Daniël Franck over 'De schaduw van wat zo graag in de zon was blijven staan' van Mattijs Deraedt.
Dit is hoe het voelt om voor man door te gaan.
Het einde van de autoritaire mannen, die menen de waarheid in pacht te hebben, heeft zich aangediend.
Mattijs Deraedt getuigt in zijn debuutbundel van zijn ontworsteling aan die masculiene cultuur en kijkt om zich heen met vragende ogen: hoe kun je nog man zijn in deze wereld? Wanneer het te zwaar wordt om dragen, vraagt hij “Kan er iemand alsjeblieft de draden komen doorsnijden.”De bundel verloopt over vier cycli. We beginnen met de jeugd en de wordingstijd, maken de intrede van de liefde mee en bereiken uiteindelijk het leven van de volwassene, wat meteen ook melancholie met zich meebrengt en de strijd die moet worden geleverd met het man zijn, maar vooral ook met de existentie zelf.
In een bezielde retoriek verkent hij als “een badgast aan de kustlijn van het denken” een nieuw soort humanisme.
Mattijs Deraedt draagt dus een boodschap uit, maar gelukkig heeft hij meer te bieden en heeft hij dat op zich niet nodig om poëtisch te overtuigen. Zijn poëzie is toegankelijk, bijna verraderlijk alledaags, maar hij verbindt daar wel een sterke, poëtische stem aan:
Helder wil ik zijn, geen druppel op mijn tong
tot ik zo nuchter word dat ik mezelf niet meer herken.
Zijn ideeën komen uit het dagelijks leven of uit directe herinneringen. Zijn poëzie bezit voldoende poëtisch vermogen om dicht bij haar lezers te staan. De gedichten zijn vrij, zonder nadrukkelijke poëticale aankleding. Ze werken door de heldere blik, gekoppeld aan een soort onbevangenheid om dat op te schrijven. En uiteindelijk komt ook altijd een vers langs waarvan je alleen maar kan zeggen dat het beklijft.
Mijn handschrift lijkt steeds meer op dat van mijn vader.
In het schrijven een mediterende monnik,
in mijn borst een blauwe rivierdelta
Mattijs Deraedt heeft een groot talent in het beeldend verwoorden, want de prachtige zinnen en wendingen liggen in deze bundel dik gezaaid. Regelmatig verbindt hij die directe en herkenbare beelden ook nog eens met een onderhuids gevoel van onbehagen. Ook de dood is al snel een gast die de deur niet meer kan worden gewezen, want
Zodra we uit onze moeders vallen,
schemert de dood door onze huid.
Of
De dood is een inktzwarte liftkoker op
onze verdieping.
Alle lichten in de gang branden.
Hoewel voorspelbaar zijn de dingen
nauwelijks voor te bereiden.
Het is moeilijk uit te maken of zijn glas halfleeg dan wel halfvol is, en net die spanning voegt een belangrijke meerwaarde toe. Zie
Ik ga liggen op het asfalt
en mag niet vergeten
dat alles een grap is.
In een meer melancholische setting heet dat dan
Er zijn geen miljoenen jaren
van uitgestrekt niets na je laatste adem.
Zo kom je tot poëzie die tegelijk helder is en toch genoegdoening verschaft. Het zijn gedichten met een grote restwaarde, ze smeulen na. Het doet ook wel eens deugd in een vlot toegankelijke en toch oprecht poëtische wereld te vertoeven. Eén van de vele fraaie gedichten is ‘Maankus’:
Vannacht droomde ik
dat er een maan naar de aarde dreef.
Op de radio sprak men van een kus
tussen hemellichamen.
Wij woonden aan de goede kant
en gingen de straat op.
Het leek wel nieuwjaar, we telden af
en toen de nul weerklonk,
zagen we een gloed achter de huizen.
Geen geluid, enkel die gloed,
van gele, torenhoge vlammen.
Zo simpel kan goede poëzie zijn. Enkele zinnetjes, goed geschikt, maar wat een beeldende en verbeeldende kracht. Dit is uiteindelijk een bundel die nooit verveelt en een steengoed debuut. De bundel werd dan
ook met recht en reden genomineerd voor de Grote Poëzieprijs.
Een man zou een dichter kunnen zijn,
maar daar heeft de wereld al jongens voor
Gelukkig voor de lezer heeft Mattijs Deraedt zich bij de jongens geschaard.
© Daniël Franck
Geen opmerkingen:
Een reactie posten