In het nieuwste nummer van 'De Vallei', literair e-zine, is de redactie van De Schaal van Digther dit keer wel heel erg goed vertegenwoordigd.
Er zijn immers gedichten van de Digther-redactieleden Paul Rigolle, Alain Delmotte en Herlinda
Vekemans terwijl Hugo Verstraeten met 'Dead Poets Society' in de rubriek 'De afsluiter' voor een treffende column zorgt.
Voorts zijn er bijdragen van Jana Arns, Bert Bevers, Frank Pollet, René Hooyberghs, Mark Van Tongele (Poëzie) en
Mikael Josephsen (in een vertaling van Romain John van de Maele), Niels Hav (vertaling Jan Baptist), Maria Rousseau, Annette*Akkerman, LeenRaats en Mike Jansen. De cover was, en is, van de zeer recent overleden Ben Klein.
De samenstelling van het nummer was voor wat betreft het proza in handen van hoofdredacteur François Vermeulen en Philippe Cailliau tekende verantwoordelijk voor de selectie van de dichters.
Het nummer is in pdf-vorm integraal na te lezen via de navolgende link:
De Vallei, nr 40, jrg 9, mei 2019
De Vallei, literair e-zine
vrijdag 31 mei 2019
donderdag 30 mei 2019
De recensent als openbare aanklager - Alain Delmotte
In de poëziekrant van mei/juni 2019 las ik een recensie van Koen Vergeer over de bundel ‘Een goudvis’ van Arjen Duinker. Wat ik hier ter sprake wil brengen gaat niet meteen over die recensie maar over de intro van die recensie. Die luidt als volgt:
‘Gedichten moeten zonder vraagteken’, las ik onlangs bij Cees Nooteboom. En ik ben het roerend met hem eens. Gedichten met vragen zijn halve gedichten, die eigenlijk niets durven te zeggen. Want vragen, hoe lastig, onbeantwoordbaar of verontrustend ook, houden altijd het veilige midden. Het kan dan nog altijd twee kanten op, of meer. Gedichten die dingen beweren zijn effectiever, spannender, kunnen je veel directer raken en verbaasd, ontroerd of in vertwijfeling achterlaten.’
Deze zinnen laten zich verklaren in het licht van Duinkers bundel waarin elke zin eindigt met een vraagteken. Voor Vergeer is dat van het goede te veel: de bundel met al die vraagtekens erin heeft hem even aan het schrikken gebracht: zoiets kan en mag blijkbaar niet.
Ik kan hem voor een deel volgen. Deze bundel van Duinker (hoezeer ik ook van zijn werk hou) heeft mij ook niet kunnen bekoren. Zij het op andere gronden dan deze van Vergeer. Wat Vergeer in zijn intro schrijft, is voor mij dan weer te veel van het goede. Ik ben het roerend met Vergeer on-eens.
Het lijkt wel alsof Vergeer zich in deze paragraaf op een stellingoorlog voorbereidt. Hij dekt zich meteen in met een uitspraak van een van onze groten: Cees Nooteboom. Hoe en in welke context Nooteboom deze uitspraak heeft gemaakt weet ik niet. Ik hoop dat die als een persoonlijk poëticaal standpunt van Nooteboom is te interpreteren. Zo niet betreft het een bijzonder apodictisch statement – door Vergeer meteen als wapen, slogan en dogma geponeerd.
Waarmee het woord van één van onze groten tot autoritaire Wet wordt: gedichten tolereren geen vraagtekens – of het zijn maar halve gedichten. Waarmee alle mogelijke nuanceringen once and for all worden uitgesloten. (Probeer dat maar eens maatschappelijk te vertalen: waar komen we dan uit, denkt u?)
Vergeers argument is dat vragen zich altijd aan het veilige midden zouden houden. (Let op het woord ‘altijd’- ik vind dit wel gevaarlijk eenzijdig en absoluut klinken. Uitzonderingen worden hiermee – net als de nuanceringen van daarnet – ontoelaatbaar en onaanvaardbaar geacht.) Wat duidt dat ‘veilige midden‘ aan? Een plek waar het volgens Vergeer, ‘altijd’ twee of meer kanten op kan. Een plek waar veel openblijft: een schemerzone dus. Ik ken er die zo’n vage openheid nooit als ‘veilig’ zullen ervaren en het nooit als een midden zullen omschrijven. Eerder als een mistige plek kantje boord een afgrond.
Ik zou dus met evenveel bravoure en vrijblijvendheid als Vergeer kunnen stellen dat vragen ons nu net van het ‘veilige midden’ afhouden. Want dat ‘veilige midden’ zou wel eens één van onze vele verkeerde inschattingen kunnen zijn. Vragen kunnen illusies doorbreken: ook deze van de poëzie.
Wie bepaalt wat het terrein van de poëzie is? Wie weet te zeggen dat dit en dat, zus en zo specifiek en exclusief tot het domein van de poëzie behoort en al de rest niet? Waarom zou poëzie zichzelf niet in vraag mogen stellen?
Elke dichter bakent zijn terrein met een eigen poëtica af. Het is niet aan Nooteboom (hoe groot hij ook is) of Vergeer (die op een renommee als recensent kan rekenen) om dat te bepalen. Poëzie heeft geen nood aan juristen Als Nootebooms woord wet zou zijn, dan meet Vergeer zich de houding van een openbare aanklager aan.
Welke terreinen en domeinen mogen gedichten met Vergeers goddelijk goedvinden beheren? Volgens hem werken gedichten effectief als ze ‘dingen beweren’. Gedichten moeten de lezer direct raken, verbazen, ontroeren en hem of haar in vertwijfeling achterlaten.
Vertwijfeling? Alsof vragen dat niet zouden kunnen – ze kunnen trouwens niets anders: het is in hoofdzaak hun taak, kwaad en nut. Er zijn vragen die beroeren, ons direct in ons diepste kernen kunnen raken: als dat niet effectief is.
Wat ik in de aanklacht van Vergeer mis, is de kritische reflectie. Want dat kunnen vragen toch uitlokken: ze kunnen aanzetten tot nadenken. Waarom zou poëzie niet reflexief mogen zijn?
Ik ga meer voor gedichten die vragen stellen dan voor gedichten die ‘dingen beweren’ – het gedicht mag wel eens stilgelegd worden. Het gedicht mag wel zich eens wel de vraag laten stellen waar het aan toe is.
In mijn poëtica moeten gedichten geen ‘dingen beweren’. Maar dingen ‘bezweren’. Gedichten stellen ons in al hun taligheid iets voor. ‘Voorstellen’ in alle mogelijke betekenissen van het woord. ‘Beweren’ laat ik liever aan openbare aanklagers over. Niet aan gedichten.
Uiteraard mag Vergeer best eigen voorkeuren hebben. In het besef dat het maar een voorkeur blijft. Hier spreekt hij vanuit het voor mij irritante standpunt van ’het grote gelijk’. Vanuit de veralgemening. Vanuit een vooringenomenheid. Deze intro laat meteen een verdict horen: Duinker was bij voorbaat kansloos. Deze recensie is geen literaire kritiek maar een rechterlijke dwaling.
Vragen behoeden ons ervoor om zomaar wat dingen te beweren. Inderdaad, vragen remmen af. Zoals gesuggereerd: ze tasten het lyrische élan aan. Ze stellen zich snedig op. Maar kan er van daaruit niet een andere dynamiek ontstaan die het gedicht weer in de startblokken brengt? Een vraagteken is geen eindpunt maar een beginpunt. Zeg maar: een vertrekpunt.
En als vragen afschrikken is dat niet omdat ze vaak meer te zeggen hebben dan antwoorden die uitblijven?
Ik weet het: éénieder is vrij om te schrijven wat hij wil. Niemand wil ik een mening onthouden. Maar flagrante onzin moeten we te lijf gaan.
Ik beschouw Vergeer als een deskundig recensent maar deze slip of the tongue kon ik niet zomaar aan mij laten voorbijgaan. Hier ‘beweert’ hij maar wat loze dingen, slaat de bal mis, gaat uit de bocht en plaatst geen vraagtekens bij wat hij beweert. I rest in my case.
© Alain Delmotte
‘Gedichten moeten zonder vraagteken’, las ik onlangs bij Cees Nooteboom. En ik ben het roerend met hem eens. Gedichten met vragen zijn halve gedichten, die eigenlijk niets durven te zeggen. Want vragen, hoe lastig, onbeantwoordbaar of verontrustend ook, houden altijd het veilige midden. Het kan dan nog altijd twee kanten op, of meer. Gedichten die dingen beweren zijn effectiever, spannender, kunnen je veel directer raken en verbaasd, ontroerd of in vertwijfeling achterlaten.’
