Mijn vader leek op een zeldzame Zilverrug.
Geen gewone staartloze mensaap. Hij waste zich
ook in de winter met koud water en waste mij de oren.
Mijne moeder reciteerde voor mij dat moedergedicht
van Geerten Gossaert. En soms nog een oude ballade
of het lied van Beatrijs in een bewerking van P.C. Boutens.
Later zong ik op het hoge doksaal van de kathedraal
in Brugge, in een koor van knapen,
en werd ik een zuivere wonderknaap met een anima.
Hendrik Carette
Geen opmerkingen:
Een reactie posten