Aflevering 4
HET POËTISCHE GELIJK
In deze en volgende afleveringen sta ik nog even stil bij drie aspecten van Mandelstams essay. Met name bij datgene wat als hij als ‘poëtisch gelijk’ omschrijft, bij het verschil dat Mandelstam aangeeft tussen literatuur en poëzie en bij wat het begrip ‘tijdgenoot’ wordt genoemd.'
‘ Ik maakte in vorige aflevering een scheidingslijn. Ik schreef ‘enerzijds’ en ‘anderzijds’ alsof Mandelstam een soort tweeledigheid in zijn redenering aangaf. Hij doet dat niet. ‘‘Zorg en omzichtigheid’ en het ‘ eigen gelijk ’ behoren tot dezelfde beweging. Ik maakte een onderscheid omdat ik de quote ‘‘Poëzie is het besef van het eigen gelijk ’ als een problematische uitspraak ervoer.
Het woord ‘gelijk’ valt een paar keer in ‘‘De gespreksgenoot ’. Er is zelfs sprake van ‘het kostbare besef van het gelijk . Hoe volstrekt moet ik dat interpreteren? Want een expliciete verklaring voor het begrip gelijk geeft Mandelstam in dit essay niet aan. Even spitten tussen de lijnen.
In verband met de dichter Balmont die volgens Mandelstam blijk gaf van een afkerige benadering van de gespreksgenoot, noteert hij: ‘‘Zijn behoefte aan zelfbevestiging is ronduit ziekelijk. Hij is niet in staat op zachte toon ‘ik’ te zeggen. Hij schreeuwt ‘ik’.(...) In de balans van Balmonts poëzie wint de schaal van het ‘ik’ het op een overduidelijke, oneerlijke manier in het gewicht van de schaal van het ‘niet-ik’; dat al te immaterieel blijft. (...) een individualisme ten koste van andermans ‘ik’. ’
Dit kon voor mezelf een geruststelling heten: het poëtische gelijk houdt niet het gelijk van het ‘ik’ in. Het beeld van de ‘schaal’ verduidelijkt het: wat nagestreefd wordt is het evenwicht tussen het ‘ik’ en het ‘niet-ik’. (Martin Buber zal later over het in elkaar verweven woordpaar ‘‘Ich und Du ’ spreken.) Dit evenwichtspunt ligt in het bewaren van de juiste, discrete afstand (of beter: het zoeken naar de juiste afstand van de discretie). Wat meteen een mate van vaagheid als gevolg heeft. ‘‘De afstand die ontstaat door het van elkaar verwijderd zijn doet de trekken van een dierbare persoon vervagen. Slechts dan komt het verlangen bij mij op hem die belangrijke woorden te zeggen die ik niet kon zeggen toen ik zijn beeld in zijn reële volte voor me had.' Mandelstam legt de nadruk op het feit dat de providentiële lezer nooit een concrete lezer kan zijn. Het is iemand, het is iedereen, er is ruimte voor de vage trekken van een gezicht. Maar een gezicht moet het blijven. Naamloos maar toch te benoemen: ‘jij, lezer, jij bent het, de ander .
In een ander essay, waarvan ik geen Nederlandse vertaling ter beschikking heb, ‘An army of poets(1) , lijkt Mandelstam zelfs aan te geven dat lezen en schrijven beiden hun oorspong vinden in dezelfde drijfveer. Dichter en lezer delen dezelfde drijfveer maar geven die een andere invulling: ‘‘the vocation of reader is no less respectable than the vocation of poet’.
Wat nu de invulling zou zijn van dat ‘poëtisch gelijk’, vinden we in nog andere essays van Mandelstam.
In De ochtend van het acmeisme is de dichter iemand die ‘‘gelooft in de realiteit van het materiaal, waarvan hij de weerstand moet overwinnen’ . Dat materiaal is voor de dichter ‘het woord’ dat hij een ‘waardiger vertikale houding laat aannemen, dan dit bij het dagelijks woordgebruik (de retorische machinerie van de Polis?) het geval is. Het woord is voor Mandelstam zo goed als een menselijk feit, geen manipulatief instrument. In ‘Het woord en de cultuur verwoordt hij het heel prangend:’Het woord is vlees en brood. Het deelt het lot van brood en vlees: lijden. Mensen hebben honger’
Poëzie is spreken. In ‘An army of poets streept Mandelstam het belang van de ‘stem’ aan: ‘‘Of course the voice, being a workers’s tool, is inconceivable without recitatives, like a geometrical plane. Poets works with the voice, the voice’
Ik probeer samen te vatten. Het poëtische gelijk is niet het retorische gelijk. Het poëtische gelijk is het ‘spreken’ zelf, de beweging van het spreken. (Wat in het citaat van Gerhardt als het ‘voor den dag komen’ wordt benoemd.) Het is niet het spreken om het gelijk te krijgen. ‘Wozu Dichter in dürftiger Zeit ? Het is het volharden in het spreken!
Het poëtische gelijk is een soort ‘desondanks’ manoeuvre. Wat Celan ‘Stehen noemt. ‘‘Stehen, im Schatten/ des Wundemas in der Luft// Für-niemand-und-nichts-stehn. // Unerkannt,/für dich/allein .(2). Staan,/in de schaduw / van het avondteken in de lucht. // Voor-niemand –en niets-staan. / Onherkend, / voor jezelf / alleen.
Zolang dit spreken zich wil laten horen, bestaat de kans dat het wordt ontvangen, bestaat de mogelijkheid tot aanwezigheid in de wereld: zowel van het gedicht als van de lezer ervan. Mandelstam: ‘‘De oceaan is de fles met de volle omvang van zijn elementaire kracht te hulp gekomen; hij heeft hem geholpen zijn bestemming te vervullen en de vinder wordt overmand door het gevoel van aanwezigheid van een providentiële kracht ’.
Het poëtische spreken, zoals ik al eerder te kennen gaf, is in al zijn broosheid complex en zonder die complexiteit kan het gedicht niet: het is inherent aan het poëtische gebaar.
En dat gebaar is elementair menselijk. Poëzie, zegt men vaak, is ons tot een memoriaal voor het menselijke. Ze brengt ons het menselijke in herinnering. James Sacré noteert: ‘Je me prends à penser qu’aussi pour la poésie/d’anciens gestes sont à continuer.’(3)
Alain Delmotte: De queeste naar de lezer:
* Ma 4/5/2015: Aflevering 1: Van geschreven tot gelezen
* Ma 18/5/2015: Aflevering 3: De ander
* Ma 25/5/2015: Aflevering 4: Het poëtische gelijk
* Ma 1/6/2015: Aflevering 5: De ontmoeting met de tijdgenoot
* Di 9/6/2015: Aflevering 6: Niemandslanden
Geen opmerkingen:
Een reactie posten