Deze zinnen laten zich verklaren in het licht van Duinkers bundel waarin elke zin eindigt met een vraagteken. Voor Vergeer is dat van het goede te veel: de bundel met al die vraagtekens erin heeft hem even aan het schrikken gebracht: zoiets kan en mag blijkbaar niet.
Ik kan hem voor een deel volgen. Deze bundel van Duinker (hoezeer ik ook van zijn werk hou) heeft mij ook niet kunnen bekoren. Zij het op andere gronden dan deze van Vergeer. Wat Vergeer in zijn intro schrijft, is voor mij dan weer te veel van het goede. Ik ben het roerend met Vergeer on-eens.
Het lijkt wel alsof Vergeer zich in deze paragraaf op een stellingoorlog voorbereidt. Hij dekt zich meteen in met een uitspraak van een van onze groten: Cees Nooteboom. Hoe en in welke context Nooteboom deze uitspraak heeft gemaakt weet ik niet. Ik hoop dat die als een persoonlijk poëticaal standpunt van Nooteboom is te interpreteren. Zo niet betreft het een bijzonder apodictisch statement – door Vergeer meteen als wapen, slogan en dogma geponeerd.
Waarmee het woord van één van onze groten tot autoritaire Wet wordt: gedichten tolereren geen vraagtekens – of het zijn maar halve gedichten. Waarmee alle mogelijke nuanceringen once and for all worden uitgesloten. (Probeer dat maar eens maatschappelijk te vertalen: waar komen we dan uit, denkt u?)
Vergeers argument is dat vragen zich altijd aan het veilige midden zouden houden. (Let op het woord ‘altijd’- ik vind dit wel gevaarlijk eenzijdig en absoluut klinken. Uitzonderingen worden hiermee – net als de nuanceringen van daarnet – ontoelaatbaar en onaanvaardbaar geacht.) Wat duidt dat ‘veilige midden‘ aan? Een plek waar het volgens Vergeer, ‘altijd’ twee of meer kanten op kan. Een plek waar veel openblijft: een schemerzone dus. Ik ken er die zo’n vage openheid nooit als ‘veilig’ zullen ervaren en het nooit als een midden zullen omschrijven. Eerder als een mistige plek kantje boord een afgrond.
Ik zou dus met evenveel bravoure en vrijblijvendheid als Vergeer kunnen stellen dat vragen ons nu net van het ‘veilige midden’ afhouden. Want dat ‘veilige midden’ zou wel eens één van onze vele verkeerde inschattingen kunnen zijn. Vragen kunnen illusies doorbreken: ook deze van de poëzie.
Wie bepaalt wat het terrein van de poëzie is? Wie weet te zeggen dat dit en dat, zus en zo specifiek en exclusief tot het domein van de poëzie behoort en al de rest niet? Waarom zou poëzie zichzelf niet in vraag mogen stellen?
Elke dichter bakent zijn terrein met een eigen poëtica af. Het is niet aan Nooteboom (hoe groot hij ook is) of Vergeer (die op een renommee als recensent kan rekenen) om dat te bepalen. Poëzie heeft geen nood aan juristen Als Nootebooms woord wet zou zijn, dan meet Vergeer zich de houding van een openbare aanklager aan.
Welke terreinen en domeinen mogen gedichten met Vergeers goddelijk goedvinden beheren? Volgens hem werken gedichten effectief als ze ‘dingen beweren’. Gedichten moeten de lezer direct raken, verbazen, ontroeren en hem of haar in vertwijfeling achterlaten.
Vertwijfeling? Alsof vragen dat niet zouden kunnen – ze kunnen trouwens niets anders: het is in hoofdzaak hun taak, kwaad en nut. Er zijn vragen die beroeren, ons direct in ons diepste kernen kunnen raken: als dat niet effectief is.
Wat ik in de aanklacht van Vergeer mis, is de kritische reflectie. Want dat kunnen vragen toch uitlokken: ze kunnen aanzetten tot nadenken. Waarom zou poëzie niet reflexief mogen zijn?
Ik ga meer voor gedichten die vragen stellen dan voor gedichten die ‘dingen beweren’ – het gedicht mag wel eens stilgelegd worden. Het gedicht mag wel zich eens wel de vraag laten stellen waar het aan toe is.
In mijn poëtica moeten gedichten geen ‘dingen beweren’. Maar dingen ‘bezweren’. Gedichten stellen ons in al hun taligheid iets voor. ‘Voorstellen’ in alle mogelijke betekenissen van het woord. ‘Beweren’ laat ik liever aan openbare aanklagers over. Niet aan gedichten.
Uiteraard mag Vergeer best eigen voorkeuren hebben. In het besef dat het maar een voorkeur blijft. Hier spreekt hij vanuit het voor mij irritante standpunt van ’het grote gelijk’. Vanuit de veralgemening. Vanuit een vooringenomenheid. Deze intro laat meteen een verdict horen: Duinker was bij voorbaat kansloos. Deze recensie is geen literaire kritiek maar een rechterlijke dwaling.
Vragen behoeden ons ervoor om zomaar wat dingen te beweren. Inderdaad, vragen remmen af. Zoals gesuggereerd: ze tasten het lyrische élan aan. Ze stellen zich snedig op. Maar kan er van daaruit niet een andere dynamiek ontstaan die het gedicht weer in de startblokken brengt? Een vraagteken is geen eindpunt maar een beginpunt. Zeg maar: een vertrekpunt.
En als vragen afschrikken is dat niet omdat ze vaak meer te zeggen hebben dan antwoorden die uitblijven?
Ik weet het: éénieder is vrij om te schrijven wat hij wil. Niemand wil ik een mening onthouden. Maar flagrante onzin moeten we te lijf gaan.
Ik beschouw Vergeer als een deskundig recensent maar deze slip of the tongue kon ik niet zomaar aan mij laten voorbijgaan. Hier ‘beweert’ hij maar wat loze dingen, slaat de bal mis, gaat uit de bocht en plaatst geen vraagtekens bij wat hij beweert. I rest in my case.
© Alain Delmotte
woensdag 29 mei 2019
Werkwoord - Bert Struyvé
negeer de aanzuigende werking van water
breek een golfbeweging met de scherpte van stenen
vierendeel stadspanden met schuimende koppen
voer tuinvogels voor het vestigingsklimaat
overvraag en vermijd de vraag naar een waarom
zigzag om een hoefijzer te ontwijken
beitel initialen nog nat in de oksels
ontvriend bomen die huidzweet gaan vertonen
hevel kuddegedrag over naar robotklonen
gezegend zijt gij..
kan jij de Heilige Antonius misschien vragen
waar je vruchtwater kunt vinden
om werkwoorden op voorhand te verdunnen?
de bijsluiter bij een werkwoord werkt niet, uitroepteken
© Bert Struyvé
breek een golfbeweging met de scherpte van stenen
vierendeel stadspanden met schuimende koppen
voer tuinvogels voor het vestigingsklimaat
overvraag en vermijd de vraag naar een waarom
zigzag om een hoefijzer te ontwijken
beitel initialen nog nat in de oksels
ontvriend bomen die huidzweet gaan vertonen
hevel kuddegedrag over naar robotklonen
gezegend zijt gij..
kan jij de Heilige Antonius misschien vragen
waar je vruchtwater kunt vinden
om werkwoorden op voorhand te verdunnen?
de bijsluiter bij een werkwoord werkt niet, uitroepteken
© Bert Struyvé
dinsdag 28 mei 2019
Ik Vertrek - Bert Struyvé
Ik Vertrek *
Ver weg staren ze naar een plastic tafelkleed, een mobieltje
doorbreekt het dalmatiërpatroon van weerstippen.
Nergens hoogglans, geen scherf kan het licht breken.
Ze harken brood uit meegenomen kruimels. Behoedzaam
begint het wachten, ze horen de ringtoon, verstaan het niet
en dan ˂toch nog onverwacht˃ vallen alle steunbalken.
Het fundament breekt, het hoofd van de tafel kiest
in een reflex de verkeerde taal, zijn blik gericht op het raam
waar natte sneeuw een eigen weg zoekt.
En wij,
wij hebben alvast een serie hagelstenen voorbereid,
een serie die we nog even met rode konen in onze wintervuist houden.
De anonieme soldaat. Pas na de intro twitteren wij
een salvo en stenigen het gouden kalf.
