Inleiding
van Philip Hoorne bij de bundel Onbereikbaar voor commentaar van Wim
Vandeleene, die op 28 april 2024 werd voorgesteld in Snuffel Hostel, Brugge
Goeiemiddag
waarde poëziegelovigen, we zijn hier vandaag bijeengekomen om de geboorte van
de dichtbundel Onbereikbaar voor commentaar van Wim Vandeleene te
celebreren en op de wijde wereld los te laten.
Na
Duikvlucht is Onbereikbaar voor commentaar de tweede bundel van
Wim Vandeleene. De tweede ook bij Uitgeverij De Zeef die gestaag bouwt aan een
mooi en degelijk poëziefonds. De werking van Annemie, Charles en Roel verdient
alleen maar lof.
Onbereikbaar
voor commentaar telt 47 gedichten, ondergebracht
in 10 cycli. Een best wel lijvige bundel. De dichter heeft in die cycli geen symmetrie nagestreefd wat betreft het aantal gedichten per cyclus. Door zich te
ontdoen van de wurggreep van de symmetrie, hoefde de dichter geen gedichten
overboord te gooien of per se wel in de bundel te houden. Ik heb de indruk dat
Wim zijn allerbeste gedichten heeft verzameld en thematisch gesorteerd in
afdelingen. Goed gezien.
Wim
is iemand die openstaat voor feedback en dialoog. Op 12 oktober van vorig
stuurde Wim mij een mailtje met negen potentiële titels voor deze bundel. Daar
zaten sterke titels tussen. Hij vroeg mijn mening. Uiteindelijk is het een
titel geworden die niet in dat lijstje voorkwam.
Onbereikbaar
voor commentaar is een flard uit een gedicht.
Een titel hoeft niet per se de volledige lading van de bundel te dekken. In dit
geval is dat ook moeilijk, want Wim Vandeleene levert een veelzijdig werkstuk
af, dat niet in een paar woorden kan gevat worden. Is de titel alleen maar
gekozen omdat het een fraaie woordgroep is? Ik kom hier straks op terug.
Ik
wandel met u even door de bundel, die u straks thuis rustig kunt savoureren, en
houd kort halt bij elke afdeling. De eerste cyclus, ‘Startschot’, telt twee
gedichten. ‘Zal je met doorligwonden opstaan uit een zetel’, zo luidt de
allereerste regel van het openingsgedicht ‘geen weg terug’. Het gedicht is een
retrograde van de geschiedenis van de mensheid. Het nodigt ons uit om de
verbondenheid met de natuur en het pure leven te herontdekken. Maar helaas
kunnen we niet terug naar wat ooit was. De dichter eindigt met de
ontnuchterende retorische vraag ‘zal je toch maar alles bij het nieuwe laten’.
De
reeks gedichten met als titel ‘Groeispurt’ biedt een diepgaande verkenning van
de complexe relatie tussen ouder en kind, waarbij elke fase van het opgroeien
met een scherp oog voor detail en emotie wordt vastgelegd. Het begint bij de
peuterjaren. Vervolgens leert het kind wat taal is en deint het gemoed van de
vader alle kanten op. In het gedicht ‘Pretpark’ dat u later deze middag zal
horen, twijfelt de vader aan het vaderschap.
Ik
zal in de rest van mijn betoog af en toe citeren uit de bundel. Ik zal dit niet
telkens aankondigen met het woord ‘citaat’. Ik zou mijn arm kunnen omhoog
steken als er een citaat aankomt, of even hoesten, of mijn stem wat laten
zakken. Misschien moet ik een heel korte pauze inlassen voor en na een citaat.
Enfin, u hoort het wel en als u het niet hoort, leest u het straks wel.
De
peuter wordt een kleuter, een speels maar soms lastig kind. De vader en het
kind worstelen met wisselende emoties en verwachtingen. Vader is vaak uithuizig
en moeder, want die is er ook, ‘vertelt de parabel van de verloren vader / over
een jager die later thuis komt, met een alibi’. Ondertussen wordt het kind zich
bewust van de eigen identiteit.
De
derde afdeling heet ‘Een man in de knop’. Elk deel van de bundel opent
overigens met een citaat, onder andere een van bioloog Midas Dekkers en een van
regisseur Woody Allen, mannen die ik zeer bewonder. Het kind wordt almaar
ouder. Het gedicht ‘vroege puber’ zoomt in op de fysieke en emotionele
veranderingen die gepaard gaan met het volwassen worden. Het is mijn favoriete
gedicht.
Voor
mij hoeft een gedicht niet per se als een ajuin gepeld te worden totdat alle
lagen en veronderstelde lagen ontbloot worden. Een gedicht over een puber mag
gerust alleen maar een gedicht over een puber zijn en niks meer. Maar Wim is
ook een klimaatdichter. In het gedicht ‘vroege puber’ staan de woorden
‘driftbuien’, ‘kritiek peil’, ‘code rood’, ‘microklimaat’. ‘Onbereikbaar voor
commentaar / haalt hij de schouders op voor een hoger bevel’, lezen we.
