraiment verrezen Leopold M. Van den brande (Dialoog).
- in de Wie blogt die blijft-reeks: Arie Altena
- Uit de Toevloed (besprekingen en aanrakingen van bundels van Joris Denoo, Herlinda Vekemans, Piet Brak, Christina Guirlande, Jan De Roek en Martin Carrette)
- Proza van Lucas Hüsgen en Roel Weerheijm
- Recensies over het nieuwste werk van Frans Deschoemaeker ("Onder de barnsteenroute") en Sylvie Marie ("Toen je me ten huwelijk vroeg").
- En als slotakkoord de mooie column van Herlinda Vekemans ("Neem het niet").
Graag nog even zeggen dat het insturen van teksten & Teksten (poëzie, beschouwing en/of ander proza...) altijd en op het even welk ogenblik kan. En dat helemaal Richting Westhoek via: redactie_digther@hotmail.com
Digther 2011/12° jaargang – nummer 1 & 2
Meer info: De schaal van Digther
Thuissite Digther
En misschien, heel misschien moeten we binnenkort ook maar ’s zo'n ding als een facebook-bladzijde over het tijdschrift aanmaken. Tenzij u daar natuurlijk niet echt op zou zitten wachten…
Ook nu weer een dubbelnummer vermits het tijdschrift, zoals eerder gemeld, vanaf deze jaargang nog slechts twee nummers voor jou in petto heeft. Maar die heb je er dan wel voor. Dubbel & dik zelfs !
Een greep uit de inhoud van nr 3 & 4 van de 12de jaargang:
- Editoriaal: Is er nog iets op deze aarde te zoeken? - Hugo Verstraeten
- Poëzie van de genomineerden in de voorbije poëzieprijs van Merendree - Sylvie Marie, Mark Roels, Paul Rigolle, Erwin Steyaert en (van Merendree & Turing-winnaar) David Troch.
- Selectie uit de Geelzucht-poëzie, editie 2011 (wielergedichten van Patrick Cornillie, Norbert Debeule, Sylvie Marie, Frank Pollet & Paul Rigolle
- Verder ook poëzie van Joris Iven (Ademzuchten van Gustav aan Alma Mahler), Bert Lema, Richard Foqué (Wat niet kan zijn), Frederik Lucien De Laere (City Memory), Jean-Paul Rosenberg (Soundtrack voor Woekerpolis), Inge Boulonois en ja hoor gedichten van de vraiment verrezen Leopold M. Van den brande (Dialoog).
- in de Wie blogt die blijft-reeks: Arie Altena
- Uit de Toevloed (besprekingen en aanrakingen van bundels van Joris Denoo, Herlinda Vekemans, Piet Brak, Christina Guirlande, Jan De Roek en Martin Carrette)
- Proza van Lucas Hüsgen en Roel Weerheijm
- Recensies over het nieuwste werk van Frans Deschoemaeker ("Onder de barnsteenroute") en Sylvie Marie ("Toen je me ten huwelijk vroeg").
- En als slotakkoord de mooie column van Herlinda Vekemans ("Neem het niet").
Graag nog even zeggen dat het insturen van teksten & Teksten (poëzie, beschouwing en/of ander proza...) altijd en op het even welk ogenblik kan. En dat helemaal Richting Westhoek via: redactie_digther@hotmail.com
Digther 2011/12° jaargang – nummer 1 & 2
Meer info: De schaal van Digther
Thuissite Digther
En misschien, heel misschien moeten we binnenkort ook maar ’s zo'n ding als een facebook-bladzijde over het tijdschrift aanmaken. Tenzij u daar natuurlijk niet echt op zou zitten wachten…
Abonneren op:
Posts (Atom)