Ver weg wenkt eveneens een tv, zwart met kamerantenne.
Ja, ik vertrek komt nu héél dichtbij.
© Bert Struyvé
* tv-programma
Ver weg staren ze naar een plastic tafelkleed, een mobieltje
doorbreekt het dalmatiërpatroon van weerstippen.
Nergens hoogglans, geen scherf kan het licht breken.
Ze harken brood uit meegenomen kruimels. Behoedzaam
begint het wachten, ze horen de ringtoon, verstaan het niet
en dan ˂toch nog onverwacht˃ vallen alle steunbalken.
Het fundament breekt, het hoofd van de tafel kiest
in een reflex de verkeerde taal, zijn blik gericht op het raam
waar natte sneeuw een eigen weg zoekt.
En wij,
wij hebben alvast een serie hagelstenen voorbereid,
een serie die we nog even met rode konen in onze wintervuist houden.
De anonieme soldaat. Pas na de intro twitteren wij
een salvo en stenigen het gouden kalf.
Ver weg wenkt eveneens een tv, zwart met kamerantenne.
Ja, ik vertrek komt nu héél dichtbij.
© Bert Struyvé
* tv-programma
maandag 27 mei 2019
De einder - Bert Struyvé
De einder *
ooit stroomden de brede rivieren traag
door laag rivierland met ijle populieren
het had een doel, het gaf de einder aan
zij knipten kapsels als omgekeerde pannen
bewaarden landwegen tussen landerijen
zij plantten klassieke bomen vol met klompen
begroeven de zon in mistige dampen
en nog nergens een granaatappelboomgaard
nu twitter jij in termen van straatmeubilair
kiest cyberafkortingen bij gebrek aan woorden
dekt shinen af met Instagram en verdrinkt
in het algoritme van de zee in Google Earth
zij vochten met water en bleven staan, jij vindt
de einder sowieso te dichtbij maar het bord
EINDE HORIZON misschien weer té analoog
© Bert Struyvé
* vrij naar Herinnering aan Holland – H. Marsman 1936
ooit stroomden de brede rivieren traag
door laag rivierland met ijle populieren
het had een doel, het gaf de einder aan
zij knipten kapsels als omgekeerde pannen
bewaarden landwegen tussen landerijen
zij plantten klassieke bomen vol met klompen
begroeven de zon in mistige dampen
en nog nergens een granaatappelboomgaard
nu twitter jij in termen van straatmeubilair
kiest cyberafkortingen bij gebrek aan woorden
dekt shinen af met Instagram en verdrinkt
in het algoritme van de zee in Google Earth
zij vochten met water en bleven staan, jij vindt
de einder sowieso te dichtbij maar het bord
EINDE HORIZON misschien weer té analoog
© Bert Struyvé
* vrij naar Herinnering aan Holland – H. Marsman 1936
zaterdag 25 mei 2019
Iedereen Dichter in Oostkerke
Uitnodiging:
Op zoek naar de poëzie van de Westhoek
Iedereen dichter!
Zaterdag 1 juni 2019
Workshop: Schrijf je eigen gedicht!
Laat je inspireren door het poëtische dorp Oostkerke en schrijf samen met schrijfster Astrid Haerens je eigen gedicht!
Ervaring is niet nodig.
OC Volcraven, 15 uur, gratis
Met medewerking van Hugo Verstraeten, redacteur van De Schaal van Digther. Zoals bekend is Oostkerke ook de thuisbasis van Digther!
Je kunt Astrid Haerens volgen via www.iedereendichter.be. Check waar ze nog passeert!
Iedereen Dichter is een initiatief van Achthoek, het cultureel samenwerkingsverband in het noorden van de Westhoek: Nieuwpoort, De Panne, Houthulst,Veurne, Diksmuide, Alveringem, Koksijde en Lo-Reninge. In samenwerking met Poëziecentrum Gent.
Astrid Haerens was deze week nog in het nieuws dankzij "Dit is voor mijn lichaam", haar fijne nachtelijke plakactie met gedichten ten strijde tegen seksueel geweld. Dit in samenwerking met de "Partij voor de Poëzie".
Lees daarover hier het VRT-bericht.
Extern:
Bericht op Poëzie Centraal
Astrid dicht de kloof met poëzie en houdt halt in Diksmuide.
'Dit is voor mijn lichaam' © Astrid Haerens |
zondag 19 mei 2019
Het boek met Vragen - Philippe Cailliau
Ter nagedachtenis van Gerda Westerveld-Scholten,
overleden op 27.08.2016
Moeders gaan schoorvoetend heen.
Schuifelen zacht en mat, staren
verstild, oud voor het eerst,
moe voor altijd en ouder steeds.
Zo wordt, met wassen hand,
het boek der Vragen afgesloten.
Ontglipt ook het ontglipte.
En wij, die later zijn gekomen,
verbijsterd wachten wij en kneden
deeg voor als wij oud geworden zijn.
Met maskers ruwer dan de huid
vermoeden doet. En beide ogen
staar.
Wij zijn een platte steen
die meermaals kaatst op rustig water.
Versleten moeders weten dat zij
alle rimpelingen zijn.
© Philippe Cailliau
Uit ‘Omtrek van water’, gedichten 2016-2019. De bundel verschijnt
omstreeks medio 2020 bij Uitgeverij Kleinood & Grootzeer.
overleden op 27.08.2016
Moeders gaan schoorvoetend heen.
Schuifelen zacht en mat, staren
verstild, oud voor het eerst,
moe voor altijd en ouder steeds.
Zo wordt, met wassen hand,
het boek der Vragen afgesloten.
Ontglipt ook het ontglipte.
En wij, die later zijn gekomen,
verbijsterd wachten wij en kneden
deeg voor als wij oud geworden zijn.
Met maskers ruwer dan de huid
vermoeden doet. En beide ogen
staar.
Wij zijn een platte steen
die meermaals kaatst op rustig water.
Versleten moeders weten dat zij
alle rimpelingen zijn.
© Philippe Cailliau
Uit ‘Omtrek van water’, gedichten 2016-2019. De bundel verschijnt
omstreeks medio 2020 bij Uitgeverij Kleinood & Grootzeer.
zaterdag 18 mei 2019
Spreker in dundruk - Philippe Cailliau
Dan, van bezwering naar bezwering,
van minzame zinnen naar verbale drift,
schichtig, het zoeklicht in de mond,
holt hij een hinkend woord voorbij.
Dagelijks wordt hem een droom
geleend, geript als een verhaal
dat ledigheid verjaagt.
De taalturbines stampen rusteloos.
Voortaan zal hij, zeewaardig reiziger,
de overvolle boten bergen, zal hij zijn
havens graven en zijn huizen bouwen.
Bij onguur weer zal hij de pannen dichten.
Is hij een code op geschept papier?
Vereeuwigd als een dundruk
met een harde kaft.
De spreker leest luidop
zijn typoscript, zijn blad vol blunders
die ontsnapten aan de aandacht
van een ingeoefend leven.
© Philippe Cailliau
Uit ‘Omtrek van water’, gedichten 2016-2019. De bundel verschijnt
omstreeks medio 2020 bij Uitgeverij Kleinood & Grootzeer.
van minzame zinnen naar verbale drift,
schichtig, het zoeklicht in de mond,
holt hij een hinkend woord voorbij.
Dagelijks wordt hem een droom
geleend, geript als een verhaal
dat ledigheid verjaagt.
De taalturbines stampen rusteloos.
Voortaan zal hij, zeewaardig reiziger,
de overvolle boten bergen, zal hij zijn
havens graven en zijn huizen bouwen.
Bij onguur weer zal hij de pannen dichten.
Is hij een code op geschept papier?
Vereeuwigd als een dundruk
met een harde kaft.
De spreker leest luidop
zijn typoscript, zijn blad vol blunders
die ontsnapten aan de aandacht
van een ingeoefend leven.
© Philippe Cailliau
Uit ‘Omtrek van water’, gedichten 2016-2019. De bundel verschijnt
omstreeks medio 2020 bij Uitgeverij Kleinood & Grootzeer.
vrijdag 17 mei 2019
Waterwees - Philippe Cailliau
Van kop tot teen is hij het vocht
van de natuur. Eden, cynisme en
spiraal. Begin en slot de winstkansen
van het verhaal. Een wees, een wees
die niemand ziet, alleen is zijn alleen:
een waterwees, een onderzeese
stiltestorm.
Een oude reus is hij, een roofbeest
ruikbaar in zijn zweet.