Wie
onbereikbaar is voor commentaar heeft niet zelden iets te verbergen. Wie weet
slaat deze zin op de machthebbers van deze wereld die de urgentie van een
klimaatbeleid niet inzien. Dan is het ‘hoger bevel’ de oproep van
wetenschappers en experts om er iets aan te doen, een oproep die gedragen wordt
door een almaar groter deel van de bevolking. Het zou kunnen. Het is maar een
interpretatie.
De
late puber wordt opstandig en gaat zijn eigen weg, een vlucht als het ware. Hij
ontdekt het andere geslacht en de complexe wereld van liefde en verleiding, van
verlangen en onzekerheid.
De
vierde cyclus heeft als titel ‘Eigen terrein’. In de man-vrouwrelatie draagt de
vrouw de broek: ‘zij velt het vonnis over zijn zonde en bewierookt zijn deugd /
wrijft de schade van flaters onder zijn neus’. Een aantal keren bevinden we ons
op een feest, maar de man voelt zich onwennig in de massa: ‘hij overziet de
feestzaal, zijn mijnenveld / in de hoek zoekt hij steun bij een schaduwplant /
met verzamelde moed nadert hij de harde kern’.
Nog
steeds op het feest wil hij contact maken met een vrouw, maar ‘hij verwart een
wegwerpgebaar met een wenk / wil haar meevoeren naar zijn hol / betreedt haar
terrein als een rover met een plan / aan de rand van haar blikveld stoot hij op
een koufront / zoekt een sterke houding, oefent een compliment’. Weg van het
feest, in het uitstalraam van de speelgoedwinkel ziet hij in zijn reflectie een
andere man, een moediger man, iemand die hij amper herkent.
De
afdeling ‘Drie verblijven, vijf zintuigen en een vermoeden’ is een fraai
gecomponeerde cyclus met niet negen gedichten, wat de titel laat uitschijnen,
maar slechts vijf. Het eerste gedicht begint met een poëtische beschrijving van
het fysieke lichaam als een ‘kooi van ribben’. Het tweede gedicht verschuift de
focus naar de geest, waar gedachten en herinneringen rondhuppelen in de
speeltuin van het hoofd. Het derde gedicht verkent het lichaam als een
heiligdom dat schroomvallig wordt opgediend en slechts deelbaar is met één
enkele gelovige. Het vierde en vijfde gedicht van deze afdeling met als titels
‘zintuigen’ en ‘vermoeden’ horen bij elkaar. Wim zal deze straks voor u
voorlezen.
In
de cyclus ‘Opmars’ ontglipt de geliefde en keert ze terug. ‘De stroop die ze
uitwisselen trekt vliegen aan’. Eens te meer een mooie versregel, want is dit
nu positief, die zoete stroop, of zit er een negatieve bijklank aan een
stroperige brij? Liefde is een werkwoord om het met een cliché te zeggen. ‘Hij
moet aandacht schenken of ze drijft weg / naar andermans moeite, andermans
wenken’. Maar hij heeft geluk, hij mag blijven, of zoals de dichter het cynisch
formuleert: ‘ze benoemt hem tot nieuwe man / bevoegd voor de logistiek van haar
keuken / in haar stulp mag hij glas van plastic scheiden / beschimmelde
schillen bij compost voegen’.
Dan
is daar weer het feest, een familiefeest met ‘onbehaaglijk gelach’ en
‘zwijgende klankkasten’. Tot overmaat van ramp, of net niet, valt de
elektriciteit uit. De familie tast letterlijk en figuurlijk in het donker. Er
is een scheiding op til, maar de zoon bindt de partners aan elkaar, letterlijk.
Het paar verkeert ‘in broze balans / … / ze regelen de passie met de
thermostaat’.
Ineens
duikt wederom de brandweer op. Hoezo wederom, kwam die al ter sprake? Jawel,
het kind droomde ervan om brandweerman te worden, maar moet nu zelf beroep doen
op de spuitgasten. Er is een ‘kortsluiting in het huwelijk’ en ‘de advocaat
sleept schade uit de brand’.
Zeven
cycli hebben we achter de rug, dat is al heel veel oerdegelijke poëzie, maar
het leesplezier is nog niet voorbij. ‘Klaverblad’ gaat over reislust, het
onderweg zijn. Het beeld van de langste weg die een mens kan lopen, namelijk
van Kaapstad tot Siberië, staat symbool voor de afstand tussen geliefden, want
die weg is ook de afstand, niet van hier naar daar, maar van ‘hier naar haar’.
