vrijdag 6 september 2013

Alain Delmotte - Dichterlijke overdrijvingen #2

DICHTERLIJKE OVERDRIJVINGEN

2.

Overdreef ik? Waagde ik me niet op glad ijs? Beschouw ik poëzie dan niet als een tekstueel feit maar als een menselijke kwaliteit? Ja, dat klopt. Ik sluit met name niet uit dat je poëzie vanuit een ethische hoek kunt benaderen. Deze bewering of aanpak is overigens verre van een primeur en welke literaire Pol Pot zal het me verbieden? In het gedicht dat ik lees, ga ik steeds weer op zoek naar een menselijke contour. Het heeft niets te maken met de vorm die een dichter hanteert, of het filosofisch, poëticaal schema van waaruit hij schrijft.

Ik ga in poëzie op zoek naar een soort existentiële toegevoegde waarde. Iets wat aan het leven – ‘het leven dat niet eeuwig is’ – het onverwachte toevoegt.(Noem het voor mijn part verlangen). Iets dat het leven, het naakte, het niet vast te grijpen leven, het onvoltooide leven (met zijn tekorten, zijn poreusheid) een soort kans tot mentale tastbaarheid gunt. Kan men een vagere omschrijving bedenken? Ik weet het, het is vaag, het is vrijblijvend. Maar ik zinspeelde op een formulering van de door mij zeer gewaardeerde dichter en essayist Jean-Michel Maulpoix. Ik citeer en vertaal het hier fragmentatief. Misschien verduidelijkt het mijn invalshoek.

‘”Hoe gaat het met het leven dat niet eeuwig is?” blijft de dichter zich op vriendschappelijke bijna familiaire wijze afvragen, want de enige werkelijkheid, zoals Yves Bonnefoy schrijft,”is de mens betrokken in zijn eenzaamheid, dit wil zeggen in het toeval en de tijd”. Indien de poëzie ons nog altijd aanbelangt (...) dan is het omwille van de manier waarop ze het gemeenschappelijke leven ondervraagt en daarbij de taal krachtig tot zich neemt.’ (Origineel citaat: Plus rien à écrire.)

Ik verwacht van de poëzie, ik hoop van de poëzie dat zij de haast niet te verwoorden werkelijkheid met haar acute vraagstelling dan toch leefbaarder kan maken, het leefbaar kan houden. Poëzie zou moeten gaan waarover statistieken het nooit hebben. Niet over hoe de werkelijkheid zich voordoet, maar over hoe de werkelijkheid ‘is’. Wat ik apprecieer in een dichtwerk is de luciditeit, de gekwetste luciditeit ten aanzien van de werkelijkheid. De ontroering ontstaat bij mij als ik die luciditeit ontmoet en herken. Ontroering dus omwille van de adem die het draagt en uitdraagt.

En uiteraard hebben statistieken hun rol. Maar de poëzie, in zeer ruime zin, ook.

Nee, als ik hier overdrijf dan is het in de uitweiding. Ik week namelijk ernstig af van wat eigenlijk de bedoeling van dit stuk moest zijn: de waarde van de begroeting in de poëzie. Of het gedicht nu echt iets is dat een ontmoeting met de lezer zou moeten bewerkstelligen (lectori salutem), dat is iets waar we rustig over kunnen ruziën (maar niet te veel en niet te lang). Daarentegen geen geruzie over de vaststelling dat het motief van de begroeting in vele gedichten werd gethematiseerd. Waarschijnlijk meer dan men vermoedt. Ik zocht het niet op maar zomaar uit de mouw geschud denk ik meteen aan (en wie niet) op ‘Marc groet ’s morgens de dingen’van Paul van Ostaijen (te bekend om hier te citeren), op ‘Ik groet u’ van Jan Greshoff,

‘IK GROET U

Ik groet u, buurman, kameraad,
Ik groet u, orgelman, soldaat,
Besteller, boer en bedelaar!
Ik groet u, blinde vedelaar!


Ik groet de honden op de straat
En 't paard dat voor de broodkar gaat.


Ik ben als gij,— ook ik bemin
Een vrouw, een kind, wat aardsch gewin—
Gejaagd, gedeukt en toch nog even
Gebrand op dit onzalig leven.’



Op ‘Dag’ van Hugo Claus,

‘DAG

Een morgen als altijd uw huis staat leeg
Men telt en een voor een
Treden de dagen in de kooi


Men ziet ik zie gij ziet
De verborgene dieren in de spiegel zien
Zo zal het blijven onderhuids


Het mes roest het bloed dat stolt
De stenen poreus en de melk verschaald

Men zegt gij zegt
Met een verblinde stem met een versteend gebaar

Dag
Dag lieve kinderen’


En op dat zo sympathieke, zo onpretentieuze, prachtige dingetje ‘Zij zag mij en groette’ van Sylvia Hubers, een gedicht alsof het de gewoonste zaak van de wereld betrof.

‘ZIJ ZAG MIJ EN GROETTE


Ik lag met mijn buik tegen de aarde
beestjes weg te jagen van de bloemen
vlakbij mijn borst.


Er had van alles kunnen gebeuren
een vliegtuig kon landen
een boom kan verjaren
een groep bejaarden kon worden gelucht.


Maar er kwam een oud vrouwtje
op een ezel met een deken over haar
benen over het bospad voorbij.


Zij zag mij en groette.
Zij zag mij en groette


alsof het de gewoonste zaak van de wereld
was, alsof zij bloemen plukte
alsof zij al eeuwenlang achter een boom had gewacht.’


Er moeten en zullen er meer zijn. Maar binnen de wereldliteratuur is er één begroetingsgedicht dat ze alle overtreft: ‘Salut au monde’ van Walt Whitman. http://classiclit.about.com/library/bl-etexts/wwhitman/bl-ww-salut.htm


© Alain Delmotte


Dichterlijke overdrijvingen#1 - Wo 4/9/2013
Dichterlijke overdrijvingen#2 - Vr 6/9/2013
Dichterlijke overdrijvingen#3 - Zo 8/9/2013


Geen opmerkingen: