1.
De dingen van je
vader die spoorloos bleven. Ze kwamen goed terecht: je vergat ze niet, je houdt
nog alles bij, in je gedachten.
Bijvoorbeeld: zijn
schoenen.
Je blinkt ze nog
elke dag op, je houdt je voor ogen hoe je vader er mee liep.
(Je eigen schoenen,
je laat ze slingeren, je laat ze willekeurig en lijdzaam slijten.)
2.
Of zijn
manchetknopen.
Niet omdat je die
mooi vond maar omdat die van hem waren en dat hij ze droeg – zoals je sindsdien
in geen jaren niemand dit soort dingen zag dragen.
En al houden die
knopen zich ergens verloren, het woord heb je nog: ‘manchetknopen’.
3.
In een kast hangen
nog al zijn kostuums, zijn witte hemden, dassen en winterjassen.
Bespaar je de
moeite. Ze passen je niet. Laat ze hangen, laat ze voor dood. Bewaar ze en laat
het zo.
4.
Ja, je vergeet de
dingen van je vader niet, je vergeet je vader niet.
En je vader, nee,
hij vergeet je evenmin. Hoezeer hij zich ook voor verdwenen houdt, hoezeer hij
zwijgt: hij bewaart.
En hij draagt zorg
voor al de dingen die je her en der bent kwijtgeraakt, die je nu nooit meer
hoeft terug te vinden omdat hij die in zijn gedachten houdt.
Bijvoorbeeld: je
eerste sandaaltjes.
Je schoolrapporten.
Je melktanden.
© Alain Delmotte
Geen opmerkingen:
Een reactie posten