Zijn lichaamsdelen zijn gewrongen
tussen argwaan en ruw schuim.
De wees, een jager die de adem klieft.
Bedwelmend is zijn aangespoelde geur.
Een dag beginnen is ontsnappen
uit een kamer zonder deur – een wees
is een fragment.
© Philippe Cailliau
Uit ‘Omtrek van water’, gedichten 2016-2019. De bundel verschijnt
omstreeks medio 2020 bij Uitgeverij Kleinood & Grootzeer.
van de natuur. Eden, cynisme en
spiraal. Begin en slot de winstkansen
van het verhaal. Een wees, een wees
die niemand ziet, alleen is zijn alleen:
een waterwees, een onderzeese
stiltestorm.
Een oude reus is hij, een roofbeest
ruikbaar in zijn zweet.
Zijn lichaamsdelen zijn gewrongen
tussen argwaan en ruw schuim.
De wees, een jager die de adem klieft.
Bedwelmend is zijn aangespoelde geur.
Een dag beginnen is ontsnappen
uit een kamer zonder deur – een wees
is een fragment.
© Philippe Cailliau
Uit ‘Omtrek van water’, gedichten 2016-2019. De bundel verschijnt
omstreeks medio 2020 bij Uitgeverij Kleinood & Grootzeer.
donderdag 16 mei 2019
Waterinsufficiëntie op spoed - Philippe Cailliau
Wat droog gemeen heeft met zijn natte
taal zijn schorre woorden. De droogte
offert heel gemeen vocht aan zichzelf.
Huid, nier en ader, trekkend tongbeen
zakken in hun zure droesem.
Het machteloze lijf is vanaf nu de
gastenkamer die om kokhals roept -
tot, als een kurk, bewegingen verstijven.
Infusen wakkeren het sponzen
van de nieren aan. Gezichten zullen
opgelucht weer ouder zijn geworden.
Eind goed.
Van hydratatie is de drank de drager
van het zoenoffer. Het speeksel als
de uitkomst van vertwijfeling plus hoop.
Het lichaam dat toch krimpt
kruipt uit de kuip.
© Philippe Cailliau
Uit ‘Omtrek van water’, gedichten 2016-2019. De bundel verschijnt
omstreeks medio 2020 bij Uitgeverij Kleinood & Grootzeer.
taal zijn schorre woorden. De droogte
offert heel gemeen vocht aan zichzelf.
Huid, nier en ader, trekkend tongbeen
zakken in hun zure droesem.
Het machteloze lijf is vanaf nu de
gastenkamer die om kokhals roept -
tot, als een kurk, bewegingen verstijven.
Infusen wakkeren het sponzen
van de nieren aan. Gezichten zullen
opgelucht weer ouder zijn geworden.
Eind goed.
Van hydratatie is de drank de drager
van het zoenoffer. Het speeksel als
de uitkomst van vertwijfeling plus hoop.
Het lichaam dat toch krimpt
kruipt uit de kuip.
© Philippe Cailliau
Uit ‘Omtrek van water’, gedichten 2016-2019. De bundel verschijnt
omstreeks medio 2020 bij Uitgeverij Kleinood & Grootzeer.
woensdag 15 mei 2019
Tot er ruimte is - Philippe Cailliau
Eilanden weten niet wanneer
ze zinken. Maar zakken doen
ze - zakken bijbelvast tussen
de wateren.
Bewoners glijden in hun aarde.
Het is een zeker glijden: met
diepe grimmigheid en schroom.
Overal kan woede liggen:
onder een dak, een steen,
zelfs onder serreglas.
Verdwijnt een leven
voor heel even in een mens.
Laat boosheid zakken
zoals eilanden dat doen. En
wacht met zinken in de aarde
tot er ruimte is. Tussen
de grassen en de graven.
Leven is geduldig kruipen
in een veld van muren.
© Philippe Cailliau
Uit ‘Omtrek van water’, gedichten 2016-2019. De bundel verschijnt
omstreeks medio 2020 bij Uitgeverij Kleinood & Grootzeer.
ze zinken. Maar zakken doen
ze - zakken bijbelvast tussen
de wateren.
Bewoners glijden in hun aarde.
Het is een zeker glijden: met
diepe grimmigheid en schroom.
Overal kan woede liggen:
onder een dak, een steen,
zelfs onder serreglas.
Verdwijnt een leven
voor heel even in een mens.
Laat boosheid zakken
zoals eilanden dat doen. En
wacht met zinken in de aarde
tot er ruimte is. Tussen
de grassen en de graven.
Leven is geduldig kruipen
in een veld van muren.
© Philippe Cailliau
Uit ‘Omtrek van water’, gedichten 2016-2019. De bundel verschijnt
omstreeks medio 2020 bij Uitgeverij Kleinood & Grootzeer.
dinsdag 14 mei 2019
Water glijdt - Philippe Cailliau
Voel
waar er misschien grenzen zijn.
Waar water glijdt.
Hoe hemels moeilijk
is het denken over water stelen
uit een meer.
In het niemandsmeer is er het nemen,
komt overal dat stelen, er is
de hand die alles van de toekomst
in de hand heeft.
Zo grijpen wij het leven.
De hand die met de vingers
roept. Er zijn de woorden.
Er is het glijden in het natte,
er zijn de vinnen ook de kieuwen,
er is de hoop.
© Philippe Cailliau
Uit ‘Omtrek van water’, gedichten 2016-2019. De bundel verschijnt
omstreeks medio 2020 bij Uitgeverij Kleinood & Grootzeer.
waar er misschien grenzen zijn.
Waar water glijdt.
Hoe hemels moeilijk
is het denken over water stelen
uit een meer.
In het niemandsmeer is er het nemen,
komt overal dat stelen, er is
de hand die alles van de toekomst
in de hand heeft.
Zo grijpen wij het leven.
De hand die met de vingers
roept. Er zijn de woorden.
Er is het glijden in het natte,
er zijn de vinnen ook de kieuwen,
er is de hoop.
© Philippe Cailliau
Uit ‘Omtrek van water’, gedichten 2016-2019. De bundel verschijnt
omstreeks medio 2020 bij Uitgeverij Kleinood & Grootzeer.
maandag 13 mei 2019
woensdag 8 mei 2019
Dwaalhof van blije bijen
Aantekeningen bij De zee is een zij van Jan van meenen
Jan van meenen is met De zee is een zij aan zijn vierde dichtbundel toe. Aan deze nieuwe
bundel die net als zijn drie vorige verscheen bij Uitgeverij P gingen Aarzelend Gedicht (zijn knappe en louterende debuut uit 1998), Weerwerk (uit 2001) en Lichtgezichten (uit 2014) vooraf. Of dat niet een beetje weinig is - vier dichtbundels in twintig jaar - vroegen we hem naar aanleiding van de voorstelling van zijn nieuwe bundel op 23 februari 2019 in de Bib van Harelbeke.
Zijn antwoord typeert ten volle de dienstbaarheid van deze bescheiden dichter: Helemaal niet... Ik heb altijd het leven laten primeren. De poëzie is eigenlijk een soort bonus die mij in handen gevallen is en die rechtstreeks is ontstaan uit het feit dat ik jobshalve met jongeren in de lessen Nederlands en expressie aan de slag mocht gaan en waar ik dankbaar om ben.
Ook in zijn nieuwe bundel houdt Jan van meenen het bewust klein en opteert hij zonder enig voorbehoud voor wat je de draaglijke lichtheid van het bestaan kunt noemen. Bescheiden van opstelling, maar daarom niet minder adequaat. In Lichtgezichten, zijn vorige bundel, koos hij al volop voor de lichtgevende kant van de dingen. Ook De zee is een zij, die uit niet minder dan 70 gedichten bestaat, is een lijvige ode geworden aan het licht, aan ‘Zij die we Zij noemen’, de geliefde, de moeder, de kleinkinderen, de landschappen van Toscane en niet in het minst aan de zee. Als directe illustratie daarvan navolgend gedicht:
Op deze plek (uit de cyclus Twintig jaar later)
Op deze plek wordt almaar liefgehad,
gestreeld, gestold en stilgelegd:
het is het vloeibare, het weifellicht
dat schroomt zich neer te leggen,
het is het luchtige, dat ons omzweeft,
het lieflijkste, het lijfelijkst strelende,
het is het huid aan huid
van sneeuw aan sneeuw,
het is het licht dat almaar zachter,
je lijf dat almaar lichter,
het is die helderheid,
het ach zo weinig
dat in het zoveel verdwijnt.
