Alain Delmotte over 'Aardelingen' van Geert Jan Beeckman
‘Aardelingen’ is een merkwaardige publicatie. Dit is niet vanwege de verzorgde en ruim opgevatte vormgeving. Het boek is namelijk 31 cm breed en 21 cm hoog. Wat het niet eenvoudig maakt om het in een boekenkast te rangschikken. Zoals het ook het lezen ervan niet vergemakkelijkt. Maar, uiteraard, is deze uitgave opvallend te noemen vanwege de aard van het concept. Drie kunstenaars die samenwerken: een fotograaf, een muzikant, een dichter. Eddy Verloes, de fotograaf, verwierf internationale faam. Al even internationaal is jazzpianist Jef Neve (maar zijn werk reikt verder dan louter het jazz-genre). De dichter Geert Jan Beeckman zal voor het publiek (buiten het poëtische veld) minder bekend zijn, maar zijn publicaties vonden gestaag hun plaats binnenin het hedendaagse spectrum van de Nederlandstalige dichtkunst.
Hoe het project is ontstaan weet ik niet. Foto’s, poëzie en muziek vallen harmonieus samen. De kunstenaars lijken elkaar moeiteloos te hebben ontmoet. Daarom dienen we principieel dit werk in alle ernst, in zijn geheel en in zijn samenspel te benaderen: foto’s, poëzie en muziek mogen en kunnen in dat geval niet losgekoppeld worden. Maar tja, aan dit principe zal ik me hier niet houden. Want mijn beperkte kennis over muziek stelt me daartoe niet in staat. Ik zal het dus vooral hebben over de wisselwerking tussen de poëzie en de foto’s. De poëzie gaat in dialoog met de foto’s. En op hun beurt gaan de gedichten in dialoog met elkaar. Beeckman motiveert dat intra-tekstuele als volgt:
Niet om verder angst te berekenen.
Maar om te verdwijnen uit zichzelf.
Dat hebben die gedichten en foto’s o.m. met elkaar gemeen: ze komen tevoorschijn en verdwijnen uit zichzelf.
De gedichten zijn geen geversifieerde praatjes of bevindingen bij wat snapshots. Zoals het hoogstwaarschijnlijk ook niet de bedoeling was van Jef Neve om wat sfeervolle deuntjes bij foto’s en gedichten te componeren.
Beeckman beoefent trouwens zelf de fotografie. In zijn bundel ‘Woestijnzucht’ liet hij enkele van zijn foto’s opnemen. In mijn bespreking van die bundel (Poëzie blijft voor het leven) schreef ik het volgende: “Foto’s van de dichter horen bij deze reeks gedichten. Ze zijn niet illustratief, ze vertonen in hun sober- en somberheid verwantschappen met de gedichten. Maar is somber het woord dat hierbij past? Veeleer suggereren deze foto’s perturbaties, vervreemding, onrust. Het is de menselijke afwezigheid die erin opvalt – op een halve selfie na. Ook op de voor- en achterflap kwamen er foto’s die de dichter nam terecht. Al is die op de voorflap bijzonder donker. Ook hier geldt ‘kijken tot je het ziet’”. Mij lijkt het dat Beeckman in ‘Aardelingen’ vanuit dezelfde premisse naar de foto’s van Verloes kijkt. De achterflap is duidelijk: Beeckman ‘koos 31 foto’s (…) die pasten in zijn verbeeldingswereld en schreef er gedichten bij’. Zoals we gaandeweg zullen merken: in de keuze die hij maakte laat de dichter zich kennen.
Ik veroorloof me hier een persoonlijke uitweiding. Het zal me toestaan om de verwantschap tussen foto’s en gedichten wat te verduidelijken. Ik stel me de vraag wat fotografie in haar kunstzinnigheid kan betekenen. Ik heb het niet over de formele en technische kant. Veeleer wil ik proberen haar wezenlijke, artistieke kern te benaderen. Wat zou voor mij haar fundamentele poëtica kunnen zijn?
Ik verwacht van foto’s dat ze het eenmalige op heterdaad betrappen. Zoals we weten gaan fotografen aan de slag met licht, zoals dichters met woorden. Foto’s zijn de schriftuur van een lichtinval. Fotografie poogt uit het vluchtige het tijdloze te selecteren. Zoals dichters pogen het sprakeloze te verwoorden. Geen van beide lukt dat natuurlijk en dat is nu net hun bestaansreden en hun chimère: blijven proberen! Om Beckett te citeren: Ever tried. Ever failed. No matter. Try again. Fail again. Fail better.
