Niet langer verschijn je mij, O Dichtkunst,
als een dame met een blote borst en met een lier
die mij, knaapje, cherubijntje, tegen haar peplos drukt,
over de bol aait, vertelt van lauwerkrans en marmer
en welgedaan mijn prille potlood slijpt.
Nee, eerder als kwijnende jonkvrouw met rood haar,
uit de gotische catalogus van Dante Gabriel Rossetti,
die mij een dubieuze Graal aanreikt
of als een hoerig kindvrouwtje uit een cité
van onze Borinage, verschijn je mij vandaag.
Als een meesteres, de bolle bips geprangd in leer
en latex, met een rijzweep. Als een douairière van
de kant van Guermantes, die zich champagne laat offreren
ten uitgeverskantore, en mij ijzig aankijkt boven
haar lorgnet: zo, wou jij mijn Burcht bestormen, jochie?
Niettemin, Dame zonder Mededogen, Muze,
niets is ooit volbracht. Dus pijnig mij. Pijp mij.
Werp mij op desolate kusten. Steek mij aan en dril mijn pen
tot speer. Toon mij de tuinen van Taormina, alle.
Ontwring mij een parel, een formule die al flonkert,
een aanzet tot het hoogste lied, of mijn failliet.
© Frans Deschoemaeker
1 opmerking:
Mij lijkt als kende ik haar ook, die muze.. maar mij ontlokte ze hoogstens parels voor zwijnen en kreeg het papier amper gestamel... misschien was haar zweep te slap, of mijn vel te dik ??? Jij was/bent duidelijk begenadigder ...
Een reactie posten