zaterdag 7 mei 2016

Een lucide en melancholische optimist

Over ‘Appel en kind’ van Sacha Blé.

‘Het beeld was helder, zelfs woorden onnodig,
met het kind was hier de devotie,

de dankbaarheid aangekomen – (...)’

De voorflap van de nieuwe bundel van Sacha Blé ‘Appel met kind’ is bijzonder opvallend en zelfs in zekere zin spectaculair want hij eist meteen alle aandacht op.
Het is een foto van de gewaardeerde fotografe Lieve Blancquaert. We zien een flink ingebakerde baby op een witte achtergrond (een strakgespannen laken?). Je krijgt de indruk dat het kind ergens tegen aanhangt, maar het ligt. De kracht zit in de scherpe helderheid van de foto: vele details laten zich zien. Een grote dosis aan rode schakeringen (van zeer licht roze tot ‘appelrood’) zijn zichtbaar. Het gezicht van de baby ontroert, ontwapent. En voor wie er gevoelig voor is: bij zoveel kwetsbaarheid roept de baby ons op tot devotie en dankbaarheid.

Appel met kind. Rood met kind. Een appel van een kind. Iemands oogappel. De appels van Cézanne.

In zijn geheel, dankzij die subtiele rode variaties, de moeilijk te situeren achtergrond, het perspectief van de fotografe, is het een beeld waarin vele verhalen liggen ‘ingebakerd’.

Vertelt die foto nu iets over de bundel, iets over de poëzie van Blé? Mij lijkt de foto kleurrijk te getuigen van een onvoorwaardelijk geloof in levenskracht: het kind belooft iets. Een thema dat zich binnen het geheel van de bundel laat aanvoelen: het vadermotief duikt in verschillende gedichten en cycli op. Die vader neemt soms verschillende gedaantes aan: van Vader tot vader. Maar het beeld van een betrokken, geëmancipeerde vader prevaleert. Dat aspect zorgt voor een onderhuidse ethische lijn in de bundel, zonder moraliserend te worden.

Geen groot lijden’ valt af te lezen in deze poëzie, enkel verinnerlijkte uitzichten, ‘alleen rivierland’. Zwarte zon wordt geen kans gegeven. Of net niet. Blé blijft helder schrijven, heeft nood aan helderheid. Weliswaar in het besef dat tijd genadeloos aftelt en gaandeweg die helderheid doet ineenkrimpen.

Zinspelend op de door Blé bewonderde Kouwenaar (op een paar uitzonderingen na neemt Blé van Kouwenaar de kenmerkende gedachtestreep op het einde van het gedicht over) noteert hij :

‘Zo wou ik schrijven helder
maar grijzer’

Doet het enjambement hier de klok niet hoorbaar tikken?

Sentiment, ja, daar maakt Blé tijd en ruimte voor in zijn gedichten: hij wenst het niet te ontwijken. Op een kabbelende manier, als een vorm van dialoog met de lezer. Dit wil zeggen: zonder gezwollenheid of krampachtige pathos. Zonder daarbij per se een slachtofferrol aan te nemen. Hij ontmoet gewoon de lezer en legt hem niets op.

We hebben hier te maken met een dichter die kiest voor het weinige, het mindere, het niets van de banaliteit (dat minder niets is dan het lijkt). Het is zoals hij schrijft in het gedicht ‘Minder’ bij Leonard Nolens’ grote verzamelbundel ‘Manieren van leven‘:

Ik leef, Leon, minder, zoveel is zeker.
Minder dwingend, minder gesinterd,
minder door uw bioritme gehinderd.

Het voelt beter, jawel. In mijn nieren,
achter mijn huig en op mijn longen
weet ik nochtans die brandnetels van u

en de wormen. Love me or die,
want zo is mijn leven, ik verdoe ganse zomers
achter ons huis, in de beek, met de zonen.

Brandnetels en wormen. Een lucide, melancholisch (in de plaats van een idealistisch of zelfs extatisch) optimisme typeert deze ingetogen ‘doctor in de sentimentaliteit’ (zoals hij zichzelf omschrijft in het gedicht ‘Zelfverdediging‘). In de laatste strofe van ‘Minder’ wordt meer dan een of ander vakantietafereel geëvoceerd: ik lees er een levensingesteldheid in, een doelbewuste, zeer doordachte existentiële keuze. Wat het werkwoord ‘sinteren’ betreft (dat ik hier voor het eerst las) verwijs ik naar Wikipedia.