Hoe scherp ook: foto’s blijven steken in het wazige. De cadrages, de invalshoeken en wat nog meer tonen niet alles. Veel blijft ongezien: het laat zich vermoeden. Zoals woorden in een gedicht niet alles zeggen, zich nauwelijks iets laten zeggen. Een foto en een gedicht zijn nooit meer dan een glimp van iets.
Al lijkt het anders: het is niet de tijd die stilvalt op een foto maar het licht. Want die tijd staat nooit stil: daar zorgen de wetten van de entropie wel voor. Existentieel gesproken is de tijd één en al onverbiddelijke continuïteit. Een foto is het licht dat we uit de tijd hebben helpen ontglippen – dit wil zeggen: wat de tijd toen aan licht prijsgaf. Waarmee een foto een product, een project van de melancholie wordt. Zou Dürer me durven tegenspreken?
Wat de fotograaf betracht: het licht in zijn diepste intimiteit strikken. Wat we zien is niet wat er te zien was: alleen de fotograaf wist het vanuit een detail uit te graven. In het detail zit de essentie – al geeft die essentie zich niet prijs. Fotografie is een paradox ‘in levenden lijve’. Net als de poëzie.
Wat hebben de foto’s van Verloes nog meer gemeen met de gedichten van Beeckman? Ik zou zeggen: hun vaagheid. Luchtspiegelingen met hun schemer en hun schaduwen. Hun schimmen en spoken. De weerkaatsingen van iets dat zich doet vermoeden en er niet is binnen wat is:
Men hoopt op iets buitenaards om aan te raken
van binnen af.
Het blijft binnen een ‘raamgedachte’ (titel van een gedicht) voorvoeld, gezien, geschreven, gefotografeerd.
Die vaagheid - dat vermoeden - is iets dat zich een evenwicht zoekt tussen wat er staat en niet staat en er nooit zal staan: het is een soort witregel. Het blijft op de een of andere manier in zijn geheel transparant, niet vast te grijpen transparant. Het is de korte afstand, de scheidingslijn tussen aanwezigheid en afwezigheid. De wezenlijke omvang tussen een teveel en een tekort. Het resulteert in zich naar verstilling toegroeiende gedichten. Of naar vernauwing.
De taal omgespit naar gedicht en woord en verder
naar het dorp toe het vergezicht losgemaakt.
In vernauwing ligt hij nu.
De verstilling is iets wat Jef Neve ook in zijn compositie doet aanvoelen. Zoals Beeckman zelf schrijft: ‘Bij goed luisteren hoort men veel’.
Zowel Verloes (tenminste zijn in dit boek gepubliceerde foto’s) als Beeckman zijn ‘betoverd door ongrijpbaarheid’.
Betoverd door ongrijpbaarheid.
Aan het bewustzijn van het gevleugelde
in een wijd verlangen.
Dat ongrijpbare, dat wijd verlangen wordt aangescherpt door het feit dat Beeckman voor foto’s koos waarin het menselijk gezicht in zijn volheid uitblijft of zelfs ontbreekt. Het zijn gestalten. Contouren. Aardelingen. Personages ’voor een doorkijk met zwart’ – zoals de titel van het eerste gedicht luidt. Het zijn heel vaak onscherpe zwart/wit foto’s (slechts een vijftal zijn in kleur maar zijn evenzeer onscherp). Hieruit sorteert het effect dat we ons in een soort tussengebied bevinden. In het gedicht ‘Times of now 3’ lezen we volgende regels (waarvan enkele als motto vooraan de bundeling staan):
Hier ergens moet het liggen dacht hij.
Tussen aarde en psalm.
Tussen cello en rauwe scherzo.
Tussen sublieme schoonheid
en een droom vol dystopie.
De dichter spreekt vanuit een tussengebied dat zich in ‘de binnenkant van het slapen’ bevindt, binnen een andere tijdsbeleving:
Zij die in hun slaap spreken melden zich
bij een andere tijd.
Wat zou die andere tijd kunnen zijn? De tijd van het begin? Of zoals Georges Lemaître (de man van de oerknal) het ooit formuleerde: een dag zonder gisteren?
Dat er ooit een dag was zonder gisteren.
