Recensie van Alain Delmotte
De nieuwste bundel van Jan M. Meier ’Tekenen’ opent een breed veld, biedt een panorama, zendt een veelheid aan betekenissen uit die de lezer uitdagen om die met concentratie op te diepen. Het impliceert dat de dichter zijn lezer vertrouwt: hij reikt ons het gedicht aan. De dichter heeft me in ieder geval expliciet tot lectuur uitgenodigd: ‘Stap in de lijst van het gedicht en kijk…’. Het is de persoonlijke opdracht die Jan M. Meier in mijn exemplaar neerschreef.
Betekenissen. In het gedicht genaamd ‘kleurbegin’ klinkt de laatste regel als volgt: ‘een rorschach test van onvermoede betekenis’. Wat meteen aangeeft hoe de lezer zich eventueel kan gedragen ten aanzien van deze teksten bij het begin van zijn lectuur. Hij beschikt over de vrijheid om veel van zichzelf in deze teksten te projecteren. De dichter gunt zijn lezer de vrijheid tot interpretatie en misschien ontdekt die lezer in deze zich wijdvertakkende gedichten betekenissen waarvan de dichter zelfs niet het minste vermoeden had.
Dit wordt onder meer mogelijk gemaakt door de manier waarop de bundel werd ‘gestructureerd’. Er zijn drie afdelingen (‘iconografie van de droom’, ‘kleuren’ ‘tekenen’) en een synthetiserende ‘uitgeleide’. Je kunt het ook anders bekijken: op de zijkant van de bundel is er sprake van een ‘compositie’. Evenzeer kan je over deze bundel spreken als zijnde een ‘architectuur’ (er verschijnen veel huizen in de bundel). Of over een ‘topografie’ (landschappen en tuinen duiken op). Of zelfs over een ‘stratenplan’:
een stratenplan dat ik blindelings
als een doolhof betreden kan
De bundel heeft inderdaad een labyrintisch karakter doordat een groot aantal terugkerende motieven, thema’s, woordvelden over de hele bundel verspreid en geïntegreerd werden. Ik denk niet dat het de verwachting van de dichter is om dit nu allemaal strikt te gaan ontsluiten. Onbegonnen want onnodig werk. En elk gedicht heeft recht op zijn ‘mysterie’. Verzen zijn
regels geregen mysterie
in een lijst te kijk gezet
Soms moet je inderdaad een gedicht met rust laten en het gewoon laten ‘zijn’. Een leesruimte waarin je kunt dwalen en verdwalen. Je hoeft er niet in alle haast van alles uit willen graven, of het gedicht verliest er misschien zijn kern en zijn ‘blinken’ mee.
duiker naar het diepzeewoord
dat bovengebracht zijn glans verliest
In deze bespreking zal ik enkel wat in vogelvlucht in en uit de gedichten rondstruinen. Het geheel bekijken en aangeven wat ik er meen in te ontwaren. Kortom: ik zal proberen een eigen interpretatieveld te scheppen. Vergeet het niet: lezen is immers een creatieve daad.
De titel van de bundel bracht me even in de war. ‘Tekenen’. Ik zag er vooral een werkwoord in. Maar al lezend begreep ik dat het evenzeer het meervoud van het substantief ‘teken’ kon zijn. Het picturale versus het talige. Volgens het colofon verwijzen een aantal gedichten naar het werk van Dolores Previtali. Het gedicht ‘droom in kleur’ is geïnspireerd op een werk (of werken) van Valentina Evmenenko. En wie herkent niet in het gedicht ‘meisje van’ het ‘meisje met parel’ van Vermeer. De naam ‘Mondriaan’ valt. Wellicht zijn er nog picturale reminiscenties die ik evenwel niet meteen herken.
De bundel is met tekeningen van Wouter De Winter geïllustreerd. Spelen de tekeningen in op de gedichten of spelen de gedichten op de tekeningen in? Of heeft dat geen belang? Is de mogelijke dialoog tussen tekening en gedicht niet belangrijker? In ieder geval lijkt het me dat er meer gebeurt dan louter het ‘illustratieve’. Die tekeningen zijn niet decoratief bedoeld – al kunnen ze dat effect sorteren. Ze bouwen eerder het geheel mee. Het picturale en het talige staan niet van elkaar los: ze kruisen elkaar duidelijk. Het is één van de bewegingen die zich in deze publicatie laat aanvoelen.
Meteen vraag je als lezer af of de dichter hier een link wil leggen, een verwantschap wil aangeven tussen een tekening en een gedicht. Wat hebben een tekening en een gedicht gemeen? Het wit waaruit ze zijn ontstaan en het blad dat een (vitale) inlijsting is?
ingelijst in dunne draden
waarvan levens zijn gemaakt
Tekening en gedicht brengen ‘tekenen’ aan. Een tekening visualiseert. Het gedicht verwoordt. Grafiek en kalligrafie zijn nauw met elkaar verbonden. Ze hanteren enkel een andere taal.
beweging in het links en rechts van het schrift
een snelle aai van en aan de taal
Zowel naar een tekening als naar een gedicht moet je kijken. Kijken is hoe dan ook een vorm van lezen. Zien is een van de motieven in deze verzameling.
