Naar aanleiding van een nare recensie
Een tijd geleden brachten we op deze Schaal enkele gedichten van Jan M. Meier. Deze gedichten maken intussen deel uit van de bundel ‘Engelenspoor’, vorig jaar uitgegeven door ‘Uitgeverij P’. Van deze bundel verschenen tot nog toe drie recensies. De eerste was van Lennert Ras op Meander. Dirk De Geest zorgde op Mappa Libri voor de tweede. De derde recensie was van Stefan van den Bossche. Die laatste verscheen onlangs in Poëziekrant (2017, nr.6 p. 31). De aandacht zal hier verder vooral uitgaan naar de 'bespreking' van Van de Bossche. We adviseren voor een goed begrip eerst de recensie van De Geest te lezen.
De lezer merkt het meteen. Wat de recensies van De Geest en Van den Bossche gemeen hebben is dat ze kort zijn. Voor het overige verschillen ze sterk in appreciatie: de eerste bouwt op, de tweede bouwt af. Je gaat je de vraag stellen: wat is er aan de hand? Draagt deze bundel dan zoveel ‘controverse’ en ‘dwarsheid’ in zich dat die sterk van elkaar verschillende meningen oproept? Ik dacht het niet. Poëzie wijkt uiteraard per definitie af van het gestandaardiseerde taalgebruik en dat lokt altijd wel wat controverse uit. Maar in deze bundel gebeurt dit zeker niet radicaal of schokkend.
Aangezien wij op deze schaal loyaal wensen te blijven ten aanzien van de dichters die we hier een kans hebben willen geven, wil ik uitgebreid stilstaan bij wat ik noem de ‘bedenkelijke’ bespreking van Stefaan van den Bossche. Ik neem het op voor Jan M. Meier. Niet op vraag van de dichter (die ik nauwelijks persoonlijk ken). Maar uit eigen beweging, waarover verder meer.
De bespreking van Van den Bossche is zoals vermeld, bijzonder kort, veel te kort. Merkwaardig genoeg was er toch nog meer dan voldoende ruimte voor nietszeggendheid. Om in het jargon van Van den Bossche (dat hij in deze tekst hanteert) te blijven: ‘de leegte van de nietszeggendheid’. Een bespreking die niet met een pen werd geschreven maar met een natte vinger.
Het stuk bestaat uit vijf ongeveer gelijke paragrafen. Opvallend en verwonderlijk is dat twee vijfden ervan gespendeerd worden aan het curriculum vitae van Jan M. Meier - die in een vorig leven Jean-Marie Maes heette. Natuurlijk bevat die cv uitzonderlijk nuttige literair-wetenschappelijk uitgekiende informatie, des te meer omdat de helft ervan op de zijkant van de bundel staat vermeld. Maar zelfs het grondige onderzoek bleef hier in gebreke. Jean-Marie Maes veranderde zijn naam in 2002 (en niet in 2015) en publiceerde sindsdien enkel onder het pseudoniem Jan M. Meier. Jean-Marie Maes is dus al een hele tijd uit het zicht verdwenen. Achter die naamsverandering gaat waarschijnlijk het een en ander schuil. Een breuk met het verleden, een literair verleden? Van den Bossche staat er in ieder geval niet bij stil.
Omdat de eerste bundel van Meier/Maes 45 jaar geleden verscheen, wordt de bundel het relaas van die lange stilte genoemd. Hé, als je dit leest, denk je: o, dat lijkt me interessant – recensent, kan je daar wat meer over vertellen, zijn daarvan duidelijke sporen te lezen in de gedichten? Maar op die vraag geeft de recensent niet thuis. De lezer blijft in de kou staan.
Daarna volgt een grondige en uiterste nauwkeurige, strikt mathematische lezing van de inhoudstafel. Knap werk. Altijd zinvol, zeker, maar er volgt niks op die wiskundige constateringen. Waar was het dan goed voor? Ik lees niks over hoe die structurering in de bundel werkt, niets over de aanwezige motieven en niets over hoe de motieven zich eventueel binnen de bundel verhouden, al dan niet verschuiven, enz..
En dan beweert van den Bossche het volgende: ‘Niet alleen is er in deze poëzie een grote variatie in tijd zichtbaar, maar ook in zeggingskracht en finesse.’ Welnu daarvan had ik als in-de-kou-staande-lezer graag bewijzen gezien. ‘Verklaar je nader, recensent’. Maar aan nadere verklaringen heeft de recensent geen nood. Hij stelt vervolgens kordaat dat een aantal gedichten beter uit de boot waren gevallen. Hoezo? Welke gedichten? Waarom? Lezer, we hebben er het raden naar! Duiding blijft uit. Of op zijn minst een poging tot duiding: wat al een grote verdienste zou zijn geweest. Het gebrek aan duiding brengt de tekst tot een praatje voor de vaak, tot een portie gebakken lucht terug.