De bundel bestaat uit vijf afdelingen waarin een duidelijke tijdlijn is aangebracht. In de eerste cyclus met als titel Aanvallig (wat hier vooral bekoorlijk betekent) is het volop lente. Het leven komt op gang. Onbekommerd nog, onbesuisd zelfs. Het frisse en het nieuwe staan centraal. Het eerste gedicht van de bundel is getiteld ‘De ochtend glundert’. Geen toeval. Er zijn gedichten voor Uma en Mira, kleindochters van de dichter. De moeder van de dichter zit fonkelogend in de tuin en er is de zee al die komt aangolven zoals het geval in het gedicht ‘Het was nu’.
Er was de zee met haar eindeloos aangolvend water,
haar wiergeur, haar zorgeloos dobberende scheepjes,
het was mei, het was mooi, het was nu,
morgen moest nog komen.
In de tweede cyclus met als titel ‘Twintig jaar later’ gaat de tijd stapgewijs verder, maar langzaam nog, niet gehaast. De geliefde en het meer krijgen een warme prominente plaats in de gedichten. De realiteit sluipt maar heel langzaam binnen. Er is de voorjaarsroes. Eindeloos zon en water. De dichter vraagt zich in ‘La Cima’ af of ‘Hijgen de cipressen of zijn wij het?’ Het water is overrimpelend. Gedachten worden gedragen in een fles. Het gedicht Zomerlijk geeft mooi de sfeer weer waarin deze cyclus ademt
Niets zaliger dan ongedwongen, uitgeslapen
naar iets moois te liggen kijken
en niets te hoeven.
Uiteindelijk dan toch de luiken opengooien,
en alles binnenlaten, de kamer helder maken
als een bad dat zich vult met uit een rots
geslagen water.
In de omvangrijke titelcyclus, de derde van de bundel De zee is een zij die drieëntwintig gedichten telt, is het volop zomer. De zee zwelt aan, verleidt, geldt hier als de eeuwige vrouwelijke metafoor van het bruisende overrompelende leven waarin de dichter en zijn geliefden worden ondergedompeld. Waaraan ze zichzelf met alle honger en levenskracht overgeven. Ironiserend, erotiserend. Vloeibaar. Een uitbarsting van vitaliteit.
Maar dat zomers, zelfs al zijn ze zoals verleden jaar verstikkend warm en wordt hun bestaan ontkend door roodaanlopende mannen met pruikenhaar, niet kunnen blijven duren, weten we. In de vierde cyclus ‘De bomen voorbij’ kan het heerlijke ‘nu’ niet worden gerekt. We stuiten op de regen en de verstilling. Herfst treedt in maar de schoonheid blijft. Het statige van de zwaan wordt een beeld dat beklijft. Is er een vrouwelijker symbool dan de zwaan? Neen, we denken het niet maar de dagelijkse realiteit is wel weer helemaal terug. In ‘Strandwandeling’ klinkt het: We zijn te mens om te vliegen.
De bundel eindigt niet toevallig met een afdeling die Verwintering getiteld is. Het leven deint uit, gaat voorbij, ja, sterft een stille dood zoals de moeder waarvan de dichter afscheid moet nemen en wiens stem overgaat in die van de dichter. Berusting steekt de kop op. Verzoening. Het allerlaatste gedicht heet niet voor niks ‘Ik denk dat ik mooi dood moet gaan’. Een korte kwinkslag van de dichter.
Of ik er nooit was, zo zal je me
missen, lekker niet dus, denk ik.
Het gras zal groeien en de regen verder
door het landschap schrijven
en alles mag – wat mij betreft –
bij het oude blijven.
Maar zover zijn we gelukkig nog lang niet. Wat er wel is, is dat doorheen alle afdelingen, doorheen alle gedichten van deze bundel een hoge muzikaliteit doorklinkt. Een gedicht moet altijd muzikaal zijn, is trouwens een van van meenen’s credo’s. Alliteraties troef in deze bundel, klankwendingen, nieuw bedachte werkwoorden als strelingstelen, zatdansen, gekstrelen en ver-ijzen, fijne vondsten te over in de Zee is een zij. ‘Languit in een landschap van laaiende lakens’ klinkt het in het gedicht ‘Zomerlijk’. En in het gedicht ‘Zee’ lees je ‘In lippen van licht zwemmen zwemmers zich weg’. Ook het klassieke middel van de dichter bij uitstek, het rijm, is aanwezig. Meer dan je vermoeden zou houdt Jan van meenen – een van zijn vroege leermeesters als Anton Van Wilderode indachtig - van eindrijm. Hij doet het een beetje stiekem, hij moffelt het een beetje weg. Tot je het pas goed merkt als je de gedichten luidop gaat lezen.
In ‘Thermae Palace’ een gedicht gesitueerd in Oostende” gaat dat zo:
Wijnwarm komt de zon het salon binnengluren
en poedert heel even een blos op haar glas,
zij ligt weer heel even naast hem in het gras:
een droom die wil blijven, een vuur dat blijft duren.
De taal wordt eenmaal op smaak gebracht, net als de mooiste wijn volop geproefd zoals het geval van het gedicht ‘Del’.
Zeereep, del waarin achtergebleven
billenafdrukken van moeders, golven
slijpsel waar de zee in verzandt.
Zegge, akkermelkdistel,
de heupzwaai van helmgras,
niets in het verschiet
De tuin in het gedicht ‘Tuin bij Piccolo Casa’ is één feest van bloei en geur en kleur. Maar bovenal is dit tuingedicht een feest van taal. De vreugde van de taal die er in haar beste momenten en in vaardige handen van iemand als Jan van meenen in slaagt om de intensiteit van het leven niet alleen vast te leggen maar ze ook te herscheppen in de taal.
Zo’n tuin die kussenwijd de zwerfkat lommer biedt, verdwijnpijp
het duinkonijn, waarin de egel knort en schurkt en scharrelt:
dwaalhof van blije bijen, kraambed, keutelplek, waar vogels veren
op vingertoppen van verwilderd gestruik, uitbundig
uit de hand gelopen vreugde,
Dwaalhof van blije bijen, ja, het kon zowaar een typering van de poëzie zijn van Jan van meenen. Taalgenoegen, lust mét en in de taal. Wijnbevlogen.
In ‘Schelp’ klinkt het:
Zo puur van paarlemoer, zo vrouwenbinnenkant is zij,
zo gekgestreeld, zo zatgedanst, zo broos als wat,
zo verloren hervonden,
Wie zijn vorige bundel Lichtgezichten gelezen heeft herinnert zich tal van soorten licht. Maar ook in De zee is een zij treffen we het veelvuldig aan. Er is weifellicht, sneeuwballicht, lentekussenlicht… Er is krijtdamplicht, poedersuikerlicht, bevroren licht, inwit licht. ‘Het licht is er pluche, de gasten van was’. Jan van meenen lijkt wel gebiologeerd door het licht. Geen wonder ook dat hij voor de vele eigen motto’s die de gedichten meekrijgen ook af en toe grijpt naar andere dichters van het licht als Fernando Pessoa en Roger De Neef.
Maar in deze bundel gaat het natuurlijk ook over de zee en de metafoor van vloeiend, aan- en wegebbend water. Lichamelijkheid. Vrouwelijkheid. De zee is als thema nooit vreemd geweest in zijn poëzie. Al in Weerwerk staken een aantal zee-gedichten. En in Lichtgezichten zaten de geliefden in een bepaald gedicht op het topje van een duin en maten zich vleugels aan.
We weten dat Jan van meenen lang een getalenteerd fotograaf is geweest. Van professioneel niveau zelfs. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat bij deze dichter heel vaak initieel een visuele prikkel aan de oorsprong van een gedicht ligt. In gesprekken haast hij zich om zichzelf geen themadichter maar een fotografisch dichter te noemen. Die daarbij vooral, en bewust, kiest voor openheid en toegankelijkheid. Ik wil dat mijn geliefden voor wie ik in de eerste plaats schrijf mijn gedichten verstaan.
Of ie dan niet teveel het accent legt op de lieflijke kant van de dingen en de harde werkelijkheid van de wereld in zijn poëzie uit het oog verliest? Ook hier opteert hij voor een eigen stellingname. Ik voel mij niet geroepen om te prediken, een beetje naïef misschien, maar ik wil in mijn poëzie heel bewust de actualiteit en de wereldproblemen afhouden en kiezen voor het vorm geven van het geluksmodel. Ik wil met mijn gedichten snoepjes uitdelen om bij de lezer een glimlach op de lippen te toveren. Als dat af en toe lukt dan is dat het mooiste wat ik kan bereiken.
Een duidelijke stellingname maar ze belet niet dat er onderduims vaak ironie en goede luim in zijn gedichten steekt. Tussen de regels door deelt bijna achteloos ook wel ’s een flink prikje uit. Mooi is bijvoorbeeld het gedicht waarin hij op een milde manier afrekent met de visie van zijn vader die zo zijn eigen ideeën had over de poëtische activiteit van zoonlief en zich – zoals veel mensen trouwens - nauwelijks raad wist met woorden die dingen zeggen zonder ze te noemen.
Poëzie (zakelijk bekeken)
Zo’n boekje heb je toch wel erg snel uit, sneerde hij.
Hij hield niet van zuinige zinnen, mijn vader,
zelf kleurde hij het graag prozaïsch bont,
wist helemaal geen raad met woorden die dingen zeggen
zonder ze te noemen.
We liepen samen door de herfst, hij achteloos resoluut,
ik haperend in het wijnrood van de bomen.
En wat verdien je daar nou eigenlijk aan, vroeg hij me
vijftig stappen later fronsend, …
Veel erger kon me dat moment niet overkomen.
Ik zweeg ontzet, hij nam alweer het voortouw met
gestrekte pas, tussen de ruige stoppels
waar het koren was.
Een beeld dat ik sindsdien van hem bewaarde:
hij vlijmend ploeg, ik de gewonde aarde.
In een ander gedicht ‘Voorjaarsroes’ heeft Jan het terloops over ‘remmen op de motor’ als hij het over ‘De auto heeft de lente in de lenden’ heeft. Wie zich laat onderdompelen in De zee is een zij beseft dat dat helemaal niet aan de orde is, dat remmen op de motor. Wijnbevlogen, vrij, lichtvoetig en ongeremd, zo blijft de dichter Jan Van Meenen in de wereld staan. Na lezing van deze nieuwe bundel is het duidelijk dat er niet meer moet getwijfeld te worden: De zee is een zij!
© Paul Rigolle
‘De zee is een zij’, Jan Van Meenen, Leuven, Uitgeverij P, ISBN 978-94-92330-72-0
Deze recensie is gebaseerd op de toelichting die Paul Rigolle gaf bij de voorstelling van de bundel op 23 februari 2019 in de Bib van Harelbeke.
Recensie Lichtgezichten op De Schaal van Digther
Jan van meenen bij De Schaal van Digther
Jan van meenen is met De zee is een zij aan zijn vierde dichtbundel toe. Aan deze nieuwe
bundel die net als zijn drie vorige verscheen bij Uitgeverij P gingen Aarzelend Gedicht (zijn knappe en louterende debuut uit 1998), Weerwerk (uit 2001) en Lichtgezichten (uit 2014) vooraf. Of dat niet een beetje weinig is - vier dichtbundels in twintig jaar - vroegen we hem naar aanleiding van de voorstelling van zijn nieuwe bundel op 23 februari 2019 in de Bib van Harelbeke.
Zijn antwoord typeert ten volle de dienstbaarheid van deze bescheiden dichter: Helemaal niet... Ik heb altijd het leven laten primeren. De poëzie is eigenlijk een soort bonus die mij in handen gevallen is en die rechtstreeks is ontstaan uit het feit dat ik jobshalve met jongeren in de lessen Nederlands en expressie aan de slag mocht gaan en waar ik dankbaar om ben.
Ook in zijn nieuwe bundel houdt Jan van meenen het bewust klein en opteert hij zonder enig voorbehoud voor wat je de draaglijke lichtheid van het bestaan kunt noemen. Bescheiden van opstelling, maar daarom niet minder adequaat. In Lichtgezichten, zijn vorige bundel, koos hij al volop voor de lichtgevende kant van de dingen. Ook De zee is een zij, die uit niet minder dan 70 gedichten bestaat, is een lijvige ode geworden aan het licht, aan ‘Zij die we Zij noemen’, de geliefde, de moeder, de kleinkinderen, de landschappen van Toscane en niet in het minst aan de zee. Als directe illustratie daarvan navolgend gedicht:
Op deze plek (uit de cyclus Twintig jaar later)
Op deze plek wordt almaar liefgehad,
gestreeld, gestold en stilgelegd:
het is het vloeibare, het weifellicht
dat schroomt zich neer te leggen,
het is het luchtige, dat ons omzweeft,
het lieflijkste, het lijfelijkst strelende,
het is het huid aan huid
van sneeuw aan sneeuw,
het is het licht dat almaar zachter,
je lijf dat almaar lichter,
het is die helderheid,
het ach zo weinig
dat in het zoveel verdwijnt.
De bundel bestaat uit vijf afdelingen waarin een duidelijke tijdlijn is aangebracht. In de eerste cyclus met als titel Aanvallig (wat hier vooral bekoorlijk betekent) is het volop lente. Het leven komt op gang. Onbekommerd nog, onbesuisd zelfs. Het frisse en het nieuwe staan centraal. Het eerste gedicht van de bundel is getiteld ‘De ochtend glundert’. Geen toeval. Er zijn gedichten voor Uma en Mira, kleindochters van de dichter. De moeder van de dichter zit fonkelogend in de tuin en er is de zee al die komt aangolven zoals het geval in het gedicht ‘Het was nu’.
Er was de zee met haar eindeloos aangolvend water,
haar wiergeur, haar zorgeloos dobberende scheepjes,
het was mei, het was mooi, het was nu,
morgen moest nog komen.
In de tweede cyclus met als titel ‘Twintig jaar later’ gaat de tijd stapgewijs verder, maar langzaam nog, niet gehaast. De geliefde en het meer krijgen een warme prominente plaats in de gedichten. De realiteit sluipt maar heel langzaam binnen. Er is de voorjaarsroes. Eindeloos zon en water. De dichter vraagt zich in ‘La Cima’ af of ‘Hijgen de cipressen of zijn wij het?’ Het water is overrimpelend. Gedachten worden gedragen in een fles. Het gedicht Zomerlijk geeft mooi de sfeer weer waarin deze cyclus ademt
Niets zaliger dan ongedwongen, uitgeslapen
naar iets moois te liggen kijken
en niets te hoeven.
Uiteindelijk dan toch de luiken opengooien,
en alles binnenlaten, de kamer helder maken
als een bad dat zich vult met uit een rots
geslagen water.
In de omvangrijke titelcyclus, de derde van de bundel De zee is een zij die drieëntwintig gedichten telt, is het volop zomer. De zee zwelt aan, verleidt, geldt hier als de eeuwige vrouwelijke metafoor van het bruisende overrompelende leven waarin de dichter en zijn geliefden worden ondergedompeld. Waaraan ze zichzelf met alle honger en levenskracht overgeven. Ironiserend, erotiserend. Vloeibaar. Een uitbarsting van vitaliteit.
Maar dat zomers, zelfs al zijn ze zoals verleden jaar verstikkend warm en wordt hun bestaan ontkend door roodaanlopende mannen met pruikenhaar, niet kunnen blijven duren, weten we. In de vierde cyclus ‘De bomen voorbij’ kan het heerlijke ‘nu’ niet worden gerekt. We stuiten op de regen en de verstilling. Herfst treedt in maar de schoonheid blijft. Het statige van de zwaan wordt een beeld dat beklijft. Is er een vrouwelijker symbool dan de zwaan? Neen, we denken het niet maar de dagelijkse realiteit is wel weer helemaal terug. In ‘Strandwandeling’ klinkt het: We zijn te mens om te vliegen.
De bundel eindigt niet toevallig met een afdeling die Verwintering getiteld is. Het leven deint uit, gaat voorbij, ja, sterft een stille dood zoals de moeder waarvan de dichter afscheid moet nemen en wiens stem overgaat in die van de dichter. Berusting steekt de kop op. Verzoening. Het allerlaatste gedicht heet niet voor niks ‘Ik denk dat ik mooi dood moet gaan’. Een korte kwinkslag van de dichter.
Of ik er nooit was, zo zal je me
missen, lekker niet dus, denk ik.
Het gras zal groeien en de regen verder
door het landschap schrijven
en alles mag – wat mij betreft –
bij het oude blijven.
Maar zover zijn we gelukkig nog lang niet. Wat er wel is, is dat doorheen alle afdelingen, doorheen alle gedichten van deze bundel een hoge muzikaliteit doorklinkt. Een gedicht moet altijd muzikaal zijn, is trouwens een van van meenen’s credo’s. Alliteraties troef in deze bundel, klankwendingen, nieuw bedachte werkwoorden als strelingstelen, zatdansen, gekstrelen en ver-ijzen, fijne vondsten te over in de Zee is een zij. ‘Languit in een landschap van laaiende lakens’ klinkt het in het gedicht ‘Zomerlijk’. En in het gedicht ‘Zee’ lees je ‘In lippen van licht zwemmen zwemmers zich weg’. Ook het klassieke middel van de dichter bij uitstek, het rijm, is aanwezig. Meer dan je vermoeden zou houdt Jan van meenen – een van zijn vroege leermeesters als Anton Van Wilderode indachtig - van eindrijm. Hij doet het een beetje stiekem, hij moffelt het een beetje weg. Tot je het pas goed merkt als je de gedichten luidop gaat lezen.
In ‘Thermae Palace’ een gedicht gesitueerd in Oostende” gaat dat zo:
Wijnwarm komt de zon het salon binnengluren
en poedert heel even een blos op haar glas,
zij ligt weer heel even naast hem in het gras:
een droom die wil blijven, een vuur dat blijft duren.
De taal wordt eenmaal op smaak gebracht, net als de mooiste wijn volop geproefd zoals het geval van het gedicht ‘Del’.
Zeereep, del waarin achtergebleven
billenafdrukken van moeders, golven
slijpsel waar de zee in verzandt.
Zegge, akkermelkdistel,
de heupzwaai van helmgras,
niets in het verschiet
De tuin in het gedicht ‘Tuin bij Piccolo Casa’ is één feest van bloei en geur en kleur. Maar bovenal is dit tuingedicht een feest van taal. De vreugde van de taal die er in haar beste momenten en in vaardige handen van iemand als Jan van meenen in slaagt om de intensiteit van het leven niet alleen vast te leggen maar ze ook te herscheppen in de taal.
Zo’n tuin die kussenwijd de zwerfkat lommer biedt, verdwijnpijp
het duinkonijn, waarin de egel knort en schurkt en scharrelt:
dwaalhof van blije bijen, kraambed, keutelplek, waar vogels veren
op vingertoppen van verwilderd gestruik, uitbundig
uit de hand gelopen vreugde,
Dwaalhof van blije bijen, ja, het kon zowaar een typering van de poëzie zijn van Jan van meenen. Taalgenoegen, lust mét en in de taal. Wijnbevlogen.
In ‘Schelp’ klinkt het:
Zo puur van paarlemoer, zo vrouwenbinnenkant is zij,
zo gekgestreeld, zo zatgedanst, zo broos als wat,
zo verloren hervonden,
Wie zijn vorige bundel Lichtgezichten gelezen heeft herinnert zich tal van soorten licht. Maar ook in De zee is een zij treffen we het veelvuldig aan. Er is weifellicht, sneeuwballicht, lentekussenlicht… Er is krijtdamplicht, poedersuikerlicht, bevroren licht, inwit licht. ‘Het licht is er pluche, de gasten van was’. Jan van meenen lijkt wel gebiologeerd door het licht. Geen wonder ook dat hij voor de vele eigen motto’s die de gedichten meekrijgen ook af en toe grijpt naar andere dichters van het licht als Fernando Pessoa en Roger De Neef.
Maar in deze bundel gaat het natuurlijk ook over de zee en de metafoor van vloeiend, aan- en wegebbend water. Lichamelijkheid. Vrouwelijkheid. De zee is als thema nooit vreemd geweest in zijn poëzie. Al in Weerwerk staken een aantal zee-gedichten. En in Lichtgezichten zaten de geliefden in een bepaald gedicht op het topje van een duin en maten zich vleugels aan.
We weten dat Jan van meenen lang een getalenteerd fotograaf is geweest. Van professioneel niveau zelfs. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat bij deze dichter heel vaak initieel een visuele prikkel aan de oorsprong van een gedicht ligt. In gesprekken haast hij zich om zichzelf geen themadichter maar een fotografisch dichter te noemen. Die daarbij vooral, en bewust, kiest voor openheid en toegankelijkheid. Ik wil dat mijn geliefden voor wie ik in de eerste plaats schrijf mijn gedichten verstaan.
Of ie dan niet teveel het accent legt op de lieflijke kant van de dingen en de harde werkelijkheid van de wereld in zijn poëzie uit het oog verliest? Ook hier opteert hij voor een eigen stellingname. Ik voel mij niet geroepen om te prediken, een beetje naïef misschien, maar ik wil in mijn poëzie heel bewust de actualiteit en de wereldproblemen afhouden en kiezen voor het vorm geven van het geluksmodel. Ik wil met mijn gedichten snoepjes uitdelen om bij de lezer een glimlach op de lippen te toveren. Als dat af en toe lukt dan is dat het mooiste wat ik kan bereiken.
Een duidelijke stellingname maar ze belet niet dat er onderduims vaak ironie en goede luim in zijn gedichten steekt. Tussen de regels door deelt bijna achteloos ook wel ’s een flink prikje uit. Mooi is bijvoorbeeld het gedicht waarin hij op een milde manier afrekent met de visie van zijn vader die zo zijn eigen ideeën had over de poëtische activiteit van zoonlief en zich – zoals veel mensen trouwens - nauwelijks raad wist met woorden die dingen zeggen zonder ze te noemen.
Poëzie (zakelijk bekeken)
Zo’n boekje heb je toch wel erg snel uit, sneerde hij.
Hij hield niet van zuinige zinnen, mijn vader,
zelf kleurde hij het graag prozaïsch bont,
wist helemaal geen raad met woorden die dingen zeggen
zonder ze te noemen.
We liepen samen door de herfst, hij achteloos resoluut,
ik haperend in het wijnrood van de bomen.
En wat verdien je daar nou eigenlijk aan, vroeg hij me
vijftig stappen later fronsend, …
Veel erger kon me dat moment niet overkomen.
Ik zweeg ontzet, hij nam alweer het voortouw met
gestrekte pas, tussen de ruige stoppels
waar het koren was.
Een beeld dat ik sindsdien van hem bewaarde:
hij vlijmend ploeg, ik de gewonde aarde.
In een ander gedicht ‘Voorjaarsroes’ heeft Jan het terloops over ‘remmen op de motor’ als hij het over ‘De auto heeft de lente in de lenden’ heeft. Wie zich laat onderdompelen in De zee is een zij beseft dat dat helemaal niet aan de orde is, dat remmen op de motor. Wijnbevlogen, vrij, lichtvoetig en ongeremd, zo blijft de dichter Jan Van Meenen in de wereld staan. Na lezing van deze nieuwe bundel is het duidelijk dat er niet meer moet getwijfeld te worden: De zee is een zij!
© Paul Rigolle
‘De zee is een zij’, Jan Van Meenen, Leuven, Uitgeverij P, ISBN 978-94-92330-72-0
Deze recensie is gebaseerd op de toelichting die Paul Rigolle gaf bij de voorstelling van de bundel op 23 februari 2019 in de Bib van Harelbeke.
Recensie Lichtgezichten op De Schaal van Digther
Jan van meenen bij De Schaal van Digther
maandag 6 mei 2019
Digital soul - Jan-Paul Rosenberg
Het landschap nagebouwd tot schermenwand
waar dromers zichzelf ontdekken. Men neme het geduld
van een pixel, het grauw van een braakland waar de storm
nog ongeschonden onze stad in walst.
Men zegge amen, verlegge de grens naar het forensisch
knippen in gevallen vlees, leze het bloedeloze ingewand
en concludere: hora est. We wissen ons ras en ons geslacht
verlaten ongemerkt maar wel per ommegaande onze aarde.
Hyperrealistisch dringt
het tot de schermen door: een schets
verzachte grijsgedraaide continenten, oceanen
vol verlangen buitenaards getreden aquarel te zijn.
We schepen in, laten de herinnering aan uitgeroeide dieren
los in de ruïnes van de hemel, betrekken onze godenberg
op de aanpalende planeten, vervolmaken daar de kunst
te excelleren in het zuurstofloze zwalken om het zwart.
© Jan-Paul Rosenberg
Uit het typoscript in voorbereiding "Laatste foto van de vrede".
Jan-Paul Rosenberg was de winnaar van de negende editie van de Turing Nationale Gedichtenwedstrijd.
Hij is oprichter en directeur van de onafhankelijke literaire uitgeverij Stichting Achterland in Zeist.
waar dromers zichzelf ontdekken. Men neme het geduld
van een pixel, het grauw van een braakland waar de storm
nog ongeschonden onze stad in walst.