En dat die dag de eerste was
om daar niets aan te veranderen.
We bevinden ons in desolate landschappen, landschappen in coma. We stappen langs onbestemd blijvende wegen en paden (die we ook al in ander werk van Beeckman konden onderkennen). Er heerst verweesdheid. Het uitzicht lijkt verloren. In dit soort landschap komt er geen mensheid voor. Er is enkel plaats voor ‘aardelingen’.
Zij die alleen binnen de dag
van het donker te scheiden zijn.
Zij dolen ergens tussen droom en dood. Die dromen hebben een halfslachtig karakter. Enerzijds hebben ze iets kinderlijks:
Er kan een jongensdroom in.
En een engel die voor glimlach speelt.
Anderzijds hebben ze een morbide kant. Ze tonen een nachtzijde: onvermijdelijk die van de dood die in iedere aardeling zijn tijd afwacht - hij was er namelijk al van bij het prille begin bij:
Het gomt niet weg dat dood
al
meezwemt met de spermacellen.
In die zin laten deze gedichten een rouwend gemurmel horen. Ze gaan tegen het zingen in:
Met inzwijgen na een strofe vol verdwijnen.
Het zijn ‘oefeningen in heimwee’. De neiging tot enige zwarte romantiek is Beeckman niet vreemd. Zoals in volgende à la Baudelaire (zijn naam valt in deze reeks gedichten) klinkende regels:
Ik tel de doden niet meer.
Noch de getallen van de kadaverindustrie.
Of in deze met spleen overgoten versregel:
Een miljoen keer tijd en aarde schrijf je.
En we merken het ook op in het mooie gedicht ‘Verzoekschrift’:
Ik ben bereid tot onbeduidendheid.
Tot krimpen als ik de definitieve uitnodiging krijg.
Dat zorgt ervoor dat de sfeer van deze gedichten eerder elegisch en beladen is. Er is ‘de kater van het gemoed’ en ‘het licht is moe van de zomer’. Ze zitten vol met aarde, stenen en grond. Ze staan bol van zwaartekracht.
De steen lijdt aan zwaartekracht.
De gedichten worden pas lichter als kinderlijke onschuld en glimlachende engelen worden geëvoceerd. Zoals zij immers de tijd beleven is het alsof ze elke dag als een dag zonder gisteren ervaren. Zo bijvoorbeeld in het gedicht ‘Vers 1’. Deze tekst bracht me eventjes de cyclus ‘Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen’ van Leonard Nolens in herinnering. Maar Beeckmans gedicht vertrekt vanuit een totaal ander perspectief.
Zeg tegen de kinderen dat tijd verloren mag gaan
als je de wolken leest. Dat onder de sterren
het rusthuis van de oude paarden staat daar
waar dieren begrepen worden zonder woorden.
Hoe lyrisch en luchtig het ook weerklinkt, op het einde buigt het gedicht en de zang erin zich neerwaarts om, naar een dag zonder morgen:
Zeg hen tenslotte niets.
Zeg hen geen zee geen daad van licht
geen duet met lied. Zodat zij ook
de dood leren kennen.
Tot slot, voor wie vreest dat het allemaal wat te ‘buitenaards’ en ‘ongrijpbaar’ zou uitvallen: deze naar allerlei culturele referenties (bv. van Mahler tot Pärt) verwijzende poëzie staat niet los van de werkelijkheid. De gedichten vertonen duidelijk de striemen van de werkelijkheid, zij het tussen de (wit)regels. Slechts één enkele keer wordt het eventjes, heel eventjes expliciet:
Tijdens de witregels geven gedichten
zich door aan elkaar.
Dat gebeurt ongezien.
Dat getuigt van een diep hart in Aleppo.
Breed in zijn vorm, breed in zijn thematiek. ‘Aardelingen’ vertelt een boeiend want ruim verhaal. Waarmee deze reeks gedichten verschillende lectuurmogelijkheden in aanbod heeft. Het is knap hoe de gedichten zich organisch ‘doorgeven aan elkaar’. Het is mooi om te zien hoe het gedicht vanuit een verbinding de foto’s verbreedt en vice versa. Een waardevol treffen tussen drie kunstdisciplines waarin de poëzie centraal staat .
© Alain Delmotte
Aardelingen - Eddy Verloes, Geert Jan Beeckman en Jef Neve, Snoeck, Gent. 80 blz. €25,00