Dan toch wordt in de voorlaatste paragraaf, blazend en zuchtend iets over het thema verteld: verlies zou het grote thema zijn. Dit ligt zo voor de hand in deze bundel dat het niet meer is dan vaststellen dat een hond een staart heeft. Daarbij deelt hij mee dat men van deze bundel niet vrolijk wordt.
Om het een en ander te motiveren citeert hij eindelijk iets:
ik zag je vandaag weer overal
zoals je aan de tafel zat
zoals je hier rondliep en lachte
zoals je stil werd en bevroor
het was nog maar vorig jaar
er was voorwaar wat zon
nu is het huis vol regen
ik zie je weer opgebaard
Dit wordt zomaar ijskoud in het gezicht van de lezer gekeild. Zonder de minste context: de lezer moet het alweer maar weten. Hieronder plaats ik het gehele en wat mij betreft pakkende gedicht. Het citaat hoort thuis in de eerste cyclus van de bundel, ‘I.M’, in memoriam. Een reeks die inderdaad de toon van de bundel in zijn geheel meedraagt, er de rode draad van is. Als je een reeks gedichten begint te lezen die de titel ‘in memoriam’ meekreeg dan verwacht een beetje mens geen vrolijk makende kolder. De opmerking van van den Bossche is bijgevolg weinig tactvol. Om niet te zeggen: ronduit misplaatst. Hier is niet bij nagedacht.
Dat het geen al te vernieuwend gegeven is wat hier wordt gethematiseerd? Tja. Van Homeros tot, pakweg, Hester Knibbe is er weinig nieuws onder de poëtische zon. Gedichten komen, gedichten gaan. Maar hun grond, hun voedingsbodem blijft dezelfde: de menselijk ervaring. De thema’s die poëzie hanteert zijn au fond beperkt. Het zijn de al dan niet libidineuze passies, de queesten, de chimères. Het mythische. Het sacrale en zijn vele vormen. De schimmen. De archetypen. En verlies. Verlies hoort inderdaad ook bij die thema’s. Het verlies van een kind, zoals bijvoorbeeld in ‘Engelenspoor’ het geval is. En de rouw daarover. De vraag is dan ook niet wat een dichter thematiseert, wel hoe het thema wordt verwoord, vorm wordt gegeven. Wat een dichter met een thema aanvangt: hoe hij het al dan niet verrijkt, er andere wendingen aan kan geven. Hoe een dichter met een simpel, doordeweeks of pijnlijk gegeven een lezer kan verrassen, verbazen en, waarom niet, ontroeren. Een bevraging die het uitgangspunt van elke recensie zou moeten zijn: een recensie mag best wel negatief geladen zijn, maar het moet een liefdesverklaring aan de poëzie blijven. Dat vuur, die furie is quasi nergens nog te ontwaren, heb ik de indruk.
De laatste paragraaf wil ik de lezer niet besparen. Die is hilarisch: ‘Is deze bundel geslaagd? Ja, in menselijk en emotioneel opzicht. Literair is hij echter geen hoogvlieger, hoewel het me voorkomt dat die anders had kunnen zijn met een betere redactionele begeleiding en een scherpere selectie. Er wordt nu erg veel geschreven, maar weinig gezegd. Nochtans lijkt me (de nieuwe) Meier een dichter die het voordeel van de twijfel moet genieten.’
Dit zijn woorden van een belerend Tartuffe-gehalte. Eerst wat loze beweringen formuleren in de vorige paragrafen en in de finale de amicale schouderklopjes en een sneer richting uitgever. Van den Bossche lijkt te zeggen: ‘Neem het niet persoonlijk op, jongen, het is allemaal goed bedoeld en let de volgende keer wat beter op’. Dit is wat met een ouderwets woord ‘dubbelmoraal’ wordt genoemd. Eerst wat schoppen en dan wat paaien. Je reinste geveinsde nederigheid, die regels.