Men zegge amen, verlegge de grens naar het forensisch
knippen in gevallen vlees, leze het bloedeloze ingewand
en concludere: hora est. We wissen ons ras en ons geslacht
verlaten ongemerkt maar wel per ommegaande onze aarde.
Hyperrealistisch dringt
het tot de schermen door: een schets
verzachte grijsgedraaide continenten, oceanen
vol verlangen buitenaards getreden aquarel te zijn.
We schepen in, laten de herinnering aan uitgeroeide dieren
los in de ruïnes van de hemel, betrekken onze godenberg
op de aanpalende planeten, vervolmaken daar de kunst
te excelleren in het zuurstofloze zwalken om het zwart.
© Jan-Paul Rosenberg
Uit het typoscript in voorbereiding "Laatste foto van de vrede".
Jan-Paul Rosenberg was de winnaar van de negende editie van de Turing Nationale Gedichtenwedstrijd.
Hij is oprichter en directeur van de onafhankelijke literaire uitgeverij Stichting Achterland in Zeist.
zondag 5 mei 2019
Teloorgang van onze Heldere Leider (code rood) - Jan-Paul Rosenberg
Met zilver blazen we de regen uit
de lucht, slachten (bij wijze van offer) het paard
de wolken, op hun beurt, vullen ons hoofd met hallucinaties
van dode paarden. De ceremonie is een daverend succes.
Eén schreeuw van steen slechts
vanaf een haastig opgeworpen barricade slaat een bres
in het onwrikbaar pantser van zijn wet, maakt
zijn kleuren onleesbaar, onklaar.
Dan is het voorbij. Het wonder scheurt en wij
zijn de hypnose kwijt, happen naar de lucht, verliezen
de macht over onze gedachten, herinneren ons niets
– de dingen herinneren zich ons, wij
zingen ‘Voorwaarts!’ nog, zelfs nu
de vuist van onze storm van glas blijkt, Heldere Leider
lachend wegkomt met een valscherm dat in het afvallig
vacuüm van ons gecondenseerde denken openklapt.
© Jan-Paul Rosenberg
Uit het typoscript in voorbereiding "Laatste foto van de vrede".
Jan-Paul Rosenberg was de winnaar van de negende editie van de Turing Nationale Gedichtenwedstrijd.
Hij is oprichter en directeur van de onafhankelijke literaire uitgeverij Stichting Achterland in Zeist.
de lucht, slachten (bij wijze van offer) het paard
de wolken, op hun beurt, vullen ons hoofd met hallucinaties
van dode paarden. De ceremonie is een daverend succes.
Eén schreeuw van steen slechts
vanaf een haastig opgeworpen barricade slaat een bres
in het onwrikbaar pantser van zijn wet, maakt
zijn kleuren onleesbaar, onklaar.
Dan is het voorbij. Het wonder scheurt en wij
zijn de hypnose kwijt, happen naar de lucht, verliezen
de macht over onze gedachten, herinneren ons niets
– de dingen herinneren zich ons, wij
zingen ‘Voorwaarts!’ nog, zelfs nu
de vuist van onze storm van glas blijkt, Heldere Leider
lachend wegkomt met een valscherm dat in het afvallig
vacuüm van ons gecondenseerde denken openklapt.
© Jan-Paul Rosenberg
Uit het typoscript in voorbereiding "Laatste foto van de vrede".
Jan-Paul Rosenberg was de winnaar van de negende editie van de Turing Nationale Gedichtenwedstrijd.
Hij is oprichter en directeur van de onafhankelijke literaire uitgeverij Stichting Achterland in Zeist.
zaterdag 4 mei 2019
Naaktstudie van het firmament (2031 of later) - Jan-Paul Rosenberg
Largo, zoals een moeder haar kind baart,
spannen kleuren samen in het ochtendgrauw
drenkplaats voor de schilderes die niet de huid
maar slechts de geest van de mens wil verbeelden.
Meanderend toucheert ze, zwartig glanzend, wat ze ziet.
Scheur in het licht dat als een siervrucht openbreekt, zo
staan we blauwig om haar heen, verdrijven on the spot
het witte zonlicht terug achter de kim, begraven ons
met onze ogen naar beneden, denkbeeldig bewegen
we met onze wortels onze dampkring in, voorvoelen
wat we niet meer weten. Kijk, ons zicht verdwijnt
in de adembenemende leegte, fata morgana’s
uit een melkwegtuin, dwars door het duister
trilt een lied van versteende, maar giftige bloemen. En wij
raken aan het diep abstract geluk van kosmonauten, niets meer
te willen dan de ‘huid der tijd’ optillen, zien wat eronder leeft.
© Jan-Paul Rosenberg
Uit het typoscript in voorbereiding "Laatste foto van de vrede".
Jan-Paul Rosenberg was de winnaar van de negende editie van de Turing Nationale Gedichtenwedstrijd.
Hij is oprichter en directeur van de onafhankelijke literaire uitgeverij Stichting Achterland in Zeist.
spannen kleuren samen in het ochtendgrauw
drenkplaats voor de schilderes die niet de huid
maar slechts de geest van de mens wil verbeelden.
Meanderend toucheert ze, zwartig glanzend, wat ze ziet.
Scheur in het licht dat als een siervrucht openbreekt, zo
staan we blauwig om haar heen, verdrijven on the spot
het witte zonlicht terug achter de kim, begraven ons
met onze ogen naar beneden, denkbeeldig bewegen
we met onze wortels onze dampkring in, voorvoelen
wat we niet meer weten. Kijk, ons zicht verdwijnt
in de adembenemende leegte, fata morgana’s
uit een melkwegtuin, dwars door het duister
trilt een lied van versteende, maar giftige bloemen. En wij
raken aan het diep abstract geluk van kosmonauten, niets meer
te willen dan de ‘huid der tijd’ optillen, zien wat eronder leeft.
© Jan-Paul Rosenberg
Uit het typoscript in voorbereiding "Laatste foto van de vrede".
Jan-Paul Rosenberg was de winnaar van de negende editie van de Turing Nationale Gedichtenwedstrijd.
Hij is oprichter en directeur van de onafhankelijke literaire uitgeverij Stichting Achterland in Zeist.
vrijdag 3 mei 2019
Incubatie van de Apocalyps (de komst van de engel als voorbode) - Jan-Paul Rosenberg
Blokkeer de straat, supporters
de engel beukt met zijn vleugels
op de catacomben, stroomt binnen
stoot vertrouwde visoenen lek.
Hij ziet er jonger uit dan in de film of op de etiketten
van flacons met antirimpelcrème, pist tegen de boom
der kennis. Krachtvoer is wat hij belooft als losgeld
voor zijn losgeslagen aardse antipoden.
Achteraf stonden de dagen leeg
rondom de ingeslapen zee, maar met
getijden mee stroomde een zwart
waarin de ruimte openbrak.
Daar raast de engel, met zijn vuur en vlam
doopt hij de bokken, schapen, scheert terug
naar wrede, ongedeelde eeuwigheid en wacht
(immuun voor onze duisternis) de aftrap af.
© Jan-Paul Rosenberg
Uit het typoscript in voorbereiding "Laatste foto van de vrede".
Jan-Paul Rosenberg was de winnaar van de negende editie van de Turing Nationale Gedichtenwedstrijd.
Hij is oprichter en directeur van de onafhankelijke literaire uitgeverij Stichting Achterland in Zeist.
de engel beukt met zijn vleugels
op de catacomben, stroomt binnen
stoot vertrouwde visoenen lek.
Hij ziet er jonger uit dan in de film of op de etiketten
van flacons met antirimpelcrème, pist tegen de boom
der kennis. Krachtvoer is wat hij belooft als losgeld
voor zijn losgeslagen aardse antipoden.
Achteraf stonden de dagen leeg
rondom de ingeslapen zee, maar met
getijden mee stroomde een zwart
waarin de ruimte openbrak.
Daar raast de engel, met zijn vuur en vlam
doopt hij de bokken, schapen, scheert terug
naar wrede, ongedeelde eeuwigheid en wacht
(immuun voor onze duisternis) de aftrap af.
© Jan-Paul Rosenberg
Uit het typoscript in voorbereiding "Laatste foto van de vrede".
Jan-Paul Rosenberg was de winnaar van de negende editie van de Turing Nationale Gedichtenwedstrijd.
Hij is oprichter en directeur van de onafhankelijke literaire uitgeverij Stichting Achterland in Zeist.
Abonneren op:
Posts (Atom)