Banaliteit is rijker dan we kijken. Het licht doet het ons opmerken. Licht doet ons spitsvondig oog voor het banale krijgen. De dichter grijpt erin met zijn vocabularium (met hier en daar een licht en sympathiek Oost-Vlaams tintje): het banale geeft hij een naam, houdt hij op die manier wonderbaarlijk. In die zin interpreteer ik het epitaaf van Publius Terentius Afer dat voorin de bundel staat: ‘Als twee mensen hetzelfde doen, doen ze niet hetzelfde’. Met andere woorden er zit variatie, verwondering in het meest banale dat we doen: er is meer dan enkel gelijkenis, routine, bedruktheid, verdwazing.

Wat mij van de poëzie van Blé doet houden is nu net die aanwezigheid van het licht. In mijn lectuur ervaar ik dit licht als aards, minder als spiritueel (maar ik sluit het niet uit). Deze dichter biedt ons een schaal vol aardse vruchten aan. Des nourritures terrestres. In letterlijke zin vallen woorden van vruchten: appels, perziken, dadels, vijgen, krieken... In symbolische zin: de gedichten thematiseren aardse en (klein)menselijke gelegenheden.

Voorjaarslicht, zomers licht, nazomers licht. Zuiders licht straalde in eerdere bundels. Waar ligt dat Zuiden? Waar moeten we het zoeken? Veel meer dan waar het is, is het Zuiden waar je het wilt: vlakbij de deur en zij het extreem vluchtig – Blé staat klaar op het op te vangen: om er taal van te maken, er kleur aan te geven. Kleuren worden vaak in zijn gedichten genoemd, benoemd. Een greep: hardblauw, zee-wit, melkwit, wolk groen, blauwroze, perzikblauw, meloenroze. Blé had een fruithandelaar of een kunstschilder kunnen zijn, maar hij is een dichter.

De bundel telt drie cycli. De eerste cyclus ‘Nacht en dag’ draagt als ondertitel ‘oden’. Is dit echt het passende woord? Een ‘ode’ houdt altijd iets onvoorwaardelijks in zich. Vooral je als het ‘mindere’ wilt vooropstellen. Van blinde verering geeft de dichter nergens blijk. Neem nu dat hierboven geciteerde gedicht naar aanleiding van Nolens. Ik meen er een weerklank in te herkennen van een van de ‘In memoriam’ gedichten die Nolens schreef bij het overlijden van Herman De Coninck.

Leer het me, Herman, ik ben nog zo klein.
Leer me daar vallen, en zonder te huilen,
dwars door de stoep van een wildvreemde stad.

Ik kan het uiteraard verkeerd voor hebben. Het doet er overigens niet echt toe. Wat ik
wil zeggen is dat Blé veeleer in een milde en licht kritische dialoog met de door hem bewonderde kunstenaars wil gaan dan wel hen absoluut beaat adoreren. Het zijn onderschriften, benaderingen, bevragingen bij het werk van sommige auteurs en kunstenaars. In ieder geval staan er in deze cyclus zeer mooie gedichten te lezen. Zo onder meer het gedicht ‘Force’ bij het schilderij ‘Portret van Mevrouw Claus met bruidskleed’ van Emiel Claus. Ik citeerde hierboven al de laatste regel: ‘geen spoor van een groot lijden, alleen rivierland’. Ik ken dit schilderij niet. Het gedicht kan dus perfect zonder het schilderwerk gelezen worden. Er gaat van dit gedicht een ‘geweldig zachte kracht’ uit. Je hoeft dus niet altijd alles te weten over de hier opgeroepen kunstenaars om aan deze gedichten betekenis te verlenen. Ze creëren een breed interpretatieveld dat je als lezer zelf kunt gaan invullen, bijvullen.