Vooraan in de bundel staat onopvallend een niet rijmend kwatrijn.
weg wil ik uit die hoogmis van gemis
ondergaan in een oceaan van kleuren
kleur worden in beweging, woelwater
vis en vogel, hagedis en huilende wolf
Ik lees deze regels als een soort operaouverture (ik refereer hiermee aan het compositiekarakter van de bundel) waarin heel vaak de muzikale thema’s (en bewegingen) worden aangeboden die we verder in de opera zullen horen. In dit geval zijn in het kwatrijn een groot aantal thema’s af te lezen die we in dit boek zullen terugvinden. Met dit kwatrijn zal ik mij verder in deze bespreking in de bundel oriënteren. Waarmee ik niet wil zeggen dat er geen andere invalswegen tot deze bundel zouden zijn.
WEG WIL IK UIT DIE HOOGMIS VAN GEMIS
De nieuwe bundel heeft een totaal ander karakter en toon dan ‘Engelenspoor’. In ‘Tekenen’ maakt de dichter zich los van een zeer persoonlijk en pijnlijk ‘gemis’ waarvan ‘Engelenspoor’ de getuigenis was. Maar een breuk met de vorige bundel is het niet. Er is stilistische continuïteit en de engelen (zijn dit de ‘vogelmensen’ uit het gelijknamige gedicht? Vertonen de engelen ook een niet wat demonische signatuur?) blijven hun vervormende sporen trekken. Hun bloedverwanten, de echte vogels, blijven rijkelijk in deze teksten hun vleugels uitspreiden.
Waar er geen gemis is, is daar geluk te vinden? De bundel bevat een aantal mooie geluksgedichten. Er is bijvoorbeeld het ‘klein geluk’ dat fraaie, wat impressionistisch aanvoelende beelden oproept:
bomen trekken doorzichtige lentebloesjes aan
Maar dat geluk wordt niet bestendigd. Er is altijd iets dat het bedreigt: de wegtikkende tijd. De tijd doet zich o.m. als een typografische ‘zandvrouw’ voor:
de dagen vervuld
van hapervragen
waarop geen zomer
een antwoord weet
zo zit ze stil in zichzelf verborgen
terwijl de zandloper leeg loopt
van hapervragen
waarop geen zomer
een antwoord weet
zo zit ze stil in zichzelf verborgen
terwijl de zandloper leeg loopt
In de toestand van het geluk wordt het verlangen stilgelegd. Wat impliceert dat elk geluk iets onvervulbaars, een tekort in zich draagt. In het gedicht ‘verstild verlangen’ lezen we het volgende:
het lijf ligt er vergeten bij
blauwe ballast ontroostbaar geloosd
op een wachtbed voor wie haar lust inblaast
De thematiek van het geluk koppel ik hier aan de begrippen ‘kleur’ en ‘droom’.
ONDERGAAN IN EEN OCEAAN VAN KLEUREN
KLEUR WORDEN IN BEWEGING, WOELWATER
Het merendeel van de gedichten zit boordevol kleuren. Of liever plejaden woorden die kleuren benoemen. Soms tot het bedwelmende of het sprakeloze toe. Uit ‘bepaling’:
het eindeloze geel van de lucht ligt
over het oker van het grasland
met alleen het blauw van bloemen
het snelle oranje van vogelpoten
en het stille rood van mijn lippen
die niets meer hoeven te zeggen
Roes, zinnelijkheid en droombeleving vormen een elementaire lyrische knoop. Maar daar tegenover staan gedichten waarin nauwelijks naar kleuren wordt verwezen of tot zwart/wit/grijs zijn gereduceerd. Zoals in het gedicht ‘verlaten’:
alle kleuren hebben kleur verloren
Veelkleurigheid en roes contrasteren met een ontnuchterende, katerige soberheid.
(…) de fles die gebroken
voor me ligt: een leven
dat leeggelopen
is
Regels die we vinden in het gedicht ‘allegorie van de roes’.
In deze bundel staan alle gedichten in verband met elkaar. Daar zorgen een aantal bindende elementen voor. Zo onder meer het gegeven ‘droom’. De droom als schriftuur:
er is de droom
en de droom van de droom
zoals hij in kromtaal staat getekend
(Kromtaal staat hier voor de taal van de poëzie. Een taal vol kortsluitingen?)
De utopische, zuivere, ongerepte droom:
(…) ongerepte eilanden
van dromen die in hun dromen
altijd werkelijk worden
en tijd alle tijd geven
Hier is de tijd weer. En die maakt geen stilstand mogelijk. In het mooie gedicht ‘tuin’ wordt er een gesloten wereld opgeroepen die, zoals in andere gedichten vaak het geval is, een kinderlijk karakter vertoont. Een jongensdroom waaraan ‘geen einde komt’. Maar daar duikt de tijd van de werkelijkheid, de werkelijkheid van de tijd weer op en de droom eindigt:
en de tuin verlaat voor een tijd
waar er alsmaar meer minder
en minder tijd zal zijn.
De laatste regels van de bundel scherpen het nog wat aan:
terwijl de tijd grapjes uithaalt
met de dans van neuronen
Dromen worden op hun plaats gezet. Voortdurend botsen we inderdaad tegen kortsluitingen. Dialectische antinomie zet het geheel in ‘beweging’. Stem en tegenstem brengen de dynamiek aan. Hoe meer je leest hoe meer je tegenstellingen gaat opmerken. Ik geef er enkele aan: het picturale en het talige, droom en werkelijkheid, echt en niet echt, spreken en zwijgen, veelkleurig en kleurloos, zijn en niet zijn, stilstand en beweging, het afgelijnde en het krukkige, gedachte en gedachteloosheid.
Bij dat laatste hoort het motief van het hoofd. Alles wat zich afspeelt binnen de gedichten, bevindt zich binnen de lijst, het raam, het watervlak van het hoofd: het is er oorlog (Herakleitos kijkt om de hoek). Wat ons het beeld schetst van de dichter als woelwater. Is het daarom dat de dichter ook wel eens zijn hoofd kwijt wil of vreest het kwijt te kunnen raken:
dit is geen droom
dit is niet echt
met mijn hoofd rustend op een tafel
als op een hakblok
Die potentiële onthoofding, deze acefalie vinden we min of meer terug in het motief van de ‘ontlijving’. Dat past dan m.i. in het kader van de antinomie tussen het lichamelijke en het gebrek aan lichaam, het stilgelegde versus het verlangende lichaam.
Ik citeer in zijn geheel het gedicht ‘waanhoop’ omdat daarin de antinomie zich zeer sterk profileert. (‘Waanhoop’: een neologisme, een kortsluiting die zowel de wanhoop en de hoop diep treft als zijnde waanbeelden?)
de huizen in hun kleur gekrompen
het wit van de muren
het rood van de daken
geruststellend voorspelbaar
op het bedrieglijke zwart van de ramen na
bij dat alles mens en dier
alsof er al eeuwen vrede heerst
er is nog hoop
en dan plots de donkerte
drank drugs rook
opgespaarde woorden van woede
weemoed en ontspoorde vrijheid
waarheid die hij heeft verpacht
dit is oorlog
het raamvlak spiegelt strijd in zwarte vegen
en hij bralt en hij blaast en hij brult
een dichter op doping betrapt
Brallen, blazen, brullen. Laat een wolf zich huilend horen?
VIS EN VOGEL, HAGEDIS EN HUILENDE WOLF
Dieren komen veelvuldig voor. Ze behoren tot het erf in het hoofd van de dichter. Dieren en wat we daar antropomorf bij kunnen associëren (Einstein bijvoorbeeld). Blijkbaar brengen de dieren vrede. Soms. Ik connecteer ze aan de kinderlijke onbezorgde wereld die ik daarnet al signaleerde. Het vreemde gedicht met de titel ‘tuut-tuut’ lijkt me daarin het verst te gaan.
niets is nog van tel
nu ik op stelten van wolken loop
(Daar komen op langere termijn ongelukken van, vrees ik.)
Later in de bundel krijgen dieren een meer mythisch karakter (de ‘vogelmens’) of zijn ze zelfs hybride (een kippige struisvogel). Deze kleine dierentuin brengt iets fris in de bundel aan. In al zijn ernst gaat het er helemaal niet zwaarwichtig aan toe. Hier en daar worden dieren spitsvondig beschreven. Een beetje zoals Jules Renard dat schitterend kon:
geen engel als een pinguïn
vogel in soutane
In het woelend ’water’ (een veel voorkomend element) van deze dichter zorgen vissen voor een aha-erlebnis in
(…) de flits van een witte aha-vis.
Vissen roepen overigens bij mij altijd een prenatale wereld op. Een wereld die we nooit of te nimmer kunnen wegwissen: onze diepst verborgen, nauwelijks te herinneren herinneringen zijn bij wijze van spreken ‘vissen’ in onze psyché.
ik heb de huizen
van mijn jeugd gespaard
tors de bomen
laat de vogels als engelen vliegen
ik draag de vissen voor mij uit
Deze bundel werpt volgens mij een nieuw licht op de vorige. In die zin dat de nieuwe bundel een aantal bestanddelen uit de vorige bundel meedraagt. Waaruit ik vermoed dat Meier aan een soort coherent ‘opus’ aan het werken is. Waarmee ik het componerende aspect nogmaals wens te beklemtonen. Ik vermoed dat deze bundel de komende bundels al aan het opentrekken is. We kunnen en mogen nog wel wat verwachten van deze vakkundige dichter. Laten we ernaar uitkijken.
© Alain Delmotte
Tekenen, Jan M. Meier, Uitgeverij P, Leuven 2018, , ISBN 978-92339-71-3
Geen opmerkingen:
Een reactie posten