Om het op zijn Vlaams te zeggen, sta me toe deze recensent van het zelfde laken een broek te geven:
‘Is deze recensie geslaagd? Nee, in menselijke opzicht biedt ze geen uitdieping, ga ik vruchteloos op zoek naar een greintje empathie. In emotioneel opzicht getuigt de tekst van een grote, gemakzuchtige eenzijdigheid. Literair is zijn tekst geen hoogvlieger. De woorden ervan vliegen in het rond en slaan nergens op: ze blijven plat. Het komt me voor dat deze bespreking anders had kunnen zijn ware er een betere redactionele begeleiding en een kritischere blik aan voorafgegaan. Er staat even weinig geschreven als dat er wordt gezegd. Op een paar banaliteiten en tartufferie na. Van den Bossche toont zich hier als iemand die in zeven haasten een klus heeft moeten klaren en die klus dan een recensie durft noemen. Ik gun hem daarom aan geen kanten het voordeel van de twijfel.’
Ik moet me nu wat temperen: Stefan van den Bossche is geen amateur en heeft zoals iedereen recht op spreken. Recht op een mening: hij mag dit best geen geslaagde bundel vinden. Maar als recensent heeft hij evenzeer de plicht ten aanzien van de lezer om zijn oordelen secuur toe te lichten. Des te meer in een prestigieus tijdschrift als Poëziekrant dat, naar er wordt verteld, graag en veel wordt gelezen en daarom van groot levensbelang is voor de Nederlandstalige poëzie.
Hij slaat in zijn artikel de bal helemaal mis. Dit slordige artikel lijkt meer vanuit een knorrig humeur dan vanuit een kritische betrokkenheid geschreven. Met zo’n tekst leg je elke vorm van debat aan banden: tegen wat en hoe kan de dichter zich nu niet verdedigen of verweren? Gebakken lucht bestaat tenslotte niet.
Nee, ik sluit niet uit dat iemand vanuit het humeur en de emotie schrijft. Zoals polemisten dat wel eens plegen te doen. Ik koppel daar wel een aantal voorwaarden aan vast. Ik verwacht dan enige stilistische grandeur, retorische verve (die vrij van ressentiment blijft), lucide ironie, subtiele satire, venijnige tegendraadsheid. En moed. Vooral de moed om, waar nodig, dikdoenerige reputaties aan te pakken en niet zoals hier het (tweede) debuut van een weinig bekende dichter.
Mijn persoonlijk motivatie voor het schrijven van dit stuk gaat dan ook verder dan deze specifieke bespreking. Mijn boosheid richt zich tot een fenomeen dat steeds vaker opduikt en op enkele (gelukkige) uitzonderingen na steeds meer mainstream aan het worden is. Recensies moeten zo kort, korter, kortst mogelijk zijn. En vlug, vlug, vlug afgehandeld. De tekst moet wijken voor niet altijd geslaagde foto’s. Waarmee het decor en de rekwisieten belangrijker worden dan het theaterstuk. Weldra wordt een recensie niet meer dan een twitterberichtje. En dan nog. Ik hoor redacteuren al zeggen: ‘kan je in dat twittertje niet wat schrappen of ik krijg het niet geplaatst.’
Er is geen ruimte meer, geen ademruimte meer voor een fijnzinnige, onmisbare, intelligente nuancering: je kunt daar immers niet mee ‘epateren’, je kunt er niet mee ‘scoren’. Nuanceren, dat is moeilijk doen. Nuanceren dat is iets voor lastpakken.
Ik weet het ‘in der Beschränkung zeigt sich erst der Meister’. Maar tot hoever kan je in de kaalslag gaan? Het is gemakkelijk en goedkoop om iemand met slechts enkele felle of, zoals hier, vage woorden af te serveren. Dit lijkt me intellectueel oneerlijk en geeft blijk van weinig respect en zelfrespect. Een recensie is een bokswedstrijd geworden: een bloedneus zorgt immers voor spektakel en daar komt altijd veel volk naar kijken. Ik vind het intriest dat iemand als van den Bossche daaraan toegeeft. ‘Jij, ook Brutus?’ Helaas, hij is niet de enige Brutus in zijn soort. Ik word daar alvast niet vrolijk van.
222
tweehonderdtweeëntwintig dagen
is een korte tijd om dood te zijn
ik zag je vandaag weer overal
zoals je aan de tafel zat
zoals je hier rondliep en lachte
zoals je stil werd en bevroor
het was nog maar vorig jaar
er was voorwaar wat zon
nu is het huis vol regen
ik zie je weer opgebaard
tweehonderdtweeëntwintig dagen
is een korte tijd om dood te zijn
een veel te lange tijd voor wie blijft
(gedicht uit de bundel 'Engelenspoor' van Jan M. Meier)
© Alain Delmotte
Geen opmerkingen:
Een reactie posten