De
cyclus ‘Exit’ confronteert ons met het ouder worden. Herinneringen worden
opgerakeld of doemen vanzelf op. Het lichaam ‘kraakt’, ‘stuiptrekt’ en
‘kronkelt van krampen’. ‘Het werd niet in de wieg gelegd voor de flikflak / en
de brug met ongelijke leggers’, schrijft Wim. Ook de omgeving verandert. ‘Een
tapasbar rees uit het puin van een kroeg’ en ‘bij de banketbakker kan hij nu
halters heffen’.
Vrolijk
was het niet altijd, maar de dichter begeleidt ons naar de uitgang met een
positieve boodschap, een recept voor de nieuwe mens: ‘een gewerveld Schepsel om
U tegen te zeggen / in de wieg gelegd voor hogere daden’. En die nieuweling
krijgt een ‘opdracht voor gisteren’. Die opdracht is een aansporing tot
introspectie en verandering in de menselijke houding ten opzichte van de natuur
en de medemens. Ons wordt gevraagd om te zorgen voor onze planeet, voor elkaar
en voor de dieren. Wie weet is het misschien nog niet te laat.
Ik
vat alles nog eens samen. Elke cyclus belicht een nieuw facet van het menselijk
bestaan. Van onze prille stapjes over de complexiteit van relaties tot het
besef van vergankelijkheid, bieden deze 47 gedichten een veelzijdige kijk op de
menselijke ervaring. Wim Vandeleene slaagt erin om een scala aan emoties en
thema's te verkennen en hanteert daarbij zowel existentiële overdenkingen als
alledaagse observaties. Dit alles maakt van Onbereikbaar voor commentaar
een exceptionele dichtbundel.
Nog
heel kort iets over de vorm. De gedichten tellen gemiddeld zowat 12 versregels.
Zorgvuldig ingelaste witregels verluchten de taal. Weinig hoofdletters, weinig
interpunctie. Geen gedoe met complexe lay-out, insprongetjes, uitsprongetjes of
andere dingetjes die alleen maar afleiden van waar het echt om gaat, namelijk
het zuivere vakmanschap van de dichter.
Als
mensen mij vragen wat ik een goed gedicht vind, dan luidt mijn antwoord
steevast: ‘Een goed gedicht is voor mij een gedicht waarbij ik na een eerste
lezing de aandrang voel om het meteen opnieuw te lezen, en nog eens en nog
eens.’ Ik besef dat dit een heel subjectieve visie is. Bij de gedichten van Wim
Vandeleene voel ik die drang. Ik probeer die te verklaren. Een anekdotisch
parlandogedicht zonder verrassingen, weerhaakjes of beklijvende elementen lees
ik één keer, en klaar. Een beetje zoals je een mop leest of kijkt naar een
meme. Goed gedaan soms, maar de essentie wordt in één keer prijsgegeven. Een
dichtgemetseld, hermetisch gedicht stoot mij dan weer af. Ik zal het met flinke
tegenzin tot het einde uitlezen of onderweg afhaken, omdat de dichter mij niet
toont waar de inrijpoort zich bevindt. De poëzie van Wim Vandeleene bevindt op
een perfecte plek tussen die twee uitersten.
Ik
ken Wim als een warhoofd, ik mag dat zeggen, want dat zegt hij ook over
zichzelf. Ik ga er dan gemakshalve van uit dat het warrige zich niet alleen
manifesteert in het dagelijkse leven, maar ook in de poëzie van een warhoofd.
Dat is bij Wim geenszins het geval. Wim weet verduiveld goed hoe hij een sterk
gedicht moet maken. Dat merkte ik meermaals op toen Wim nog bij mij in het
Poëzieatelier Brugge zat. Hij verraste keer op keer met sterk werk. Het moge
duidelijk zijn dat Wim zijn warhoofd afzet als hij zich aan zijn schrijftafel
nestelt. Of dat zijn warhoofdigheid de kwaliteit van zijn poëzie ten goede
komt, dat kan ook.
Onbereikbaar
voor commentaar is een parel aan de kroon van
Uitgeverij De Zeef. Gefeliciteerd, Wim. Geniet van deze dag en het succes dat
de bundel te beurt zal vallen, want er is geen haar op mijn almaar dunner
wordende kruin dat eraan twijfelt dat de reacties en kritieken unaniem positief
zullen zijn. En u, geacht publiek, dank ik voor uw aandacht. Geniet van het
vervolg, er komt nog heel wat moois op u af.
Philip Hoorne
Brugge,
28 april 2024
Wim Vandeleene op DSvD
Weblog van Philip Hoorne
Onbereikbaar voor commentaar bij Uitgeverij de Zeef
|
Cover 'Onbereikbaar voor Commentaar'
|
|
Wim Vandeleene tijdens de voorstelling
|