Hetzelfde mogelijke interpretatieveld vinden we in de tweede cyclus terug. ‘Vader, wij wachten’. Een reeks gedichten bedoeld als een in memoriam voor de populaire zanger Luc De Vos (de titel van cyclus is ook de titel van een lied van De Vos). Laten we zeggen dat ik mij bij deze gedichten minder thuis voel. Nu moet ik, met het nodige respect, toegeven dat ik niet warm loop voor het soort muziek dat Luc De Vos schreef. Dit heeft niets met vooroordelen te maken eerder met voorkeuren.

In deze gedichten lijkt me het gegeven ‘vader’ en ‘zoon’ centraal te staan en de dubbelzinnige gevoelens die dat impliceert. Het gedicht dat me het meest aansprak was het tweede. De eerste helft van het gedicht stond al te lezen in de intro van mijn recensie. Ik citeer het nu in zijn geheel.

Het beeld was helder, zelfs woorden onnodig,
met het kind was hier de devotie,

de dankbaarheid aangekomen – de toon van de ouders
was wel nog scherp was wel nog hoekig

maar ook dat zou snel doven: zoals moedermelk en
foute hormonen, zoals al dat maar even heel grote –


Dat alles uitdooft ‘zoals al dat maar even heel grote’: is het een vaststelling, een verzoening of een verzaking? Het doet alvast als een soort kantelmoment aan. En dat moment wordt aangegeven door de gedachtestreep in de eerste regel van de tweede strofe. Hierin herken ik iets dat ik ook in het geheel van de bundel meen te onderscheiden.

In de structuur van bundel ervaar ik persoonlijk een soort dialectiek: van de ‘ode’ naar de elegie om uiteindelijk in de laatste beweging uit te dijen in een synthese die ik een gedempte lyriek zou durven noemen.

De laatste cyclus ‘Juni’ is opgedragen aan de ‘zonen’. Het bestaat uit drie delen die elk op hun beurt in cycli uitvallen. Blé nodigt ons uit tot een etymologisch onderzoek naar de naam ‘juni’. Juni verwijst naar de Godin Juno. Een gegeven dat allerlei verbanden gewild of ongewild doet ontstaan. Juno is de godin van het zuivere licht: we weten hoe belangrijk dat licht voor de dichter wel is. Zij is de beschermgodin van de vrouw, het huwelijk en de geboorte. Het kind op de voorflap mag zich gezegend en beschut weten: juni heeft een gezicht en het is van goddelijke oorsprong.

In deze cyclus staan gedichten te lezen die op volle lyrische kracht zijn. Tussendoor verweeft Blé er mythische verwijzingen in. Het lijken alweer gezinstaferelen die we te lezen krijgen maar het zijn levensverhalen waarin zowel het hogere als het alledaagse zich afbeelden. Maar geleidelijk aan gaan die gedichten gedempter klinken. Vooral in de laatste reeks ‘Evergem, mijn voornaam’. Een zoektocht naar identiteit, naar wat is en naar wat is geweest? Naar wat zal komen of uitblijven? Melancholie laat haar contouren zien. Tijd gaat voorbij, tijd maakt krassen, legt wonden bloot. Maar klare taal blijft naar zichzelf zoeken.

Werd het lijden hier dan begraven,
waar de treurwilgen, de familiewapens,

waar de bittere bloemen, waar de onweders
die de lucht in juni zuiveren?

Waar het onbehagen, waar de spijt
om dit plastiek rond de dood,

de dood die geen lieve kinderen kent,
zie dat, een ander spreekwoord -

Het dichterschap van Blé is discreet. Hij schrijft een poëzie die zich ver houdt van het literaire gebeuren. Zoals het hoort. Hem reduceren tot een soort huis-tuin-en-keuken- of middenvelddichter zoals ik bij sommige recensenten las, getuigt van onbegrip. Deze poëzie is er te geraffineerd en te onderhuids voor. Wie verder en dieper leest ontdekt een poëzie die ontroert, die ontwapent.


©Alain Delmotte


Appel met kind – Sacha Blé, uitgeverij Stanza
2016 - ISBN 978-94-90401-28-3, 15 euro.
Verkrijgbaar via de boekhandel en via deze ollauogalanestas-link.


Geen opmerkingen: